Etaamb.openjustice.be
Decreet van 04 juli 2008
gepubliceerd op 01 september 2008

Decreet betreffende het onderwijs XVIII

bron
vlaamse overheid
numac
2008036032
pub.
01/09/2008
prom.
04/07/2008
ELI
eli/decreet/2008/07/04/2008036032/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

VLAAMSE OVERHEID


4 JULI 2008. - Decreet betreffende het onderwijs XVIII (1)


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet betreffende het onderwijs XVIII HOOFDSTUK I. - Inleidende bepaling Artikel I.1 Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

HOOFDSTUK II. - Basisonderwijs Afdeling I. - Decreet basisonderwijs Artikel II.1 In artikel 3 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 22 december 2000, 13 juli 2001, 28 juni 2002, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 7 juli 2006, 22 juni 2007 en 6 juli 2007 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het punt 14°bis, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007 en impliciet opgeheven bij decreet van 6 juli 2007, wordt opnieuw ingevoegd, als volgt : « 14°bis extra-uren : uren die toegekend zijn in het kader van tijdelijke projecten;»; 2° een punt 14ter wordt ingevoegd dat luidt als volgt : « 14°ter extra-murosactiviteiten : activiteiten die plaatsvinden buiten de schoolmuren en georganiseerd worden voor één of meer leerlingengroepen.Activiteiten die volledig buiten de schooluren georganiseerd worden, vallen hier niet onder; ».

Artikel II.2 Aan artikel 68, § 1, 3°, van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt : « Dit punt is niet van toepassing op de scholen van het buitengewoon basisonderwijs type 5. ».

Artikel II.3 In artikel 124 van hetzelfde decreet worden tussen de woorden « verscheidene vestigingsplaatsen » en de woorden « worden de leerlingen » de woorden « , de scholen voor buitengewoon onderwijs van het type 5 uitgezonderd, » ingevoegd.

Artikel II.4 In artikel 125quinquies van hetzelfde decreet wordt § 4ter vervangen door wat volgt : « § 4ter. Tijdens voormelde periode van zes schooljaren kan de beslissing of overeenkomst inzake de vorming van een scholengemeenschap evenwel worden gewijzigd, in die zin dat een school alsnog tot de scholengemeenschap kan toetreden of uit de scholengemeenschap kan stappen.

Uitstap uit de scholengemeenschap kan : 1° indien de scholengemeenschap minder dan 900 gewogen regelmatige leerlingen telt op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar;of 2° indien een school door een schoolbestuur van een andere groep zoals bepaald in artikel 3, 21°, wordt overgenomen en mits alle schoolbesturen, behorende tot de scholengemeenschap instemmen met de uitstap. Wijzigingen van een beslissing of overeenkomst treden in werking op 1 september na de datum waarop de wijziging is tot stand gekomen. ».

Artikel II.5 In artikel 125novies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij de decreten van 15 december 2006, van 22 juni 2007 en van 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er worden een punt 1°bis, 1°ter en 1°quater ingevoegd, die luiden als volgt : « 1°bis maakt afspraken over het zorgbeleid in de scholen van de scholengemeenschap; 1°ter maakt afspraken over de aanwending van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid toegekend aan de scholengemeenschap zoals bepaald in artikel 125duodecies1; 1°quater duidt een personeelslid aangesteld in het ambt van zorgcoördinator aan als aanspreekpunt, voor de overheid, voor de kleuterparticipatie binnen de scholengemeenschap; »; 2° punt 3°bis, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, wordt opgeheven. Artikel II.6 In artikel 125decies, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2° wordt geschrapt;2° in punt 3° wordt het getal « 172bis » vervangen door het getal « 172 ». Artikel II.7 In hetzelfde decreet wordt artikel 125duodecies1, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007, vervangen door wat volgt : « Artikel 125duodecies1 § 1. De scholengemeenschap ontvangt jaarlijks een door de regering vastgelegde puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid. Deze puntenenveloppe kan enkel voor dit doel, zoals omschreven in artikel 153septies, aangewend worden.

Bij het vastleggen van de berekeningswijze van deze puntenenveloppe neemt de regering volgende principes in acht : 1° elke scholengemeenschap ontvangt per school voor gewoon basisonderwijs dat de scholengemeenschap telt op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar een sokkel aan punten;2° de overige punten worden lineair toegekend op basis van de leerlingenaantallen in het gewoon basisonderwijs en het aantal kleuters in het buitengewoon basisonderwijs binnen de scholengemeenschap. Voor de lineaire toekenning wordt er een puntengewicht vastgelegd voor : a) kleuters in het gewoon basisonderwijs;b) kleuters in het buitengewoon basisonderwijs;c) leerlingen lager onderwijs in het gewoon basisonderwijs. § 2. Bij het tellen van de leerlingen voor deze puntenenveloppe gelden de volgende regels : 1° in het gewoon basisonderwijs worden alleen de regelmatige leerlingen op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar geteld;2° in afwijking van 1° worden voor de CKG-scholen de leerlingen geteld op basis van het gemiddelde aantal regelmatige leerlingen tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari;3° in het buitengewoon basisonderwijs worden alleen de regelmatige kleuters op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar geteld;4° in afwijking van punt 3°, worden in de scholen voor type 5 de kleuters geteld op basis van het gemiddeld aantal regelmatige leerlingen tijdens de periode van twaalf maanden die voorafgaat aan de eerste schooldag van februari. § 3. Maximaal 10 % van de puntenenveloppe kan aangewend worden voor het aanstellen van personeelsleden die een beleidsondersteunende functie, in het kader van het zorgbeleid zoals omschreven in artikel 153septies, uitoefenen ten behoeve van de scholengemeenschap. Van dit percentage kan na akkoord in het bevoegd lokaal comité worden afgeweken. § 4. De scholengemeenschap kent, tijdens de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011, aan elke school van de scholengemeenschap jaarlijks minimum het aantal punten toe dat de school, op basis van haar leerlingenaantal op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, kon inrichten op basis van de berekeningswijze, geldig tijdens het schooljaar 2007-2008 voor de puntenenveloppe toegekend voor een personeelsomkadering ter ondersteuning van het op school gevoerde zorgbeleid. § 5. De verdeling van de puntenenveloppe door de scholengemeenschap mag niet tot gevolg hebben dat bijkomende personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking moeten worden gesteld, tenzij ze onmiddellijk kunnen gereaffecteerd of wedertewerkgesteld worden in een vacante of niet-vacante organieke betrekking in de scholengemeenschap en dit voor de duur van het volledige schooljaar. § 6. De regering bepaalt de personeelscategorieën en ambten waarin op basis van de puntenenveloppe betrekkingen kunnen worden ingericht en bepaalt op welke wijze de omrekening van punten naar de gefinancierde of gesubsidieerde betrekkingen gebeurt. ».

Artikel II.8 In artikel 130, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de woorden « de puntenenveloppe ter ondersteuning en coördinatie van het zorgbeleid in het gewoon basisonderwijs » vervangen door de woorden « de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid ».

Artikel II.9 In artikel 138, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001, 28 juni 2002, 7 juli 2006 en 22 juni 2007, wordt een punt 3°bis ingevoegd dat luidt als volgt : « 3°bis lestijden voor de opvang van gewezen anderstalige nieuwkomers; ».

Artikel II.10 In artikel 139, in hetzelfde decreet gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt tussen de woorden « in artikel 138, 1°, 2°, 3°, en de woorden « 4°, 5° en 7° », de woorden « 3°bis, » ingevoegd.

Artikel II.11 In artikel 139bis van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1 worden 1° en 5° vervangen door wat volgt : « 1° het gezin ontvangt één of meerdere schooltoelage(n) zoals bedoeld in artikel 5, punt 34°, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;5° de taal die de leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands.Die taal is niet het Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid het Nederlands spreekt.

Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd. »; 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Het beantwoorden aan de in § 1, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders. Deze documenten of verklaringen worden ten minste vijf jaar bewaard in de school. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden aan de in § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden gemeld aan het Ministerie van Onderwijs en Vorming. Zij houdt daarbij rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. ».

Artikel II.12 In artikel 139ter van hetzelfde decreet wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° op 1 februari van het voorafgaand schooljaar ten minste 10 % regelmatige leerlingen tellen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel 139bis, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel 139bis, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1; en ».

Artikel II.13 In hetzelfde decreet wordt een artikel 139ter1 ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 139ter1 In afwijking van artikel 139bis, § 1, 1°, geldt voor de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 de volgende gelijkekansenindicator : het gezin leeft van een vervangingsinkomen zoals vastgelegd op de eerste schooldag van februari van 2005. ».

Artikel II.14 In artikel 139quater, § 1, van hetzelfde decreet wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° de in artikel 139ter bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage leerlingen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel 139bis, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel 139bis, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1.Binnen eenzelfde percentage worden de scholen volgens het absoluut aantal van deze leerlingen gerangschikt; ».

Artikel II.15 In hetzelfde decreet wordt in artikel 139octies, in § 1, het derde lid vervangen door wat volgt : « Bij negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel 139ter bedoelde aanvullende lestijden voor de volgende periode van drie opeenvolgende schooljaren tenzij de school een engagement tot remediëring aangaat. In dat geval krijgen ze de helft van het aantal aanvullende lestijden waarop ze in geval van een positieve evaluatie recht zouden hebben.

Een engagement tot remediëring moet aan volgende voorwaarden voldoen : 1° de scholen verbinden er zich toe om een stappenplan op te stellen dat voldoet aan de volgende criteria : a) het uitgangspunt van het stappenplan zijn de geformuleerde knelpunten in het evaluatieverslag van de onderwijsinspectie van de betrokken school;b) de geformuleerde doelstellingen tot remediëring in het stappenplan passen binnen de doelstellingen zoals geformuleerd in artikel 139quinquies, § 1, punt 1°;c) de doelstellingen zijn outputgericht, concreet en operationeel geformuleerd.Ze moeten voldoende controleerbaar zijn; d) het stappenplan moet vóór 1 mei van het schooljaar volgend op de negatieve beoordeling aan de onderwijsinspectie bezorgd worden;e) de doelstellingen dienen gerealiseerd te zijn voor 1 juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie;2° de scholen verbinden er zich toe om een beroep te doen op externe begeleiding en ondersteuning bij het opstellen en de uitvoering van het stappenplan. De onderwijsinspectie gaat in de maand juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt. Het bereiken van de doelstellingen wordt afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.

Bij een positieve evaluatie zal de school vanaf het tweede schooljaar terug een beroep kunnen doen op het volledige aantal in artikel 139ter bedoelde aanvullende lestijden. Bij een negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel 139ter bedoelde aanvullende lestijden voor de volgende twee schooljaren. ».

Artikel II.16 In hetzelfde decreet wordt in artikel 139bis, § 3, de volgende zin geschrapt : « Zij bepaalt tevens het maximum van de gecumuleerde gewichten, dat ten minste gelijk is aan het hoogste gewicht dat aan een gelijkekansenindicator wordt toegekend en ten hoogste gelijk is aan anderhalf maal dit hoogste gewicht. ».

Artikel II.17 In hetzelfde decreet wordt het artikel 139novies vervangen door wat volgt : « Artikel 139novies § 1. Een school voor gewoon basisonderwijs of gewoon kleuteronderwijs ontvangt voor de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 GOK+lestijden op voorwaarde dat ze op de eerste schooldag van februari 2008 ten minste 40 % kleuters telde, die beantwoorden aan de in artikel 139bis, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren. § 2. Bij het tellen van de kleuters voor deze aanvullende lestijden gelden de volgende regels : 1° alleen de regelmatige kleuters, die op de eerste schooldag van februari 2008 beantwoorden aan de in artikel 139bis, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren worden geteld;2° elk van deze kleuters geldt voor één teleenheid. § 3. Deze GOK+lestijden kunnen binnen de scholen enkel in het gewoon kleuteronderwijs aangewend worden. § 4. De regering bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten het aantal GOK+lestijden, alsook de wijze van berekening en bepaalt in welk ambt de GOK+lestijden kunnen worden ingericht. ».

Artikel II.18 Artikel 153quinquies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 10 juli 2003, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 153quinquies § 1. Aan iedere school voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs wordt jaarlijks een puntenenveloppe toegekend voor administratieve ondersteuning. § 2. Aan iedere school voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs die deel uitmaakt van een scholengemeenschap, scholengroep of een samenwerkingsplatform zoals bepaald in artikel X.53 van het decreet betreffende het onderwijs XIV van 14 februari 2003 wordt jaarlijks een puntenenveloppe toegekend voor ICT-coördinatie. ».

Artikel II.19 In artikel 153sexies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 10 juli 2003 en gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005, van 7 juli 2006 en van 22 juni 2007 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.De regering bepaalt hoe de puntenenveloppe voor ICT-coördinatie en voor administratieve ondersteuning berekend wordt en bepaalt eveneens de personeelscategorieën en ambten waarin op basis van de puntenenveloppe betrekkingen kunnen worden opgericht. »; 2° in § 3 worden de woorden « het voeren van een zorgbeleid, » geschrapt;3° § 4 wordt vervangen door wat volgt : « § 4.Maximaal 10 % van de punten uit de puntenenveloppen ICT en administratieve ondersteuning kunnen samen gelegd worden op het niveau van de scholengemeenschap.

In afwijking van § 3 kunnen de punten voor ICT en administratieve ondersteuning die op het niveau van de scholengemeenschap samen gelegd worden, vrij aangewend worden. Scholengemeenschappen, waar scholen van het Gemeenschapsonderwijs deel van uitmaken, kunnen deze vrij aan te wenden punten aanwenden om het personeelslid dat belast is met het mandaat van algemeen directeur in de scholengroep, waar één of meerdere scholen van de scholengemeenschap deel van uitmaken, school- of klasvrij te maken. Dit samen leggen mag niet tot gevolg hebben dat personeelsleden bijkomend ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking. De niet-naleving van deze bepaling heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid. Het schoolbestuur moet met het oog op de controle een verklaring op erewoord bezorgen aan Agodi waarin het verklaart deze bepaling in acht te nemen. ».

Artikel II.20 Artikel 153septies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 10 juli 2003, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 153septies Het zorgbeleid houdt het volgende in : 1° de coördinatie van alle zorginitiatieven op het niveau van de school en in voorkomend geval van de scholengemeenschap;2° het ondersteunen van het handelen van het onderwijzend personeel;3° het begeleiden van leerlingen;4° de bevordering van de kleuterparticipatie.».

Artikel II.21 Artikel 153octies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij decreet van 10 juli 2003, wordt opgeheven.

Artikel II.22 In artikel 155 van hetzelfde decreet wordt § 2, toegevoegd bij decreet van 7 juli 2006, vervangen door wat volgt : « § 2. In het kader van het geïntegreerd onderwijs gericht op de begeleiding van autistische kinderen en in afwijking van de bepalingen van dit hoofdstuk kan de regering, op vraag van het schoolbestuur, in het buitengewoon onderwijs voor het schooljaar 2008-2009 bijkomende lestijden en bijkomende uren toekennen voor het onderwijzend en paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel.

Het aantal bijkomende lestijden bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 702 bijkomende lestijden.

Het aantal bijkomende uren bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 648 bijkomende uren.

In geen geval kan het schoolbestuur personeelsleden affecteren, muteren en/of vast benoemen in de bijkomende lestijden of bijkomende uren. ».

Artikel II.23 Artikel 172 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 10 juli 2003, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 172 Conform artikel 125decies, § 1, 3°, van dit decreet kunnen scholengemeenschappen punten voor het voeren van een zorgbeleid, verkregen op basis van artikel 125duodecies1, § 3, naar andere scholengemeenschappen overdragen, teneinde speciale projecten met betrekking tot zorg mogelijk te maken. Dit overdragen dient vóór 15 oktober van het lopende schooljaar te gebeuren. ».

Artikel II.24 In hetzelfde decreet wordt een artikel 194quater ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 194quater § 1. Aan iedere school voor gewoon kleuter-, lager- en basisonderwijs, die geen deel uit maakt van een scholengemeenschap, wordt, voor de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011, jaarlijks op basis van het aantal regelmatige leerlingen ingeschreven op de teldag of op basis van het gemiddelde aantal regelmatige leerlingen tijdens de telperiode die van toepassing is voor de berekening van de lestijden volgens de schalen, een puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid toegekend. § 2. De regering bepaalt de personeelscategorieën en ambten waarin op basis van de puntenenveloppe betrekkingen kunnen worden ingericht en bepaalt op welke wijze de omrekening van punten naar de gefinancierde of gesubsidieerde betrekkingen gebeurt. ».

Afdeling II. - Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap Artikel II.25 In hetzelfde decreet, wordt aan hoofdstuk VIIIbis, een afdeling 6, Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap, ingevoegd, bestaande uit artikel 125quinquies decies tot artikel 125duodequadragies die luidt als volgt : « Afdeling 6. - Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap Onderafdeling 1. - Scholengemeenschappen gesubsidieerd officieel onderwijs Artikel 125quinquies decies Deze onderafdeling is van toepassing op de scholengemeenschappen basisonderwijs die uitsluitend bestaan uit scholen die behoren tot het gesubsidieerd officieel onderwijs.

Artikel 125sexies decies In elke scholengemeenschap wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de scholengemeenschap, verder OCSG genoemd.

Het vorige lid is niet van toepassing op de scholengemeenschappen die uitsluitend bestaan uit scholen die behoren tot hetzelfde schoolbestuur. In dat geval worden de bevoegdheden van het OCSG zoals vastgelegd in deze onderafdeling uitgeoefend door het afzonderlijk bijzonder comité opgericht krachtens artikel 4, § 1, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Artikel 125septies decies § 1. Elk OCSG is samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de schoolbesturen en anderzijds de representatieve vakorganisaties. Als representatieve vakorganisaties worden beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - Afdeling 2 - Onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap ». § 2. De afvaardiging van de schoolbesturen bestaat uit minstens één lid van elk schoolbestuur zonder dat haar totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de representatieve vakorganisaties.

De vertegenwoordigers van de schoolbesturen moeten bevoegd zijn om hun respectief schoolbestuur te verbinden. § 3. De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal één lid per representatieve vakorganisatie per schoolbestuur en wordt vrij door hen samengesteld. § 4. De effectieve leden van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het werkingsreglement. De leden van de afvaardiging van de schoolbesturen kunnen zich alleen laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde.

Artikel 125duodevicies De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties genieten de rechten en plichten voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten.

Artikel 125undevicies § 1. De afgevaardigden van de schoolbesturen bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het OCSG. § 2. Het secretariaat van het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris die geen deel uitmaakt van het OCSG. Artikel 125vicies § 1. Het OCSG is bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de onderliggende scholen en/of van de scholengemeenschap zelf. § 2. De leden van het OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.

Ze hebben bovendien ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.

Deze inlichtingen hebben betrekking op : 1° inlichtingen over de evolutie van het aantal leerlingen in de scholen van de scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in de scholen die tot de scholengemeenschap behoren;2° inlichtingen over de structuur van de scholen die tot de scholengemeenschap behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;3° inlichtingen over het personeelsverloop in de scholen van de scholengemeenschap. § 3. De afgevaardigden van de schoolbesturen moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de personeelsleden van de scholen van de scholengemeenschap. § 4. De leden van het OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de onderwijswetgeving met betrekking tot schooloverschrijdende personeelsmateries correct wordt nageleefd. § 5. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de schoolbesturen stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel werkzaam in de scholengemeenschap.

Artikel 125vicies semel De aangelegenheden waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis van zaken standpunten te kunnen innemen.

Artikel 125vicies bis Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de schoolbesturen, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.

Artikel 125vicies ter § 1. De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend : 1° ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van een of meer representatieve vakorganisaties;3° ofwel het respectieve standpunt van de afvaardiging van de schoolbesturen en dat van de afvaardigingen van de verschillende representatieve vakorganisaties. § 2. Ingeval van eenparig akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties kunnen, noch op het niveau van de individuele schoolbesturen, noch op het niveau van de individuele scholen beslissingen genomen worden die afwijken van het protocol.

Artikel 125vicies quater Maatregelen die na onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in artikel 125vicies ter.

Artikel 125vicies quinquies § 1. Het OCSG neemt bij eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal : 1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een minimum van drie;2° de wijze waarop documenten zullen bezorgd worden;3° de wijze waarop leden van het OCSG een punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet gebeuren;4° de taken van de voorzitter;5° de taken van de secretaris;6° de termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand komen;8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard worden;9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;10° de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel 125vicies;11° de concretisering van de rechten en plichten bedoeld in artikel 125duodevicies;12° de nominatieve lijst van de effectieve vertegenwoordigers van de schoolbesturen en de effectieve vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen. § 2. Indien er binnen een termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid opgesteld door onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten van toepassing.

Artikel 125vicies sexies De werkingskosten van het OCSG komen ten laste van de schoolbesturen.

Onderafdeling 2. - Netoverschrijdende scholengemeenschappen Artikel 125vicies septies Deze onderafdeling is van toepassing op de netoverschrijdende scholengemeenschappen die uitsluitend bestaan uit scholen die basisonderwijs inrichten.

Artikel 125duodetricies In elke scholengemeenschap wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de scholengemeenschap, verder OCSG genoemd.

Artikel 125undetricies § 1. Elk OCSG is samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de schoolbesturen en anderzijds de representatieve vakorganisaties. Als representatieve vakorganisaties worden beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in Sectorcomité X - Onderwijs (Vlaamse Gemeenschap), het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - Afdeling 2 - Onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » en/of het Overkoepelend Onderhandelingscomité Gesubsidieerd Vrij Onderwijs. § 2. De afvaardiging van de schoolbesturen bestaat uit minstens één lid van elk schoolbestuur zonder dat haar totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de representatieve vakorganisaties.

De vertegenwoordigers van de schoolbesturen moeten bevoegd zijn om hun respectief schoolbestuur te verbinden. § 3. De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal één lid per representatieve vakorganisatie per schoolbestuur en wordt vrij door hen samengesteld.

In afwijking van het vorige lid mag voor de schoolbesturen van de scholengemeenschap die behoren tot het gesubsidieerd vrij onderwijs waar maar één representatieve vakorganisatie vertegenwoordigd is in het lokaal comité of de lokale comités, deze representatieve vakorganisatie maximaal drie vertegenwoordigers afvaardigen naar het OCSG. Zijn er twee representatieve vakorganisaties vertegenwoordigd in het lokaal comité of de lokale comités, dan mag de representatieve vakorganisatie met het grootst aantal vertegenwoordigers in het lokaal comité of de lokale comités maximaal twee vertegenwoordigers afvaardigden naar het OCSG. De andere representatieve vakorganisatie mag dan maximaal één vertegenwoordiger afvaardigen. § 4. De effectieve leden van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het werkingsreglement. De leden van de afvaardiging van de schoolbesturen kunnen zich alleen laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde.

Artikel 125tricies De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd officieel onderwijs of Gemeenschapsonderwijs genieten de rechten en plichten voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten.

De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd vrij onderwijs genieten de rechten en de plichten voorzien in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs.

Artikel 125tricies semel § 1. De afgevaardigden van de schoolbesturen bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het OCSG. § 2. Het secretariaat van het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris die geen deel uitmaakt van het OCSG. Artikel 125tricies bis § 1. Het OCSG is bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de onderliggende scholen en/of van de scholengemeenschap zelf. § 2. De leden van het OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.

Ze hebben bovendien ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.

Deze inlichtingen hebben betrekking op : 1° inlichtingen over de evolutie van het aantal leerlingen in de scholen van de scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in de scholen die tot de scholengemeenschap behoren;2° inlichtingen over de structuur van de scholen die tot de scholengemeenschap behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;3° inlichtingen over het personeelsverloop in de scholen van de scholengemeenschap. § 3. De afgevaardigden van de schoolbesturen moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de personeelsleden van de scholen van de scholengemeenschap. § 4. De leden van het OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de onderwijswetgeving met betrekking tot schooloverschrijdende personeelsmateries correct wordt nageleefd. § 5. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de schoolbesturen stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel werkzaam in de scholengemeenschap.

Artikel 125tricies ter De aangelegenheden waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis van zaken standpunten te kunnen innemen.

Artikel 125tricies quater Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de schoolbesturen, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.

Artikel 125tricies quinquies § 1. De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend : 1° ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van een of meer representatieve vakorganisaties;3° ofwel het respectieve standpunt van de afvaardiging van de schoolbesturen en dat van de afvaardigingen van de verschillende representatieve vakorganisaties. § 2. Ingeval van eenparig akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de schoolbesturen en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties kunnen, noch op het niveau van de individuele schoolbesturen, noch op het niveau van de individuele scholen beslissingen genomen worden die afwijken van het protocol.

Artikel 125tricies sexies Maatregelen die na onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in artikel 125tricies quinquies.

Artikel 125tricies septies § 1. Het OCSG neemt bij eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal : 1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een minimum van drie;2° de wijze waarop documenten zullen bezorgd worden;3° de wijze waarop leden van het OCSG een punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet gebeuren;4° de taken van de voorzitter;5° de taken van de secretaris;6° de termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand komen;8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard worden;9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;10° de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel 125tricies bis;11° de concretisering van de rechten en plichten bedoeld in artikel 125tricies;12° de nominatieve lijst van de effectieve vertegenwoordigers van de schoolbesturen en de effectieve vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen. § 2. Indien er binnen een termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid opgesteld door Sectorcomité X, onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en het Overkoepelend Onderhandelingscomité van toepassing.

Artikel 125duodequadragies De werkingskosten van het OCSG komen ten laste van de schoolbesturen. ».

Artikel II.26 In het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs wordt hoofdstuk VII, bestaande uit artikel 82, opgeheven.

Afdeling III. - Inwerkingtreding Artikel II.27 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2008, met uitzondering van : 1° artikel II.1, 1°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2006; 2° artikelen II.1, 2°, II.9 en II.10, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2007; 3° artikel II.3 dat uitwerking heeft met ingang van 1 februari 2008; 4° artikelen II.25 en II.26 die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2008.

HOOFDSTUK III. - Secundair onderwijs Afdeling I. - Wet tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving Artikel III.1 In artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, ingevoegd bij het decreet van 31 juli 1990 en gewijzigd bij de decreten van 5 juli 1989, 9 april 1992, 28 april 1993, 21 december 1994, 14 juli 1998, 18 mei 1999, 15 juli 2005, 7 juli 2006 en 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 5 wordt het woord « voltijds » telkens geschrapt;2° in § 6 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « voltijds » wordt telkens geschrapt;2° de zinsnede « is niet van toepassing op het deeltijds beroepssecundair onderwijs en » wordt geschrapt;3° in § 8, 1°, wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Een fusie of afsplitsing van onderwijsinstellingen of een toetreding van een onderwijsinstelling tot of een uittreding van een onderwijsinstelling uit een scholengemeenschap op 1 september van een schooljaar, wordt geacht al op 1 februari van het voorafgaande schooljaar of op de eerstvolgende lesdag erna indien voormelde datum op een vrije dag valt, te hebben plaatsgevonden voor wat de telling per onderwijsinstelling van het aantal leerlingen in het voltijds en deeltijds secundair onderwijs betreft.».

Afdeling II. - Decreet betreffende het onderwijs II Artikel III.2 In artikel 50 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, wordt in § 5 het punt 6° geschrapt.

Artikel III.3 In artikel 57, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001 en 14 februari 2003, wordt aan het eerste lid de volgende zin toegevoegd : « Het wekelijks aantal uren-leraar kan eveneens worden aangewend binnen het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat verbonden is aan de onderwijsinstelling waaraan de uren-leraar worden toegekend. ».

