Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 16 mei 2014
gepubliceerd op 11 september 2014

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de subsidievoorwaarden voor buitenschoolse gezinsopvang en groepsopvang

bron
vlaamse overheid
numac
2014035771
pub.
11/09/2014
prom.
16/05/2014
ELI
eli/besluit/2014/05/16/2014035771/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 MEI 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de subsidievoorwaarden voor buitenschoolse gezinsopvang en groepsopvang


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen, artikel 6, § 1;

Gelet op het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, artikel 6, 8, § 2, 12 en 13, § 4, eerste lid;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2010 houdende subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang en van buitenschoolse opvang in aparte lokalen in het kader van het generatiepact;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 28 februari 2014;

Gelet op advies 56.032/3 van de Raad van State, gegeven op 8 mei 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° afzonderlijke binnenruimte: een ruimte waar de organisator exclusief buitenschoolse opvang realiseert en die gescheiden is door wanden van vloer tot plafond van een of meer andere ruimtes gelegen op dezelfde locatie waarvoor de organisator een vergunning heeft.De organisator zorgt daarbij voor een gescheiden werking; 2° attest van toezicht: een attest van toezicht voor buitenschoolse gezinsopvang of groepsopvang, met uitzondering van het attest van toezicht voor vakantieopvang, toegekend door Kind en Gezin met toepassing van het Kwaliteitsbesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;3° buitenschoolse opvang: de opvang van kinderen die naar de basisschool, vermeld in artikel 3, 6°, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, gaan, met uitzondering van: a) het verstrekken van onderwijs;b) de activiteiten van internaten;c) de activiteiten van jeugdwerk en van sportdiensten;d) jeugdhulp, zoals gedefinieerd in artikel 2, 5°, van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de integrale jeugdhulp;e) het bieden van exclusieve zorg aan kinderen met een handicap;f) het bieden van gezondheidszorg aan kinderen;g) het passen op kinderen van klanten of bezoekers;4° dienst voor onthaalouders: de voorziening die vóór 1 april 2014 erkend was door Kind en Gezin op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders;5° equivalentvolle plaats: een opvangplaats uitgedrukt in een equivalent aan volle plaatsen voor het geheel van alle opvanglocaties van een organisator met een subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang waarvoor de organisator die subsidie ontvangt.Een volle plaats is een opvangplaats die op alle volgende tijdstippen wordt ingezet en waarbij de volgende verdeelsleutel wordt gebruikt voor verhoudingsgewijze vermindering als de opvangplaats op een beperkt aantal tijdstippen wordt ingezet: a) vóór schooltijd: 12,54%;b) na schooltijd: 25,08%;c) op woensdagnamiddag: 14,11%;d) op schoolvrije dagen: 3,72%;e) gedurende een of meer schoolvakanties: 44,55%;6° erkenning: een erkenning voor buitenschoolse gezinsopvang of groepsovpang, toegekend door Kind en Gezin met toepassing van het Kwaliteitsbesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014;7° flexibele openingstijden: een openingstijd minstens 30 minuten voor 7 uur, minstens 30 minuten na 18 uur, op een weekenddag, op een feestdag, of, voor groepsopvang, op een of meerdere dagen boven op de vereiste minimale openingsdagen;8° gesubsidieerde opvangplaats: een opvangplaats waarvoor Kind en Gezin een subsidie betaalt aan de organisator;9° gezinsopvang: de opvang buiten de gezinswoning van het kind voor maximaal acht tegelijk aanwezige kinderen;10° groepsopvang: de opvang buiten de gezinswoning van het kind met minimaal negen tegelijk aanwezige kinderen;11° kinderbegeleider: de persoon die door de organisator is aangewezen om de kinderen op te voeden, bij te dragen tot hun ontwikkeling en hen te verzorgen;12° kinderdagverblijf: de voorziening die voor 1 april 20014 erkend was door Kind en Gezin op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders, met uitzondering van de buitenschoolse opvang in aparte lokalen;13° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;14° occasionele opvang: de opvang van een kind gedurende een periode van maximaal zes maanden ongeacht de intensiteit van het gebruik, voor een van de volgende redenen: a) de ouder werkt niet en start met een opleiding;b) de ouder werkt niet en vindt plots werk;c) de ouder neemt deel aan een sollicitatiegesprek;d) er is een acute crisissituatie in het gezin;e) het gezin heeft behoefte aan een korte draaglastvermindering;f) voor het kind is om sociale of pedagogische motieven gedurende de dag opvang en begeleiding buiten het eigen gezin wenselijk;15° opvanglocatie: een vestigingsplaats waar buitenschoolse opvang georganiseerd wordt;16° opvangprestatie: de aanwezigheid van een kind dat naar de basisschool gaat per opvangmoment per opvanglocatie;17° organisator: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die buitenschoolse opvang organiseert;18° subsidie voor inclusieve buitenschoolse opvang: de subsidie voor de realisatie van opdrachten in het kader van inclusieve buitenschoolse opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte. Binnen die subsidie zijn er drie vormen te onderscheiden: a) subsidie voor individuele inclusieve buitenschoolse opvang: de subsidie voor de realisatie van inclusieve buitenschoolse opvang van een individueel kind met een specifieke zorgbehoefte voor wie Kind en Gezin een specifieke toekenning van bepaalde duur deed;b) subsidie voor structurele inclusieve buitenschoolse opvang: de subsidie voor de realisatie van de structurele uitbouw van inclusieve buitenschoolse opvang binnen een opvanglocatie;c) subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang: de subsidie voor het voeren van een proactief opnamebeleid, de realisatie van inclusieve buitenschoolse opvang, de verspreiding van expertise en sensibiliseren inzake inclusieve buitenschoolse opvang, in samenwerking met andere actoren die instaan voor inclusie,;19° subsidieerbare opvangplaats: een opvangplaats waarvoor de organisator over een beslissing tot toekenning van een subsidie van Kind en Gezin beschikt;20° urenpakket: een gesubsidieerd pakket dat de organisator moet inzetten voor opvang op flexibele openingstijden;21° verantwoordelijke: de persoon die instaat voor het dagelijks regelen van de kwaliteitsvolle werking van de opvanglocatie;22° vergunning: een vergunning voor gezinsopvang of groepsopvang, toegekend door Kind en Gezin met toepassing van het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters;23° zelfstandig kinderdagverblijf: de voorziening aan wie voor 1 april 2014 een subsidie werd toegekend door Kind en Gezin op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 houdende de regeling van inkomensgerelateerde opvang bij zelfstandige opvangvoorzieningen;24° zelfstandige onthaalouder: de voorziening aan wie voor 1 april 2014 een subsidie werd toegekend door Kind en Gezin op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 houdende de regeling van inkomensgerelateerde opvang bij zelfstandige opvangvoorzieningen.