Artikel III.4 In artikel 59bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 28 april 1993 en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 1° wordt vervangen door wat volgt : « 1° het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar dient vastgelegd uiterlijk op 1 november van dat schooljaar;»; 2° punt 2° wordt vervangen door wat volgt : « 2° het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar kan nooit hoger liggen dan twee procent van het aantal aanwendbare uren-leraar van dat bepaald schooljaar;»; 3° punt 3° wordt vervangen door wat volgt : « 3° het in 1° en 2° bedoelde maximum aantal overgedragen uren-leraar, of een gedeelte ervan, mag, in afwijking van artikel 3, § 6, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, na 1 november van dat schooljaar zowel gebruikt worden in de eigen onderwijsinstelling als overgedragen worden naar een andere onderwijsinstelling binnen hetzelfde net of binnen eenzelfde scholengemeenschap;».

Artikel III.5 In hetzelfde decreet wordt in titel IV, hoofdstuk I, een afdeling 4quinquies, Experimenteel modulair onderwijs, ingevoegd, bestaande uit de artikelen 74duodecies tot en met 74vicies semel, die luiden als volgt : « Afdeling 4quinquies. - Experimenteel modulair onderwijs Artikel 74duodecies Vanaf het schooljaar 2008-2009 en tot het tijdstip waarop de decreetgever globale hervormingsmaatregelen aangaande de structuur en de organisatie van het voltijds gewoon secundair onderwijs in werking laat treden, kan als experiment in door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde instellingen voor voltijds gewoon secundair onderwijs, modulair onderwijs worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling. In voorkomend geval zijn wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van deze afdeling, niet van toepassing.

Het experiment heeft enkel betrekking op structuuronderdelen van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs en kan enkel worden ingericht door instellingen die gedurende het schooljaar 2007-2008 modulair onderwijs organiseren overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel.

Het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs is niet van toepassing op dit experiment.

Artikel 74ter decies § 1. Modulair onderwijs wordt georganiseerd per studiegebied zonder opdeling in graden of leerjaren. De betrokken studiegebieden zijn : auto, bouw, grafische communicatie en media, handel, hout, koeling en warmte, lichaamsverzorging, mechanica-elektriciteit, personenzorg, textiel, voeding. Elk studiegebied bundelt een reeks opleidingen.

Eenzelfde opleiding kan in verschillende studiegebieden voorkomen. § 2. Elke opleiding omvat algemene vorming, beroepsgerichte vorming en gedifferentieerde onderwijsactiviteiten. In afwijking op deze bepaling is in de opleiding verpleegkunde de algemene vorming facultatief.

De algemene vorming, waaronder de basisvorming bedoeld in artikel 55, § 3, § 6 en § 7, wordt hetzij niet-modulair hetzij gedeeltelijk modulair georganiseerd.

De beroepsgerichte vorming wordt modulair georganiseerd. In elke opleiding komen een of meer modules voor. Een module is het kleinste te certificeren deel van een opleiding, dat overeenstemt met een bepaalde inhoud. In modules komen geen afzonderlijke vakken voor.

Eenzelfde module kan in verschillende opleidingen voorkomen.

Gedifferentieerde onderwijsactiviteiten omvatten individuele begeleiding, ondersteuning of remediëring, afgestemd op de specifieke noden van de leerling. § 3. De Vlaamse Regering legt de opleidingenstructuur vast. Onder opleidingenstructuur wordt verstaan : 1° het geheel van de opleidingen per studiegebied;2° de modules per opleiding;3° de duurtijd per module uitgedrukt in uren per week en uitgedrukt in weken per schooljaar;4° de aanduiding dat de modules zich sequentieel of onafhankelijk tot elkaar verhouden;als de modules in een sequentieel verband staan, moeten zij in een eveneens vastgelegde volgorde worden gevolgd; 5° het minimum of de minima inzake aantal uren per week voorbehouden voor gedifferentieerde onderwijsactiviteiten. Voor zover de opleidingenstructuur afwijkt van die, vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende opleidingenstructuur ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor. § 4. Programmatie respectievelijk opname in de erkennings-, financierings- of subsidiëringsregeling gebeurt per studiegebied.

In een onderwijsinstelling kan een studiegebied niet gelijktijdig modulair en niet-modulair worden georganiseerd, tenzij tijdens het geleidelijke omzettingsproces van de ene naar de andere structuur. § 5. Het modulair onderwijsaanbod van een instelling moet waarborgen dat ten minste één van volgende studiebewijzen kan worden behaald : een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, een diploma van secundair onderwijs, een diploma in de verpleegkunde.

Artikel 74quater decies Voor de modulair georganiseerde leerinhouden van een opleiding worden competenties door de Vlaamse Regering bepaald.

De Vlaamse Regering leidt de competenties af uit kwalificaties. Als die er niet zijn, leidt de Vlaamse Regering de competenties af uit een referentiekader in nauw overleg met de beroepssectoren.

Voor zover de competenties afwijken van die, bepaald bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende competenties ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor.

Competenties kunnen ook door middel van stages worden gerealiseerd.

Artikel 74quinquies decies Een opleiding kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren. Een module kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren.

Artikel 74sexies decies § 1. In het modulair onderwijs gelden als gezamenlijke toelatingsvoorwaarden voor regelmatige leerlingen : 1° de reglementaire toelatingsvoorwaarden tot het eerste leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs.In afwijking op deze bepaling gelden, voor wat betreft de opleiding verpleegkunde, de reglementaire toelatingsvoorwaarden tot het eerste leerjaar van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs; 2° de volgorde waarin modules dienen gevolgd zoals bepaald in de opleidingenstructuur;3° eventueel : de specifieke toelatingsvoorwaarden tot een module zoals vastgelegd door de toelatingsklassenraad, onverminderd het in 1° en 2° gestelde;4° eventueel : de vrijstelling van toelatingsvoorwaarden tot een module op grond van een geattesteerde beslissing van de toelatingsklassenraad, onverminderd het in 1° gestelde. Een leerling kan slechts één module tezelfdertijd volgen. § 2. De overstap van een leerling van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad, tenzij een leerling aan de reglementaire toelatingsvoorwaarden voldoet op basis van het bezit van een eindstudiebewijs.

Artikel 74septies decies § 1. De delibererende klassenraad beslist of een regelmatige leerling hetzij geslaagd is zonder beperkingen hetzij niet geslaagd is. Deze beslissing wordt genomen : 1° op het ogenblik dat de leerling een module heeft beëindigd.In voorkomend geval wordt, voor wat betreft het onderwijzend personeel, de klassenraad beperkt tot die leden die effectief aan de leerling in de desbetreffende module onderricht hebben verstrekt; 2° op het ogenblik dat de leerling aan alle opleidingsvoorwaarden voldoet die toelaten een beslissing te nemen over de toekenning van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs ingericht onder de vorm van een specialisatiejaar, een diploma van secundair onderwijs of een diploma in de verpleegkunde. In het modulair onderwijs worden geen geïntegreerde proeven ingericht. § 2. Tegen beslissingen van delibererende klassenraden die door de betrokken personen worden betwist, kan beroep worden ingesteld overeenkomstig de procedure van toepassing in het niet-modulair onderwijs, met dien verstande dat de inrichtende macht van de betrokken instelling, rekening houdend met het principe van de redelijkheid, de termijnen bepaalt die inherent zijn aan deze procedure.

Artikel 74duodevicies De studiebekrachtiging, al dan niet op het einde van het schooljaar, wordt als volgt vastgesteld : 1° attest van verworven competenties : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding niet met vrucht heeft gevolgd;het attest vermeldt die competenties die de jongere wel heeft bereikt; 2° deelcertificaat : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding met vrucht heeft gevolgd;3° certificaat : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een opleiding met vrucht heeft gevolgd;4° getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die : a) ten minste twee schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd;en b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor de tweede graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;5° studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die : a) ten minste vier schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd;en b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor het tweede leerjaar van de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van de eerste twee leerjaren van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;6° studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, ingericht onder de vorm van een specialisatiejaar : wordt, voor zover de leerling niet in aanmerking komt voor het diploma van secundair onderwijs, uitgereikt aan de regelmatige leerling die : a) ten minste vijf schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd;en b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor het derde leerjaar van de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;7° diploma van secundair onderwijs (derde graad) : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die : a) na het behalen van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs ten minste drie schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd;en b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;8° diploma van secundair onderwijs (vierde graad) : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die : a) houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs;en b) hetzij houder is van het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs en geslaagd is voor modules die overeenstemmen met het eerste jaar van de, voor zover niet-modulair, driejarige opleiding verpleegkunde hetzij geslaagd is voor alle modules van de opleiding verpleegkunde;9° diploma in de verpleegkunde : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die houder is van de deelcertificaten van alle modules van de opleiding verpleegkunde;10° getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die : a) met uitzondering van de eerste graad, ten minste vier schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd;en b) voldaan heeft aan de voorwaarden opgenomen in de federale wet- en regelgeving inzake de basiskennis van het bedrijfsbeheer. Voor de toepassing van deze bepalingen wordt een module waarvoor de leerling bij beslissing van de toelatingsklassenraad is vrijgesteld, geacht met vrucht gevolgd te zijn.

De Vlaamse Regering stelt de modellen en de invulonderrichtingen van de hiervoor vermelde studiebewijzen vast.

Artikel 74undevicies § 1. In het modulair onderwijs geldt als coëfficiënt uren-leraar per leerling voor een bepaalde opleiding, de reglementair vastgestelde coëfficiënt voor de inhoudelijk overeenkomstige opleiding van het niet-modulair onderwijs. De Vlaamse Regering legt de inhoudelijk overeenkomstige opleidingen vast.

Het pakket uren-leraar dat op basis van het voorgaande wordt berekend, wordt voor wat betreft de schooljaren 2008-2009 en 2009-2010 als volgt netto verhoogd : a) per studiegebied dat tijdens het betrokken schooljaar volledig modulair wordt georganiseerd, worden 4 uren-leraar toegekend;b) per leerling in het experiment die op de gebruikelijke teldatum in aanmerking wordt genomen voor financiering of subsidiëring worden 0,10 uren-leraar toegekend. Bij de toepassing van deze verhoging wordt de vierde graad van het studiegebied personenzorg buiten beschouwing gelaten. § 2. Modulair onderwijs wordt georganiseerd op basis van uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld worden, meer bepaald onder vorm van bijzondere pedagogische taken. De gelijkstelling vindt plaats met een opdracht in de tweede graad, in de derde graad of, doch uitsluitend voor wat betreft de opleiding verpleegkunde, in de vierde graad van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs.

De organisatie van modulair onderwijs mag er niet toe leiden dat de verhouding tussen praktische vakken en niet-praktische vakken kennelijk onredelijk verschilt van de verhouding tussen praktische vakken en niet-praktische vakken zoals die zich, onmiddellijk voorafgaand aan de organieke invoering van modulair onderwijs, in het betrokken studiegebied en de betrokken instelling voordoet.

Met praktische vakken gelijkgestelde uren komen in aanmerking voor de vaststelling van betrekkingen in de ambten van technisch adviseur-coördinator en technisch adviseur.

Artikel 74vicies In zover het de vaststelling van het aantal regelmatige leerlingen met het oog op financiering, subsidiëring of normering betreft, worden voor de opleiding verpleegkunde twee teldata gehanteerd in het schooljaar voorafgaand aan het betrokken schooljaar : enerzijds 15 januari of de eerstvolgende lesdag erna indien voornoemde datum op een vrije dag valt en anderzijds 15 juni of de eerstvolgende lesdag erna indien voornoemde datum op een vrije dag valt. Op elke teldatum wordt een regelmatige leerling voor 1/2 leerling in aanmerking genomen.

Artikel 74vicies semel De inspectie van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming is belast met de evaluatie van het experiment. De instellingen die aan het experiment deelnemen, zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de evaluatie. De evaluatie moet, inzonderheid wat de timing betreft, derwijze worden georganiseerd dat ze toelaat om beleidsconclusies te trekken met het oog op de geplande hervormingsmaatregelen voor het secundair onderwijs waarvan sprake in artikel 74duodecies. ».

Afdeling III. - Decreet houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs Onderafdeling I. - Diverse wijzigingen Artikel III.6 In artikel 2 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 7 juli 2006 en 22 juni 2007, wordt punt 27° vervangen door wat volgt : « 27° programmatie : een numerieke toename van het onderwijsaanbod door middel van : a) hetzij de oprichting van een op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar niet bestaande instelling, met de bedoeling die instelling in aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring;b) hetzij de oprichting van een op 1 oktober van de twee voorafgaande schooljaren niet georganiseerd structuuronderdeel (dat niet onder toepassing van c) valt), met de bedoeling dat structuuronderdeel in aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring;c) hetzij de oprichting van een op 1 oktober van de zes voorafgaande schooljaren niet georganiseerd structuuronderdeel met in de benaming de component « topsport », met de bedoeling dat structuuronderdeel in aanmerking te laten komen voor financiering of subsidiëring;opdat de heroprichting van een structuuronderdeel, conform deze definitie, niet als een programmatie wordt beschouwd, moet de betrokken instelling ten minste één sportdiscipline organiseren die eerder ook al aan die instelling werd toegewezen. ».

Artikel III.7 In artikel 6, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt het woord « Kleding » vervangen door het woord « Mode ».

Artikel III.8 In artikel 8bis, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, worden tussen het woord « opties » en het woord « militaire » de woorden « elektronica militaire wapensystemen, » ingevoegd.

Artikel III.9 In artikel 25 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, § 2 en § 3 worden de woorden « , bedoeld in artikel 49, 1° » geschrapt;2° in § 3 wordt de volgende zinsnede geschrapt : « , bedoeld in : a) hetzij artikel 49, 1°;b) hetzij artikel 49, 2° : voor de instellingen gelegen in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de instellingen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven »;3° een § 3bis wordt ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3bis.Onder toepasbare rationalisatienorm, vermeld in § 1, § 2 en § 3, wordt verstaan : a) hetzij, afhankelijk van de door de instelling georganiseerde graden, de norm vermeld in artikelen 49, 2°, en 53 : voor de instellingen gelegen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de instellingen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven;b) hetzij, afhankelijk van de door de instelling georganiseerde graden, de norm vermeld in artikelen 49, 1°, en 53 : voor de instellingen die niet onder toepassing van a) vallen.».

Artikel III.10 Aan artikel 28, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « op 1 oktober van de twee voorafgaande schooljaren in de school in kwestie » worden geschrapt;2° een tweede lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor zover een optie een zelfde benaming draagt in de tweede en de derde graad, heeft een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering betrekking op de twee graden samen.Tussen de opstart van beide graden kunnen dan maximaal twee schooljaren liggen. ».

Artikel III.11 In artikel 31 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 1999, worden telkens de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, § 2 en § 3 worden de woorden « , bedoeld in artikel 49, 1° » geschrapt;2° in § 3 wordt de volgende zinsnede geschrapt : « , bedoeld in : a) hetzij artikel 49, 1°;b) hetzij artikel 49, 2° : voor de instellingen gelegen in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de instellingen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven »;3° een § 3bis wordt ingevoegd, die luidt als volgt : « § 3bis.Onder toepasbare rationalisatienorm, vermeld in § 1, § 2 en § 3, wordt verstaan : a) hetzij, afhankelijk van de door de instelling georganiseerde graden, de norm vermeld in artikel 49, 2°, en artikel 53 : voor de instellingen gelegen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of in een gemeente met een bevolkingsdichtheid van minder dan 250 inwoners per km2 en voor de instellingen waarvan meer dan 75 % van de regelmatige leerlingen in een internaat verblijven;b) hetzij, afhankelijk van de door de instelling georganiseerde graden, de norm vermeld in artikel 49, 1°, en 53 : voor de instellingen die niet onder toepassing van a) vallen.».

Artikel III.12 Aan artikel 38, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « op 1 oktober van de twee voorafgaande schooljaren in de school in kwestie » worden geschrapt;2° een tweede lid wordt toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor zover een optie een zelfde benaming draagt in de tweede en de derde graad, heeft een gunstige beslissing van de Vlaamse Regering betrekking op de twee graden samen.Tussen de opstart van beide graden kunnen dan maximaal twee schooljaren liggen. ».

Artikel III.13 In artikel 62 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005 en 22 juni 2007, wordt de zinsnede « , 78 en 79 » vervangen door de zinsnede « en 78 ».

Artikel III.14 In artikel 85bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 en § 2 worden de worden « voor voltijds technisch of beroepssecundair onderwijs » vervangen door de woorden « die een eerste graad of technisch secundair onderwijs of beroepssecundair onderwijs organiseert, »;2° in § 3, 3°, worden tussen het woord « onderwijs » en de woorden « in aanmerking » de woorden « dat verbonden is aan een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs, » ingevoegd. Artikel III.15 § 1. In artikel 103 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « en 2007-2008 » vervangen door de woorden « , 2007-2008 en 2008-2009 »;2° in § 2 worden tussen de woorden « het schooljaar 2007-2008 » en de woorden « worden extra middelen toegekend » de woorden « en respectievelijk op 1 februari 2008 voor wat betreft het schooljaar 2008-2009 » ingevoegd. § 2. De bijlage II bij hetzelfde decreet wordt vervangen door de bijlage bij dit decreet.

Onderafdeling II. - Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap Artikel III.16 In hetzelfde decreet wordt in titel VIII, een hoofdstuk V, Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap, ingevoegd, bestaande uit artikel 81bis tot en met artikel 81vicies quinquies, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK V. - Inspraak van het personeel op niveau van de scholengemeenschap Afdeling 1. - Scholengemeenschappen gesubsidieerd officieel onderwijs Artikel 81bis Deze afdeling is van toepassing op de scholengemeenschappen secundair onderwijs die uitsluitend bestaan uit instellingen die behoren tot het gesubsidieerd officieel onderwijs.

Artikel 81ter In elke scholengemeenschap wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de scholengemeenschap, verder OCSG genoemd.

Het vorige lid is niet van toepassing op de scholengemeenschappen die uitsluitend bestaan uit instellingen die behoren tot dezelfde inrichtende macht. In dat geval worden de bevoegdheden van het OCSG zoals vastgelegd in deze afdeling uitgeoefend door het afzonderlijk bijzonder comité opgericht krachtens artikel 4, § 1, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

Artikel 81quater § 1. Elk OCSG is samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de inrichtende machten en anderzijds de representatieve vakorganisaties.

Als representatieve vakorganisaties worden beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - Afdeling 2 - Onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap ». § 2. De afvaardiging van de inrichtende machten bestaat uit minstens één lid van elke inrichtende macht zonder dat haar totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de representatieve vakorganisaties.

De vertegenwoordigers van de inrichtende machten moeten bevoegd zijn om hun respectievelijke inrichtende macht te verbinden. § 3. De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal één lid per representatieve vakorganisatie per inrichtende macht en wordt vrij door hen samengesteld. § 4. De effectieve leden van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het werkingsreglement.

De leden van de afvaardiging van de inrichtende machten kunnen zich alleen laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde.

Artikel 81quinquies De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties genieten de rechten en plichten voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten.

Artikel 81sexies § 1. De afgevaardigden van de inrichtende machten bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het OCSG. § 2. Het secretariaat van het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris die geen deel uitmaakt van het OCSG. Artikel 81septies § 1. Het OCSG is bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de onderliggende instellingen en/of van de scholengemeenschap zelf. § 2. De leden van het OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.

Ze hebben bovendien ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.

Deze inlichtingen hebben betrekking op : 1° inlichtingen over de evolutie van het aantal leerlingen in de instellingen van de scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in de instellingen die tot de scholengemeenschap behoren;2° inlichtingen over de structuur van de instellingen die tot de scholengemeenschap behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;3° inlichtingen over het personeelsverloop in de instellingen van de scholengemeenschap. § 3. De afgevaardigden van de inrichtende machten moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de personeelsleden van de instellingen van de scholengemeenschap. § 4. De leden van het OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de onderwijswetgeving met betrekking tot instellingsoverschrijdende personeelsmateries correct wordt nageleefd. § 5. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de inrichtende machten stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel werkzaam in de scholengemeenschap.

Artikel 81octies De aangelegenheden waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis van zaken standpunten te kunnen innemen.

Artikel 81novies Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de inrichtende machten, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.

Artikel 81decies § 1. De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend : 1° ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de inrichtende machten en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van een of meer representatieve vakorganisaties;3° ofwel het respectieve standpunt van de afvaardiging van de inrichtende machten en dat van de afvaardigingen van de verschillende representatieve vakorganisaties. § 2. Ingeval van eenparig akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de inrichtende machten en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties kunnen, noch op het niveau van een individuele inrichtende machten, noch op het niveau van de individuele instellingen beslissingen genomen worden die afwijken van het protocol.

Artikel 81undecies Maatregelen die na onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in artikel 81decies.

Artikel 81duodecies § 1. Het OCSG neemt bij eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal : 1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een minimum van drie;2° de wijze waarop documenten zullen bezorgd worden;3° de wijze waarop leden van het OCSG een punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet gebeuren;4° de taken van de voorzitter;5° de taken van de secretaris;6° de termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand komen;8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard worden;9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;10° de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel 81septies;11° de concretisering van de rechten en plichten bedoeld in artikel 81quinquies;12° de nominatieve lijst van de effectieve vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de effectieve vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen. § 2. Indien er binnen een termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid opgesteld door onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten van toepassing.

Artikel 81ter decies De werkingskosten van het OCSG komen ten laste van de inrichtende machten.

Afdeling 2. - Netoverschrijdende scholengemeenschappen Artikel 81quater decies Deze afdeling is van toepassing op de netoverschrijdende scholengemeenschappen die uitsluitend bestaan uit instellingen die secundair onderwijs inrichten.

Artikel 81quinquies decies In elke scholengemeenschap wordt een lokaal comité opgericht op het niveau van de scholengemeenschap, verder OCSG genoemd.

Artikel 81sexies decies § 1. Elk OCSG is samengesteld uit afgevaardigden van enerzijds de inrichtende machten en anderzijds de representatieve vakorganisaties.

Als representatieve vakorganisaties worden beschouwd de vakorganisaties die zitting hebben in Sectorcomité X - Onderwijs (Vlaamse Gemeenschap), het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten - Afdeling 2 - Onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » en/of het Overkoepelend Onderhandelingscomité Gesubsidieerd Vrij Onderwijs. § 2. De afvaardiging van de inrichtende machten bestaat uit minstens één lid van elke inrichtende macht zonder dat haar totale afvaardiging groter mag zijn dan de totale afvaardiging van de representatieve vakorganisaties.

De vertegenwoordigers van de inrichtende machten moeten bevoegd zijn om hun respectievelijke inrichtende macht te verbinden. § 3. De afvaardiging van de representatieve vakorganisaties bestaat uit maximaal één lid per representatieve vakorganisatie per inrichtende macht en wordt vrij door hen samengesteld.

In afwijking van het vorig lid mag voor de inrichtende machten van de scholengemeenschap die behoren tot het gesubsidieerd vrij onderwijs waar maar één representatieve vakorganisatie vertegenwoordigd is in het lokaal comité of de lokale comités, deze representatieve vakorganisatie maximaal drie vertegenwoordigers afvaardigen naar het OCSG. Zijn er twee representatieve vakorganisaties vertegenwoordigd in het lokaal comité of de lokale comités, dan mag de representatieve vakorganisatie met het grootst aantal vertegenwoordigers in het lokaal comité of de lokale comités maximaal twee vertegenwoordigers afvaardigden naar het OCSG. De andere representatieve vakorganisatie mag dan maximaal één vertegenwoordiger afvaardigen. § 4. De effectieve leden van het OCSG kunnen zich laten vervangen op de wijze zoals bepaald in het werkingsreglement. De leden van de afvaardiging van de inrichtende machten kunnen zich alleen laten vervangen door een behoorlijk gemachtigde afgevaardigde.

Artikel 81septies decies De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd officieel onderwijs of Gemeenschapsonderwijs genieten de rechten en plichten voorzien in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en haar uitvoeringsbesluiten. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties vanuit het gesubsidieerd vrij onderwijs genieten de rechten en de plichten voorzien in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs.

Artikel 81duodevicies § 1. De afgevaardigden van de inrichtende machten bepalen wie onder hen het voorzitterschap van het OCSG waarneemt. De voorzitter waakt over de goede werking van het OCSG. § 2. Het secretariaat van het OCSG wordt waargenomen door een secretaris die onder en door de vertegenwoordigers van het personeel wordt gekozen. Mits akkoord van alle leden van het OCSG kan het secretariaat ook worden waargenomen door een secretaris die geen deel uitmaakt van het OCSG. Artikel 81undevicies § 1. Het OCSG is bevoegd om te onderhandelen over de aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is voor zover deze aangelegenheden een repercussie kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden of de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de onderliggende instellingen en/of van de scholengemeenschap zelf. § 2. De leden van het OCSG hebben een informatierecht met betrekking tot alle aangelegenheden waarvoor de scholengemeenschap bevoegd is.

Ze hebben bovendien ten minste jaarlijks recht op inlichtingen in verband met de tewerkstelling.

Deze inlichtingen hebben betrekking op : 1° inlichtingen over de evolutie van het aantal leerlingen in de instellingen van de scholengemeenschap en de weerslag ervan op tewerkstelling en infrastructuur in de instellingen die tot de scholengemeenschap behoren;2° inlichtingen over de structuur van de instellingen die tot de scholengemeenschap behoren, inclusief over de mogelijke structuurwijzigingen die een weerslag kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en/of tewerkstelling;3° inlichtingen over het personeelsverloop in de instellingen van de scholengemeenschap. § 3. De afgevaardigden van de inrichtende machten moeten aan de leden van het OCSG inlichtingen verstrekken over beslissingen die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de personeelsleden van de instellingen van de scholengemeenschap. § 4. De leden van het OCSG ontvangen de informatie die nodig is om na te gaan of de onderwijswetgeving met betrekking tot instellingsoverschrijdende personeelsmateries correct wordt nageleefd. § 5. De afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties kunnen bij de afgevaardigden van de inrichtende machten stappen zetten in het gemeenschappelijk belang van het personeel werkzaam in de scholengemeenschap.

Artikel 81vicies De aangelegenheden waarover moet onderhandeld worden, worden op de agenda geplaatst door de voorzitter van het OCSG. Ook de andere leden van het OCSG kunnen punten op de agenda zetten. Met het oog op de onderhandelingen ontvangen de leden van het OCSG vooraf alle documenten die nodig en nuttig zijn om met voldoende kennis van zaken standpunten te kunnen innemen.

Artikel 81vicies semel Noch de afwezigheid van een of meer regelmatig opgeroepen leden van de afvaardiging van de inrichtende machten, noch die van een of meer regelmatig opgeroepen afgevaardigden van representatieve vakorganisaties, maakt de onderhandelingen ongeldig.

Artikel 81vicies bis § 1. De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend : 1° ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de inrichtende machten en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties, alsook het standpunt van de afvaardiging van een of meer representatieve vakorganisaties;3° ofwel het respectieve standpunt van de afvaardiging van de inrichtende machten en dat van de afvaardigingen van de verschillende representatieve vakorganisaties. § 2. Ingeval van eenparig akkoord of ingeval van akkoord tussen de afvaardiging van de inrichtende machten en de afvaardiging van één of meer representatieve vakorganisaties kunnen, noch op het niveau van een individuele inrichtende machten, noch op het niveau van de individuele instellingen beslissingen genomen worden die afwijken van het protocol.

Artikel 81vicies ter Maatregelen die na onderhandeling worden genomen vermelden de datum van het protocol bedoeld in artikel 81vicies bis.

Artikel 81vicies quater § 1. Het OCSG neemt bij eenparigheid een werkingsreglement aan. Het bepaalt minimaal : 1° de wijze waarop het OCSG wordt samengeroepen, de termijn van bijeenroeping en het aantal vergaderingen per schooljaar met een minimum van drie;2° de wijze waarop documenten zullen bezorgd worden;3° de wijze waarop leden van het OCSG een punt op de agenda van het OCSG kunnen zetten en de termijn waarbinnen dit moet gebeuren;4° de taken van de voorzitter;5° de taken van de secretaris;6° de termijnen voor het beëindigen van de onderhandeling;7° de wijze waarop de notulen en protocollen tot stand komen;8° de wijze waarop de agenda, bijgevoegde documentatie, notulen en protocollen zullen bewaard worden;9° de wijze waarop de effectieve leden zich kunnen laten vervangen en de wijze waarop en de gevallen waarin de afvaardigingen technici kunnen laten deelnemen aan de vergaderingen;10° de concretisering van de bevoegdheden zoals vermeld in artikel 81undevicies;11° de concretisering van de rechten en plichten bedoeld in artikel 81septies decies;12° de nominatieve lijst van de effectieve vertegenwoordigers van de inrichtende machten en de effectieve vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties alsook de vertegenwoordigers die hen kunnen vervangen. § 2. Indien er binnen een termijn van drie maanden na de oprichting van het OCSG geen akkoord is over een werkingsreglement, is het model van werkingsreglement bij eenparigheid opgesteld door Sectorcomité X, onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en het Overkoepelend Onderhandelingscomité van toepassing.

Artikel 81vicies quinquies De werkingskosten van het OCSG komen ten laste van de inrichtende machten. ».

Artikel III.17 In hetzelfde decreet wordt artikel 73bis, ingevoegd bij het decreet van 14 februari 2003, opgeheven.

Afdeling IV. - Brussels curriculum Artikel III.18 In het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2004 betreffende het experimenteel Brussels curriculum in het voltijds secundair onderwijs, bekrachtigd bij decreet van 9 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 1 wordt het tweede lid opgeheven;2° in artikel 6 worden de woorden « artikel 81 van hetzelfde decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor » vervangen door de woorden « artikel 6, § 1, van het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs »;3° in artikel 7 worden de woorden « 31 augustus 2007 » vervangen door de woorden « 31 augustus 2010 ». Afdeling V. - Buitengewoon onderwijs Onderafdeling I. - Afwijkingsuren Artikel III.19 Aan artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 65 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het bestuurs- en onderwijzend personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs, gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 28 april 1993, 14 juli 1998 en 7 juli 2006, wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. In het kader van het geïntegreerd onderwijs gericht op de begeleiding van autistische kinderen en in afwijking van de bepalingen van dit besluit kan de regering op vraag van de inrichtende macht in het buitengewoon onderwijs voor het schooljaar 2008-2009, extra lesuren toekennen voor het onderwijzend personeel.

Het aantal extra lesuren bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 439 extra lesuren.

In geen geval kan de inrichtende macht personeelsleden affecteren, muteren en/of vast benoemen in de extra lesuren. ».

Artikel III.20 Aan artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 67 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel worden bepaald in het buitengewoon secundair onderwijs, gewijzigd bij de decreten van 28 april 1993, 14 juli 1998 en 7 juli 2006 wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5. In het kader van het geïntegreerd onderwijs gericht op de begeleiding van autistische kinderen en in afwijking van de bepalingen van dit besluit kan de regering op vraag van de inrichtende macht in het buitengewoon onderwijs voor het schooljaar 2008-2009, extra uren toekennen voor het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel.

Het aantal extra uren bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 77 extra uren.

In geen geval kan de inrichtende macht personeelsleden affecteren, muteren en/of vast benoemen in de extra uren. ».

Artikel III.21 Aan artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 184 van 30 december 1982 tot vaststelling van de wijze waarop voor de Rijksinstituten voor buitengewoon onderwijs en de tehuizen van het Rijk de ambten worden bepaald van het paramedisch personeel en van het personeel toegekend in het kader van het internaat, gewijzigd bij de decreten van 28 april 1993, 14 juli 1998 en 7 juli 2006 wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5. In het kader van het geïntegreerd onderwijs gericht op de begeleiding van autistische kinderen en in afwijking van de bepalingen van dit besluit kan de regering op vraag van de inrichtende macht in het buitengewoon onderwijs voor het schooljaar 2008-2009, extra uren toekennen voor het paramedisch, medisch, sociaal, psychologisch en orthopedagogisch personeel.

Het aantal extra uren bedraagt voor het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs samen maximaal 77 extra uren.

In geen geval kan de inrichtende macht personeelsleden affecteren, muteren en/of vast benoemen in de extra uren. ».

Onderafdeling II. - Modulair onderwijs Artikel III.22 In het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3, wordt een hoofdstuk IIIbis, Experimenteel modulair onderwijs, ingevoegd, bestaande uit de artikelen 20bis tot en met 20decies, die luiden als volgt : « Hoofdstuk IIIbis. - Experimenteel modulair onderwijs Artikel 20bis Vanaf het schooljaar 2008-2009 en tot zolang bedoeld experiment in het voltijds gewoon secundair onderwijs loopt, kan als experiment in door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde instellingen voor buitengewoon secundair onderwijs, modulair onderwijs worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling.

In voorkomend geval zijn wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van dit hoofdstuk, niet van toepassing.

Het experiment heeft betrekking op opleidingsvorm 3, met uitzondering van de observatiefase, en kan enkel worden ingericht door instellingen die gedurende het schooljaar 2007-2008 modulair onderwijs organiseren overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel.

Het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs is niet van toepassing op dit experiment.

Artikel 20ter § 1. Modulair onderwijs wordt georganiseerd per studiegebied zonder opdeling in fasen of leerjaren. De betrokken studiegebieden zijn : auto, bouw, grafische communicatie en media, handel, hout, koeling en warmte, lichaamsverzorging, mechanica-elektriciteit, personenzorg, textiel, voeding. Elk studiegebied bundelt een reeks opleidingen.

Eenzelfde opleiding kan in verschillende studiegebieden voorkomen. § 2. Elke opleiding omvat algemene en sociale vorming en beroepsgerichte vorming.

De algemene en sociale vorming wordt hetzij niet-modulair hetzij gedeeltelijk modulair georganiseerd.

De beroepsgerichte vorming wordt modulair georganiseerd. In elke opleiding komen een of meer modules voor. Een module is het kleinste te certificeren deel van een opleiding, dat overeenstemt met een bepaalde inhoud. In modules komen geen afzonderlijke vakken voor.

Eenzelfde module kan in verschillende opleidingen voorkomen. § 3. De Vlaamse Regering legt de opleidingenstructuur vast. Onder opleidingenstructuur wordt verstaan : 1° het geheel van de opleidingen per studiegebied;2° de modules per opleiding;3° de duurtijd per module uitgedrukt in uren per week;4° de aanduiding dat de modules zich sequentieel of onafhankelijk tot elkaar verhouden;als de modules in een sequentieel verband staan, moeten zij in een eveneens vastgelegde volgorde worden gevolgd.

Voor zover de opleidingenstructuur afwijkt van die, vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende opleidingenstructuur ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor. § 4. Programmatie respectievelijk opname in de erkennings-, financierings- of subsidiëringsregeling gebeurt per studiegebied.

In een onderwijsinstelling kan een studiegebied niet gelijktijdig modulair en niet-modulair worden georganiseerd, tenzij tijdens het geleidelijke omzettingsproces van de ene naar de andere structuur. § 5. Het modulair onderwijsaanbod van een instelling moet waarborgen dat een certificaat of een getuigschrift van een opleiding kan worden behaald.

Artikel 20quater Voor de modulair georganiseerde leerinhouden van een opleiding worden competenties door de Vlaamse Regering bepaald. Die leerinhouden zijn niet onderworpen aan de voorwaarde van door de Vlaamse Regering vastgestelde opleidingsprofielen.

De Vlaamse Regering leidt de competenties af uit kwalificaties. Als die er niet zijn, leidt de Vlaamse Regering de competenties af uit een referentiekader in nauw overleg met de beroepssectoren.

Voor zover de competenties afwijken van die bepaald bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende competenties ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor.

Competenties kunnen ook door middel van stages of werkervaring worden gerealiseerd.

Artikel 20quinquies Een opleiding kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren. Een module kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren.

Artikel 20sexies § 1. In het modulair onderwijs gelden als gezamenlijke toelatingsvoorwaarden voor regelmatige leerlingen : 1° de reglementaire toelatingsvoorwaarden tot de opleidingsfase van opleidingsvorm 3;2° de volgorde waarin modules dienen gevolgd zoals bepaald in de opleidingenstructuur;3° eventueel : de specifieke toelatingsvoorwaarden tot een module zoals vastgelegd door de klassenraad, onverminderd het in 1° en 2° gestelde;4° eventueel : de vrijstelling van toelatingsvoorwaarden tot een module op grond van een geattesteerde beslissing van de klassenraad, onverminderd het in 1° gestelde. Een leerling kan slechts één module tezelfdertijd volgen. § 2. De overstap van een leerling van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op basis van een beslissing van de klassenraad.

Artikel 20septies De klassenraad beslist of een regelmatige leerling hetzij geslaagd is zonder beperkingen hetzij niet geslaagd is. Deze beslissing wordt genomen : 1° op het ogenblik dat de leerling een module heeft beëindigd.In voorkomend geval wordt, voor wat betreft het onderwijzend personeel, de klassenraad beperkt tot die leden die effectief aan de leerling in de desbetreffende module onderricht hebben verstrekt; 2° op het ogenblik dat de leerling aan alle opleidingsvoorwaarden voldoet die toelaten een beslissing te nemen over de toekenning van een attest van verworven competenties, een getuigschrift van verworven competenties, een getuigschrift van een opleiding of een getuigschrift van alternerende beroepsopleiding. In het modulair onderwijs worden geen kwalificatieproeven ingericht.

Artikel 20octies De studiebekrachtiging, al dan niet op het einde van het schooljaar, wordt als volgt vastgesteld. 1° attest van verworven competenties : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding niet met vrucht heeft gevolgd;het attest vermeldt die competenties die de jongere wel heeft bereikt; 2° deelcertificaat : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding met vrucht heeft gevolgd;3° getuigschrift van verworven competenties : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een afgerond geheel binnen een opleiding met vrucht heeft gevolgd;4° certificaat : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een opleiding met vrucht heeft gevolgd;5° getuigschrift van een opleiding : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een opleiding van assistentniveau met vrucht heeft gevolgd;6° getuigschrift van alternerende beroepsopleiding : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die de integratiefase met vrucht heeft gevolgd. Voor de toepassing van deze bepalingen wordt een module waarvoor de leerling bij beslissing van de klassenraad is vrijgesteld, geacht met vrucht gevolgd te zijn.

De Vlaamse Regering stelt de modellen en de invulonderrichtingen van de hiervoor vermelde studiebewijzen vast.

Artikel 20novies § 1. In het modulair onderwijs gelden als richtgetallen de reglementair vastgestelde richtgetallen van de overeenkomstige types van opleidingsvorm 3.

Het lesurenpakket dat op basis van het voorgaande wordt berekend, wordt voor wat betreft de schooljaren 2008-2009 en 2009-2010 als volgt netto verhoogd : a) per studiegebied dat tijdens het betrokken schooljaar volledig modulair wordt georganiseerd, worden 4 lesuren toegekend;b) per leerling in het experiment die op de gebruikelijke teldatum in aanmerking wordt genomen voor financiering of subsidiëring worden 0,10 lesuren toegekend. § 2. Modulair onderwijs wordt georganiseerd op basis van uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld worden, meer bepaald onder vorm van bijzondere pedagogische taken.

Met beroepsgerichte vorming gelijkgestelde uren komen in aanmerking voor de vaststelling van betrekkingen in de ambten van technisch adviseur-coördinator en technisch adviseur.

Artikel 20decies De inspectie van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming is belast met de evaluatie van het experiment. De instellingen die aan het experiment deelnemen, zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de evaluatie. De evaluatie moet, inzonderheid wat de timing betreft, derwijze worden georganiseerd dat ze toelaat om beleidsconclusies te trekken met het oog op een vlotte, eventuele, organieke implementatie. ».

Onderafdeling III. - Lokaal overlegplatform Artikel III.23 In artikel 24bis, § 1, 14°, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006, wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : « Dit punt is niet van toepassing op secundaire afdelingen van de scholen van het type 5 en het zeepreventorium. ».

Afdeling VI. - Inwerkingtreding Artikel III.24 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2008, met uitzondering van : 1° artikelen III.7 en III.8 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2002; 2° artikelen III.4, III.10 en III.12 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2006; 3° artikel III.18 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2007; 4° artikelen III.16 en III.17 die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2008.

HOOFDSTUK IV. - Levenslang leren Afdeling I. - Deeltijds kunstonderwijs Artikel IV.1 In het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II worden de artikelen 96bis en 96ter ingevoegd, die luiden als volgt : « Artikel 96bis Een instelling kan tijdens een bepaald schooljaar niet-ingerichte uren-leraar overdragen naar het volgend schooljaar mits te voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar dient vastgelegd uiterlijk op 1 november van dat schooljaar;2° het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar kan nooit hoger liggen dan twee procent van het aantal aanwendbare uren-leraar van dat bepaald schooljaar;3° de overgedragen uren-leraar kunnen enkel in het volgend schooljaar worden aangewend. Artikel 96ter § 1. De overdracht van uren-leraar tijdens een bepaald schooljaar, zoals bedoeld in artikel 96bis is slechts mogelijk indien de betrokken inrichtende macht van de onderwijsinstelling op eer verklaart dat zij tijdens dat schooljaar in de betrokken onderwijsinstelling overeenkomstig de geldende reglementering geen nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel dient uit te spreken. § 2. De niet-naleving van de bepalingen van § 1 heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid. § 3. In de overgedragen uren-leraar zoals bedoeld in artikel 96bis kunnen geen personeelsleden vastbenoemd worden. § 4. Met het oog op de controle van § 3 door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, dienen de inrichtende machten van de betrokken onderwijsinstellingen een verklaring op eer af te leggen die er toe strekt dat in de bedoelde uren-leraar geen personeelsleden vastbenoemd worden. § 5. De niet-naleving van de bepalingen van § 3 en § 4 heeft tot gevolg dat de vaste benoemingen geen uitwerking kunnen hebben ten aanzien van de overheid. ».

Afdeling II. - Volwassenenonderwijs Onderafdeling I. - Centra voor volwassenenonderwijs Artikel IV.2 In artikel 2 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs wordt een punt 36°bis opgenomen dat luidt als volgt : « 36°bis representatieve vakorganisatie : personeelsvereniging die aangesloten is bij een in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigde syndicale organisatie en die een werking ontplooit, naargelang het geval, in de centra voor volwassenenonderwijs of in de centra voor basiseducatie; ».

Artikel IV.3 In de eerste zin van artikel 17, § 3, van hetzelfde decreet worden de woorden « gedurende de schooljaren 2007-2008, 2008-2009 en 2009-2010 » vervangen door de woorden « gedurende de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 ».

Artikel IV.4 In artikel 26, § 1, § 3 en § 4, derde lid, van hetzelfde decreet wordt het woord « verlofregeling » telkens vervangen door het woord « vakantieregeling ».

Artikel IV.5 In artikel 35, § 1, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt tussen de woorden « vermeld in artikelen 31, 32, 33 en 34, worden » en de woorden « geen aanvullende toelatingsvoorwaarden » de woorden « , met uitzondering van de opleidingen vanaf het niveau richtgraad 2 van de studiegebieden Nederlands tweede taal, talen richtgraad 1 en 2 en talen richtgraad 3 en 4, » ingevoegd;2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Om als cursist toegelaten te worden tot de aanvangsmodule van een opleiding vanaf het niveau richtgraad 2 van het studiegebied Nederlands tweede taal, talen richtgraad 1 en 2 of talen richtgraad 3 en 4, met uitzondering van de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 4, Deens richtgraad 4, Duits richtgraad 4, Engels richtgraad 4, Frans richtgraad 4, Italiaans richtgraad 4, Portugees richtgraad 4, Spaans richtgraad 4 en Zweeds richtgraad 4, moet de cursist kunnen aantonen dat hij de basiscompetenties heeft behaald van de opleiding op het niveau van de voorgaande richtgraad.».

Artikel IV.6 In artikel 87 van hetzelfde decreet wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1.Elk centrum voor basiseducatie heeft recht op één voltijdse functie van directeur.

Elk centrum is verplicht een directeur aan te stellen.

De functie van directeur kan worden toegekend aan één personeelslid dat voltijds in deze functie wordt aangesteld of aan twee personeelsleden die elk halftijds in deze functie worden aangesteld. ».

Artikel IV.7 In artikel 93, § 1, van hetzelfde decreet wordt punt 2° vervangen door wat volgt : « 2° regelmatig aan het geheel van de vorming geparticipeerd hebben vanaf het moment van inschrijving tot het moment dat één derde van het minimum aantal lestijden van de module voorbij is. ».

Artikel IV.8 In artikel 99, § 1, van hetzelfde decreet wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° regelmatig aan het geheel van de vorming geparticipeerd hebben vanaf het moment van inschrijving tot het moment dat één derde van het minimum aantal lestijden van de module voorbij is. ».

Artikel IV.9 In artikel 107 van hetzelfde decreet wordt een derde lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Wanneer er definitief leraarsuren of punten van een Centrum voor Volwassenenonderwijs overgedragen worden naar een instelling van het secundair onderwijs, hoger onderwijs of deeltijds kunstonderwijs, dan worden deze leraarsuren of punten niet meer in rekening gebracht voor het bepalen van het percentage vermeld in het eerste lid. ».

Artikel IV.10 In artikel 109, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzingen aangebracht : 1° aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Indien de in artikel 24, § 2, bedoelde afwijking voor bijzondere doelgroepen het minimale aantal lestijden van een opleiding overschrijdt, dan wordt het inschrijvingsgeld berekend op basis van het aantal lestijden bedoeld in hetzelfde artikel 24, § 1, 3°.»; 2° in § 3 wordt 5° opgeheven. Artikel IV.11 In artikel 162 van hetzelfde decreet worden de woorden « met uitzondering van de artikelen 55, 57 en 57bis die worden opgeheven met ingang van 1 september 2008 » vervangen door de woorden « met uitzondering van artikel 57 dat wordt opgeheven met ingang van 1 januari 2008, artikel 57bis dat wordt opgeheven met ingang van 1 september 2008 en artikel 55 dat wordt opgeheven met ingang van 1 september 2009 ».

Artikel IV.12 Aan artikel 180 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Zodra voor een modulaire opleiding, bedoeld in het eerste lid, een opleidingsprofiel door de Vlaamse Regering wordt goedgekeurd, kan de modulaire opleiding nog georganiseerd worden : 1° gedurende één schooljaar volgend op de goedkeuring door de Vlaamse Regering en uiterlijk tot 1 september 2012, in het geval de modulaire opleiding minder dan 700 lestijden bedraagt;2° gedurende twee schooljaren volgend op de goedkeuring door de Vlaamse Regering en uiterlijk tot 1 september 2012, in het geval de modulaire opleiding meer dan 700 lestijden bedraagt.».

Artikel IV.13 Aan artikel 181 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse Regering is gemachtigd om aan de Centra voor Volwassenenonderwijs die onderwijsbevoegdheid hebben voor de opleidingen, vermeld in artikel 179, § 1, 2°, en artikel 180, ambtshalve onderwijsbevoegdheid te verlenen voor de goedgekeurde opleidingsprofielen die met deze opleidingen inhoudelijk overeenstemmen. ».

Artikel IV.14 In artikel 193 van hetzelfde decreet wordt een § 4 ingevoegd, die luidt als volgt : « § 4. Wanneer er definitief leraarsuren of punten overgedragen worden tussen twee onderwijsinstellingen in de periode dat de overgangsregeling bedoeld in § 1 en § 3 geldt, dan worden deze overgedragen leraarsuren of punten : 1° in mindering gebracht in het geval er een overdracht is van een Centrum voor Volwassenenonderwijs naar een andere onderwijsinstelling;2° toegevoegd in het geval een Centrum voor Volwassenenonderwijs ontvangt van een andere onderwijsinstelling.».

Artikel IV.15 In hetzelfde decreet wordt in titel IX, een hoofdstuk IIbis, Uitzonderingsbepalingen, bestaande uit artikel 197bis, ingevoegd, dat luidt als volgt : « Hoofdstuk IIbis. - Uitzonderingsbepalingen Artikel 197bis Aan het Centrum voor Volwassenenonderwijs « De Vlaamse Ardennen », Fortstraat 47, 9700 Oudenaarde, wordt vanaf 1 september 2008 : 1° onderwijsbevoegdheid verleend voor de specifieke lerarenopleiding van het studiegebied onderwijs van het hoger beroepsonderwijs;2° éénmalig 2740 bijkomende leraarsuren beschikbaar gesteld voor de organisatie van de opleiding bedoeld in 1°;3° éénmalig 13 bijkomende punten beschikbaar gesteld, onverminderd de bepalingen in artikel 105, voor de oprichting van betrekkingen in de ambten van bestuurs- en ondersteunend personeel. De directeur van het Centrum voor Volwassenenonderwijs « De Vlaamse Ardennen » stelt de personeelsleden aan die in toepassing van artikel 5 van de wet van 21 juli 1971 betreffende de bevoegdheid en de werking van de Cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap tot 31 augustus 2008 door de Vlaamse overheid gefinancierde diensten hebben gepresteerd in het Centrum voor Volwassenenvorming Hogere Leergangen voor Technisch Onderwijs van het Gemeenschapsonderwijs Moeskroen, en die op 30 juni 2008 effectief in dienst waren.

De diensten, bedoeld in het tweede lid, worden geacht gepresteerd te zijn in het Centrum voor Volwassenenonderwijs « De Vlaamse Ardennen. ». ».

Artikel IV.16 In titel IX, hoofdstuk II, afdeling III, van hetzelfde decreet, wordt een artikel 196bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 196bis De referteperiode van 1 februari 2007 tot 31 januari 2008 wordt éénmalig met twee maanden verlengd tot 31 maart 2008. ».

Artikel IV.17 In hetzelfde decreet worden de artikelen 135, 141, 142, 147, 152 en 155 opgeheven.

Artikel IV.18 In alle betrokken artikelen van hetzelfde decreet worden de woorden « referteperiode van 1 februari n-1 tot 31 januari n » vervangen door de woorden « referteperiode van 1 april n-1 tot 31 maart n ».

Onderafdeling II. - ICT-coördinatie Artikel IV.19 In artikel X.53 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV, gewijzigd bij de decreten van 7 mei 2004 en 15 juli 2005, worden de volgende wijzingen aangebracht : 1° in § 1 wordt een punt 2°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 2°bis een consortium volwassenenonderwijs of »;2° in § 1, 3°, worden tussen de woorden « - (een) centr(um)(a) voor volwassenenonderwijs en/of » en « - (een) instelling(en) voor deeltijds kunstonderwijs.» de woorden « - een of meerdere consortia volwassenenonderwijs en/of » ingevoegd; 3° in § 2, 3°, worden na de woorden « en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs » de woorden « of van het artikel 73 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.» toegevoegd; 4° in § 2, 3°, worden in het tweede lid tussen de woorden « en/of een scholengroep » en « omvat, kan van deze regeling » de woorden « en/of een consortium volwassenenonderwijs » ingevoegd. Afdeling III. - Centra voor Basiseducatie Artikel IV.20 In hetzelfde decreet wordt in titel VI, het hoofdstuk I, Personeel van de centra voor basiseducatie, dat bestaat uit artikelen 127 en 128, vervangen door de artikelen 127 tot en met 128bis, die luiden als volgt : « HOOFDSTUK I. - Personeel van de centra voor basiseducatie Afdeling I. - Het personeelskader Artikel 127 § 1. De Vlaamse Regering bepaalt voor de betrekkingen die worden ingericht volgens artikel 29, § 1, 1°, de functies waarin de personeelsleden van de centra voor basiseducatie kunnen aangesteld worden. § 2. De personeelsleden bedoeld in § 1, die worden aangesteld in betrekkingen bedoeld in artikel 29, § 1, 1°, worden in de functies, vermeld in § 1, aangeworven als contractuele personeelsleden op wie de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing is.

Afdeling II. - Administratieve en geldelijke rechtspositie van het personeel Artikel 128 § 1. De Vlaamse Regering bepaalt voor de personeelsleden bedoeld in artikel 127 nadere bepalingen met betrekking tot de prestatieregeling, de vakantieregeling, de verlofregeling en de terugbetaling van de vervoerskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling en terug.

In afwachting dat de Vlaamse Regering uitvoering geeft aan het eerste lid, blijven de bestaande bepalingen van toepassing die op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet gelden. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt voor de personeelsleden bedoeld in artikel 127 de geldelijke rechtspositie en de wijze waarop een aanvraag tot salarissubsidiëring plaatsvindt. § 3. De Vlaamse Regering bepaalt wanneer en onder welke voorwaarden een personeelslid, bedoeld in artikel 127, tijdens zijn afwezigheid kan vervangen worden.

Artikel 128bis De bepalingen van artikelen 127 en 128 zijn eveneens van toepassing op de personeelsleden die worden aangesteld in betrekkingen bedoeld in artikel 29, § 1, 2°, tenzij de Vlaamse Regering dit anders bepaalt. ».

Afdeling IV. - Inwerkingtreding Artikel IV.21 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2008, met uitzondering van : 1° artikelen IV.3, IV.5, IV.6, IV.10, 1°, IV.16, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2007; 2° artikel IV.11 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2008; 3° artikel IV.18 dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 2008; 4° artikel IV.17 dat in werking treedt op 1 augustus 2008.

HOOFDSTUK V. - Hoger onderwijs Afdeling I. - Decreet betreffende de universiteiten Artikel V.1 In artikel 64 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Binnen de formatie van het zelfstandig academisch personeel kunnen de universiteiten docenten aanstellen in het tenure trackstelsel, waarvan de aanstellings- en benoemingsvoorwaarden worden beschreven in artikel 91bis. ».

Artikel V.2 Aan artikel 72 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De opdracht van een docent in het tenure trackstelsel bedraagt ten minste 50 % van een voltijdse opdracht. ».

Artikel V.3 In artikel 84 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 27 januari 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs » vervangen door de woorden « een diploma van master »;2° het tweede lid wordt opgeheven;3° in het derde lid worden de woorden « en twee » opgeheven. Artikel V.4 In hetzelfde decreet wordt een artikel 91bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 91bis In afwijking van het bepaalde in artikel 91 worden de in artikel 64, tweede lid bedoelde docenten aangesteld voor een termijn van vijf jaar. Indien het universiteitsbestuur aan het einde van die termijn de prestaties van een docent gunstig beoordeelt, wordt het betrokken personeelslid zonder nieuwe vacature benoemd in de graad van hoofddocent. De beoordeling wordt grondig gemotiveerd op basis van de academische verdiensten van de docent in het tenure trackstelsel.

Het universiteitsbestuur legt voorafgaandelijk de criteria vast voor de beoordeling van de docenten in het tenure trackstelsel en maakt deze in de universiteit bekend.

In geval van zwangerschap of langdurige en ernstige ziekte tijdens de termijn van de aanstelling wordt op verzoek van de betrokken docent de aanstelling met een bijkomende termijn van één jaar verlengd. ».

Artikel V.5 In artikel 97 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 20 oktober 2000 en 20 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « Bij de benoeming of aanstelling in een graad van het zelfstandig academisch personeel schaalt het universiteitsbestuur de leden van het zelfstandig academisch personeel in, in de overeenstemmende salarisschaal op grond van een gemotiveerde beoordeling van de doorlopen academische carrière, de academische verdiensten, de doorlopen carrière buiten de academische wereld en de verworven ervaring en kwalificaties.Als een universiteit een personeelslid van een andere universiteit aanstelt of benoemt, dan neemt de universiteit bij deze beoordeling de inschalingsanciënniteit verworven in dezelfde salarisschaal aan de universiteit van herkomst mee in overweging.

Onverminderd het eerste lid moeten in het geval van instellingsoverschrijdende mobiliteit te allen tijde de diensten in overweging worden genomen die in een andere geregistreerde hoger onderwijsinstelling werden gepresteerd binnen dezelfde graad van het zelfstandig academisch personeel of in een overeenstemmend ambt van het onderwijzend personeel zoals beschreven in artikel 101, 3°, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. »; 2° het vierde lid wordt vervangen door wat volgt : « De anciënniteitsopbouw in een salarisschaal met het oog op het verkrijgen van de volgende salaristrappen is gelijk aan de nominale aanstellingsduur, ongeacht de omvang van het dienstverband.».