Art. 2.Dit besluit wordt aangehaald als: Subsidiebesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014.

Art. 3.Kind en Gezin kan aan een organisator met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning subsidies toekennen voor de realisatie van specifieke dienstverlening voor buitenschoolse gezinsopvang of groepsopvang, vermeld in dit besluit.

De subsidies kunnen alleen binnen de perken van het daarvoor vastgelegde budget worden toegekend. Afdeling 2. - Besluit 2012/21/EU

Art. 4.De subsidies worden toegekend met inachtneming van het besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen.

Art. 5.Zolang de organisator voldoet aan de voorwaarden voor de realisatie van specifieke dienstverlening als vermeld in dit besluit, geldt de subsidie voor een duur van tien jaar vanaf de eerste subsidieerbare opvangplaats.

Kind en Gezin en de toezichthouders voeren op regelmatige basis, uiterlijk om de drie jaar, controles uit die gericht zijn op de naleving van de bepalingen van dit besluit.

Art. 6.De organisator maakt jaarlijks een begroting op met een overzicht van de voorzienbare inkomsten en de geraamde uitgaven voor de specifieke dienstverlening die van toepassing is, vermeld in dit besluit.

De organisator hanteert een boekhouding die inkomsten en uitgaven die verband houden met de specifieke dienstverlening, vermeld in dit besluit, voor de toerekening van de kosten en inkomsten transparant afzondert.

Art. 7.De organisator kan op de volgende wijze reserves opbouwen met de subsidies, vermeld in dit besluit: 1° de reserves worden aangewend om de specifieke dienstverlening, vermeld in dit besluit, te kunnen realiseren;2° maximaal 20% van de jaarlijkse subsidiebedragen, vermeld in dit besluit, kan als reserve overgedragen worden naar het volgende kalenderjaar;3° de gecumuleerde reserve, opgebouwd uit de jaarlijkse subsidiebedragen, vermeld in punt 2°, is maximaal 50% van de jaarlijkse subsidiebedragen, vermeld in punt 2° ;4° als het maximum, vermeld in punt 2° en 3°, overschreden wordt, wordt het overschreden bedrag teruggestort aan Kind en Gezin, tenzij de organisator een aanwendingsplan of aanzuiveringsplan heeft dat voldoet aan een aantal criteria, waaronder de goedkeuring van de Inspectie van Financiën van de Vlaamse overheid. De minister bepaalt de nadere regels, onder meer de criteria waaraan het aanwendingsplan of aanzuiveringsplan moet voldoen. Afdeling 3. - Voorbehoud

Art. 8.De subsidieerbare opvangplaatsen blijven behouden: 1° in geval van verhuizing van een opvanglocatie gezinsopvang binnen de zorgregio en van een opvanglocatie groepsopvang binnen de gemeente;2° als het aantal opvangplaatsen met een erkenning, een attest van toezicht of een vergunning lager wordt dan het aantal subsidieerbare opvangplaatsen.De subsidieerbare opvangplaatsen zijn dan voorbehouden gedurende een bepaalde termijn.

De minister bepaalt de nadere regels, onder meer de invulling van het voorbehoud. Afdeling 4. - Index

Art. 9.De bedragen van de subsidies, vermeld in dit besluit, worden aangepast aan de evolutie van de levensduurte met toepassing van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. De aanpassing gebeurt telkens twee maanden nadat het viermaandelijks voortschrijdend gemiddelde van de gezondheidsindex een bepaalde drempelwaarde overschrijdt. Afdeling 5. - Betalingsregeling en bezorgen van gegevens

Art. 10.De subsidies worden betaald met voorschotten per kwartaal en een saldoafrekening uiterlijk op 1 april van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar in kwestie. Als de gegevens die de basis vormen voor de berekening van de subsidies, fout zijn, kan er een rechtzetting komen.

De minister bepaalt de nadere regels, onder meer welke gegevens de organisator aan Kind en Gezin moet bezorgen.

Art. 11.De organisator bezorgt gegevens aan Kind en Gezin volgens de administratieve richtlijnen van Kind en Gezin met het oog op de beleidsdoeleinden, zoals het in kaart brengen van het gebruik van en van het aanbod aan buitenschoolse opvang die een subsidie krijgt van Kind en Gezin, in het kader van de opvolging van de subsidie of in het kader van handhaving.

De minister bepaalt de nadere regels, onder meer welke gegevens de organisator aan Kind en Gezin moet bezorgen. HOOFDSTUK 2. - Subsidie voor basisaanbod buitenschoolse opvang Afdeling 1. - Toekenning

Art. 12.De subsidie voor basisaanbod buitenschoolse opvang kan worden toegekend aan de organisator van groepsopvang met een attest van toezicht. Afdeling 2. - Bedrag van de subsidie

Art. 13.De subsidie voor basisaanbod buitenschoolse opvang bedraagt 578,99 euro per gesubsidieerde opvangplaats per kalenderjaar en is beperkt tot maximaal 28 opvangplaatsen per opvanglocatie.

Art. 14.Het bedrag, vermeld in artikel 13, wordt verhoudingsgewijs verminderd: 1° als de organisator minder dan 220 dagen per kalenderjaar, vijf uur per dag, kinderen opvangt;2° voor een gesubsidieerde opvangplaats die geen volledig kalenderjaar toegekend wordt. De minister bepaalt de nadere regels voor de berekening van die verhouding. Afdeling 3. - Voorwaarden voor specifieke dienstverlening

Art. 15.De organisator zorgt voor een basisaanbod aan buitenschoolse opvang gedurende minstens 220 openingsdagen per volledig kalenderjaar.

Het aantal dagen, vermeld in het eerste lid, wordt verhoudingsgewijs verminderd als de opvanglocatie geen volledig kalenderjaar actief is.

Art. 16.De organisator stelt het opvangaanbod open voor alle kinderen.