Artikel V.6 Artikel 154, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « De begroting is ingedeeld in acht afdelingen : 1° Afdeling I.Werking 2° Afdeling II.Onroerende investeringen 3° Afdeling III.Sociale voorzieningen voor studenten 4° Afdeling IV.1. Bijzondere onderzoeksfondsen 5° Afdeling IV.2. Andere onderzoeksfondsen 6° Afdeling V.Patrimonium 7° Afdeling VI.Voor orde 8° Afdeling VII.Bedrijfseconomische afdeling. ».

Artikel V.7 In artikel 158, eerste lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, worden de woorden « per kalenderjaar en » geschrapt.

Artikel V.8 In artikel 159 van hetzelfde decreet wordt een zesde lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « De mandaten van de ZAP-leden die bezoldigd worden met middelen van het in artikel 168 vermelde Bijzonder Onderzoeksfonds worden niet in rekening gebracht voor de berekening van de in dit artikel vermelde personeelsformatie. ».

Artikel V.9 In artikel 166bis van hetzelfde decreet worden de woorden « een termijn van één jaar te rekenen van de eerste januari volgend op de datum van betaling » vervangen door de woorden « een termijn van twee jaar te rekenen van de eerste januari van het jaar van de betaling ».

Artikel V.10 In hetzelfde decreet wordt punt 1° van artikel 169 opgeheven.

Afdeling II. - Decreet betreffende de hogescholen Artikel V.11 In artikel 92, § 2, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt : « De opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving van de opzegging.Op straffe van nietigheid moet de kennisgeving van de opzegging het begin en de duur van de opzeggingstermijn vermelden. De kennisgeving gebeurt door afgifte van een geschrift aan het personeelslid dat tekent voor ontvangst, ofwel bij aangetekend schrijven dat uitwerking heeft de derde werkdag na verzending, ofwel bij deurwaardersexploot. »; 2° in het tweede lid worden de woorden « één academiejaar » vervangen door de woorden « twaalf maanden ». Artikel V.12 In artikel 95 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Op schriftelijk verzoek van het personeelslid deelt het hogeschoolbestuur de motivatie van een opzeg mee ofwel bij geschrift tegen ontvangstbewijs ofwel bij aangetekend schrijven. ».

Artikel V.13 In artikel 96 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De opzeggingstermijn gaat in de eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving van de opzegging. Op straffe van nietigheid moet de kennisgeving van de opzegging het begin en de duur van de opzeggingstermijn vermelden. De kennisgeving gebeurt door afgifte van een geschrift aan het hogeschoolbestuur dat tekent voor ontvangst, ofwel bij aangetekend schrijven dat uitwerking heeft de derde werkdag na verzending, ofwel bij deurwaardersexploot. ».

Artikel V.14 In hetzelfde decreet wordt een artikel 96bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 96bis Als het hogeschoolbestuur een aanstelling of benoeming beëindigt zonder inachtneming van de in artikel 92, § 2, en artikel 93, § 2, bedoelde opzeggingstermijn, of zonder inachtneming van de in artikel 95 bedoelde motivering, moet zij aan het personeelslid een vergoeding betalen die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn.

Als het personeelslid zijn aanstelling beëindigt zonder inachtneming van de in artikel 96 bedoelde opzeggingstermijn, moet het aan het hogeschoolbestuur een vergoeding betalen die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het resterende gedeelte van die termijn. ».

Artikel V.15 In artikel 122 van hetzelfde decreet wordt § 2bis vervangen door wat volgt : « § 2bis. In afwijking van de bepalingen in § 2, kan het hogeschoolbestuur een lid van het onderwijzend personeel benoemen in het ambt van assistent indien het personeelslid voldoet aan één van de hierna vermelde voorwaarden : 1° het personeelslid heeft de leeftijd van 55 jaar bereikt, vervult de voorwaarden voor vaste benoeming en is sinds 1 januari 1996 ononderbroken in dienst van de hogeschool als assistent;2° het personeelslid heeft op 1 januari 2008 de leeftijd van 55 jaar bereikt en is op die datum gedurende ten minste zes jaar ononderbroken in de hogeschool in het ambt van assistent aangesteld. Indien het personeelslid al een benoeming heeft in een ander onderwijsniveau, kan het slechts ten belope van maximaal één voltijdse benoeming vastbenoemd zijn. ».

Artikel V.16 In artikel 140, § 2, van hetzelfde decreet wordt na de eerste zin een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De beperking tot tien jaar nuttige ervaring geldt niet voor de nuttige beroepservaring opgedaan in de eigen hogeschool of in de vzw zoals bedoeld in artikel 208, § 1, verbonden aan de eigen hogeschool. ».

Artikel V.17 In artikel 156, § 2, van hetzelfde decreet wordt na de eerste zin een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « De beperking tot tien jaar nuttige ervaring geldt niet voor de nuttige beroepservaring opgedaan in de eigen hogeschool of in de vzw zoals bedoeld in artikel 208, § 1, verbonden aan de eigen hogeschool. ».

Artikel V.18 In artikel 165 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « De omvang van een deeltijds dienstverband wordt uitgedrukt in een procentueel aandeel van een voltijds dienstverband. Het procentueel dienstverband moet ten minste 10 % van een voltijdse aanstelling omvatten en wordt als een veelvoud van vijf uitgedrukt. Een halve dag per week komt overeen met 10 %. Het betrokken personeelslid verkrijgt hetzelfde procentueel aandeel van het salaris dat het zou genieten in een voltijds dienstverband. ».

Artikel V.19 Aan artikel 166 van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. Personeelsleden die bezoldigd worden buiten de werkingsuitkeringen van de Vlaamse Gemeenschap kunnen zonder nieuwe vacature overgeheveld worden naar een betrekking van de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel met behoud van hun verworven graad, salarisschaal en anciënniteit op voorwaarde dat : 1° zij geworven werden volgens de procedure die beantwoordt aan de in § 1 en § 2 bepaalde wervingseisen;2° zij de graad, anciënniteit en salarisschaal bezitten die zij zouden bekomen hebben indien de voorgaande diensten gepresteerd werden overeenkomstig de wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen van toepassing op het personeel ten laste van de jaarlijkse werkingsuitkeringen.».

Artikel V.20 In artikel 231 van hetzelfde decreet wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2. In geval van een herstructurering zoals bedoeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, kunnen de herstructurerende instellingen op gemotiveerde wijze afwijken van de normen vermeld in § 1. ».

Artikel V.21 In artikel 232 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid in § 1 toegevoegd, dat luidt als volgt : « In geval van een herstructurering zoals bedoeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, kunnen de herstructurerende instellingen op gemotiveerde wijze afwijken van de in de eerste alinea bedoelde variatie. ».

Artikel V.22 Artikel 239 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 239 Als het hogeschoolbestuur of de bevoegde overheid de salarissen van het onderwijzend personeel of van het administratief en technisch personeel verkeerd heeft vastgesteld, moet het de terugbetaling vragen binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar van betaling in de vorm zoals bepaald in artikel 16, § 2, eerste lid, van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof. Als de terugbetaling niet gevraagd wordt binnen de gestelde termijn, zijn de ten onrechte uitbetaalde bedragen definitief vervallen.

Te rekenen vanaf de vraag bedoeld in het eerste lid kan het onverschuldigde bedrag worden teruggevorderd gedurende de termijn die in artikel 16, § 2, tweede lid, van vermelde wet is bepaald. ».

Artikel V.23 Artikel 242, § 1, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « § 1. De Vlaamse Regering benoemt de commissarissen van de Vlaamse Regering bij de hogescholen. De commissarissen worden benoemd onder de houders van een masterdiploma die ten minste vijf jaar nuttige ervaring hebben. Hun statuut wordt door de Vlaamse Regering vastgesteld. ».

Artikel V.24 Aan artikel 243 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 april 1995, 15 juli 1997, 18 mei 1999 en 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin van § 2 wordt het woord « blijft » vervangen door het woord « is »;2° in § 3 en het eerste lid van § 3bis worden de woorden « bedoeld in artikel 242, § 1 » vervangen door de woorden « van niveau A van het departement Onderwijs, met ten minste drie jaar niveau-anciënniteit, die van de Vlaamse Regering een opdracht als commissaris van de Vlaamse Regering bij de hogescholen gekregen hebben ». Artikel V.25 Aan artikel 304bis van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. De Vlaamse overheid kent aan de representatieve vakorganisaties middelen toe voor de werkingskosten van de in dit artikel bedoelde personeelsleden met een verlof wegens vakbondsopdracht. Deze middelen bedragen 3000 euro per effectieve voltijdse eenheid. ».

Artikel V.26 In artikel 327 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « artikel 182 » vervangen door de woorden « artikel 36 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten »;2° in § 2 worden de woorden « artikel 182, § 1, 4°, 6° en 7° » en « artikel 182, § 1, 5° » telkens vervangen door de woorden « artikel 36 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten »;3° aan § 2 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De bepaling in het eerste lid geldt evenmin voor de personeelsleden met een andere bezoldigde activiteit binnen het onderwijs naast de bezoldiging ten laste van de centrale voorafname die voor minder dan 50 % van een voltijdse opdracht ten laste van de centrale voorafname bezoldigd worden.».

Artikel V.27 Artikel 337bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004 en opgeheven bij het decreet van 15 juli 2007 wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « Artikel 337bis In afwijking van het bepaalde in artikel 166, § 3, kunnen gedurende een periode van acht jaar te rekenen vanaf 1 september 2008 personeelsleden die bezoldigd worden buiten de werkingsuitkeringen van de Vlaamse Gemeenschap die niet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 166, § 1 en § 2, zonder nieuwe vacature overgeheveld worden naar een betrekking van de personeelsformatie van het administratief en technisch personeel indien zij op 1 september 2008 ten minste vijf jaar in dienst zijn van de hogeschool. ».

Artikel V.28 In artikel 339quater van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « artikel 195ter, § 1 » vervangen door de woorden « artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten »;2° in § 2 worden de woorden « artikel 195ter, § 1 » en « artikel 195ter, §§ 3 en 4 » telkens vervangen door de woorden « artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten »;3° aan § 2 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De bepaling in het eerste lid geldt niet voor de personeelsleden, bedoeld in artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten, met een andere niet centraal bezoldigde activiteit binnen het onderwijs van ten minste 50 % van een voltijdse opdracht. ».

Artikel V.29 Aan artikel 340sexies, § 3, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vijfde gedachtestreepje wordt geschrapt;2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De besluiten die de Vlaamse Regering neemt in uitvoering van de bepalingen van dit decreet met betrekking tot de begroting en de personeelsformatie voor de hogescholen en betreffende de algemene boekhouding, de jaarrekening en het rekeningstelsel voor de hogescholen zijn van overeenkomstige toepassing op de instituten voor schone kunsten en de instellingen die excellente kunstopleidingen organiseren.».

Afdeling III. - Decreet betreffende de wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening door het hoger onderwijs Artikel V.30 Artikel 11 van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen, opgeheven bij decreet van 18 mei 1999, wordt opnieuw opgenomen in volgende lezing : « Artikel 11 Het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, zoals vermeld in titel IVter, deel VI, van het decreet van 19 maart 2004 stelt jaarlijks een lijst vast van de spin-offbedrijven, zoals bedoeld in artikel 9.

De universiteiten en hogescholen leveren de daartoe nodige en nuttige gegevens aan, onder de voorwaarden als bepaald door de Vlaamse Regering. ».

Artikel V.31 Artikel 21 van hetzelfde decreet, opgeheven bij decreet van 19 maart 2004, wordt opnieuw opgenomen in volgende lezing : « Artikel 21 Het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, zoals vermeld in titel IVter, deel VI, van het decreet van 19 maart 2004 stelt jaarlijks een lijst vast van de spin-offondersteunende bedrijven.

De universiteiten en hogescholen leveren de daartoe nodige en nuttige gegevens aan, onder de voorwaarden als bepaald door de Vlaamse Regering. ».

Afdeling IV. - Decreet betreffende de Hogere Zeevaartschool Artikel V.32 Artikel 30 van het decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool, gewijzigd bij decreet van 20 april 2001, wordt aangevuld met een derde lid dat luidt als volgt : « Het bedrag van de bedrijfsvoorheffing dat de Hogere Zeevaartschool niet verschuldigd is aan de federale diensten Financiën voor de aan de Hogere Zeevaartschool tewerkgestelde onderzoekers wordt toegevoegd aan het bedrag van de dotatie bedoeld in artikel 29. ».

Afdeling V. - Decreet betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening Artikel V.33 Artikel 2 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, gewijzigd bij decreet van 20 april 2001, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 2 Dit decreet regelt de erkenning en de subsidiëring van de Vlerick Leuven Gent Management School, het Instituut voor Tropische Geneeskunde en de Universiteit Antwerpen Management School, hierna genoemd « de instellingen ». ».

Artikel V.34 In hetzelfde decreet wordt een artikel 8bis toegevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 8bis Wordt in het kader van dit decreet erkend als opdracht van de Universiteit Antwerpen Management School : het verstrekken van postinitieel onderwijs, het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het verstrekken van wetenschappelijke dienstverlening op het gebied van de managementwetenschappen. ».

Artikel V.35 In artikel 11 van hetzelfde decreet wordt het vierde lid geschrapt.

Artikel V.36 In artikel 14 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1° wordt het derde streepje vervangen door wat volgt : « - de studiegelden.Het maximumbedrag mag nooit hoger zijn dan het in artikel 62 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen bepaalde studiegeld. »; 2° in 2° wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « Elke instelling sluit met minstens één universiteit in de Vlaamse Gemeenschap bedoeld in artikel 3 van het Universiteitendecreet een samenwerkingsovereenkomst inzake onderwijs, onderzoek en dienstverlening.Die samenwerkingsovereenkomst regelt ook de wijze waarop personeelsleden van de universiteit in kwestie ingezet kunnen worden in de instelling, hoe deze prestaties, uit te drukken in een procentueel deel van een voltijdse opdracht, worden vergoed aan de betrokken universiteit, en hoe andere kosten worden verrekend en de administratie van deze personeelsleden gebeurt. ».

Artikel V.37 Aan artikel 15 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een § 3bis wordt toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3bis.De basissubsidie van de Vlaamse Gemeenschap aan de Universiteit Antwerpen Management School wordt vanaf het begrotingsjaar 2008 vastgesteld op 1.000.000 euro. »; 2° § 4 en § 5 worden vervangen door wat volgt : « § 4.Door middel van een subsidie van 591.000 euro draagt de Vlaamse Regering vanaf het begrotingsjaar 2007 bij in het dekken van de investeringskosten van het Instituut voor Tropische Geneeskunde. § 5. De bedragen vermeld in § 2, § 3 en § 3bis worden binnen de perken van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexeringsformule vermeld in artikel 9, § 5, van het decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen.

Het bedrag vermeld in § 4 wordt binnen de perken van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap vanaf het begrotingsjaar 2008 geïndexeerd overeenkomstig artikel 140, § 2, van het Universiteitendecreet. ».

Afdeling VI. - Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs Artikel V.38 In artikel 5 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wordt het punt 4° vervangen door wat volgt : « 4° de « GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven »;».

Artikel V.39 Artikel 8 van het hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 8 § 1. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs : alle niet ambtshalve geregistreerde instellingen die hoger onderwijs aanbieden in de Vlaamse Gemeenschap en door de Vlaamse Regering werden geregistreerd. § 2. Iedere instelling kan de registratie aanvragen bij de Vlaamse Regering.

Een registratie van een instelling voor hoger onderwijs wordt slechts toegekend voor zover aan volgende voorwaarde is voldaan : ten minste één opleiding heeft de toets nieuwe opleidingen' door het voorziene Accreditatieorgaan met positief gevolg ondergaan.

Bij een buitenlandse instelling geldt daarenboven dat ze reeds in het land waar haar hoofdzetel is gevestigd moet erkend zijn door de bevoegde overheid. De instelling dient dit te kunnen aantonen aan het Accreditatieorgaan bij de aanvraag toets nieuwe opleiding'. § 3. De instellingen tonen door middel van een regis-tratiedossier aan dat zij beschikken over : 1° een bestuursstructuur die voldoende organisatorisch is uitgebouwd om de ingeschreven studenten toe te laten hun opleiding te voltooien;2° een financiële structuur die de ingeschreven studenten toelaat hun opleiding te voltooien;3° een voldoende aangepaste infrastructuur voor het aanbieden van hoger onderwijs. § 4. Het registratiedossier omvat ten minste : 1° de statuten van de instelling;2° een beschrijving van de bestuursstructuur;3° een financieel plan;4° een overeenkomst met een andere binnenlandse of buitenlandse instelling, die door de respectievelijke overheid erkend is voor hoger onderwijs en die de betreffende opleiding kan aanbieden.Deze overeenkomst betreft de wijze waarop de ingeschreven studenten hun opleiding kunnen voltooien. § 5. De Vlaamse Regering beslist over de registratie binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen die ingaat de dag na deze van ontvangst van het toetsingsrapport van het Accreditatieorgaan. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. In geval van registratie wordt het Accreditatieorgaan hiervan op de hoogte gebracht. § 6. De registratie vervalt van rechtswege indien gedurende een termijn van twee jaar geen enkele geaccrediteerde of nieuwe opleiding aangeboden wordt. § 7. De geregistreerde instellingen bezorgen jaarlijks hun jaarrekening en jaarverslag aan de Vlaamse Regering. ».

Artikel V.40 In artikel 24bis van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin van het eerste lid worden de woorden « in het kader van een associatie » vervangen door de woorden « in het kader van een associatie of over associaties heen voor zover die hierover een akkoord hebben bereikt »;2° het tweede lid wordt opgeheven. Artikel V.41 In artikel 33 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt : « 2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;»; 2° er wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 5° Toegepaste taalkunde, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.».

Artikel V.42 In artikel 42 van hetzelfde decreet worden de volgende punten geschrapt : « 3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor : a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor wordt verleend;b) binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master worden verleend;7° Toegepaste taalkunde, waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;».

Artikel V.43 Artikel 53bis van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 53bis De ambtshalve geregistreerde instellingen en de geregistreerde instellingen met hoofdzetel in Vlaanderen kunnen de opleidingen die ze bij of krachtens dit decreet mogen aanbieden ook organiseren buiten het Belgische grondgebied en de daarop betrekking hebbende graden verlenen op voorwaarde dat : 1° die opleidingen afzonderlijk geaccrediteerd werden overeenkomstig dit decreet en de accreditatieprocedure volgen van de Vlaamse opleiding, of die opleidingen afzonderlijk erkend zijn als nieuwe opleiding overeenkomstig dit decreet als de instelling een nieuwe opleiding start buiten het Belgische grondgebied al dan niet gelijktijdig met eenzelfde opleiding in Vlaanderen;2° die opleidingen voldoen aan de wettelijke bepalingen van het land van vestiging;3° de opleidingen afzonderlijk worden geregistreerd in het Hoger Onderwijsregister;4° de kosten van die opleidingen integraal gedekt worden met andere middelen dan de middelen uit de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. De in het vorige lid vermelde voorwaarde geldt niet voor de voortgezette academische opleidingen in afbouw en voor de opleidingen die door de instelling ook aangeboden worden in België en die aldaar genieten van een overgangsaccreditatie. ».

Artikel V.44 In de eerste zin van artikel 55ter, § 3, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 december 2006, worden de woorden « gedurende de schooljaren 2007-2008, 2008-2009 en 2009-2010 » vervangen door de woorden « gedurende de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 ».

Artikel V.45 In hetzelfde decreet wordt aan artikel 55quinquies een § 6 toegevoegd die luidt als volgt : « § 6. De middelen in § 5 worden onder de hogescholen verdeeld op basis van het gemiddeld aantal eerste inschrijvingen in een diplomacontract in de geïntegreerde lerarenopleiding secundair onderwijs tijdens de twee voorbije academiejaren. ».

Artikel V.46 Aan artikel 56 van hetzelfde decreet wordt een derde paragraaf toegevoegd die luidt als volgt : « § 3. De accreditatiestatus van een opleiding, zoals bepaald in § 1, wordt bij overdracht van de ene instelling voor hoger onderwijs naar een andere instelling voor hoger onderwijs behouden. ».

Artikel V.47 In artikel 86 van hetzelfde decreet wordt een § 5 toegevoegd die luidt als volgt : « § 5. Onverminderd de toepassing van artikel 24bis, kunnen universiteiten of hogescholen voor de toepassing van dit artikel besluiten de uitreiking van gezamenlijke diploma's te differentiëren per afstudeerrichting. ».

Artikel V.48 In artikel 124 van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 maart 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, tweede lid, wordt de eerste zin vervangen door wat volgt : « In het academiejaar 2007-2008 wordt op de academisch gerichte opleidingen van de hogescholen die vermeld zijn in de lijst bedoeld in artikel 123, § 5, met uitzondering van de gezamenlijke opleidingen bedoeld in artikel 24bis, of in de lijst bedoeld in artikel 125ter, § 4, en die hun zelfevaluatierapport in het kader van de externe beoordeling overeenkomstig het protocol van kwaliteitszorg bedoeld in artikel 93, § 3, na 1 januari 2009 moeten indienen, een indicatieve voortgangstoets uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Erkenningscommissie.»; 2° in § 2, tweede lid, wordt de laatste zin aangevuld met de woorden : « en legt de lijst van de opleidingen vast;»; 3° § 11 wordt vervangen door wat volgt : « § 11.De master-na-masteropleidingen die het Europa College Brugge met ingang van het academische jaar 2007-2008 organiseert op haar campus in het arrondissement Brugge en op haar campus in Polen, worden niet als nieuwe opleidingen beschouwd in de zin van artikel 60septies.

Zij worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academische jaar 2009-2010. ».

Artikel V.49 In artikel 129 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 19 maart 2004, wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. De graad van gegradueerde, die een Centrum voor Volwassenenonderwijs heeft uitgereikt ten aanzien van een op grond van artikel 57ter geaccrediteerde opleiding, in de periode voorafgaand aan de uitreiking van het nieuwe bachelordiploma door de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling of door het overdragende Centrum voor Volwassenenonderwijs en de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling gezamenlijk in toepassing van artikel 57ter, § 5, is gelijkgeschakeld met de graad van bachelor. De houders van die graden zijn gerechtigd tot het voeren van de titel van bachelor. ».

Artikel V.50 In artikel 130 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 maart 2004, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De studenten die vóór 31 oktober 2008 een mastergraad verwerven of verworven hebben, uitgereikt door het Europacollege op haar campus in Polen kunnen de titel van master op rechtmatige wijze voeren in de Vlaamse Gemeenschap. De graad van master wordt geacht op rechtmatige wijze te zijn verleend. ».

Afdeling VII. - Decreet betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs Artikel V.51 In deel II, titel IV, van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wordt een hoofdstuk 4bis, Vormingsfonds, bestaande uit de artikelen II.88bis tot en met II.88ter decies ingevoegd, die luiden als volgt : « Hoofdstuk 4bis. - Vormingsfonds Artikel II.88bis Er wordt een Sectoraal Vormingsfonds voor het Hoger Onderwijs ingesteld, hierna vormingsfonds genoemd.

Het vormingsfonds heeft tot doel de vormingsdynamiek voor de personeelsleden in de universiteiten en hogescholen te stimuleren.

Artikel II.88ter Het vormingsfonds wordt beheerd door het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs.

Artikel II.88quater Het Vlaams Onderhandelingscomité legt bij eenparigheid de prioritaire vormingsthema's vast.

Artikel II.88quinquies Jaarlijks wordt op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap een dotatie ten behoeve van het vormingsfonds uitgetrokken. De dotatie bedraagt minstens 1.070.000 euro.

De Vlaamse Regering deelt ieder jaar voor één oktober het bedrag van de dotatie mee aan het Vlaams Onderhandelingscomité.

Artikel II.88sexies De dotatie wordt onder de universiteiten en hogescholen verdeeld a rato van het aandeel van elke instelling in de werkingsuitkering voor het voorgaande begrotingsjaar.

In afwijking van het eerste lid wordt de dotatie voor het jaar 2008 onder de instellingen verdeeld a rato van hun aandeel in de werkingsuitkering voor het jaar 2008.

Artikel II.88septies De instellingen kunnen de via het vormingsfonds toegekende vormingsmiddelen maximaal tweemaal overdragen naar een volgend begrotingsjaar.

Artikel II.88octies Het bedrag van de via het vormingsfonds toegekende middelen dat niet binnen drie begrotingsjaren besteed is, wordt het eerstvolgende begrotingsjaar in mindering gebracht op de toegekende middelen voor het vormingsfonds voor de betrokken instelling.

De ingehouden middelen worden in gelijke delen toegevoegd aan de middelen voor de andere instellingen.

Artikel II.88novies De universiteiten en hogescholen nemen bij de besteding van de via het vormingsfonds toegekende vormingsmiddelen de volgende regels in acht : 1° de toegekende middelen worden gebruikt voor de bekostiging van bijkomende opleidings- en vormingsinitiatieven in vergelijking met de opleidings- en vormingsinitiatieven tot en met het academiejaar 2005-2006;2° bij het vastleggen van de vormingsinitiatieven wordt rekening gehouden met de prioritaire vormingsthema's;3° er is over de vormingsinitiatieven een akkoord met de afgevaardigden van het personeel in het lokale medezeggenschapsorgaan;4° de instelling besteedt minstens een zelfde bedrag aan vormings- en opleidingsinitiatieven als het bedrag dat met de middelen van het vormingsfonds besteed is. Artikel II.88decies Het instellingsbestuur bezorgt het Vlaams Onderhandelingscomité ieder jaar een verslag en een afrekening van de vormingsinitiatieven van het voorgaande begrotingsjaar. Deze documenten zijn in het lokale medezeggenschapsorgaan besproken met de afvaardigingen van het personeel.

Artikel II.88undecies Het Vlaams Onderhandelingscomité bezorgt de Vlaamse Regering ieder jaar voor 1 juli een verslag van het beheer van het vormingsfonds in het afgelopen begrotingsjaar.

Artikel II.88duodecies Het Vlaams Onderhandelingscomité neemt een reglement vormingsfonds aan dat bekrachtigd wordt door de Vlaamse Regering.

Het reglement vormingsfonds bevat ten minste een regeling voor : 1° de procedure voor de vaststelling van de prioritaire vormingsthema's;2° de procedure voor de rapportering van de instellingen aan het Vlaams Onderhandelingscomité;3° de procedure voor de rapportering door het Vlaams Onderhandelingscomité. Artikel II.88ter decies De begroting voor het vormingsfonds wordt toegevoegd aan het ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap. ».

Artikel V.52 In hetzelfde decreet wordt in deel VI, een titel IVquater, Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, ingevoegd bestaande uit de artikelen VI.9.19 tot en met VI.9.26, die luiden als volgt : « TITEL IV quater. - Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring Artikel VI.9.19 De Vlaamse Regering is er toe gemachtigd om onder de in volgende artikel en vermelde voorwaarden over te gaan tot de erkenning van het door de verenigde associaties opgerichte Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring, waarbij de Katholieke Universiteit Leuven optreedt als initiërende instelling.

Artikel VI.9.20 § 1. De opdrachten van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring zijn : 1° de opmaak, de actualisering en de voortgangsbewaking van een Onderzoek en Ontwikkelingsmonitor, die noodzakelijke en nuttige en kwantitatieve parameters omvat in het kader van de decretale en tijdelijke financieringskanalen van het wetenschaps- en innovatiebeleid en van specifieke onderzoeksgerelateerde werkingstoelagen aan hogeronderwijsinstellingen;2° de coördinatie van de opmaak van een tweejaarlijks Onderzoek en Ontwikkelingsindicatorenboek met een overzicht van de Vlaamse onderzoeks- en innovatiecapaciteit in een Europese en internationale context. De Vlaamse Regering kan het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring belasten met bijzondere opdrachten. § 2. De Vlaamse Regering kan regelen bepalen betreffende de kwaliteitsbewaking van de gegevens die in de Onderzoek en Ontwikkelingsmonitor worden opgenomen.

Artikel VI.9.21 § 1. Het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring bezit geen rechtspersoonlijkheid.

De Initiërende Instelling bepaalt, in overleg met de associaties, de functionele autonomie waarover het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring beschikt, alsmede de bestuurs- en beheersstructuur ervan, met dien verstande dat ten minste een beheerscomité en een wetenschappelijke adviesraad worden ingesteld. § 2. In het beheerscomité zetelen vertegenwoordigers van alle associaties, vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid en onafhankelijke deskundigen. § 3. De wetenschappelijke adviesraad bestaat ten minste voor de helft uit niet in België werkzame experten die op het vlak van het wetenschaps- en innovatiebeleid als toonaangevend worden erkend.

Artikel VI.9.22 De Vlaamse Regering en de associaties sluiten ten aanzien van de organisatie van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring vijfjaarlijks een convenant waarin ten minste volgende elementen zijn opgenomen : 1° de aansturingsmogelijkheden van de Vlaamse Regering;2° de minimale resultaatsverbintenissen van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring;3° de minimale behoorlijkheidsvereisten op het vlak van het financieel management, evenals de mogelijkheden om een bepaalde financiële reserve aan te leggen;4° de rapporterings- en controlemechanismen, in het bijzonder de wijze van evaluatie van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring in de tweede helft van het vierde kalenderjaar van het lopende convenant;5° de remediërende en sanctionerende maatregelen in geval van niet-naleving van het convenant;6° de gevallen waarin en de wijze waarop het convenant tijdens de looptijd ervan kan worden gewijzigd;7° de mate en inhoud van de samenwerking met in Vlaanderen gevestigde en niet in Vlaanderen gevestigde instellingen en met internationale instellingen. Artikel VI.9.23 De Initiërende Instelling bezorgt met betrekking tot de werking van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring jaarlijks een afzonderlijke begroting, jaarplanning, jaarrekening en jaarverslag aan de Vlaamse Regering.

Artikel VI.9.24 Het sluiten van een convenant met de Vlaamse Regering doet in hoofde van de initiërende instelling een recht ontstaan op een jaarlijkse werkingsenveloppe ten behoeve van de werking van het betrokken Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring.

De Vlaamse Regering bepaalt, rekening houdend met de beschikbare begrotingskredieten, de grootte van de jaarlijkse werkingsenveloppe, evenals de wijze van vereffening ervan.

Artikel VI.9.25 De partners bij de associaties kunnen personeelsleden met hun instemming belasten met een taak bij het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring. De betrokken personeelsleden blijven gedurende de uitoefening van deze taak juridisch en administratief behoren tot de terbeschikkingstellende universiteit of hogeschool.

Artikel VI.9.26 De erkenning van het Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring houdt van rechtswege de beëindiging in van de erkenning en de betoelaging van het steunpunt voor Onderzoek en Ontwikkelingsindicatoren, geselecteerd in uitvoering van artikel 8bis van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen.

De Vlaamse Regering kan nadere regelingen bepalen inzake de beëindiging van de lopende beheersovereenkomst met het steunpunt voor Onderzoek en Ontwikkelingsindicatoren. ».

Afdeling VIII. - Decreet betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs Artikel V.53 Aan artikel 63, § 3, 3°, van het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 18 november 2005, wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Hierbij zijn de bepalingen van het besluit dat de Vlaamse Regering neemt met betrekking tot de begroting en de personeelsformatie voor de hogescholen van overeenkomstige toepassing. ».

Artikel V.54 Aan artikel 71, 2°, van hetzelfde decreet wordt een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Hierbij zijn de bepalingen van het besluit dat de Vlaamse Regering neemt met betrekking tot de algemene boekhouding, de jaarrekening en het rekeningstelsel voor de hogescholen van overeenkomstige toepassing. ».

Afdeling IX. - Decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten Artikel V.55 Aan artikel 9 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. De bedragen VOWprof, als vermeld in of berekend conform dit artikel, worden vermeerderd met volgende bedragen, uitgedrukt in euro : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Vanaf het begrotingsjaar 2009 worden de bedragen vermeld in het eerste lid, geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in § 5 van dit artikel. ».

Artikel V.56 Aan artikel 23, § 4, 2°, van hetzelfde decreet wordt een punt d) toegevoegd, dat luidt als volgt : « d) voor de organisatie van de professionele bacheloropleiding in de pop- en rockmuziek wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a), in een hogeschool, met een maximum van 9000 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 2,5. ».

Artikel V.57 In artikel 31 van hetzelfde decreet worden in § 2, eerste lid, 19°, de woorden « Groep T - Leuven Hogeschool » vervangen door de woorden « GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven ».

Artikel V.58 Aan artikel 35 van hetzelfde decreet wordt een § 6 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 6. Volgende bedragen, uitgedrukt in euro, worden als aanvullende uitkering toegevoegd aan de werkingsuitkering van EHSAL, Europese Hogeschool Brussel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Vanaf het begrotingsjaar 2009 worden de bedragen vermeld in het eerste lid, geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. ».

Artikel V.59 In artikel 38 van hetzelfde decreet worden de woorden « Groep T - Leuven Hogeschool » vervangen door de woorden « GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven ».

Artikel V.60 Aan hoofdstuk II van het hetzelfde decreet wordt een afdeling VIII toegevoegd, bestaande uit het enige artikel 42bis, dat luidt als volgt : « Afdeling VIII. - Studiecentra Open Hoger Onderwijs Artikel 42bis § 1. De studiecentra Open Hoger Onderwijs, door de Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs ingericht in Antwerpen, Brussel, Diepenbeek, Gent, Kortrijk en Leuven, en hierna samen de studiecentra genoemd, ontvangen een bijdrage in de financiering van hun werking.

De studiecentra bieden daartoe ondersteuning en begeleiding aan de studenten die zich in Vlaanderen hebben ingeschreven voor een cursus van de Open Universiteit Nederland. In het kader hiervan sluiten de Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs een samenwerkingsovereenkomst met de Open Universiteit Nederland. De studiecentra duiden in overleg een studiecentrum aan dat de coördinatie tussen de verschillende studiecentra en de relaties met de Open Universiteit Nederland waarneemt. § 2. Als bijdrage in de financiering van de werking van de in § 1 bedoelde studiecentra stelt de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks een bedrag van 632.000 euro ter beschikking. Dit bedrag wordt verdeeld over de studiecentra, volgens de volgende componenten : 1° een vaste component van maximaal 7500,00 euro per studiecentrum; 2° een vaste component van maximaal 15.000,00 euro voor het studiecentrum dat in overleg tussen de studiecentra is aangeduid voor het waarnemen van de coördinatie tussen de verschillende studiecentra en van de relaties met de Open Universiteit Nederland; 3° een variabele component, waarbij het resterende bedrag van de subsidie over de studiecentra verdeeld wordt a rato van het aantal inschrijvingen met examenrechten bij de Open Universiteit Nederland in het aan het begrotingsjaar voorafgaande kalenderjaar, omgerekend naar het aantal eenheidsmodulen.Het aldus bekomen bedrag per eenheidsmodule kan niet hoger zijn dan 185,00 euro. ».

Artikel V.61 Aan hoofdstuk II van hetzelfde decreet wordt een afdeling IX, Evangelische Theologische Faculteit en Faculteit Protestantse Godgeleerdheid toegevoegd, bestaande uit het enige artikel 42ter, dat luidt als volgt : « Afdeling IX. - Evangelische Theologische Faculteit en Faculteit Protestantse Godgeleerdheid Artikel 42ter § 1. Aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven, hierna de faculteit genoemd, wordt een subsidie toegekend voor de organisatie van de graden die zij kan verlenen overeenkomstig artikel 54 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De subsidie is een bijdrage in de dekking van de gewone uitgaven voor onderwijs, onderzoek, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, de financiering van investeringen, de afbetaling van leningen en voor de administratie van de faculteit, met inbegrip van de roerende uitrustingen.

Vanaf het begrotingsjaar 2009 bestaat het bedrag van de subsidie uit een vaste component van 100.000 euro en een variabele component op basis van het aantal opgenomen studiepunten van het academiejaar voorafgaand aan het betrokken begrotingsjaar. Het gaat om studiepunten opgenomen in een bacheloropleiding, een initiële masteropleiding of een specifieke lerarenopleiding die de faculteit bij of krachtens een decreet mag aanbieden. Per opgenomen studiepunt ontvangt de faculteit een bedrag van 50,00 euro.

De faculteit legt jaarlijks een begroting, een jaarrekening en een jaarverslag voor aan de Vlaamse Regering. § 2. Aan de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel, hierna de faculteit genoemd, wordt een subsidie toegekend voor de organisatie van de graden die zij kan verlenen overeenkomstig artikel 55 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De subsidie is een bijdrage in de dekking van de gewone uitgaven voor onderwijs, onderzoek, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, de financiering van investeringen, de afbetaling van leningen en voor de administratie van de faculteit, met inbegrip van de roerende uitrustingen.

Vanaf het begrotingsjaar 2009 bestaat het bedrag van de subsidie uit een vaste component van 100.000 euro en een variabele component op basis van het aantal opgenomen studiepunten in het academiejaar voorafgaand aan het betrokken begrotingsjaar. Het gaat om studiepunten opgenomen in een bacheloropleiding, een initiële masteropleiding of een specifieke lerarenopleiding die de faculteit bij of krachtens een decreet mag aanbieden. Per opgenomen studiepunt ontvangt de faculteit een bedrag van 50,00 euro.

Als overgangsmaatregel wordt aan de faculteit voor de jaren 2009 en 2010 een minimumbedrag van respectievelijk 285.000 euro en 215.000 euro gegarandeerd.

De faculteit legt jaarlijks een begroting, een jaarrekening en een jaarverslag voor aan de Vlaamse Regering. § 3. Vanaf het begrotingsjaar 2010 worden de bedragen, vermeld in § 1 en § 2 en § 3 van dit artikel, geïndexeerd volgens de bepalingen in artikel 9, § 5. ».

Afdeling X. - Decreet betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs Artikel V.62 Aan artikel 57 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. Studenten die het laatste jaar secundair onderwijs volgen en die met een creditcontract voor maximaal 10 studiepunten ingeschreven zijn in het hoger onderwijs, betalen 50 % van het studiegeld van een beurstariefstudent. ».

Afdeling XI. - Inwerkingtreding Artikel V.63 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2008 met uitzondering van : 1° artikel V.43 dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 2005; 2° artikelen V.32, V.44, V.45, V.48, V.50 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2007; 3° artikelen V.6, V.7, V.25, V.29, V.33, V.34, V.35, V.36, V.37, V.46, V.51, V.53, V.54 en V.60 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2008; 4° artikel V.61 dat in werking treedt op 1 januari 2009; 5° artikelen V.10 en V.22 die in werking treden op de datum van inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.

HOOFDSTUK VI. - Centrum voor leerlingenbegeleiding Artikel VI.1 In artikel 2 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding wordt punt 32° opgeheven.

Artikel VI.2 In artikel 40, tweede lid, van hetzelfde decreet wordt de tweede zin opgeheven.

Artikel VI.3 In artikel 43, § 1, van hetzelfde decreet worden de woorden « 1° tot en met 11° « vervangen door de woorden « 1° tot en met 11°, 13° en 14° ».

Artikel VI.4 Aan artikel 73 van hetzelfde decreet, gewijzigd door de decreten van 7 juli 2006 en 22 juni 2007, wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5. Als een centrum een personeelslid aanstelt in het ambt van intercultureel bemiddelaar dat niet voldoet aan de voorwaarden van § 3, worden de diensten die het personeelslid eventueel vanaf 1 september 2000 presteerde als medewerker beschouwd als diensten gepresteerd in het ambt van intercultureel bemiddelaar. ».

Artikel VI.5 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op de hierna vermelde datum : 1° artikel VI.4 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2006; 2° artikelen VI.1 en VI.2 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2008; 3° artikel VI.3 dat in werking treedt op 1 september 2008.

HOOFDSTUK VII. - Inspectie en begeleiding Artikel VII.1 Aan artikel 6 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, gewijzigd bij het decreet van 1 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, worden de woorden « 1° tot en met 11° » vervangen door de woorden « 1° tot en met 11°, 13° en 14° »;2° in § 1, wordt 7° opgeheven;3° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.De centra voor leerlingenbegeleiding worden periodiek doorgelicht door de inspectie van de centra samen met externe deskundigen. ».

Artikel VII.2 In artikel 90 van hetzelfde decreet worden de woorden « 128 voltijdse betrekkingen » vervangen door de woorden « 150,5 voltijdse betrekkingen ».

Artikel VII.3 Aan artikel 92 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 28 april 1993, 13 april 1999 en 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden « artikel 89, § 3 » vervangen door de woorden « artikel 89, § 1, derde lid »;2° een § 2bis wordt toegevoegd die luidt als volgt : « § 2bis.De pedagogische begeleidingsdiensten ontvangen 69.420 euro aan aanvullende werkingsmiddelen voor het ondersteunen van het gelijke onderwijskansenbeleid. Deze aanvullende werkingsmiddelen worden verdeeld over de pedagogische begeleidingsdiensten naar rato van het aantal organieke betrekkingen in het basis- en secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, vastgesteld overeenkomstig artikel 89, § 1, derde lid. »; 3° in § 3 en in § 4 worden de woorden « § 1 en § 2 » vervangen door de woorden « § 1, § 2 en § 2bis ». Artikel VII.4 Artikel 92bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juni 2007, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 92bis § 1. De Vlaamse Regering voorziet jaarlijks een krediet van ten minste 722.000 euro voor de uitvoering van volgende opdrachten : 1° de begeleiding van de Centra voor Volwassenenonderwijs : a) agogische en organisatorische ondersteuning bieden;b) de deskundigheid van de personeelsleden bevorderen;c) onderwijsvernieuwing en kwaliteitszorg coördineren, stimuleren en faciliteren;d) centra ondersteunen bij het realiseren van de eindtermen, specifieke eindtermen en basiscompetenties bij de cursisten;2° de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 49 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, samen met het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs. § 2. Het krediet, bedoeld in § 1, wordt, onverminderd de bepalingen van artikel 92 met betrekking tot de indexering, ter beschikking gesteld van de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten of, onverminderd de bepalingen van artikel 92 met betrekking tot de verdeling en de indexering, van de pedagogische begeleidingsdiensten. ».

Artikel VII.5 In artikel 92ter, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juni 2007, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Het jaarlijks ondersteuningsplan, activiteitenverslag en financieel rapport kunnen al dan niet geïntegreerd worden in het jaarlijks beleidsplan en het jaarverslag van de activiteiten, vermeld in artikel 88, of opgesteld worden door de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten. ».

Artikel VII.6 In hetzelfde decreet wordt een artikel 92quater toegevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 92quater § 1. Binnen de door de Vlaamse Gemeenschap vastgelegde begrotingskredieten wordt aan de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten jaarlijks een subsidie voor tweedelijnsondersteuning kleuterparticipatie toegekend van maximum 1.700.000,00 euro voor de werking van de vzw en de loonkosten van het personeel van de vzw. § 2. Onverminderd de bepalingen van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, geniet de vzw Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdienstende in 1° bedoelde subsidie voor zover zij voldoet aan volgende voorwaarden : 1° zij stelt zich tot doel een netoverschrijdende structuur uit te bouwen ter ondersteuning van de kleuterscholen in de gemeenten met minstens 25 % leerlingen die op de teldag voldoen aan de gelijkekansenindicatoren voor zover deze gemeenten behoren tot een werkingsgebied van een lokaal overlegplatform, zoals bedoeld in het decreet van 28 juni 2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I;2° zij legt uiterlijk op de eerste dag van de zesde maand na afsluiting van het boekjaar de jaarrekening en het jaarverslag van de vzw ter kennisgeving voor aan de Vlaamse Regering;3° zij stelt een verslag op met een overzicht van de initiatieven die werden gerealiseerd in het voorbije schooljaar.Het verslag van het voorbije kalenderjaar wordt voorgelegd aan de Vlaamse Regering vóór 15 februari; 4° zij onderwerpt zich aan het toezicht en de controle van de bevoegde verificatiediensten van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming op de activiteiten van de vzw en op de aanwending van de middelen. § 3. De in § 1 vermelde subsidie wordt als volgt uitbetaald : - een eerste schijf van 40 % vóór 1 februari; - een tweede schijf van 40 % vóór 1 augustus; - een saldo van 20 %, dat uitbetaald wordt nadat de jaarrekening en het jaarverslag werden goedgekeurd door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. § 4. De niet aangewende middelen en de ten onrechte aangewende middelen dienen op verzoek van de Vlaamse minister bevoegd voor het Onderwijs of zijn gemachtigde teruggestort te worden aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. ».

Artikel VII.7 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2008, met uitzondering van : 1° artikelen VII.1, 2° en 3°, en VII.6, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2008; 2° artikelen VII.4, VII.5 en VII.6 die in werking treden op 1 januari 2009.

HOOFDSTUK VIII. - Rechtspositie onderwijspersoneel Afdeling I. - Terugvorderingen Artikel VIII.1 Artikel 198 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 28 april 1993 en 13 juli 2001 en bij besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 198 Inzake toegekende salarissen, voorschotten daarop en vergoedingen, toelagen of uitkeringen, die een toebehoren van de salarissen vormen of ermee gelijkstaan, zijn de door de Vlaamse Gemeenschap ten onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen, als de terugbetaling daarvan niet is gevraagd aan de inrichtende machten van onderwijs of hun personeelsleden binnen een termijn van twee jaar te rekenen van de eerste januari van het jaar van de betaling, in de vorm zoals bepaald in artikel 16, § 2, eerste lid, van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.

Te rekenen vanaf de vraag bedoeld in het eerste lid kan het onverschuldigde bedrag worden teruggevorderd gedurende de termijn die in artikel 16, § 2, tweede lid, van vermelde wet is bepaald.

Inzake toegekende salarissen, voorschotten daarop en vergoedingen, toelagen of uitkeringen, die een toebehoren van de salarissen vormen of ermee gelijkstaan wordt van de inrichtende machten van onderwijs of hun personeelsleden geen terugbetaling gevorderd van de door de Vlaamse Gemeenschap ten onrechte uitbetaalde sommen, waarvan het totale bedrag 25 euro niet overschrijdt.

De Vlaamse Regering kan het in het vorig lid vastgestelde bedrag wijzigen.

Dit artikel is niet van toepassing op het hoger onderwijs. ».

Afdeling II. - Rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs Artikel VIII.2 In artikel 3, 10°, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2005, worden in het eerste lid de woorden « een ambt van het ondersteunend personeel » vervangen door de woorden « een ambt van het ondersteunend personeel in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs » en de woorden « een ambt van het beleids- en ondersteunend personeel » door de woorden « een ambt van het beleids- en ondersteunend personeel in het basisonderwijs of een ambt van het ondersteunend personeel in het volwassenenonderwijs ».

Artikel VIII.3 In artikel 21 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 5 wordt vervangen door wat volgt : « § 5.Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. »; 2° § 8 wordt vervangen door wat volgt : « § 8.Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse betrekking. ».

Artikel VIII.4 In artikel 21bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 5 wordt vervangen door wat volgt : « § 5.Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. »; 2° in § 7 worden de woorden « volgens artikel 24 » vervangen door de woorden « volgens artikel 24 of volgens artikel 25 van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs » en worden de woorden « volgens artikel 73quaterdecies » vervangen door de woorden « volgens artikel 73quaterdecies of volgens artikel 47quaterdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs »;3° in § 7bis worden de woorden « volgens artikel 61, 6° » vervangen door de woorden « volgens artikel 61, 6°, of volgens artikel 64, 6°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs » en worden de woorden « artikel 73terdecies » vervangen door de woorden « artikel 73terdecies of volgens artikel 47terdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs »;4° in § 7ter worden de woorden « volgens artikel 61, 6° » vervangen door de woorden « volgens artikel 61, 6°, of volgens artikel 64, 6°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs » en worden de woorden « artikel 73terdecies » vervangen door de woorden « artikel 73terdecies of volgens artikel 47terdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs »;5° § 8 wordt vervangen door wat volgt : « § 8.Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse betrekking. ».

Artikel VIII.5 In artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 10 juli 2003 en 15 juli 2005, wordt § 3bis vervangen door wat volgt : « § 3bis. In het basisonderwijs deelt de raad van bestuur voor het schooljaar 2008-2009 de vacante betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid, vermeld in artikel 125duodecies1, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, mee na 15 september 2008 en vóór 15 oktober 2008. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2008.

De vacante betrekkingen in het ambt van zorgcoördinator die werden meegedeeld vóór 15 mei 2008 op basis van de toestand op 15 april 2008 hebben geen uitwerking. ».

Artikel VIII.6 In artikel 28bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006 en 15 juni 2007, worden § 3, § 4, § 5, § 6, § 7 en § 8 opgeheven.

Artikel VIII.7 In artikel 36 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 7 juli 2006 en 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, worden de woorden « het administratief, het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel, » vervangen door de woorden « het administratief personeel » en worden de woorden « gewoon secundair onderwijs » vervangen door de woorden « secundair onderwijs »;2° § 2 wordt opgeheven. Artikel VIII.8 In artikel 40septies, § 4, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007, wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° de betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid, vermeld in artikel 125duodecies1, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, die worden aangewend voor het aanstellen van personeelsleden die een beleidsondersteunende functie uitoefenen ten behoeve van de scholengemeenschap, zoals bedoeld in artikel 125duodecies1, § 3, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. ».

Artikel VIII.9 In artikel 55bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 1997 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, worden in § 7 tussen de woorden « In dit artikel wordt » en de woorden « met een tijdelijke aanstelling » de woorden « voor een wervingsambt » ingevoegd.

Artikel VIII.10 Artikel 61, § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2007, wordt opgeheven.

Artikel VIII.11 Artikel 62 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 13 juli 2007, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 62 § 1. De tuchtstraffen, bedoeld in artikel 61, worden uitgesproken door de raad van bestuur. § 2. In afwijking op § 1 worden de tuchtstraffen, bedoeld in artikel 61, voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum uitgesproken door de afgevaardigd bestuurder. § 3. Een tuchtstraf is definitief ofwel na het verstrijken van de termijn van twintig kalenderdagen, bedoeld in artikel 73, tweede lid, ofwel nadat de kamer van beroep een definitieve beslissing heeft genomen, zoals bedoeld in artikel 71, tweede lid. De raad van bestuur, of de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum, is gehouden de beslissing van de kamer van beroep uit te voeren. ».

Artikel VIII.12 In artikel 71 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2007, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De kamer van beroep heeft in laatste aanleg de bevoegdheid om een door de raad van bestuur, of een door de afgevaardigd bestuurder voor de leden van de pedagogische begeleidingsdienst en het vormingscentrum, uitgesproken tuchtstraf te bevestigen of te vernietigen of een lichtere tuchtstraf uit te spreken. ».

Artikel VIII.13 In artikel 73 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 13 juli 2001 en 13 juli 2007, wordt de laatste zin vervangen door wat volgt : « Het beroep heeft een schorsende werking. ».

Artikel VIII.14 Artikel 73quater, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, wordt vervangen door wat volgt : « Onverminderd artikel 73ter legt de Vlaamse Regering voor het basisonderwijs voor de verschillende ambten vast welke taken niet tot het taken- en opdrachtenpakket kunnen behoren. Deze taken mogen niet in de functiebeschrijving opgenomen worden.

Onverminderd artikel 73ter wordt voor het basisonderwijs ook rekening gehouden met de bepalingen van hoofdstuk X, afdeling 2, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997. ».

Artikel VIII.15 In artikel 73quinquiesdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « van algemeen directeur of van coördinerend directeur » geschrapt;2° in § 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « In afwijking van § 1 wordt het personeelslid dat belast is met een mandaat van directeur in een CLB én dat vast benoemd is in het ambt van directeur, met toepassing van artikel 86, 11°, ontslagen door de raad van bestuur als het in éénzelfde instelling voor het ambt van directeur ofwel twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie « onvoldoende » ofwel drie definitieve evaluaties met eindconclusie « onvoldoende » in zijn loopbaan heeft gekregen.».

Artikel VIII.16 In artikel 86 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 13 juli 2007 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 10° worden de woorden « artikel 73quaterdecies » vervangen door de woorden « artikel 73quaterdecies, 73quinquiesdecies »;2° in punt 11° worden de woorden « artikel 73terdecies » vervangen door de woorden « artikel 73terdecies, 73quinquiesdecies ». Artikel VIII.17 Artikel 100ter van hetzelfde decreet, opgeheven bij het decreet van 7 juli 2006, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : « Artikel 100ter Alle beroepen die tijdens het schooljaar 2007-2008 werden ingediend bij de kamer van beroep tegen een ontslag om dringende redenen of tegen een tuchtstraf worden geacht conform de regelgeving te zijn ingediend. ».

Afdeling III. - Rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding Artikel VIII.18 In artikel 2, § 4, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° er wordt een punt c) toegevoegd, dat luidt als volgt : « c) te bemiddelen tussen werkgevers en werknemers als er door representatieve vakorganisaties, inrichtende machten en/of een representatieve vereniging van inrichtende machten problemen aanhangig gemaakt worden inzake de regels betreffende de functiebeschrijvingen en evaluaties, de rechten en de plichten van de sociale partners of betreffende de toepassing van het syndicaal statuut wanneer de relaties tussen de vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties en de werkgevers geregeld worden door een statuut afgesloten tussen enerzijds de representatieve vakorganisaties en anderzijds een inrichtende macht of de representatieve vereniging van deze inrichtende macht.»; 2° er wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : « Om de bevoegdheden vermeld in b) en c) te kunnen uitoefenen, kan elk Centraal Paritair Comité ook bemiddelaars aanstellen.».

Artikel VIII.19 Artikel 4, § 5, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « § 5. In het gesubsidieerd officieel onderwijs ingericht door de gemeenten gelegen in het Vlaamse Gewest is het college van burgemeester en schepenen bevoegd voor de aanstelling, vaste benoeming en ontslag van personeelsleden evenals voor het toekennen van een afwezigheid, een verlof, een terbeschikkingstelling, een affectatie en een loopbaanonderbreking. In afwijking op artikelen 58, 86 en 106 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 kunnen deze bevoegdheden niet uitgeoefend worden door de secretaris.

In het gesubsidieerd officieel onderwijs ingericht door de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is het college van burgemeester en schepenen bevoegd voor het toekennen van een afwezigheid, een verlof, een terbeschikkingstelling, een tijdelijke aanstelling, een affectatie en een loopbaanonderbreking, voor zover die de duur van maximaal twaalf maanden niet overschrijdt. ».

Artikel VIII.20 In artikel 5, 12°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2005, worden in het eerste lid de woorden « een ambt van het ondersteunend personeel » vervangen door de woorden « een ambt van het ondersteunend personeel in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs » en de woorden « een ambt van het beleids- en ondersteunend personeel » door de woorden « een ambt van het beleids- en ondersteunend personeel in het basisonderwijs of een ambt van het ondersteunend personeel in het volwassenenonderwijs ».

Artikel VIII.21 In artikel 23 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 5 wordt vervangen door wat volgt : « § 5.Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. »; 2° § 8 wordt vervangen door wat volgt : « § 8.Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse betrekking. ».

Artikel VIII.22 In artikel 23bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 10 juli 2003, 2 april 2004, 15 juli 2005 en 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 5 wordt vervangen door wat volgt : « § 5.Het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur geldt voor dat ambt waarin de in § 3 bedoelde anciënniteit is verworven en waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept het vereiste bekwaamheidsbewijs of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar, dan geldt dit recht voor dit ambt en voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit.