Art. 17.De verantwoordelijke heeft een kwalificatiebewijs, vastgesteld door de minister.

Het kwalificatiebewijs van één persoon kan maar in aanmerking genomen worden voor één opvanglocatie. Als een persoon verantwoordelijk is voor meer dan een opvanglocatie, kan per opvanglocatie het kwalificatiebewijs van een andere medewerker die belast is met de begeleiding van de kinderen, in aanmerking worden genomen.

De voorwaarde, vermeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor de verantwoordelijken die voldeden aan de voorwaarden van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2009 houdende de voorwaarden inzake financiële ondersteuning van zelfstandige opvangvoorzieningen.

Art. 18.De organisator evalueert jaarlijks de werking van de opvanglocatie en stuurt de werking bij waar nodig. HOOFDSTUK 3. - Subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang Afdeling 1. - Toekenning

Art. 19.De subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang kan worden toegekend aan de organisator van groepsopvang met een erkenning. Afdeling 2. - Bedrag van de subsidie

Art. 20.De subsidie wordt vastgelegd per opvangplaats voor de eerste 21 equivalentvolle plaatsen, per extra equivalentvolle plaats vanaf 22 opvangplaatsen en per extra equivalentvolle plaats vanaf 232 opvangplaatsen.

De subsidie per equivalentvolle plaats bedraagt per kalenderjaar: 1° voor de eerste 21 equivalentvolle opvangplaatsen: 2451,32 euro;2° vanaf de 22e equivalentvolle opvangplaats: 1631,56 euro;3° vanaf de 232e equivalentvolle opvangplaats: 1442,40 euro.

Art. 21.De bedragen, vermeld in artikel 20, worden verhoudingsgewijs verminderd voor een gesubsidieerde opvangplaats die geen volledig kalenderjaar toegekend wordt.

De minister bepaalt de nadere regels voor de berekening van die verhouding.

Art. 22.Als de vereiste minimumbezetting tijdens een kalenderjaar niet gehaald wordt, volgt de schorsing of de evenredige vermindering van de subsidie met ingang van het tweede kwartaal dat volgt op dat kalenderjaar.

Als de organisator aantoont dat over een periode van vier kwartalen de vereiste minimumbezetting opnieuw wordt gehaald, kan de subsidie, met ingang van het kwartaal dat volgt op de referentieperiode, opnieuw worden opgestart of verhoogd. Afdeling 3. - Voorwaarden voor specifieke dienstverlening

Art. 23.De organisator zorgt voor een basisaanbod aan buitenschoolse opvang gedurende minstens 230 openingsdagen per volledig kalenderjaar met een openingsduur tussen 7 uur en 18 uur. Daarvan zijn er minstens vijftig openingsdagen met een ononderbroken openingsduur.

Het basisaanbod, vermeld in het eerste lid, wordt gerealiseerd op een van de volgende tijdstippen; 1° vóór schooltijd;2° na schooltijd;3° op woensdagnamiddag;4° op schoolvrije dagen;5° gedurende een of meer schoolvakanties. Buitenschoolse opvang vóór en na speelpleinwerking of andere vakantieactiviteiten wordt beoordeeld als buitenschoolse opvang vóór en na schooltijd.

Art. 24.De organisator zorgt ervoor dat het basisaanbod, vermeld in artikel 23, gerealiseerd wordt voor minstens 21 exclusief buitenschoolse opvangplaatsen. Die exclusief buitenschoolse opvangplaatsen kunnen gerealiseerd worden op verschillende opvanglocaties met elk minstens negen opvangplaatsen binnen de gemeente, waarbij de opvanglocaties een functioneel organisatorisch geheel vormen en onderling vlot bereikbaar zijn.

Bestaande organisatoren op 1 april 2014 kunnen een afwijking bekomen op de gemeentelijke afbakening, vermeld in het eerste lid.

Art. 25.Tijdens de schoolvakanties geeft de organisator voorrang aan de opvang van kinderen tot zes jaar die naar de basisschool gaan.

Art. 26.De organisator verzekert een efficiënte coördinatie van de opvangactiviteiten door minimaal een halftijdse verantwoordelijke aan te stellen.

Art. 27.De organisator heeft een bezetting van minstens 80% per kalenderjaar, behalve tijdens het kalenderjaar van de start van de erkenning.

Voor de berekening van de bezetting komt elke opvangprestatie in aanmerking. De bezetting wordt berekend op basis van het aantal gesubsidieerde opvangplaatsen.

Art. 28.De organisator heeft rechtspersoonlijkheid met sociaal oogmerk.

Art. 29.De organisator: 1° voert een boekhouding volgens het principe van dubbelboekhouden;2° maakt jaarlijks een financieel verslag op dat bestaat uit: a) een goedgekeurde jaarrekening van de rechtspersoon;b) een aparte resultatenrekening;c) een lijst van alle subsidiebedragen die toegekend zijn door een overheid, met vermelding van de toekennende overheid en het doel van de subsidie. De voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 1°, en 2°, a) en b), is niet van toepassing voor een openbaar bestuur. Het openbaar bestuur heeft wel een aparte rekening.

De organisator heeft het financieel verslag ter beschikking uiterlijk zeven maanden na de afsluiting van het boekjaar.

Art. 30.§ 1. Als de organisator een prijs vraagt aan het gezin, gelden de specifieke bepalingen, vermeld in paragraaf 2. § 2. De prijs die het gezin betaalt voor buitenschoolse opvang is gekoppeld aan de verblijfsduur van het kind in de opvanglocatie. Voor de volgende opvangmomenten geldt de volgende prijs: 1° voor opvang vóór en na schooltijd: de prijs bedraagt minimaal 0,77 euro per begonnen halfuur;2° voor opvang op schoolvrije dagen: de prijs bedraagt: a) minimaal 8,55 euro en maximaal 13,99 euro voor een verblijfsduur vanaf zes uur;b) minimaal 4,30 euro en maximaal 7,00 euro voor een verblijfsduur van drie tot zes uur;c) minimaal 2,87 euro en maximaal 4,65 euro voor een verblijfsduur van minder dan drie uur;3° voor opvang op woensdagnamiddag bepaalt de organisator de prijs volgens het systeem, vermeld in punt 1°, of volgens het systeem, vermeld in punt 2°. De organisator kan een sociaal tarief hanteren als de financiële situatie van de gezinnen daartoe aanleiding geeft. Dat sociaal tarief bedraagt maximaal 50% van de prijs vastgelegd door de organisator volgens de bepalingen, vermeld in het eerste lid. In zeer uitzonderlijke gevallen, als de situatie van het gezin daartoe aanleiding geeft, kan de organisator gratis opvang toestaan. De organisator beslist over het al dan niet toekennen van het sociaal tarief of de gratis opvang op basis van een dossier dat alle relevante aspecten voor een gemotiveerde beslissing bevat. De organisator evalueert periodiek het toegekend sociaal tarief of gratis opvang en verlengt die toekenning indien noodzakelijk.