Is de in § 3 bedoelde anciënniteit verworven in een ambt van leraar voor een vak of een specialiteit waarvoor het personeelslid uiterlijk op 31 augustus van het schooljaar waarin hij het recht inroept een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit, dan geldt dit recht voor dit ambt, dit vak of deze specialiteit en daarenboven ook voor alle vakken en specialiteiten waarvoor het personeelslid een vereist bekwaamheidsbewijs, bij organieke bepaling of bij overgangsmaatregel, bezit. »; 2° in § 7 worden de woorden « volgens artikel 25 » vervangen door de woorden « volgens artikel 25 of volgens artikel 24 van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs » en worden de woorden « 47quaterdecies » vervangen door de woorden « 47quaterdecies of volgens artikel 73quaterdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs »;3° in § 7bis worden de woorden « volgens artikel 64, 6° » vervangen door de woorden « volgens artikel 64, 6°, of volgens artikel 61, 6°, van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs » en worden de woorden « artikel 47terdecies » vervangen door de woorden « artikel 47terdecies of volgens artikel 73terdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs »;4° in § 7ter worden de woorden « volgens artikel 64, 6° » vervangen door de woorden « volgens artikel 64, 6°, of volgens artikel 61, 6°, van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs » en worden de woorden « artikel 47terdecies » vervangen door de woorden « artikel 47terdecies of volgens artikel 73terdecies van het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs »;5° § 8 wordt vervangen door wat volgt : « § 8.Een personeelslid kan het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur laten gelden voor elke vacature die in de loop van het schooljaar ontstaat, behalve wanneer hij reeds als titularis voor doorlopende duur is aangesteld voor een voltijdse betrekking. ».

Artikel VIII.23 In artikel 24 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 13 juli 2007, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° een § 1bis wordt ingevoegd, die luidt als volgt : « § 1bis.Onverminderd § 1 en tot en met 31 augustus 2009 kan een inrichtende macht in het basisonderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste verblijfplaats hebben en de internaten een personeelslid dat tijdelijk aangesteld is voor bepaalde duur met een opzeggingstermijn van dertig kalenderdagen ontslaan om redenen die verband houden met zijn geschiktheid.

Het ontslag bedoeld in het eerste lid wordt schriftelijk gemotiveerd en aan het personeelslid betekend conform artikel 27. »; 2° in § 2 worden de woorden « van § 1 » vervangen door de woorden « van § 1 en § 1bis ». Artikel VIII.24 In artikel 31, § 1, 1°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003 en 7 juli 2006 en vervangen bij het decreet van 13 juli 2007, worden de woorden « gewoon secundair onderwijs » vervangen door de woorden « secundair onderwijs ».

Artikel VIII.25 In artikel 33, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 14 juli 1998, 18 mei 1999, 14 februari 2003, 15 juli 2005, 7 juli 2006 en 15 juni 2007, wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Behoudens andersluidende overeenkomst in het bevoegd paritair comité en onverminderd de bepalingen inzake de reaffectatie en wedertewerkstelling, deelt de inrichtende macht ieder schooljaar, vóór 15 mei, aan de personeelsleden die de voorwaarden voor vaste benoeming vervullen, de vacante betrekkingen mee. Behoort een instelling tot een scholengemeenschap dan deelt de inrichtende macht van die instelling de vacante betrekkingen in haar instellingen die behoren tot die scholengemeenschap mee aan de personeelsleden van de scholengemeenschap die de voorwaarden voor vaste benoeming vervullen.

De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 april van dat jaar.

Met het oog op de vaste benoemingen in het basisonderwijs op 1 januari 2009 deelt de inrichtende macht voor het schooljaar 2008-2009 de vacante betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid, vermeld in artikel 125duodecies1, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, mee na 15 september 2008 en vóór 15 oktober 2008. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2008. De vacante betrekkingen in het ambt van zorgcoördinator die werden meegedeeld vóór 15 mei 2008 op basis van de toestand op 15 april 2008 hebben geen uitwerking.

Het bericht bevat een duidelijke omschrijving van de aangeboden betrekkingen en vermeldt de vorm waarin en de termijn waarbinnen moet worden gekandideerd. Dit bericht wordt aan alle in het eerste lid bedoelde personeelsleden met bewijs van ontvangst meegedeeld.

De vaste benoeming gaat in op 1 januari van het volgend schooljaar en kan enkel geschieden voor zover de betrekkingen bedoeld in het eerste lid op die datum nog vacant zijn. ».

Artikel VIII.26 In artikel 36quinquies, § 4, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007, wordt punt 3° vervangen door wat volgt : « 3° de betrekkingen die worden opgericht op basis van de punten van de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid, vermeld in artikel 125duodecies1, § 1, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, die worden aangewend voor het aanstellen van personeelsleden die een beleidsondersteunende functie uitoefenen ten behoeve van de scholengemeenschap, zoals bedoeld in artikel 125duodecies1, § 3, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs. ».

Artikel VIII.27 In artikel 44bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 15 juli 1997 en gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999, 14 februari 2003 en 15 juli 2005, worden in § 6 tussen de woorden « In dit artikel wordt » en de woorden « met een tijdelijke aanstelling » de woorden « voor een wervingsambt » ingevoegd.

Artikel VIII.28 Aan artikel 47ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° aan § 5 wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van § 4 wordt het personeelslid dat belast is met het mandaat van coördinerend directeur geëvalueerd door de instantie die hem met het mandaat belast heeft.De instantie die de evaluatie op zich neemt, heeft als voornaamste taak het personeelslid te coachen in diens functioneren. Het houden van functioneringsgesprekken is een onderdeel van deze taak. »; 2° in § 8 wordt in het eerste lid aan de eerste zin een zin toegevoegd, die luidt als volgt : « Voor het personeelslid dat belast is met het mandaat van coördinerend directeur leggen het personeelslid en de instantie die hem met het mandaat belast heeft, de geïndividualiseerde functiebeschrijving vast.».

Artikel VIII.29 Artikel 47quater, eerste lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, wordt vervangen door wat volgt : « Onverminderd artikel 47ter legt de Vlaamse Regering voor het basisonderwijs voor de verschillende ambten vast welke taken niet tot het taken- en opdrachtenpakket kunnen behoren. Deze taken mogen niet in de functiebeschrijving opgenomen worden.

Onverminderd artikel 47ter wordt voor het basisonderwijs ook rekening gehouden met de bepalingen van hoofdstuk X, afdeling 2, van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997. ».

Artikel VIII.30 In artikel 47quinquiesdecies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « van algemeen directeur of van coördinerend directeur » geschrapt;2° in § 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « In afwijking van § 1 wordt het personeelslid dat belast is met een mandaat van directeur in een CLB én dat vast benoemd is in het ambt van directeur, met toepassing van artikel 60, 11°, ontslagen door de inrichtende macht als het in éénzelfde instelling voor het ambt van directeur ofwel twee opeenvolgende definitieve evaluaties met eindconclusie « onvoldoende » ofwel drie definitieve evaluaties met eindconclusie « onvoldoende » in zijn loopbaan heeft gekregen.».

Artikel VIII.31 In artikel 60 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 28 april 1993, 18 mei 1999, 13 juli 2001 en 13 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 10° worden de woorden « artikel 47quaterdecies » vervangen door de woorden « artikel 47quaterdecies, 47quinquiesdecies »;2° in punt 11° worden de woorden « artikel 47terdecies » vervangen door de woorden « artikel 47terdecies, 47quinquiesdecies ». Artikel VIII.32 Artikel 68, § 2, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « § 2. In het gemeentelijk onderwijs ingericht door de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is het schepencollege bevoegd om de blaam, de afhouding van wedde en de schorsing bij tuchtmaatregel voor maximum één maand op te leggen. In het provinciaal onderwijs heeft de bestendige deputatie dezelfde bevoegdheid. ».

Artikel VIII.33 In artikel 69 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 1 december 1998, wordt § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. Er worden kamers van beroep ingesteld ten behoeve van het personeel waarop dit decreet van toepassing is.

Er is een kamer van beroep voor : 1° het gesubsidieerd officieel onderwijs;2° het gesubsidieerd vrij onderwijs.».

Artikel VIII.34 In hetzelfde decreet wordt een artikel 84quaterdecies ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 84quaterdecies § 1. Voor de personeelsleden die in juni 2008 in dienst zijn in een gesubsidieerd internaat als contractueel personeelslid worden de diensten gepresteerd als contractueel personeelslid in een functie van studiemeester-opvoeder in een gesubsidieerd internaat beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 6, 23, 31, 35, 74 en 77.

Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het ambt van studiemeester-opvoeder in de personeelscategorie van het opvoedend hulppersoneel in een internaat.

Een personeelslid kan op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven.

De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het contractueel personeelslid dat vóór juni 2008 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door de inrichtende macht die het ontslag heeft gegeven. § 2. Voor de personeelsleden die in juni 2008 in dienst zijn in een gesubsidieerd internaat van het gesubsidieerd officieel onderwijs als tijdelijk personeelslid ten laste van de inrichtende macht worden de diensten gepresteerd als tijdelijk personeelslid ten laste van de inrichtende macht in een functie van studiemeester-opvoeder in een gesubsidieerd internaat beschouwd als dienstanciënniteit zoals bepaald in artikelen 6, 23, 31, 35, 74 en 77. Deze diensten worden beschouwd alsof zij gepresteerd werden in het ambt van studiemeester-opvoeder in de personeelscategorie van het opvoedend hulppersoneel in een internaat.

Een personeelslid kan op basis van deze diensten een dienstanciënniteit van maximaal 720 dagen verwerven.

De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op het tijdelijk personeelslid ten laste van de inrichtende macht dat vóór juni 2008 werd ontslagen, tenzij dit personeelslid na dit ontslag opnieuw wordt aangeworven door de inrichtende macht die het ontslag heeft gegeven. § 3. In afwijking van de bepalingen van hoofdstuk III deelt de inrichtende macht vóór 15 oktober 2008 aan de personeelsleden die de voorwaarden voor vaste benoeming vervullen de vacante betrekkingen mee van studiemeester-opvoeder, die kunnen worden ingericht op basis van artikel 27, § 1, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving. De vacante betrekkingen worden vastgesteld in functie van de toestand op 15 september 2008. In een vacante betrekking die op deze wijze werd meegedeeld, kan op 1 januari 2009 worden vastbenoemd. § 4. In afwijking van de bepalingen van artikel 23, kan het personeelslid bedoeld in § 1 dat een beroep wenst te doen op het recht van een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur, op straffe van verlies van zijn recht voor schooljaar 2008-2009, vóór 15 augustus 2008 bij de inrichtende macht kandideren met een ter post aangetekende brief. ».

Afdeling IV. - Politiek verlof Artikel VIII.35 In artikel 29 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 2006, worden in punt 3° de woorden « psycho-medisch-sociale centra » vervangen door de woorden « centra voor leerlingenbegeleiding ».

Artikel VIII.36 In artikel 34 van hetzelfde decreet wordt het tweede lid opgeheven.

Artikel VIII.37 In artikel 35 van hetzelfde decreet worden de woorden « psycho-medisch-sociaal centrum » vervangen door de woorden « centrum voor leerlingenbegeleiding ».

Afdeling V. - Bekwaamheidsbewijzen Artikel VIII.38 In artikel 97, § 1, van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, gewijzigd bij de decreten van 14 februari 2003, 15 juli 2005 en 7 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 2° en punt 16° worden de woorden « bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het korte type : » vervangen door de woorden « bekwaamheidsbewijs van het niveau professioneel gerichte bachelor : »;2° in punt 3° en punt 17° worden de woorden « bekwaamheidsbewijs hoger onderwijs van het lange type of universitair onderwijs : » vervangen door de woorden « bekwaamheidsbewijs van het niveau master : ». Afdeling VI. - Sociale tegemoetkomingen Artikel VIII.39 Aan artikel XI.1 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bestaande tekst wordt aangeduid als § 1;2° er wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de personeelsleden van de centra voor basiseducatie. ».

Afdeling VII. - Inwerkingtreding Artikel VIII.40 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2008 met uitzondering van : 1° artikel VIII.36 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2006; 2° artikelen VIII.15, VIII.16, VIII.23, VIII.30, VIII.31 en VIII.38 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2007; 3° artikelen VIII.3, 1°, VIII.4, 1°, VIII.5, VIII.6, VIII.18, VIII.21, 1°, VIII.22, 1°, en VIII.25, die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2008; 4° artikelen VIII.14, VIII.17, VIII.29 en VIII.34 die uitwerking hebben met ingang van 1 juni 2008; 5° artikel VIII.1 dat in werking treedt op de datum van inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.

HOOFDSTUK IX. - Studiefinanciering Artikel IX.1 In artikel 5 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de punten 5° en 24° worden opgeheven;2° er wordt een punt 9°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 9°bis diplomajaar : het academiejaar waarin een student zich met een diplomacontract inschrijft voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 21, § 1, en dat academiejaar voor die opleiding een diploma kan behalen.»; 3° de punten 16°, 17°, 28°, 41° en 42° worden vervangen door wat volgt : « 16° halftijds studietraject : een studietraject in het hoger onderwijs met een studieprogramma van dertig studiepunten;17° hoofdverblijfplaats : begrip zoals, bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;28° opgenomen studiepunten : deel van de opleiding, uitgedrukt in het totaal aantal studiepunten dat het omvat, waarvoor een student zich met een diplomacontract aan een hogeronderwijsinstelling heeft ingeschreven voor het volgen van een opleiding, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1;41° verworven studiepunten : studiepunten waarvoor aan de student een creditbewijs werd verleend voor het met een diplomacontract volgen van een opleiding zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1;42° voltijds studietraject : een studietraject in het hoger onderwijs met een studieprogramma van zestig studiepunten;»; 4° er wordt een punt 45° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 45° wettig verblijf : de situatie van de vreemdeling die toegelaten is om voor een langere termijn dan drie maanden in het Rijk te verblijven of die gemachtigd is zich er te vestigen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, alsook de situatie van personen die als slachtoffer van mensenhandel of -smokkel of als niet-begeleide minderjarige door middel van een aankomstverklaring gemachtigd zijn tot een verblijf in het Rijk van maximaal drie maanden.».

Artikel IX.2 In artikel 19 van hetzelfde decreet wordt het getal « 65 » vervangen door het getal « 66 ».

Artikel IX.3 Artikel 21 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 21 § 1. Iedere student kan een studietoelage krijgen voor het behalen van een diploma voor twee bachelors, een master, een specifieke lerarenopleiding, en voor het voltooien van een voorbereidingsprogramma en een schakelprogramma. § 2. Elke student heeft een studietoelagekrediet dat op het einde van elk academiejaar aangevuld wordt met het aantal verworven studiepunten dat de student dat academiejaar verworven heeft bij zijn studies, zoals bedoeld in § 1.

De verworven studiepunten worden in meerdering aangebracht op het studietoelagekrediet, ongeacht het feit of de student voor deze verworven studiepunten een studietoelage zal aanvragen. § 3. In afwijking van § 2 kan het studietoelagekrediet nooit meer dan zestig bedragen. ».

Artikel IX.4 Artikel 22 van het hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 22 § 1. In afwijking van artikel 26, § 1, wordt het jokerkrediet niet aangewend voor studenten die zich voor de eerste maal met een diplomacontract in het hoger onderwijs inschrijven voor het volgen van een of meerdere opleidingen, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1. § 2. Het studietoelagekrediet van de student, zoals bedoeld in § 1, wordt opgetrokken met het aantal studiepunten dat hij in het academiejaar in kwestie opneemt, met een maximum van zestig. § 3. Indien de student in zijn eerste academiejaar hoger onderwijs minder dan zestig studiepunten opnam, wordt het verschil tussen zestig en het aantal in het eerste academiejaar opgenomen studiepunten alsnog voor volgende academiejaren aangevuld op het studietoelagekrediet, op voorwaarde en in de mate dat de student in dat latere academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan in het academiejaar waarin de student het hoogste aantal studiepunten opnam, zonder dat de student meer dan zestig studiepunten kan opnemen. ».

Artikel IX.5 Artikel 23 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 23 § 1. Iedere student die zich inschrijft voor een aantal studiepunten om een diploma van een bepaalde opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, te behalen, kan in aanmerking komen voor een studietoelage voor zover en in de mate dat hij over studietoelagekrediet beschikt.

Per academiejaar kan een student maximaal voor zestig studiepunten een studietoelage krijgen. § 2. Opgenomen studiepunten, waarvoor al dan niet een studietoelage werd toegekend, worden in mindering gebracht op het studietoelagekrediet.

Het studietoelagekrediet kan nooit minder bedragen dan nul. § 3. In afwijking van § 1, eerste lid, kan een student maximum een studietoelage ontvangen voor het aantal opgenomen studiepunten dat gelijk is aan het verschil tussen het aantal studiepunten dat de student voor zijn studietoelagegerechtigdheid maximaal mag verwerven om een diploma te behalen, zoals bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, en de som van het aantal verworven studiepunten dat de student op het einde van het laatst gevolgde academiejaar in totaal behaald heeft voor het volgen van de opleiding of opleidingen in kwestie.

Een student is studietoelagegerechtigd voor het behalen van zijn eerste bachelordiploma totdat hij maximaal 240 studiepunten verworven heeft voor het volgen van bacheloropleidingen.

De student die reeds een bachelordiploma behaald heeft, is studietoelagegerechtigd voor het behalen van zijn tweede bachelordiploma totdat hij in totaal maximaal 420 studiepunten verworven heeft voor het volgen van bacheloropleidingen.

Een student mag voor het behalen van een masterdiploma slechts zo veel studiepunten voor masteropleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de masteropleiding waarvoor de student zich in het academiejaar in kwestie heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met zestig. Indien de student zich in het academiejaar in kwestie voor meerdere masteropleidingen heeft ingeschreven, is het maximum aantal studiepunten dat verworven mag worden voor masteropleidingen, gelijk aan de totale studieomvang van de masteropleiding die het grootst is vermeerderd met zestig. ».

Artikel IX.6 Artikel 24 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 24 § 1. Bij de berekening van het bedrag van de studietoelage wordt het aantal opgenomen studiepunten in het academiejaar in kwestie in rekening gebracht, voor zover en in de mate dat het studietoelagekrediet toereikend is. § 2. Om in aanmerking te komen voor een studietoelage, moet de student minstens 27 studiepunten opnemen, waarbij de studiepunten tegelijkertijd kunnen betrekking hebben op verschillende opleidingen, zoals bedoeld in artikel 21, § 1.

In afwijking van het eerste lid komt de student die minder dan 27 studiepunten opneemt in aanmerking voor een studietoelage als hij in zijn diplomajaar zit. § 3. Als de studieomvang van de opleiding niet wordt uitgedrukt in studiepunten, wordt de studieomvang voor een academiejaar vastgesteld op zestig studiepunten.

Als de student kan aantonen dat de door hem gevolgde opleiding, die niet uitgedrukt wordt in studiepunten, niet voltijds is, wordt de studieomvang bepaald op dertig studiepunten. ».

Artikel IX.7 Artikel 25 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 25 Indien een student studiepunten opneemt voor een opleiding zoals bedoeld in artikel 21, § 1, doch in hetzelfde academiejaar eveneens is ingeschreven voor het volgen van een voortgezette opleiding waarvoor overeenkomstig artikel 21, § 1, geen studietoelage gegeven kan worden, komt de student dat academiejaar evenmin in aanmerking voor een studietoelage voor het volgen van de opleiding die wel beantwoordt aan artikel 21, § 1.

Het eerste lid is niet van toepassing indien de student in de financierbare opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, in zijn diplomajaar zit. ».

Artikel IX.8 Artikel 26 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 26 § 1. Indien de student een aanvraag indient voor een studietoelage maar voor het academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan hij beschikbaar heeft op zijn studietoelagekrediet, wordt het jokerkrediet aangesproken indien hij hiervoor een studietoelage kan ontvangen.

Het jokerkrediet wordt aangesproken om het studietoelagekrediet aan te vullen voor zover en in de mate dat het aantal opgenomen studiepunten het studietoelagekrediet overschrijdt, met een maximum van zestig studiepunten. § 2. Het jokerkrediet omvat zestig studiepunten, en geldt voor de hele studieduur. ».

Artikel IX.9 Artikel 27 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 27 § 1. De instellingen voor hoger onderwijs delen aan de dienst de volgende informatie mee over de studenten die bij hen zijn ingeschreven : 1° de aard van het contract dat overeenkomstig artikel 25 van het Flexibiliseringsdecreet werd gesloten tussen de student en de onderwijsinstelling met betrekking tot het academiejaar in kwestie;2° het aantal studiepunten van de opleidingsonderdelen die deel uitmaken van een opleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, waarvoor de student in het academiejaar in kwestie is ingeschreven; 3 het aantal studiepunten dat de student verworven heeft voor het volgen van de opleidingsonderdelen, zoals bedoeld in 2°; 4° de diploma's, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, die de student in het academiejaar in kwestie behaald heeft;5° het aantal studiepunten waarvoor een student zich tijdens het academiejaar in kwestie heeft uitgeschreven voor opleidingsonderdelen. Informatie in verband met de opleiding, behaalde diploma's, opgenomen studiepunten en verworven studiepunten waarvoor de student tijdens andere academiejaren in binnen- of buitenland was ingeschreven, wordt door de student aan de dienst meegedeeld. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gegevens in § 1 moeten worden meegedeeld. ».

Artikel IX.10 In artikel 35 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, wordt een punt 6°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 6°bis het equivalent van leefloon, toegekend in het kader van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;»; 2° in § 3 worden tussen de woorden « op basis van buitenlandse inkomsten » en de woorden « wordt bepaald », de woorden « of van inkomsten verworven bij Europese of internationale instellingen » ingevoegd. Artikel IX.11 In artikel 38 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden tussen de woorden « samengesteld uit leefloon » en de woorden « , of voor minstens zeventig procent bestaat uit » de woorden « of het equivalent van leefloon » ingevoegd;2° in het derde lid worden tussen de woorden « alimentatiegelden, vervangingsinkomsten » en de woorden « of een inkomensvervangende tegemoetkoming » de woorden « , een overlevingspensioen » ingevoegd;3° er wordt tussen het derde en het vierde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Het eerste en tweede lid zijn evenmin van toepassing op alleenstaande leerlingen en studenten, zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 5°.».

Artikel IX.12 Aan artikel 39 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 4, 4°, worden de volgende woorden « , of het equivalent van leefloon, toegekend in het raam van de wet van 2 april 1965 » toegevoegd;2° in § 5, 3°, worden de volgende woorden « , of het equivalent van leefloon, toegekend in het raam van de wet van 2 april 1965 » toegevoegd.».

Artikel IX.13 Artikel 48 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 48 Voor leerlingen in het kleuteronderwijs bedraagt de schooltoelage 80 euro. ».

Artikel IX.14 Artikel 49 van hetzelfde decreet, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 49 Voor leerlingen in het lager onderwijs bedraagt een volledige schooltoelage 135 euro.

De uitzonderlijke schooltoelage bedraagt voor leerlingen in het lager onderwijs 180 euro.

De minimumschooltoelage bedraagt 90 euro. ».

Artikel IX.15 Artikel 50 van hetzelfde decreet, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 50 § 1. Bij de berekening van het bedrag van de toelage in het voltijds secundair onderwijs wordt eerst nagegaan of de leerling in het eerste, tweede of derde leerjaar van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs zit, zo niet of hij voldoet aan de voorwaarden voor de categorie van gehuwde, zelfstandige of alleenstaande leerling, vermeld in artikel 34, zo niet of de leerling in het derde leerjaar van de derde graad van het technisch secundair onderwijs of beroepsonderwijs zit. § 2. Voor leerlingen in het voltijds secundair beroepsonderwijs van het eerste, het tweede of het derde leerjaar van de vierde graad bedraagt de volledige schooltoelage : 1° 2683,03 euro voor interne leerlingen;2° 714,32 euro voor externe leerlingen. De minimumschooltoelage voor externe en interne leerlingen bedraagt 595,10 euro. § 3. Voor gehuwde, zelfstandige en alleenstaande leerlingen in het voltijds secundair onderwijs is het bedrag van de volledige toelage gelijk aan 2475,54 euro.

De minimumschooltoelage bedraagt 493,83 euro. § 4. Voor leerlingen in het derde leerjaar van de derde graad van het voltijds technisch secundair onderwijs en voltijds beroepssecundair onderwijs bedraagt de volledige schooltoelage : 1° 1187,49 euro voor interne leerlingen;2° 595,67 euro voor externe leerlingen. De uitzonderlijke toelage bedraagt 753,23 euro.

De minimumschooltoelage bedraagt : 1° 493,83 euro voor interne leerlingen;2° 134,51 euro voor externe leerlingen. § 5. Voor andere leerlingen in het voltijds secundair onderwijs dan de leerlingen vermeld in § 2 tot en met § 4, bedraagt de volledige schooltoelage : 1° 989,57 euro voor interne leerlingen;2° 496,39 euro voor externe leerlingen. De uitzonderlijke toelage bedraagt 627,70 euro.

De minimumschooltoelage bedraagt : 1° 411,52 euro voor interne leerlingen;2° 112,09 euro voor externe leerlingen. § 6. Voor leerlingen in het deeltijds leerplichtonderwijs, bedraagt de volledige schooltoelage 282,85 euro.

De uitzonderlijke toelage bedraagt 392,85 euro.

De minimumschooltoelage bedraagt 94,28 euro. § 7. Het uiteindelijke bedrag van de schooltoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma. ».

Artikel IX.16 Artikel 51 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 51 § 1. Voor studenten die voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zijn, bedraagt de volledige studietoelage : 1° 3404,62 euro voor kotstudenten;2° 2043,43 euro voor niet-kotstudenten. § 2. Voor studenten die voor zestig studiepunten toelagegerechtigd zijn, bedraagt de uitzonderlijke studietoelage : 1° 4583,86 euro voor kotstudenten;2° 2965,31 euro voor niet-kotstudenten. § 3. De minimumstudietoelage bedraagt 220 euro. § 4. Het uiteindelijke bedrag van de studietoelage wordt afgerond tot twee cijfers na de komma. ».

Artikel IX.17 In artikel 52, § 2, van hetzelfde decreet wordt het woord « dertig » vervangen door het woord « zevenentwintig ».

Artikel IX.18 Artikel 64 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 64 De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden voor de terug te vorderen sommen en de terugvorderingsprocedure. ».

Artikel IX.19 In artikel 65 van hetzelfde decreet wordt het getal « 1994 » vervangen door het getal « 1949 ».

Artikel IX.20 Artikel 67 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 67 Indien de student zijn aantal opgenomen studiepunten in de loop van het academiejaar in kwestie vermindert door zich uit te schrijven, heeft de student slechts recht op een toelage voor het aantal studiepunten waarvoor hij nog ingeschreven is. ».

Artikel IX.21 Artikel 70 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 70 § 1. De diploma's en de opleidingen die de student vóór het academiejaar 2008-2009 behaald, respectievelijk voltooid, heeft, worden in rekening gebracht bij het bepalen of de student een studietoelage kan verkrijgen, zoals bedoeld in artikel 21, § 1.