De organisator geeft een vermindering van 25% op de prijs, vermeld in het eerste lid, voor de opvang van verschillende kinderen uit hetzelfde gezin op dezelfde dag. Die vermindering is cumuleerbaar met het sociaal tarief, vermeld in het tweede lid.

De organisator kan een bijkomende prijs vragen per kind voor een warme maaltijd. § 3. De bedragen, vermeld in paragraaf 2, worden elk jaar op 1 januari verhoogd met de procentuele stijging van het gezondheidsindexcijfer tussen 1 oktober van het vorige kalenderjaar en 1 oktober van het daaraan voorafgaande kalenderjaar, zodra de gecumuleerde stijging in een verhoging van minstens 0,12 euro op het minimale basisbedrag voor een hele dag resulteert.

Art. 31.Voor zijn werkingskosten kan de organisator vrij beschikken over de inkomsten uit de prijs die de gezinnen betalen. HOOFDSTUK 4. - Subsidie voor kinderen uit achtergestelde gebieden Afdeling 1. - Toekenning

Art. 32.De subsidie voor kinderen uit achtergestelde gebieden kan worden toegekend aan de organisator van groepsopvang met een erkenning die voldoet aan de voorwaarden voor een subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang. Afdeling 2. - Bedrag van de subsidie

Art. 33.De subsidie voor kinderen uit achtergestelde gebieden bedraagt 99,33 euro per gesubsidieerde opvangplaats per kalenderjaar en wordt toegekend per opvanglocatie.

Art. 34.Het bedrag, vermeld in artikel 33, wordt verhoudingsgewijs verminderd op basis van het aantal equivalentvolle plaatsen. Afdeling 3. - Voorwaarden voor specifieke dienstverlening

Art. 35.De organisator zorgt ervoor dat minstens 33% van de ingeschreven kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben in een achtergesteld gebied in Vlaanderen of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

In het eerste lid wordt verstaan onder achtergesteld gebied: een gebied als vermeld in de Atlas van achtergestelde buurten in Vlaanderen en Brussel, van professor Kestelot. HOOFDSTUK 5. - Subsidie voor inkomenstarief buitenschoolse opvang Afdeling 1. - Toekenning

Art. 36.De subsidie voor inkomenstarief buitenschoolse opvang kan worden toegekend aan de organisator van gezinsopvang of groepsopvang met een vergunning met een subsidie voor inkomenstarief als vermeld in het Subsidiebesluit van 22 november 2013, die voor 1 april 2014: 1° hetzij een kinderdagverblijf of dienst voor onthaalouders was.De subsidie geldt bij diensten voor onthaalouders ook voor nieuwe opvanglocaties binnen het aantal subsidieerbare kinderopvangplaatsen per subsidiegroep, met uitzondering van de samenwerkende aangesloten onthaalouders; 2° hetzij een zelfstandige onthaalouder of een zelfstandig kinderdagverblijf was.De subsidie geldt alleen voor kinderen tot 3,5 jaar die deeltijds naar de basisschool gaan. Afdeling 2. - Bedrag van de subsidie

Art. 37.De subsidie voor inkomenstarief buitenschoolse opvang wordt toegekend conform artikel 6 en 7 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013.

Art. 38.De subsidie voor inkomenstarief buitenschoolse opvang bedraagt: 1° voor diensten voor onthaalouders en de zelfstandige onthaalouders: het bedrag berekend op de wijze, vermeld in artikel 17, tweede lid, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013;2° voor diensten voor onthaalouders met opvanglocaties met exclusief buitenschoolse opvang: het bedrag berekend op de wijze, vermeld in artikel 11 en artikel 17, tweede en derde lid, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013;3° voor kinderdagverblijven en de zelfstandige kinderdagverblijven: het bedrag berekend op de wijze, vermeld in artikel 18, tweede lid, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013. Afdeling 3. - Voorwaarden voor specifieke dienstverlening

Art. 39.De organisator zorgt voor buitenschoolse opvang met inkomenstarief.

Art. 40.De organisator van gezinsopvang voldoet voor de opvanglocaties gezinsopvang met exclusief buitenschoolse opvang aan de voorwaarden, vermeld in het Vergunningsbesluit van 22 november 2013, met uitzondering van artikel 19, 20, 20, 21, 3° en 4°, van voormeld besluit, en vraagt daarvoor een vergunning aan.

Art. 41.De organisator voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14, 15, 16, en artikel 20 tot en met 36 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013.

Boven op de bepalingen, vermeld in de volgende artikels van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, gelden ook de volgende bepalingen: 1° boven op de bepalingen, vermeld in artikel 17, tweede lid, 1°, en artikel 18, tweede lid, 1° : de subsidie bedraagt 40% van het bedrag, vermeld in artikel 17, tweede lid, 1°, en artikel 18, tweede lid, 1°, voor een kinderopvangprestatie van een kind dat voltijds naar de basisschool gaat of dat ouder is dan 3,5 jaar die minder dan drie uur duurt;2° boven op de bepalingen, vermeld in artikel 30, eerste lid: voor kinderopvangprestaties van een kind dat voltijds naar de basisschool gaat of dat ouder is dan 3,5 jaar die minder dan drie uur duren geldt 40% van het inkomenstarief;3° boven op de bepalingen, vermeld in artikel 33, eerste lid, 3°, d): de maand waarin het kind zes, negen en twaalf jaar wordt;4° in uitvoering van artikel 33: de organisator kan de verschillende verblijfstijden van minder dan 1 uur van een kind per week samentellen, in welk geval deze verblijfstijden tellen als één kinderopvangprestatie;5° boven op de bepalingen, vermeld in artikel 65, eerste lid, 1° : de organisator betaalt een kostenvergoeding aan de kinderbegeleider van 40% van het bedrag, vermeld in artikel 65, eerste lid, 1°, per kinderopvangprestatie van een kind dat voltijds naar de basisschool gaat of dat ouder is dan 3,5 jaar die minder dan drie uur duurt. HOOFDSTUK 6. - Subsidie voor buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte Afdeling 1. - Toekenning

Art. 42.De subsidie voor buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte kan worden toegekend aan de organisator van groepsopvang met een vergunning met een subsidie voor inkomenstarief als vermeld in het Subsidiebesluit van 22 november 2013. Afdeling 2. - Bedrag van de subsidie

Art. 43.De subsidie voor buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte bedraagt per kalenderjaar 2010,62 euro per gesubsidieerde opvangplaats.

Art. 44.De subsidie voor buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte wordt verhoudingsgewijs geschorst of verminderd met ingang van 1 april van het volgende kalenderjaar als de minimumbezetting van 80% niet wordt gehaald.

Als de organisator aantoont dat over een periode van vier kwartalen de vereiste minimumbezetting opnieuw wordt gehaald, kan de subsidie met ingang van het kwartaal dat volgt op de referentieperiode, opnieuw worden opgestart of verhoogd.

Als de organisator met een schorsing van de subsidie, vermeld in het eerste lid, binnen een periode van drie jaar na de schorsing niet opnieuw de minimumbezetting realiseert, vervalt de subsidie. Afdeling 3. - Voorwaarden voor specifieke dienstverlening

Art. 45.De organisator zorgt voor een basisaanbod aan buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte gedurende minstens 230 openingsdagen per volledig kalenderjaar per opvanglocatie.

Art. 46.De organisator heeft voor de afzonderlijke binnenruimte een erkenning voor groepsopvang voor de buitenschoolse opvang.

Art. 47.De organisator realiseert in de afzonderlijke binnenruimte minimaal negen opvangplaatsen. Het aantal opvangplaatsen kan nooit meer zijn dan twee derde van het aantal kinderopvangplaatsen.

Art. 48.De organisator heeft een bezetting van minstens 80% per opvanglocatie per kalenderjaar, behalve tijdens het kalenderjaar van de start van de erkenning.

Voor de berekening van de bezetting komt elke opvangprestatie in aanmerking. De bezetting wordt berekend op basis van 230 openingsdagen en de gesubsidieerde opvangplaatsen. HOOFDSTUK 7. - Subsidie voor buitenschoolse opvang met flexibele openingstijden Afdeling 1. - Toekenning

Art. 49.De volgende subsidies voor buitenschoolse opvang met flexibele openingstijden kunnen worden toegekend: 1° de subsidie flexibele buitenschoolse gezinsopvang: de subsidie kan worden toegekend aan een organisator van gezinsopvang met een vergunning met een subsidie voor inkomenstarief;2° de subsidie flexibele buitenschoolse groepsopvang: de subsidie kan worden toegekend aan een organisator met een subsidie voor basisaanbod buitenschoolse opvang;3° de subsidie flexibele urenpakketten buitenschoolse groepsopvang: de subsidie kan worden toegekend aan een organisator groepsopvang met een erkenning die voldoet aan de voorwaarden voor een subsidie voor initiatief voor buitenschoolse opvang. Afdeling 2. - Subsidie flexibele buitenschoolse gezinsopvang

Onderafdeling 1. - Bedrag van de subsidie

Art. 50.De subsidie flexibele buitenschoolse gezinsopvang bedraagt: 1° per opvangprestatie op flexibele openingstijden met een maximum van één subsidie per kind per dag: 2,87 euro;2° per gesubsidieerde opvangplaats met een subsidie voor inkomenstarief per kalenderjaar: 10,75 euro. Bovendien bedraagt de subsidie, vermeld in artikel 17, tweede lid, 1°, van het Subsidiebesluit van 22 november 2013, 160% van het bedrag voor een opvangprestatie die langer dan elf uur duurt of voor een opvangprestatie 's nachts. In afwijking van artikel 17, tweede lid, 2°, van voormeld besluit, tellen alle opvangprestaties mee, met inbegrip van opvangprestaties 's nachts.

Als binnen de perken van de daarvoor vastgelegde kredieten binnen de begroting nog budget overblijft na de betaling van de subsidie buitenschoolse flexibele gezinsopvang per opvangprestatie, vermeld in het eerste lid, 1°, en na de betaling van de subsidie flexibele buitenschoolse gezinsopvang per gesubsidieerde opvangplaats, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt dit resterende budget als volgt verdeeld: 1° het bedrag per opvangprestatie, vermeld in het eerste lid, 1°, wordt verhoogd met maximaal 0,50 euro;2° als er nog budget overblijft na de betaling van de vergoeding, vermeld in punt 1°, wordt het bedrag per gesubsidieerde opvangplaats verhoogd met maximaal 2 euro;3° als er nog budget overblijft na de betaling van de vergoedingen, vermeld in punt 1° en 2°, wordt het bedrag per opvangprestatie verder verhoogd met wat mogelijk is op basis van het resterende budget. Onderafdeling 2. - Voorwaarden voor specifieke dienstverlening

Art. 51.De organisator zorgt voor buitenschoolse opvang op flexibele openingstijden in een opvanglocatie die een subsidie voor inkomenstarief heeft.

Art. 52.Het gezin betaalt voor opvangprestaties op flexibele openingstijden: 1° met een duurtijd tot elf uur tussen 6 uur en 20 uur, of `s nachts: een inkomenstarief als vermeld in artikel 30 tot en met 34 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013;2° met een duurtijd van elf uur of langer, tussen 6 uur en 20 uur, of `s nachts: 160% van het inkomenstarief, vermeld in punt 1°.

Art. 53.De organisator voert een beleid rond de buitenschoolse opvang met flexibele openingstijden, rekening houdend met de draagkracht van het kind, en neemt dat op in het huishoudelijk reglement.

De organisator met meer dan achttien opvangplaatsen neemt in het kwaliteitshandboek, meer bepaald in het kwaliteitsmanagementsysteem, op hoe het beleid rond buitenschoolse opvang met flexibele openingstijden gestalte krijgt. Afdeling 3. - Subsidie flexibele buitenschoolse groepsopvang

Onderafdeling 1. - Bedrag van de subsidie

Art. 54.De subsidie flexibele buitenschoolse groepsopvang bedraagt 113,64 euro per gesubsidieerde opvangplaats per kalenderjaar.