Hierbij worden volgende bepalingen in acht genomen : 1° met een bachelordiploma, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld : a) elke voltooide bacheloropleiding die bekroond werd met een diploma;b) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van het hoger onderwijs van één cyclus;c) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de eerste cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli;d) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de eerste cyclus van het academisch onderwijs;2° met een masterdiploma, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld : a) elke voltooide masteropleiding die bekroond werd met een diploma;b) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de tweede cyclus van het hogeschoolonderwijs van twee cycli;c) elke voltooide opleiding die bekroond werd met een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs;3° met een diploma voor de specifieke lerarenopleiding, zoals bedoeld in artikel 21, § 1, worden de volgende diploma's en voltooide opleidingen gelijkgesteld : a) elke voltooide specifieke lerarenopleiding;b) elke voltooide lerarenopleiding als vervolgopleiding, bekroond met een diploma voor geaggregeerde voor secundair onderwijs groep 2 of 3;4° de student die voor de inwerkingtreding van dit decreet een voorbereidingsprogramma, respectievelijk een schakelprogramma heeft voltooid, komt niet langer in aanmerking voor een studietoelage voor het volgen van een voorbereidingsprogramma, respectievelijk een schakelprogramma. § 2. Het jokerkrediet, zoals bedoeld in artikel 26, § 2, wordt verminderd met : 1° zestig studiepunten als de student de jokerbeurs, vermeld in het decreet van 16 februari 2001, heeft opgebruikt;2° het aantal studiepunten waarvoor de student het jokerkrediet, vermeld in het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het decreet van 9 november 2005, heeft aangewend tijdens het academiejaar 2004-2005, 2005-2006 of 2006-2007;3° het aantal studiepunten waarvoor de student het jokerkrediet, vermeld in het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, heeft aangewend tijdens het academiejaar 2007-2008. § 3. Studiepunten die studenten voor de inwerkingtreding van dit decreet hebben opgenomen en verworven, worden conform de bepalingen in artikelen 21 en 23, § 2, in rekening gebracht om de actuele toestand van het studietoelagekrediet te bepalen. Daarbij worden volgende bepalingen in acht genomen : 1° voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 voltijds hoger onderwijs volgde, wordt een inschrijving gelijkgeschakeld met zestig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met zestig studiepunten indien de student geslaagd was;2° voor elk academiejaar dat de student voor het academiejaar 2004-2005 halftijds hoger onderwijs volgde, wordt een inschrijving gelijkgeschakeld met dertig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met dertig studiepunten indien de student geslaagd was;3° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van voltijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de inschrijving gelijkgeschakeld met zestig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met zestig studiepunten indien de student geslaagd was;4° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van halftijds hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen nog niet het voorwerp van flexibilisering was, wordt de inschrijving gelijkgeschakeld met dertig opgenomen studiepunten, en wordt het studietoelagekrediet aangevuld met dertig studiepunten indien de student geslaagd was;5° indien de student in het academiejaar 2004-2005 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs en de gevolgde opleiding toen het voorwerp van flexibilisering was, wordt het studietoelagekrediet verminderd met het aantal opgenomen studiepunten en vermeerderd met het aantal verworven studiepunten;6° indien de student in het academiejaar 2005-2006, 2006-2007 of 2007-2008 ingeschreven was voor het volgen van hoger onderwijs, wordt het studietoelagekrediet verminderd met het aantal opgenomen studiepunten en vermeerderd met het aantal verworven studiepunten. § 4. Indien een student voorafgaand aan de inwerkingtreding van onderhavig decreet hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel 20, § 1 en § 2, artikel 21, § 1, en artikel 30, § 1, volgde waarbij hij in elk gevolgd academiejaar minder dan zestig studiepunten opnam, wordt het verschil tussen zestig en het in een academiejaar, voor of desgevallend na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, hoogste aantal opgenomen studiepunten aangevuld op het studietoelagekrediet voor een of meerdere academiejaren na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, op voorwaarde en in de mate dat de student na de inwerkingtreding van onderhavig decreet in het latere academiejaar in kwestie meer studiepunten opneemt dan in het academiejaar, voor of desgevallend na de inwerkingtreding van onderhavig decreet, waarin de student het hoogste aantal studiepunten opnam, zonder dat de student meer dan zestig studiepunten kan opnemen. § 5. In afwijking van artikel 7, tweede lid, worden voor de toepassing van § 3 en § 4 van onderhavig artikel de studiepunten waarvoor de student zich heeft uitgeschreven als opgenomen beschouwd wanneer de student zich uitschreef na 31 oktober, respectievelijk 28 februari, van het academiejaar in kwestie, naargelang hij zich enkel had ingeschreven voor een volledig academiejaar of een eerste semester, dan wel voor het tweede semester. ».

Artikel IX.22 Aan artikel 77 van hetzelfde decreet wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het tweede lid, treedt de bepaling bedoeld in artikel 16, § 1, 2°, ten aanzien van leerlingen in het deeltijds leerplichtonderwijs in werking op de tiende dag na publicatie van het decreet betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap in het Belgisch Staatsblad. ».

Artikel IX.23 De artikelen 20, 21, 22 en 23 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap wordt opgeheven.

Artikel IX.24 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 15 augustus 2008, met uitzondering van artikelen IX.10, 1°, IX.11, 1° en IX.12, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 2007.

HOOFDSTUK X. - Andere bepalingen Afdeling I. - Leerlingenvervoer Artikel X.1 Het eerste lid van artikel 20 van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs, wordt opgeheven.

Artikel X.2 In dezelfde wet wordt een artikel 20bis ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 20bis § 1. De Vlaamse Regering komt tussen in de kosten van het leerlingenvervoer van de leerlingen van het buitengewoon onderwijs.

Onder leerlingenvervoer wordt verstaan : het vervoer van leerlingen van de ophaalplaatsen of van de verblijfplaats, het tehuis of het pleeggezin, naar de gefinancierde of gesubsidieerde school of internaat voor buitengewoon onderwijs en omgekeerd.

De tussenkomst gebeurt als volgt : 1° hetzij door een terugbetaling van het schoolabonnement op het openbaar vervoer;2° hetzij door het gebruik laten maken van het collectief leerlingenvervoer georganiseerd door de Vlaamse Vervoersmaatschappij De Lijn;3° hetzij door het verlenen van een individuele vervoerstoelage aan de ouders;4° hetzij, onder de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden, door een combinatie van de hierboven vermelde tussenkomsten, met dien verstande dat voor hetzelfde traject of hetzelfde deeltraject slechts één tussenkomst kan gebeuren. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt onder welke voorwaarden leerlingen gebruik kunnen maken van het collectief leerlingenvervoer. Bij de organisatie van het collectief leerlingenvervoer wordt steeds gebruik gemaakt van voertuigen met minimaal zeven gewone zitplaatsen, chauffeur niet inbegrepen, waarbij elke rit steeds gebeurt onder toezicht van een busbegeleider. Deze regeling houdt verder rekening met : 1° het type en in voorkomend geval de opleidingsvorm en de studierichting van het gevolgde buitengewoon onderwijs;2° de spreiding van het aanbod van scholen, types, opleidingsvormen en studierichting per groepering;3° de mogelijkheid van de leerling om gebruik te maken van het openbaar vervoer, rekening houdend met zijn handicap, zorgbehoeften en leeftijd;4° de af te leggen afstand en de tijdsduur van het traject. § 3. Iedere leerling uit het buitengewoon onderwijs die geen gebruik maakt van het collectief leerlingenvervoer bedoeld in § 2, heeft recht op de terugbetaling van een schoolabonnement op het openbaar vervoer. § 4. De leerling die geen gebruik maakt van het collectief leerlingenvervoer, noch van het openbaar vervoer, kan een individuele vervoerstoelage ontvangen. Deze toelage kan niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van het vervoer. De Vlaamse Regering bepaalt hiervoor de nadere regels en voorwaarden. Deze regeling houdt rekening met : 1° de mogelijkheid voor de leerling om voor hetzelfde traject al dan niet gebruik te maken van het collectief leerlingenvervoer of het openbaar vervoer;2° het al dan niet aanwezig zijn voor hetzelfde traject van een aanbod inzake collectief leerlingenvervoer of openbaar vervoer;3° de ernst van de handicap of de zorgbehoeften van de leerling;4° het feit of de leerling al dan niet de dichtstbijzijnde school van de groepering van vrije keuze bezoekt. § 5. De Vlaamse Regering richt een commissie leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs op. Deze commissie overlegt over de praktische organisatie van het leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs en doet ter zake aanbevelingen aan de Vlaamse Regering.

Deze commissie is ten minste samengesteld uit vertegenwoordigers van de verschillende groeperingen zoals bedoeld in § 6 en uit vertegenwoordigers van ouderkoepelverenigingen. Vertegenwoordigers van de Vlaamse Vervoermaatschappij en van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming nemen met raadgevende stem deel aan de commissievergaderingen.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de samenstelling en de werking van deze commissie. § 6. Onder groepering dient te worden verstaan : een indeling van scholen en vestigingsplaatsen in het buitengewoon basisonderwijs en het buitengewoon secundair onderwijs, naargelang ze behoren tot het Gemeenschapsonderwijs, het gesubsidieerd officieel onderwijs, het gesubsidieerd vrij onderwijs naargelang van de onderscheidene godsdiensten, of het gesubsidieerd vrij niet-confessioneel onderwijs. ».

Afdeling II. - Decreet betreffende het mentorschap en de nascholing Artikel X.3 In artikel 44, § 1, van het decreet van 16 april 1996 betreffende het mentorschap en de nascholing in Vlaanderen, gewijzigd bij het decreet van 22 juni 2007 en 21 december 2007, wordt het cijfer « 2008 » vervangen door de zinsnede « vanaf 2008 ».

Artikel X.4 In artikel 45 van hetzelfde decreet worden de woorden « en het voltijds en deeltijds secundair onderwijs » vervangen door de woorden « , het voltijds en deeltijds secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs met uitzondering van de basiseducatie, het deeltijds kunstonderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding » en de woorden « personeel van de scholen » vervangen door de woorden « personeel van de scholen of centra ».

Artikel X.5 Aan artikel 50 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse Gemeenschap stelt volgens de tabel in artikel 44, § 1, elk jaar een globaal bedrag ter beschikking van het Gemeenschapsonderwijs en van de verenigingen zonder winstoogmerk, bedoeld in artikel 49, voor het realiseren van nascholingsprojecten voor de professionalisering van de evaluatoren met het oog op de functionerings- en evaluatiegesprekken.

De besteding van deze middelen wordt afzonderlijk verantwoord van de besteding van de middelen bedoeld in het eerste lid. ».

Artikel X.6 In artikel 56 van hetzelfde decreet worden de woorden « de representatieve verenigingen van inrichtende machten » vervangen door de woorden « van de verenigingen zonder winstoogmerk, bedoeld in artikel 49 ».

Afdeling III. - Decreet dringende maatregelen betreffende het lerarenambt Artikel X.7 In het decreet van 8 juni 2000 houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt wordt hoofdstuk I, Inleidende bepaling, dat bestaat uit artikel 1, vervangen door artikel 1 en artikel 1bis, die luiden als volgt : « HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen Artikel 1 Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.

Artikel 1bis Het toepassen van de bepalingen van hoofdstukken II en III van dit decreet mag slechts gebeuren met behoud van de toepassing van de bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs en het decreet rechtspositie personeelsleden Gemeenschapsonderwijs. ».

Artikel X.8 In artikel 2 van het hetzelfde decreet worden de woorden « gewoon en/of buitengewoon secundair onderwijs. » vervangen door de woorden « gewoon of buitengewoon basisonderwijs of gewoon of buitengewoon secundair onderwijs. ».

Artikel X.9 In artikel 3 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « Om in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs tegemoet te komen aan een vastgesteld tekort aan gekwalificeerde personeelsleden, kan de inrichtende macht of directeur een personeelslid, zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, mits zijn toestemming belasten met : » vervangen door de woorden « In het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, kan de inrichtende macht of directeur een personeelslid, zoals bepaald in artikel 2, mits zijn toestemming, belasten met : »;2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.In afwijking van artikel 2 van het in § 1, a), bedoelde koninklijk besluit van 15 april 1958 is in het gewoon en buitengewoon basisonderwijs en in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs voor de in artikel 2 bedoelde personeelsleden die in dezelfde instelling als die waarin zij zijn aangesteld of geaffecteerd bijkomend worden belast met een opdracht ter vervanging van een afwezig personeelslid die een wervingsambt in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel uitoefende, het aantal voor een week in aanmerking te nemen overuren gelijk aan het aantal uren dat zij gedurende die week presteren boven het minimumaantal uren dat vereist is voor een ambt met volledige prestaties, voor zover deze overuren louter een gevolg zijn van de bijkomende opdracht. »; 3° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.De bepalingen van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan en het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1993 tot uitvoering van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 gelden niet. ».

Artikel X.10 In artikel 4 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt de eerste zin vervangen door de volgende zin : « Het personeelslid dat belast wordt met overwerk bedoeld in artikel 3, § 1, a), of met overuren in het kader van een vervanging bedoeld in artikel 3, § 2, ontvangt hiervoor een toelage voor overwerk.»; 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Voor het toekennen van de toelage voor overwerk bedoeld in artikel 3, § 1, a), gelden de beperkingen gesteld in artikel 77, § 1, eerste en derde lid, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977.

Deze beperkingen gelden niet voor de toelage toegekend in het kader van een vervanging bedoeld in artikel 3, § 2, en die minder dan tien werkdagen bedraagt. ».

Artikel X.11 Aan artikel 5 van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Indien het uitoefenen van een opdracht in het kader van een vervanging, die minder dan tien werkdagen bedraagt, aanleiding geeft tot prestaties die als een bijbetrekking worden beschouwd, gelden de beperkingen, gesteld in artikel 77, § 1, eerste en derde lid, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 niet. ».

Artikel X.12 Artikel 6 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 18 november 2005, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 6 § 1. In het gewoon of buitengewoon basisonderwijs en in het gewoon of buitengewoon secundair onderwijs kan een personeelslid dat in een van deze onderwijsniveaus in hoofdambt reeds een wervingsambt uitoefent in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel met prestaties die ten minste gelijk zijn aan het minimaal vereiste aantal uren voor een ambt met volledige prestaties in dit onderwijs, belast worden met het onderwijs aan huis.

Indien de uren onderwijs aan huis als overwerk moeten worden beschouwd, ontvangt het personeelslid voor al deze uren een toelage voor overwerk vastgesteld alsof de uren waarvoor het personeelslid is aangesteld, verstrekt zijn als hoofdambt in de zin van artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.

Indien de uren onderwijs aan huis als bijbetrekking moeten worden beschouwd, ontvangt het personeelslid voor al deze uren een salaris of salaristoelage vastgesteld alsof de uren waarvoor het personeelslid is aangesteld, verstrekt zijn als hoofdambt in de zin van artikel 5 van voormeld koninklijk besluit van 15 april 1958.

De toelage, het salaris of de salaristoelage worden toegekend volgens de bepalingen van artikel 4, § 3.

De bepalingen van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan en het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1993 tot uitvoering van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 gelden niet. § 2. De inrichtende macht of directeur van een instelling kan voor het onderwijs aan huis een beroep doen op een personeelslid bedoeld in artikel 7. ».

Artikel X.13 Artikel 7 van hetzelfde decreet, wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 7 Voor de toewijzing van een betrekking in een wervingsambt in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel, kan de inrichtende macht of directeur van een school voor gewoon of buitengewoon basisonderwijs of van een instelling voor gewoon of buitengewoon secundair onderwijs, in afwijking van de bestaande reglementaire bepalingen, tijdelijk en mits toestemming van het personeelslid een beroep doen op een personeelslid dat : 1° met verlof is voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen, of afwezig is voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid;2° ter beschikking gesteld is wegens persoonlijke aangelegenheden;3° deeltijds ter beschikking gesteld is wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;4° volledig ter beschikking gesteld is wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;5° gepensioneerd is en bij de aanvang van het schooljaar waarin op hem een beroep wordt gedaan de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. De toestemming bedoeld in het eerste lid blijkt uit een geschrift.

De bepalingen van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan en het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1993 tot uitvoering van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 gelden niet. ».

Artikel X.14 In artikel 9 van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « 3°, 4°, 5° of 6° » vervangen door de woorden « 3°, 4°of 5° »;2° in het tweede lid worden de woorden « 3°, 4°en 5° » vervangen door de woorden « 3° of 4° ». Artikel X.15 In artikel 44 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2005, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « De maatregelen vermeld in de hoofdstukken II en III houden op van kracht te zijn op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum. De Vlaamse Regering is er toe gemachtigd de bepalingen van de voormelde hoofdstukken te wijzigen, geheel of gedeeltelijk op te heffen of te vervangen. ».

Afdeling IV. - Decreet betreffende het onderwijs XIII Artikel X.16 In artikel V.25 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaiëk worden de volgende aanpassingen aangebracht : 1° het punt 1° van het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « 1° de internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de kosteloosheid van het onderwijs, de beginselen vermeld in artikel 27 van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997, artikel V.13, en artikel 6, 6°, van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding en de bijdrageregeling bedoeld in artikel 27bis en 27ter, § 1, van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997; »; 2° het punt 2° van het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « 2° de bepalingen van artikel 51 van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997, van artikelen V.9, V.10, V.11 en V.12, van artikel 14bis van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, van artikelen 95bis tot en met 95sexies van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II en van artikelen 120 tot en met 125 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs; »; 3° het punt 2° van het tweede lid wordt vervangen door wat volgt : « 2° aan het betrokken Centrum voor Volwassenenonderwijs een financiële sanctie op te leggen overeenkomstig de bepalingen van artikel 118 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.».

Afdeling V. - Decreet betreffende de gelijke kansen I Artikel X.17 In artikel V.1 van het decreet van 28 juni 2002 betreffende de gelijke onderwijskansen-I, wordt in § 2 het woord « vijf » vervangen door het woord « eenentwintig ».

Artikel X.18 In artikel V.2 van hetzelfde decreet wordt in § 3 het woord « vijf » vervangen door het woord « eenentwintig ».

Artikel X.19 In artikel V.3 van hetzelfde decreet wordt het woord « drie » vervangen door het woord « zeven ».

Artikel X.20 In artikel VI.2 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1 worden 1° en 5° vervangen door wat volgt : « 1° het gezin ontvangt één of meerdere schooltoelagen zoals bedoeld in artikel 5, 34°, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;5° de taal die de leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands.Die taal is niet het Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid het Nederlands spreekt.

Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd. »; 2° § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2.Hetbeantwoorden aan de in § 1, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden aan de in § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden gemeld aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Zij houdt daarbij rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

De documenten of verklaringen die aantonen dat leerlingen beantwoorden aan één of meer van de gelijkekansenindicatoren worden ten minste vijf jaar bewaard in de school. ».

Artikel X.21 In artikel VI.3 van hetzelfde decreet wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° op 1 februari van het voorafgaand schooljaar ten minste 10 % regelmatige leerlingen tellen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.2, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel VI.2, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1; en ».

Artikel X.22 In artikel VI.4, § 1, van hetzelfde decreet wordt punt 1° vervangen door wat volgt : « 1° de in artikel VI.3 bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage leerlingen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.2. § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel VI.2, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1. Binnen eenzelfde percentage worden de scholen volgens het absoluut aantal van deze leerlingen gerangschikt; ».

Artikel X.23 In hetzelfde decreet wordt een artikel VI.3bis ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel VI.3bis In afwijking van artikel VI.2, § 1, 1°, geldt voor het gewoon basisonderwijs in de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 de volgende gelijkekansenindicator : het gezin leeft van een vervangingsinkomen zoals vastgesteld op de eerste schooldag van februari van 2005. ».

Artikel X.24 In hetzelfde decreet wordt in artikel VI.8, in § 1, het derde lid vervangen door wat volgt : « Bij negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel VI.3 bedoelde aanvullende lestijden of extra uren-leraar voor de volgende periode van drie schooljaren tenzij de school een engagement tot remediëring aangaat. In dat geval krijgen ze de helft van het aantal aanvullende lestijden of extra uren-leraar waarop ze in geval van positieve evaluatie recht zouden hebben.

Een engagement tot remediëring moet aan volgende voorwaarden voldoen : 1° de scholen verbinden er zich toe een stappenplan op te stellen dat voldoet aan de volgende criteria : a) het uitgangspunt van het stappenplan zijn de geformuleerde knelpunten in het evaluatieverslag van de onderwijsinspectie van de betrokken school; b) de geformuleerde doelstellingen tot remediëring in het stappenplan passen binnen de doelstellingen zoals geformuleerd in artikel VI.5, § 1, 1°, van het decreet; c) de doelstellingen zijn outputgericht, concreet en operationeel geformuleerd.Ze moeten voldoende controleerbaar zijn; d) het stappenplan wordt vóór 1 mei van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie aan de onderwijsinspectie bezorgd;e) de doelstellingen dienen gerealiseerd te zijn vóór 1 juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie;2° de scholen verbinden er zich toe om een beroep te doen op externe begeleiding en ondersteuning bij het opstellen en de uitvoering van het stappenplan. De onderwijsinspectie gaat in de maand juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie opnieuw na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt. Het bereiken van de doelstellingen wordt afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.

Bij een positieve evaluatie zal de school vanaf het tweede schooljaar terug een beroep kunnen doen op het volledige aantal in artikel VI.3 bedoelde lestijden of uren-leraar. Bij een negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel VI.3 bedoelde aanvullende lestijden of op extra uren-leraar voor de volgende twee schooljaren. ».

Artikel X.25 Artikel VI.11 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel VI.11 § 1. Voor de toepassing van deze afdeling gelden volgende indicatoren, verder genoemd « gelijkekansenindicatoren » : 1° het gezin ontvangt één of meerdere schooltoelage(n) zoals bedoeld in artikel 5, 34°, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;2° de leerling is tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen door een gezin of persoon, een voorziening of een sociale dienst, bedoeld in de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand, met uitzondering van de internaten gefinancierd of gesubsidieerd door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming;3° de ouders behoren tot de trekkende bevolking;4° de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs;5° de taal die de leerling in het gezin spreekt, dit is de taal die de leerling spreekt met moeder, vader, broers of zussen, is niet het Nederlands.Die taal is niet het Nederlands indien de leerling in het gezin met niemand of in een gezin met drie gezinsleden (de leerling niet meegerekend) met maximum één gezinslid het Nederlands spreekt.

Broers en zussen worden als één gezinslid beschouwd. § 2. Het beantwoorden aan de in § 1, 4° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt bewezen aan de hand van een verklaring op eer door de ouders. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop het beantwoorden aan de in § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt vastgesteld en legt de procedure vast volgens dewelke de gegevens worden gemeld aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming. Zij houdt daarbij rekening met de vigerende regelgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

De documenten of verklaringen die aantonen dat leerlingen beantwoorden aan één of meer van de gelijkekansenindicatoren worden ten minste vijf jaar bewaard in de school. § 3. De Vlaamse Regering kent aan elke gelijkekansenindicator een gewicht toe. Zij bepaalt tevens het maximum van de gecumuleerde gewichten, dat ten minste gelijk is aan het hoogste gewicht dat aan een gelijkekansenindicator wordt toegekend en ten hoogste gelijk is aan anderhalf maal dit hoogste gewicht.

De hoogste gewichten worden toegekend aan de in § 1, 2° en 3°, bedoelde gelijkekansenindicatoren. De in § 1, 5°, bedoelde gelijkekansenindicator wordt enkel gewogen in combinatie met andere gelijkekansenindicatoren. ».

Artikel X.26 Artikel VI.12 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel VI.12 Scholen kunnen voor een periode van drie schooljaren extra uren-leraar/puntenwaarden krijgen, voor zover ze aan alle onderstaande voorwaarden voldoen : 1° op 1 februari van het voorafgaand schooljaar ten minste 25 % regelmatige leerlingen tellen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.11, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel VI.11, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1;en 2° overeenkomstig de bepalingen van artikel VI.13 batig gerangschikt zijn onder de in 1° bedoelde scholen en ten minste zes extra uren-leraar genereren.

De inrichtende machten bepalen of de extra ondersteuning uren-leraar en/of puntenwaarden betreft. ».

Artikel X.27 Artikel VI.13 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : « Artikel VI.13 § 1. De toekenning van de extra uren leraar/puntenwaarden gebeurt voor de tweede en derde graad van het gewoon voltijds secundair onderwijs driejaarlijks als volgt : 1° de in artikel VI.12 bedoelde scholen worden gerangschikt volgens het percentage leerlingen die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.11. § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren, waarbij het aantal regelmatige leerlingen die enkel en alleen beantwoorden aan de in artikel VI.11, § 1, 1° of 1° en 5°, bedoelde gelijkekansenindicatoren wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering bepaalde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 0,1 en ten hoogste gelijk is aan 1.Binnen eenzelfde percentage worden de scholen volgens het absolute aantal van deze leerlingen gerangschikt; 2° de leerlingen genereren op basis van het gewicht van de gelijkekansenindicatoren die op hen van toepassing zijn een aantal punten; 3° het aantal punten van scholen met ten minste 80 % leerlingen die aan één of meer van de in artikel VI.11, § 1, 1°, 2°, 3° en 4°, bedoelde gelijkekansenindicatoren beantwoorden, wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering vastgelegde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 1 en ten hoogste gelijk is aan 1,5; 4° het aantal punten van scholen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt vermenigvuldigd met een door de Vlaamse Regering vastgelegde coëfficiënt, die ten minste gelijk is aan 1 en ten hoogste gelijk is aan 1,5. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt binnen de beschikbare begrotingskredieten hoeveel extra uren-leraar/puntenwaarden een punt vertegenwoordigt.

De Vlaamse Regering bepaalt tevens de regelen inzake de toekenning of herverdeling, tijdens een lopende periode van drie schooljaren, van nieuwe of vrijkomende extra uren-leraar/puntenwaarden. ».

Artikel X.28 In hetzelfde decreet wordt in artikel VI.18, § 1 vervangen door wat volgt : « § 1. De onderwijsinspectie gaat telkens in de loop van het derde schooljaar na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt.

Het bereiken van de doelstellingen wordt afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.

Bij positieve evaluatie kan de school voor een nieuwe periode van drie schooljaren extra uren-leraar/puntenwaarden krijgen indien opnieuw aan alle voorwaarden van artikel VI.12 voldaan is.

Bij negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel VI.13 bedoelde extra uren-leraar/puntenwaarden voor de volgende periode van drie schooljaren tenzij de school een engagement tot remediëring aangaat. In dat geval krijgen ze de helft van het aantal extra uren-leraar/puntenwaarden waarop ze in geval van positieve evaluatie recht zouden hebben.

Een engagement tot remediëring moet aan volgende voorwaarden voldoen : 1° de scholen verbinden er zich toe een stappenplan op te stellen dat voldoet aan de volgende criteria : a) het uitgangspunt van het stappenplan zijn de geformuleerde knelpunten in het evaluatieverslag van de onderwijsinspectie van de betrokken school; b) de geformuleerde doelstellingen tot remediëring in het stappenplan passen binnen de doelstellingen zoals geformuleerd in artikel VI.15, § 1, 1°; c) de doelstellingen zijn outputgericht, concreet en operationeel geformuleerd.Ze moeten voldoende controleerbaar zijn; d) het stappenplan moet vóór 1 mei van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie aan de onderwijsinspectie bezorgd worden;e) de doelstellingen dienen gerealiseerd te zijn vóór 1 juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie;2° de scholen verbinden er zich toe om een beroep te doen op externe begeleiding en ondersteuning bij het opstellen en de uitvoering van het stappenplan. De onderwijsinspectie gaat in de maand juni van het schooljaar volgend op de negatieve evaluatie opnieuw na of, en in welke mate, de doelstellingen werden bereikt. Het bereiken van de doelstellingen wordt afgewogen tegenover de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie.

Bij een positieve evaluatie zal de school vanaf het tweede schooljaar terug een beroep kunnen doen op het volledige aantal in artikel VI.13 bedoelde extra uren-leraar/puntenwaarden. Bij een negatieve evaluatie verliest de school het recht op de in artikel VI.13 bedoelde extra uren-leraar/puntenwaarden voor de volgende twee schooljaren. ».

Artikel X.29 In hetzelfde decreet wordt een artikel VI.19bis ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel VI.19bis De Vlaamse Regering voorziet voor het schooljaar 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 in overgangsmaatregelen.

In functie van deze overgangsmaatregelen wordt het aantal extra uren-leraar/puntenwaarden gelijke onderwijskansen dat een school in het schooljaar 2007-2008 kreeg vergeleken met het aantal uren-leraar verkregen in toepassing van artikelen VI.12 en VI.13.