Onderafdeling 2. Voorwaarden voor specifieke dienstverlening

Art. 55.De organisator zorgt voor minstens 440 uur buitenschoolse opvang op flexibele openingstijden per kalenderjaar.

Art. 56.Het aantal subsidieerbare opvangplaatsen met een subsidie flexibele buitenschoolse groepsopvang kan nooit hoger zijn dan het aantal subsidieerbare opvangplaatsen met een subsidie voor basisaanbod buitenschoolse opvang. Afdeling 4. - Subsidie flexibele urenpakketten buitenschoolse

groepsopvang Onderafdeling 1. - Bedrag van de subsidie

Art. 57.De subsidie flexibele urenpakketten buitenschoolse groepsopvang bedraagt 2660,41 euro per urenpakket.

Art. 58.Als de organisator de minimale kindaanwezigheden per urenpakket, vermeld in artikel 60, niet behaald, wordt alleen subsidie toegekend voor het aantal urenpakketten waarvoor de minimale kindaanwezigheden wel wordt behaald.

Als de organisator in een kalenderjaar minder dan 150 kindaanwezigheden heeft gehad buiten de openingstijden van het basisaanbod, wordt de subsidie beëindigd.

De vermindering, vermeld in het eerste lid, en de beëindiging, vermeld in het tweede lid, gaan in vanaf 1 juli, volgend op het kalenderjaar waarin het minimum niet wordt behaald.

Art. 59.Als de subsidie na 30 juni wordt toegekend zijn de minimale voorwaarde, vermeld in artikel 60, en de vermindering en de stopzetting, vermeld in artikel 58, niet van toepassing in het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de subsidie is toegekend.

Onderafdeling 2. - Voorwaarden voor specifieke dienstverlening

Art. 60.De organisator zorgt voor minstens 150 kindaanwezigheden per urenpakket. Onder kindaanwezigheid wordt verstaan: de aanwezigheid van een kind per begonnen uur op flexibele openingstijden.

Art. 61.De organisator realiseert per urenpakket een personeelsbezetting van minstens 0,05 VTE kinderbegeleider bovenop de minimaal vereiste personeelsbezetting.

Art. 62.De organisator voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 53. HOOFDSTUK 8. - Subsidie voor occasionele buitenschoolse opvang Afdeling 1. - Toekenning

Art. 63.De subsidie voor occasionele buitenschoolse opvang kan worden toegekend aan de organisator van groepsopvang met een erkenning die voldoet aan de voorwaarden voor een subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang. Afdeling 2. - Bedrag van de subsidie

Art. 64.De subsidie voor occasionele buitenschoolse opvang bedraagt per kalenderjaar 1631,56 euro per equivalentvolle plaats.

Art. 65.Het bedrag, vermeld in artikel 64, wordt verhoudingsgewijs verminderd voor een gesubsidieerde opvangplaats die geen volledig kalenderjaar toegekend wordt.

De minister bepaalt de nadere regels voor de berekening van die verhouding.

Art. 66.Als de organisator de minimale voorwaarden niet behaalt, wordt het aantal opvangplaatsen voor occasionele opvang verminderd tot het aantal opvangplaatsen waarvoor die minimale voorwaarden wel worden behaald.

Als de organisator in een kalenderjaar minder dan 12 kinderen opvangt of minder dan 210 opvangprestaties heeft, wordt de subsidie voor occasionele buitenschoolse opvang stopgezet.

De vermindering, vermeld in het eerste lid, en de stopzetting, vermeld in het tweede lid, gaan in vanaf 1 juli volgend op het kalenderjaar waarin de minimale voorwaarden niet worden behaald.

Art. 67.De minimale voorwaarden, de vermindering en de stopzetting, vermeld in artikel 66, zijn niet van toepassing in het kalenderjaar waarin de eerste opvangplaats met een subsidie voor occasionele buitenschoolse opvang toegekend wordt. Als die toekenning na 30 juni valt, zijn de minimale voorwaarden, de vermindering en stopzetting evenmin van toepassing op het eerstvolgende volledige kalenderjaar. Afdeling 3. - Voorwaarden voor specifieke dienstverlening

Art. 68.De organisator vangt minstens vier kinderen op per kalenderjaar per opvangplaats voor occasionele opvang en realiseert minstens 70 opvangprestaties.

Het aantal opvangplaatsen voor occasionele opvang is minimaal drie per organisator en is maximaal één derde van het aantal opvangplaatsen.

Art. 69.De organisator maakt lokaal of regionaal afspraken met instanties of organisaties met het oog op de doorverwijzing van vragen om occasionele opvang.

Art. 70.De organisator neemt in het kwaliteitshandboek, meer bepaald in het kwaliteitsmanagementsysteem, op hoe het beleid rond occasionele opvang gestalte krijgt.

Art. 71.De kinderen die op de opvangplaatsen voor occasionele opvang worden opgevangen, worden niet meegerekend voor de bezetting, vermeld in artikel 27. HOOFDSTUK 9. - Subsidie voor inclusieve buitenschoolse opvang Afdeling 1. - Toekenning

Art. 72.De volgende subsidies voor inclusieve buitenschoolse opvang kunnen worden toegekend: 1° subsidie voor individuele inclusieve buitenschoolse opvang: de subsidie kan worden toegekend aan de organisator van buitenschoolse opvang met een attest van toezicht of met een erkenning, of aan een organisator met een vergunning;2° subsidie voor structurele inclusieve buitenschoolse opvang: de subsidie kan worden toegekend aan een organisator: a) met een subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang;b) met een subsidie voor buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte;3° subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang: de subsidie kan worden toegekend aan een organisator met minstens 22 gesubsidieerde opvangplaatsen binnen die zorgregio: a) met een attest van toezicht met een subsidie voor inkomenstarief;b) met een subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang;c) met een subsidie voor buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte.

Art. 73.De subsidies voor inclusieve buitenschoolse opvang kunnen op de volgende wijze worden toegekend: 1° de subsidie voor individuele inclusieve buitenschoolse opvang kan gecombineerd worden met een subsidie voor structurele inclusieve buitenschoolse opvang of met een subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang;2° de subsidie voor structurele inclusieve buitenschoolse opvang kan niet gecombineerd worden met de subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang binnen dezelfde zorgregio;3° het aantal subsidieerbare opvangplaatsen met een subsidie voor structurele inclusieve buitenschoolse opvang is nooit hoger dan het aantal subsidieerbare opvangplaatsen.Per organisator is het minimaal aantal subsidieerbare opvangplaatsen met een subsidie voor structurele inclusieve buitenschoolse opvang drie en kan het aantal opvangplaatsen met een subsidie voor structurele inclusieve buitenschoolse opvang maximaal 1/3e van het totale aantal opvangplaatsen zijn. Afdeling 2. - Subsidie voor individuele inclusieve buitenschoolse

opvang Onderafdeling 1. - Bedrag van de subsidie

Art. 74.De subsidie voor individuele inclusieve buitenschoolse opvang bedraagt 9,54 euro per opvangprestatie van een kind met een specifieke zorgbehoefte, met een maximum van één opvangprestatie per dag.

Onderafdeling 2. - Voorwaarden voor specifieke dienstverlening

Art. 75.De organisator zorgt ervoor dat er voor het kind met een specifieke zorgbehoefte meer intensieve zorgen geboden worden die bestaan uit: 1° aangepaste infrastructuur;2° aangepaste personeelsinzet of specifieke expertise;3° aangepast pedagogisch handelen en specifieke pedagogische ondersteuning.

Art. 76.De organisator onderschrijft de grondbeginselen van artikel 3 van het Internationaal Verdrag van 13 december 2006 inzake de rechten van personen met een handicap.

Art. 77.De organisator evalueert op regelmatige basis de manier waarop hij de voorwaarden, vermeld in artikel 75, realiseert en stuurt zo nodig de werking bij. Afdeling 3. - Subsidie voor structurele inclusieve buitenschoolse

opvang Onderafdeling 1. - Bedrag van de subsidie

Art. 78.De subsidie voor structurele inclusieve buitenschoolse opvang bedraagt 2891,49 euro per gesubsidieerde opvangplaats per kalenderjaar.

Per organisator met een subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang komt maximaal een derde van het aantal kinderopvangplaatsen in aanmerking voor die subsidie.

Art. 79.Het bedrag, vermeld in artikel 78, wordt verhoudingsgewijs verminderd als de subsidieerbare opvangplaats geen volledig kalenderjaar wordt toegekend.

De minister bepaalt de nadere regels voor de berekening van die verhouding.

Onderafdeling 2. - Voorwaarden voor specifieke dienstverlening

Art. 80.De organisator zorgt ervoor dat er voor kinderen met een specifieke zorgbehoefte op een structurele manier meer intensieve zorgen geboden worden die bestaan uit: 1° aangepaste infrastructuur;2° aangepaste personeelsinzet of specifieke expertise;3° aangepast pedagogisch handelen en specifieke pedagogische ondersteuning;4° specifieke jaarlijkse vorming op basis van een analyse.

Art. 81.De organisator zorgt ervoor dat elke opvanglocatie waar de inclusieve buitenschoolse opvang plaatsvindt, ingeschakeld is in een netwerk van beschikbare instellingen of zorgverleners met een specifieke expertise in verband met kinderen met een specifieke zorgbehoefte waarop een beroep kan worden gedaan voor samenwerking.

Art. 82.De organisator heeft een bezetting van minstens 60% per kalenderjaar. De bezetting wordt berekend op basis van het aantal gesubsidieerde opvangplaatsen waarvoor de organisator de subsidie voor structurele inclusieve buitenschoolse opvang ontvangt.

Voor de berekening van de bezetting worden alle opvangprestaties van de opgevangen kinderen met een specifieke zorgbehoefte van de kinderopvanglocaties in aanmerking genomen, en met een maximum van één opvangprestatie per dag.

De minister bepaalt de nadere regels, onder meer de berekening van de bezetting.

Art. 83.De organisator voert een beleid rond die inclusieve kinderopvang, rekening houdend met de voorwaarde, vermeld in artikel 76.

De organisator met meer dan achttien opvangplaatsen neemt de inclusieve buitenschoolse opvang op in het kwaliteitshandboek, meer bepaald in het kwaliteitsbeleid en in het kwaliteitsmanagementsysteem. Afdeling 4. - Subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang

Onderafdeling 1. - Bedrag van de subsidie

Art. 84.De subsidie voor Centrum inclusieve kinderopvang bedraagt 32.845 euro per kalenderjaar, en wordt verhoudingsgewijs verminderd als het Centrum voor inclusieve kinderopvang geen volledig kalenderjaar werkt.

Onderafdeling 2. - Voorwaarden voor specifieke dienstverlening

Art. 85.De organisator zorgt voor: 1° het realiseren van een proactief opnamebeleid om kinderen met een specifieke zorgbehoefte een opvangplaats te geven in een of meer eigen kinderopvanglocaties, in samenwerking met andere organisatoren, met instanties die werken met gezinnen met een kind met een specifieke zorgbehoefte en met de lokale loketten kinderopvang uit de zorgregio;2° het realiseren van inclusieve kinderopvang in een of meer eigen kinderopvanglocaties, waarbij wordt samengewerkt met een netwerk van beschikbare instellingen of zorgverleners met een specifieke expertise in verband met kinderen met een specifieke zorgbehoefte, waarop een beroep kan worden gedaan voor samenwerking, of met belangenverenigingen van gezinnen als ervaringsdeskundigen, zodat minstens de opdrachten, vermeld in artikel 87, gerealiseerd worden;3° het uitbouwen en verspreiden van expertise tot de realisatie van inclusieve kinderopvang binnen de volledige zorgregio, in samenwerking met door Kind en Gezin erkende pedagogische ondersteuningsorganisaties en met het lokaal overleg kinderopvang, met specifieke aandacht voor begeleidingstrajecten ter ondersteuning van andere organisatoren kinderopvang bij de realisatie van inclusieve kinderopvang.Het doel daarbij is dat minstens zeven kinderopvanglocaties minstens één kind met een specifieke zorgbehoefte opvangen; 4° het mee uitvoeren van lokale en provinciale doelstellingen op het vlak van inclusie, zoals opgenomen in de meerjarenplanning van het lokaal of provinciaal bestuur, in samenwerking met het lokaal bestuur en met andere actoren die actief zijn in de zorgregio en die instaan voor de begeleiding van personen met een handicap of voor het beleid daarrond;5° het sensibiliseren van organisatoren van kinderopvang en partners binnen de zorgregio voor de realisatie van inclusieve kinderopvang;6° het informeren van en voorzien in inspraak voor gezinnen en belanghebbenden, bij de opdrachten, vermeld in punt 1° tot en met 4° ;7° een aangepaste personeelsinzet voor de realisatie van de opdrachten, vermeld in punt 1° tot en met 6°. De kinderopvanglocaties, vermeld in het eerste lid, 3°, liggen binnen de zorgregio van de organisator en zijn van andere organisatoren. Voor een organisator van gezinsopvang geldt daarbij dat de eigen kinderbegeleiders niet meegeteld kunnen worden voor het aantal te begeleiden kinderopvanglocaties.