Het verlies van een vastgelegd aantal uren-leraar wordt beperkt tot nul. ».

Artikel X.30 Artikel VI.21 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Artikel X.31 In artikel X.1bis, § 1 en § 2, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 2005, worden de woorden « en 2007-2008 » vervangen door « , 2007-2008 en 2008-2009 ».

Artikel X.32 Aan hetzelfde decreet worden aan hoofdstuk X, Andere bepalingen een artikel X.2 toegevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel X.2 § 1. Schoolbesturen en inrichtende machten kunnen voor de inschrijvingen tijdens het schooljaar 2009-2010 en 2010-2011 beroep doen op een experimentele aanmeldingsprocedure, vermeld in § 2.

De experimentele aanmeldingsprocedure is eerst uitvoerbaar indien zij bij een dubbele meerderheid goedgekeurd is door het lokaal overlegplatform waarin de betrokken scholen participeren. De vereiste dubbele meerderheid is bereikt wanneer de goedkeuring verleend wordt door, enerzijds, ten minste de helft plus één van participanten, vermeld in artikel IV.3, § 1, 1° en 2°, en, anderzijds, ten minste de helft plus één van de overige participanten. § 2. De experimentele aanmeldingsprocedure omvat alle hiernavolgende elementen : 1° het schoolbestuur of de inrichtende macht stelt voorafgaand aan de aanmeldingstermijn, vermeld in 2°, ordeningscriteria vast.De ordeningscriteria worden bepaald op het niveau van de school of van de vestingsplaats. De gekozen criteria dienen objectief gemotiveerd te worden en mogen niet leiden tot uitsluiting uit de rangorde.

Geografische criteria kunnen enkel gehanteerd worden in het basisonderwijs; 2° het schoolbestuur of de inrichtende macht bepaalt een aanmeldingstermijn waarbinnen ouders de intentie tot inschrijving kenbaar kunnen maken;3° de aanmeldingstermijn en de ordeningscriteria worden door middel van diverse communicatiekanalen bekendgemaakt aan de ouders;4° de aangemelde leerlingen worden na afloop van de aanmeldingsperiode ambtshalve ingeschreven, rekening houdend met hun voorrangsregeling van afdeling 2, hoofdstuk III. § 3. Het lokaal overlegplatform evalueert jaarlijks de goedgekeurde experimentele aanmeldingsprocedures. Het evaluatieverslag wordt vóór 1 november ter kennis van de Vlaamse Regering gebracht. § 4. In voorkomend geval houdt de Commissie Leerlingenrechten bij het formuleren van het oordeel, vermeld in hoofdstuk V, rekening met de regelmatige toepassing van de experimentele aanmeldingsprocedure. § 5. Voor alles wat niet bij of krachtens dit artikel geregeld is, zijn de overige bepalingen van dit decreet onverkort van toepassing. ».

Afdeling VI. - Decreet betreffende het onderwijs XIV Artikel X.33 Aan artikel X.35 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV wordt een punt 41° en 42° toegevoegd, die luiden als volgt : « 41° het decreet van 16 mei 2007 betreffende dringende maatregelen voor het onderwijs; 42° het decreet betreffende het onderwijs XVIII.».

Artikel X.34 In artikel X.49, 5°, van hetzelfde decreet worden de woorden « en het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie » geschrapt.

Afdeling VII. - Decreet betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen Artikel X.35 In het decreet van 7 mei 2004 betreffende de regionale technologische centra en houdende noodzakelijke en dringende onderwijsbepalingen, zoals gewijzigd, wordt met ingang van 1 januari 2008 een artikel 55quater ingevoegd dat luidt als volgt : « Artikel 55quater § 1. Om duurzaam woon-schoolverkeer in het gewoon basisonderwijs te stimuleren, kunnen de gemeenten van het Vlaamse Gewest acties ondernemen naar alle scholen voor gewoon basisonderwijs gelegen op hun grondgebied.

Binnen de beschikbare begrotingskredieten kan de Vlaamse Regering vanaf het schooljaar 2008-2009 in het kader van het basisluik stappen en trappen' subsidies verlenen aan gemeenten die projecten opzetten om het te voet en het met de fiets naar school gaan te stimuleren.

Een gemeente die minstens gedurende het voorafgaande schooljaar in het kader van het basisluik stappen en trappen' subsidies verkregen heeft voor het stimuleren van het te voet en het met de fiets naar school gaan, kan ook optioneel subsidies verkrijgen voor de organisatie van collectief leerlingenvervoer. § 2. Jaarlijks vóór 10 januari lanceert de Vlaamse Regering een projectoproep aan de gemeenten. De projectoproep vermeldt minstens : 1° de inhoudelijke en vormelijke vereisten waaraan de projectvoorstellen moeten voldoen;2° per gemeente de berekeningswijze van het maximale bedrag waarvoor een projectvoorstel kan worden ingediend.Dit bedrag houdt rekening met het aantal leerlingen in het gewoon basisonderwijs binnen de gemeente. § 3. Om in overweging te worden genomen, moet het projectvoorstel : 1° vóór 15 februari aangetekend worden ingediend in de vorm van een projectfiche, waarvan het model samen met de oproep wordt meegedeeld;2° alle noodzakelijke bijlagen bevatten die in de projectoproep zijn opgenomen;3° voldoen aan de ontvankelijkheids- en selectiecriteria bedoeld in § 4. Uit het projectvoorstel moet minstens blijken dat : 1° de gemeente beschikt over een goedgekeurd mobiliteitsplan;2° de scholen voor gewoon basisonderwijs gelegen op het grondgebied van de gemeente bereid zijn om het project te ondersteunen;3° de gemeente beschikt over een schoolroutekaart of dat zij bereid is deze binnen het jaar na de start van het project te ontwikkelen. § 4. De Vlaamse Regering stelt het selectiekader vast en maakt dit vooraf bekend. In de selectiecriteria worden minstens de elementen vermeld in § 3 opgenomen. § 5. De projectvoorstellen worden beoordeeld door een door de Vlaamse Regering samengestelde commissie die minstens is samengesteld uit ambtenaren en externe deskundigen. § 6. Op basis van het advies van de commissie stelt de regering de projecten vast die voor subsidiëring in aanmerking komen. § 7. De subsidies worden toegekend per schooljaar. § 8. In afwijking van § 1, derde lid, kunnen de gemeenten die met toepassing van artikel 55ter subsidies ontvingen voor leerlingenvervoer, inzonderheid woon-schoolvervoer in het schooljaar 2007-2008, in 2008-2009 een subsidie ontvangen voor de organisatie van collectief leerlingenvervoer op voorwaarde dat de Vlaamse Regering hen in het kader van het basisluik stappen en trappen' al subsidies toekent voor projecten die het te voet en het met de fiets naar school gaan stimuleren. ».

Afdeling VIII. - Decreet betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad Artikel X.36 In artikel 92 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad wordt na een eerste lid een nieuw tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse Onderwijsraad kan personeelsleden tewerkstellen die overeenkomstig hun geldende rechtspositie een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht hebben opgenomen.

Op de personeelsleden die bij de Vlaamse Onderwijsraad overeenkomstig een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht zijn tewerkgesteld, zijn de artikelen X.9 tot en met X.12 van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari van 2006 van toepassing.

Aan de personeelsleden die bij de Vlaamse Onderwijsraad overeenkomstig een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens opdracht zijn tewerkgesteld, wordt per werkdag een verblijfsvergoeding van 9,50 euro tegen 100 %, toegekend.

Deze verblijfsvergoeding wordt niet toegekend voor vakantie-, verlof- en ziektedagen en wordt maandelijks na vervallen termijn uitbetaald.

Deze verblijfsvergoeding is gekoppeld aan de evolutie van de gezondheidsindex overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982 en onverminderd artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van s lands concurrentievermogen. ».

Afdeling IX. - Opleiding voor opleiders van volwassenen Artikel X.37 In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten voor de Opleiding voor Opleiders van Volwassenen, bekrachtigd bij het decreet van 9 maart 2007, worden de woorden « de categorie pedagogisch hoger onderwijs voor sociale promotie » vervangen door de woorden « het studiegebied onderwijs van het hoger beroepsonderwijs ».

Artikel X.38 In artikel 2, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 3, 26°, van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs » vervangen door de woorden « artikel 2, 26°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs ».

Artikel X.39 Aan artikel 5 van hetzelfde besluit worden na de woorden « vanaf 1 september 2007 tot 31 augustus 2008 » de volgende woorden toegevoegd : « en ten minste eenmaal volledig georganiseerd vanaf 1 september 2008 tot en met 31 augustus 2009. ».

Artikel X.40 In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 10°, worden de woorden « de reguliere GPB-opleiding » vervangen door de woorden « de specifieke lerarenopleidingen »;2° in § 4 worden de woorden « Zij verwerven vrijstelling in de reguliere GPB-opleiding conform het structuurschema, goedgekeurd ter uitvoering van artikel 75 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs » geschrapt. Artikel X.41 In artikel 14 van hetzelfde besluit worden de woorden « pedagogisch hoger onderwijs voor sociale promotie » vervangen door de woorden « studiegebied onderwijs van het hoger beroepsonderwijs ».

Artikel X.42 Aan artikel 16 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor het schooljaar 2008-2009 wordt aan elk proefcentrum eenzelfde bedrag toegekend. ».

Artikel X.43 In artikel 19 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « artikel 50 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs » vervangen door de woorden « artikel 109 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs »;2° in het tweede lid worden de woorden « artikel 50bis van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs » vervangen door de woorden « artikel 121 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs ». Artikel X.44 In artikel 20, § 2, van hetzelfde besluit wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Wanneer het aantal cursisten voor de eerste module veertien bedraagt, dan kan het proefcentrum de Opleiding voor Opleiders van Volwassenen een tweede keer organiseren. In dit geval voldoet het aantal cursisten voor de eerste module en de volgende modules aan de bepalingen, vermeld in het eerste lid. ».

Artikel X.45 In artikel 22 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1° worden de woorden « artikel 34 en 37 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs » vervangen door de woorden « artikel 34 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs »;2° in punt 2° van hetzelfde artikel worden de woorden « artikel 41, § 3 » vervangen door de woorden « artikel 41, § 5 ». Artikel X.46 In artikel 24 van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 62 van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs » vervangen door de woorden « artikel 114 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs ».

Artikel X.47 In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk VIIIbis, bestaande uit artikel 24bis, ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK VIIIbis. - De verlenging van de tijdelijke projecten tijdens het schooljaar 2008-2009 Artikel 24bis § 1. De volgende Centra voor Volwassenenonderwijs organiseren tijdens het schooljaar 2008-2009 de tijdelijke projecten voor de Opleiding voor Opleiders van Volwassenen : 1° het Centrum voor Volwassenenonderwijs VIVO, Scheutistenlaan 12, 8500 Kortrijk;2° het Centrum voor Volwassenenonderwijs Limburgse Lerarenopleiding, Stationsstraat 36, 3590 Diepenbeek;3° het Centrum voor Volwassenenonderwijs De Oranjerie, Boudewijnvest 3, 3290 Diest;4° het Centrum voor Volwassenenonderwijs - KISP, Industrieweg 228, 9030 Mariakerke, in samenwerking met het Centrum voor Volwassenenonderwijs - Vormingsleergang voor Sociaal en Pedagogisch Werk - Gent, Edgard Tinelstraat 92, 9040 Sint-Amandsberg. § 2. Over de verlenging van het tijdelijke project wordt onderhandeld in het lokaal comité. ».

Artikel X.48 In artikel 25 van hetzelfde besluit worden de woorden « en houdt op van kracht te zijn op 31 augustus 2008 » geschrapt.

Afdeling X. - Flankerend onderwijsbeleid en leerplicht Artikel X.49 In artikel 2 van het decreet van 30 november 2007 betreffende het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau wordt punt 8° vervangen door wat volgt : « 8° de gemeenten, de provincies en de Vlaamse Gemeenschapscommissie, tenzij anders bepaald. ».

Artikel X.50 Aan hetzelfde decreet wordt in hoofdstuk II, afdeling II, een artikel 8bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 8bis Voor de toepassing van deze afdeling wordt de Vlaamse Gemeenschapscommissie niet als een lokaal bestuur beschouwd. ».

Artikel X.51 Aan artikel 19 en aan artikel 21 van hetzelfde decreet wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse Regering is belast met het bepalen van het aandeel van de verplichte financiële inbreng zoals bedoeld in punt 2°. ».

Artikel X.52 Artikel 26 van hetzelfde decreet wordt ingetrokken.

Artikel X.53 In artikel 3 van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.De Vlaamse Regering regelt de controle op het geregeld schoolbezoek van leerplichtigen en bepaalt de redenen van afwezigheid die als geldig aanvaard kunnen worden. »; 2° § 4, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt opgeheven. Afdeling XI. - Inwerkingtreding Artikel X.54 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 september 2008, met uitzondering van : 1° artikel X.34 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2006; 2° artikel X.16, 2°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2007; 3° artikelen X.3, X.4, X.5, X.35, X.49, X.50, X51, X.52, X.53 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2008; 4° artikelen X.7 tot en met X.15 die in werking treden op 31 augustus 2008; 5° artikelen X.1 en X.2 die in werking treden op een tijdstip dat bepaald wordt door de Vlaamse Regering.

HOOFDSTUK XI. - Autonome bepalingen Artikel XI.1 In het basisonderwijs worden aanstellingen op basis van vervangingseenheden in de periode van 1 september 2007 tot en met 31 oktober 2007 beschouwd als zijnde in overeenstemming met afdeling I van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2006 tot invoering van een tijdelijk project betreffende vervangingen van korte afwezigheden, bedrijfsstages en mentorschap.

In het secundair onderwijs worden vervangingen die gebeurden in de periode van 1 september 2007 tot en met 31 oktober 2007 beschouwd als zijnde in overeenstemming met afdeling II van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2006 tot invoering van een tijdelijk project betreffende vervangingen van korte afwezigheden, bedrijfsstages en mentorschap.

Artikel XI.2 Het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de organisatie van CLIL-projecten in het secundair onderwijs wordt bekrachtigd.

Artikel XI.3 In alle van kracht zijnde wetten, koninklijke en ministeriële besluiten en decreten, besluiten van de Vlaamse Regering en Vlaamse ministeriële besluiten die tot de bevoegdheid behoren van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, worden de woorden « wedde », « weddetoelage » en « weddeschaal » en hun meervoudsvorm gelezen als en/of vervangen door enerzijds respectievelijk de woorden « salaris », « salaristoelage » en « salarisschaal » en anderzijds het overeenkomstig taalkundig correct lidwoord.

Artikel XI.4 De volgende bepalingen, zoals gewijzigd worden opgeheven : 1° artikelen 12, 36, 47, 63, 64, 85, 86, van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs;2° artikelen 18, 24, 25, 44, 52, 56, 2°, 58, 59, 5° en 6°, 63, 84bis, § 2, 84sexies, 84septies, 89, 100quinquies, § 1 en § 1bis, 101, 107, 148, § 4, 201, 202, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II;3° artikelen 11, 14, 16, § 3, 18, 19, 42, 60, 68, 69, 70, van het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III;4° artikelen 9, 22, 27, 66, 67, 68, 76, 91, 125, 127, van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV;5° artikelen 45, 58, 63, 92 tot en met 96, 99, 100 tot en met 103, 107 tot en met 109, 146, 148, 166 tot en met 168, 169bis tot en met 169ter, 169quinquies tot en met 169sexies, 170, van het decreet van 21 december 1994 betreffende het onderwijs VI;6° artikelen 9, 13, 58 tot en met 61, 95, 72, 54, 81, 112, 182, 191 tot en met 195, 200, van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs VII;7° artikelen 16 en17 van het decreet van 15 juli 1997 betreffende het onderwijs VIII;8° artikel 7 van het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs IX;9° artikelen 159 en 177 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende het onderwijs XI;10° artikelen 83, 84, 85, 86 van het decreet van 20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII Ensor; 11° artikel V.36 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek; 12° het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juni 2005 betreffende de subsidie projectfinanciering voor regionale technologische centra. Artikel XI.5 De volgende bepalingen, zoals gewijzigd worden opgeheven : 1° artikel 199, derde lid, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II;2° artikelen 175 en 176 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997;3° artikelen 103 en 104 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;4° artikelen 115 tot en met 117 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Artikel XI.6 Onverminderd de krachtens artikel 146 van de Grondwet door de wet georganiseerde rechtsbescherming, worden de betrekkingen in het ambt van werkmeester, werkplaatsleider, technisch adviseur of technisch adviseur-coördinatordie voor 1 september 2008 werden opgericht of instandgehouden, beschouwd als zijnde opgericht of instandgehouden volgens de bepalingen van artikel 85bis van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006 en gewijzigd bij het decreet betreffende het onderwijs XVIII. Artikel XI.7 Sectorcomité X of onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten bemiddelen op vraag van een afgevaardigde van de representatieve vakorganisaties, een afgevaardigde van het schoolbestuur en/of een afgevaardigde van de representatieve verenigingen van inrichtende machten en/of het Gemeenschapsonderwijs bij elk geschil, elk conflict of elk dreigend conflict van collectieve aard dat zich binnen hun respectieve werkingsveld voordoet. Sectorcomité X en onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten kunnen daartoe inzonderheid een bemiddelaar aanstellen.

Sectorcomité X en onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten nemen binnen een termijn van zes maanden, ingaande vanaf 1 april 2008, elk een intern reglement inzake de bemiddelingsprocedure aan. De reglementen worden uitvoerbaar na bekrachtiging door de Vlaamse Regering.

Bij elk geschil, elk conflict of elke dreigend conflict van collectieve aard dat zich in een netoverstijgende scholengemeenschap of in een consortium voordoet, kunnen Sectorcomité X, onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, de centraal paritaire comités van het gesubsidieerd vrij onderwijs en het Vlaams Onderhandelingscomité voor de basiseducatie in een gemeenschappelijke vergadering bemiddelen en gemeenschappelijk een bemiddelaar aanstellen.

Artikel XI.8 De Vlaamse Regering voorziet voor de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 in een extra begeleidingscorps, bestaande uit orthopedagogen en psychologen die expertise hebben in collegiale ondersteuning betreffende autismespectrumstoornissen en andere personen die op basis van praktijkervaring gelijkaardige expertise hebben, om de scholen van het buitengewoon basis- en secundair onderwijs bij de verbreding en verdieping van hun aanbod voor jongeren met autisme te ondersteunen.

De Vlaamse Regering verleent daartoe een verlof wegens bijzondere opdracht aan personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, de gesubsidieerde onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding.

De Vlaamse Regering sluit hiertoe een convenant af met het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten waarin minimaal de voorwaarden op basis waarvan leerlingen tot de doelgroep behoren, de doelstellingen en engagementen bepaald zullen worden, inzonderheid voor type 3.

Het aantal extra personeelsleden bedraagt maximaal het equivalent van 22,5 voltijdse opdrachten voor het buitengewoon basisonderwijs en het buitengewoon secundair onderwijs.

De verdeling gebeurt als volgt : 4,5 voltijds equivalent voor het Gemeenschapsonderwijs, 2,5 voltijds equivalent voor het gesubsidieerd officieel onderwijs en 15,5 voltijds equivalent voor het gesubsidieerd vrij onderwijs.

Artikel XI.9 § 1. Voor de representatieve vakorganisaties, aangesloten bij een in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigde syndicale organisatie wordt jaarlijks binnen de voorziene begrotingskredieten een bedrag ter beschikking gesteld voor de ondersteuning van de syndicale werkzaamheden van hun vakbondsafgevaardigden. § 2. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van verdeling van dit bedrag over de betrokken vakorganisaties en legt de aanvraagprocedure vast.

Artikel XI.10 § 1. Vanaf het schooljaar 2008-2009 wordt het aantal leraarsuren waarop het Provinciaal Centrum voor Volwassenenonderwijs - Waas en Durme, recht heeft met 960 leraarsuren verminderd. § 2. Voor hetzelfde schooljaar ontvangt de Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster een pakket uren-leraar, dat zij uitsluitend kan aanwenden voor de optie keramiek. Dit pakket wordt berekend op basis van het aantal financierbare leerlingen dat in die optie is ingeschreven op 1 oktober 2008 volgens de formule bepaald in artikel 31, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting Beeldende Kunst. De financiële middelen die de leraarsuren, bedoeld in § 1, vertegenwoordigen, worden gebruikt om dit pakket te financieren. § 3. Als de inrichtende macht van de Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster een personeelslid aanstelt dat tot 31 augustus 2008 diensten heeft gepresteerd in de module Decoratief met textiel, de module Decoratief met natuurlijke materialen of de module Decoratief met harde materialen van de opleiding Inrichten van de woning in het Provinciaal Centrum voor Volwassenenonderwijs - Waas en Durme, verkrijgt het personeelslid de hoedanigheid van personeelslid van deze inrichtende macht. Dit personeelslid gaat, al naargelang het geval het vastbenoemd of tijdelijk aangesteld is, over als vastbenoemd of tijdelijk aangesteld personeelslid.

De diensten die het personeelslid volgens de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, heeft gepresteerd in een ambt, betrekking, opleiding, module, vak of specialiteit in de module Decoratief met textiel, de module Decoratief met natuurlijke materialen of de module Decoratief met harde materialen van de opleiding Inrichten van de woning in het Provinciaal Centrum voor Volwassenenonderwijs - Waas en Durme, worden geacht gepresteerd te zijn in het ambt, de betrekking, het vak of de specialiteit waar het personeelslid in wordt aangesteld bij de inrichtende macht van de Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunsten van Waasmunster.

Artikel XI.11 De Vlaamse Regering heeft de bevoegdheid om het besluit van de Vlaamse Regering van 10 juni 1997 houdende de taken die niet in de functiebeschrijvingen van het personeel in het basisonderwijs kunnen opgenomen worden op te heffen.

Artikel XI.12 De bepalingen van dit hoofdstuk hebben uitwerking met ingang van de hierna vermelde datum : 1° artikel XI.3 heeft uitwerking met ingang van 1 april 1991; 2° artikel XI.2 heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2007; 3° artikel XI.1 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2007; 4° artikel XI.7 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2008; 5° artikel XI.11 heeft uitwerking met ingang van 1 juni 2008; 6° artikelen XI.4, XI.6 en XI.8 treden in werking op 1 september 2008; 7° artikel XI.5 treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 4 juli 2008.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Zitting 2007-2008. Stukken. - Ontwerp van decreet, 1669 - Nr. 1. - Amendementen, 1669 - Nrs. 2 en 3. - Verslag, 1669 - Nr. 4. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1669 - Nr. 5.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 25 juni 2008.

Bijlage bij artikel III. 15 bij het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII

Bijlage II bij artikel 103 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs

Bijlage II. - Lijst van structuuronderdelen met betrekking tot investeringsoperaties in technisch en beroepssecundair onderwijs (louter voor wat betreft de samenstelling van deze lijst worden de structuuronderdelen van opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs, hierna aangeduid als BuSO, eveneens in studiegebieden ondergebracht) 1. Studiegebied auto : Autotechnieken Toegepaste autotechnieken Auto Carrosserie Tweewielers en lichte verbrandingsmotoren Vrachtwagenchauffeur Auto-elektriciteit Bedrijfsvoertuigen Bijzonder transport Carrosserie- en spuitwerk Diesel- en LPG-motoren Scheeps- en havenwerk Auto-hulpmecanicien (BuSO) Plaatslager (BuSO) Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen 2.Studiegebied bouw : Bouwtechnieken Bouw- en houtkunde Bouw constructie- en planningstechnieken Industriële bouwtechnieken Weg- en waterbouwtechnieken Bouw Duurzaam wonen Schilderwerk en decoratie Steen- en marmerbewerking Ruwbouw Bouwplaatsmachinist Ruwbouwafwerking Bedrijfsvloeren en waterdichte bekuipingen Dakwerken Decoratie en restauratie schilderwerk Mechanische en hydraulische kranen Renovatie bouw Restauratie bouw Wegenbouwmachines Metselaar (BuSO) Vloerder-tegelzetter (BuSO) Schilder-decorateur (BuSO) Onderhoudsassistent (BuSO) Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen 3. Studiegebied chemie : Chemie Productie- en procestechnologie Chemische procestechnieken Water- en luchtbeheersingstechnieken 4.Studiegebied grafische communicatie en media : Grafische communicatie Grafische media Grafische technieken Grafische wetenschappen Druk- en afwerkingstechnieken Drukvoorbereidingstechnieken Multimediatechnieken Gestandaardiseerde en geprogrammeerde druktechnieken Interactieve multimediatechnieken Rotatiedruktechnieken Tekst- en beeldintegratietechnieken Drukken en voorbereiden Drukken en afwerken Drukvoorbereiding Bedrijfsgrafiek Grafische opmaaksystemen Meerkleurendruk-drukwerkveredeling Zeefdruk Printmedia Multimedia Boekbinder (BuSO) Hulpdrukker (BuSO) Zeefdrukker (BuSO) Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen 5. Studiegebied hout : Houttechnieken Productie- en procestechnologie Hout constructie- en planningstechnieken Hout Houtbewerking Houtbewerking- snijwerk Bijzondere schrijnwerkconstructies Industriële houtbewerking Interieurinrichting Meubelgarneren Modelmakerij Restauratie van meubelen Restauratie van schrijnwerk Stijl- en designmeubelen Interieurbouwer (BuSO) Werkplaatsschrijnwerker (BuSO) Meubelstoffeerder (BuSO) Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen 6.Studiegebied land- en tuinbouw : Landbouwtechnieken Tuinbouwtechnieken Bedrijfsleiding land- en tuinbouw Landbouwmechanisatie Tuinbouw Landbouw Agromanagement Bosbouw Groenbeheer en verfraaiing Landbouwdiversificatie Land- en tuinbouwmechanisatie Tuinbouwmechanisatie Tuinbouwteelten Natuur- en landschapsbeheertechnieken Veehouderij en landbouwteelten Tuinbouwarbeider (BuSO) 7. Studiegebied mechanica-elektriciteit : Elektriciteit-elektronica Elektromechanica Elektrotechnieken Industriële wetenschappen Mechanische technieken Elektrische installatietechnieken Elektronische installatietechnieken Industriële ICT Kunststoftechnieken Mechanische vormgevingstechnieken Podiumtechnieken Vliegtuigtechnieken Audio-video en teletechnieken Automotive Computergestuurde mechanische productietechnieken Haventechnieken Industriële computertechnieken Industriële elektronicatechnieken Industriële onderhoudstechnieken Kunststofvormgevingstechnieken Mechanica constructie- en planningstechnieken Regeltechnieken Stuur- en beveiligingstechnieken Basismechanica Elektrische installaties Kunststofverwerking Lassen-constructie Productieoperator Werktuigmachines Composietverwerking Computergestuurde werktuigmachines Fotolassen Industrieel onderhoud Industriële elektriciteit Matrijzenbouw Metaal- en kunststofschrijnwerk Pijpfitten-lassen-monteren Industriële informatie en communicatie technologie Hoeklasser (BuSO) Plaatbewerker (BuSO) Aluminium- en kunststofschrijnwerker (BuSO) Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen 8.Studiegebied koeling en warmte : Koel- en warmtechnieken Industriële koeltechnieken Industriële warmtetechnieken Centrale verwarming en sanitaire installaties Koelinstallaties Koeltechnische installaties Non-ferro metalen dakbedekkingen Verwarmingsinstallaties Loodgieter (BuSO) Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen 9. Studiegebied textiel : Textieltechnieken Textiel- en designtechnieken Productie- en procestechnologie Textiel- en chemische technieken Textielproductietechnieken Textielvormgevingstechnieken Textielveredeling en breikunde Textiel Instellen van textielmachines Hulpwever (BuSO) Alle modulair georganiseerde structuuronderdelen. Gezien om te worden gevoegd bij artikel III. 15 bij het decreet van 4 juli 2008 betreffende het onderwijs XVIII. De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

^