Art. 86.De organisator voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 83.

Art. 87.De organisator realiseert binnen de zorgregio waarin hij een toekenning heeft als Centrum voor inclusieve kinderopvang, jaarlijks: 1° de opvang van minstens zeven kinderen met een specifieke zorgbehoefte;2° minstens 750 kinderopvangprestaties van kinderen met een specifieke zorgbehoefte. Voor de kinderen, vermeld in het eerste lid, heeft de organisator een subsidie voor individuele inclusieve kinderopvang.

Art. 88.Het aantal kinderen met een specifieke zorgbehoefte bedraagt maximaal een derde van het totaal aantal opgevangen kinderen.

Art. 89.De organisator neemt actief deel aan het begeleidingstraject voor de uitbouw van de Centra voor inclusieve kinderopvang dat Kind en Gezin in samenwerking met het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap organiseert. HOOFDSTUK 1 0. - Subsidie voor generatiepact Afdeling 1. - Toekenning

Art. 90.De subsidie voor generatiepact kan worden toegekend aan de organisator met een subsidie voor initiatief buitenschoolse opvang of met een subsidie buitenschoolse opvang in een afzonderlijke binnenruimte. Afdeling 2. - Bedrag van de subsidie

Art. 91.De subsidie voor generatiepact bedraagt per kalenderjaar 5776,37 euro per voltijdsequivalent van een laaggeschoolde jongere die in dienst is.

Art. 92.De toegekende subsidie blijft behouden: 1° zolang de daarvoor aangeworven laaggeschoolde jongere werkt in de opvanglocatie met die subsidie;2° zolang de daarvoor aangeworven laaggeschoolde jongere binnen zes maanden na zijn vertrek vervangen wordt door een andere laaggeschoolde jongere;3° zolang de daarvoor aangeworven laaggeschoolde jongere binnen zes maanden na de laatste dag van het kwartaal in de loop waarvan de werknemer de leeftijd van dertig jaar bereikt, vervangen wordt door een andere laaggeschoolde jongere. De subsidie wordt stopgezet als de organisator geen enkel extra opvangplaats of dienstverlening, zodra de doelgroepwerknemer gekwalificeerd is, aanbiedt. Als de organisator maar een deel van de extra opvangplaatsen of dienstverlening aanbiedt, wordt de subsidie verhoudingsgewijs stopgezet. Afdeling 3. - Voorwaarden voor specifieke dienstverlening

Art. 93.De organisator zorgt voor tewerkstelling van laaggeschoolde jongeren als vermeld in artikel 1, 1°, van het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende de algemene uitvoeringsbepalingen van de maatregelen ten gunste van tewerkstelling van jonderen in social profitsector voortspruitend uit de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact.

Art. 94.De laaggeschoolde jongeren worden ingezet voor extra opvangplaatsen of voor dienstverlening.

In het eerste lid wordt verstaan onder dienstverlening: een ondersteunende of logistieke functie die in de opvanglocatie niet of onvoldoende is uitgebouwd. De dienstverlening is een meerwaarde voor kinderen en gezinnen. HOOFDSTUK 1 1. - Toezicht en handhaving

Art. 95.Kind en Gezin ziet toe op de naleving van de bepalingen van dit besluit. Het toezicht op de naleving van de regelgeving wordt op stukken uitgeoefend. De organisator verstrekt daarvoor de door Kind en Gezin gevraagde inlichtingen of stukken over de werking.

Het toezicht ter plaatse wordt uitgevoerd door de personeelsleden van Zorginspectie.

In het tweede lid wordt verstaan onder Zorginspectie: het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie.

Art. 96.Als wordt vastgesteld dat een organisator de bepalingen, vermeld in dit besluit, niet naleeft, wordt de organisator schriftelijk aangemaand door Kind en Gezin. Die aanmaning vermeldt een termijn waarin de organisator moet voldoen aan de niet-nageleefde bepalingen, en kan specifiek voorwaarden bevatten om te voldoen aan de niet-nageleefde bepalingen.

Art. 97.Met behoud van de toepassing van artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, kan Kind en Gezin de subsidie verminderen, schorsen of stopzetten als de organisator: 1° de bepalingen, vermeld in dit besluit, niet naleeft;2° het toezicht verhindert. HOOFDSTUK 1 2. - Slotbepalingen Afdeling 1. - Opheffingsbepaling

Art. 98.Het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2010 houdende subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang en van buitenschoolse opvang in aparte lokalen in het kader van het generatiepact, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 september 2010, wordt opgeheven. Afdeling 2. - Overgangsbepaling

Art. 99.Voor de opvanglocaties die met toepassing van de regelgeving die van kracht is op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, een subsidie voor buitenschoolse opvang ontvangen van Kind en Gezin, wordt die subsidie automatisch omgezet in de subsidies die ermee overeenstemmen, vermeld in dit besluit, toegekend aan de organisator.

De omzetting heeft betrekking op hetzelfde aantal gesubsidieerde opvangplaatsen.

Art. 100.Zolang, met betrekking tot de subsidie voor inkomenstarief buitenschoolse opvang en de subsidie voor individuele inclusieve kinderopvang, de kinderbegeleider werkt volgens het sociaal statuut van de aangesloten onthaalouders geldt artikel 65 van het Subsidiebesluit van 22 november 2013. Afdeling 3. - Inwerkingtredingsbepaling en uitvoeringsbepaling

Art. 101.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2014.

Art. 102.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand van personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 16 mei 2014.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN

^