Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 15 december 2016
gepubliceerd op 30 januari 2017

Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling

bron
waalse overheidsdienst
numac
2017200405
pub.
30/01/2017
prom.
15/12/2016
ELI
eli/besluit/2016/12/15/2017200405/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 DECEMBER 2016. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling


De Waalse Regering, Gelet op de bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980, artikel 20;

Gelet op het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling, de artikelen 2 tot 4, 7, 9 tot 11, 13, 14, 16, 17 en 21 gewijzigd bij het decreet van 26 mei 2016 en de artikelen 8, 12 en 18;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 13 februari 2014 tot uitvoering van de artikelen 5 tot 7 van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2014 tot uitvoering van de artikelen 3 en 4, 8 tot 16 en 18 van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling;

Gelet op het advies van de "Conseil économique et social de la Région wallonne" (Sociaal-economische raad van Wallonië) nr. A.1244, gegeven op 5 oktober 2015;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de "Office wallon de la formation professionnelle et de l'emploi" (Waalse dienst voor beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling), gegeven op 13 oktober 2015;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 oktober 2016;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 27 oktober 2016;

Gelet op advies nr. 60.371/2 van de Raad van State, gegeven op 23 november 2016, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Gelet op het evaluatierapport van 12 december 2016 over de weerslag van het project op de respectievelijke toestand van vrouwen en mannen, opgesteld overeenkomstig artikel 3, 2°, van het decreet van 11 april 2014 houdende uitvoering van de resoluties van de Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen;

Op de voordracht van de Minister van Tewerkstelling en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit regelt overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet een aangelegenheid bedoeld in artikel 127 ervan. HOOFDSTUK I. - Definities en algemene bepalingen

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° het decreet: het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling, gewijzigd bij het decreet van 26 mei 2016;2° de Minister: de Minister van Vorming;3° de Administratie: de Directie Beroepsopleiding van het Departement Werk en Beroepsopleiding van het Operationeel Directoraat-generaal Economie, Werk en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;4° de sociale inspectie: de Directie Sociale Inspectie van het Departement Inspectie van het Operationeel Directoraat-generaal Economie, Werk en Onderzoek van de Waalse Overheidsdienst;5° de stagiair: de persoon in opleiding die voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet;6° de omkaderingsuren: de uren die daadwerkelijk gepresteerd worden door het omkaderingspersoneel belast met pedagogische coördinatie, vorming, pedagogische opvolging en sociale begeleiding van de stagiairs; 7° het omkaderingspersoneel: de personen die binnen het centrum functies uitoefenen i.v.m. pedagogische coördinatie, vorming, pedagogische opvolging of sociale begeleiding, en die contractueel aan het centrum gebonden zijn voor bedoelde functies; 8° het navormingsproject: het document opgemaakt door de stagiair en het omkaderingspersoneel dat voorziet in de doelstelling inzake socioprofessionele inschakeling van de stagiair na zijn opleiding en in het geheel van de activiteiten en stappen om die doelstelling te halen. De definities opgenomen in het eerste lid kunnen nader bepaald worden door de Minister. § 2. De termijnen in het kader van dit besluit worden berekend als volgt : 1° de dag van de akte, die de eerste dag van de termijn is, wordt niet meegerekend;2° de vervaldag wordt meegerekend;3° wanneer die dag een zaterdag, zondag of wettelijke verlofdag is, wordt de vervaldatum verschoven naar de eerstkomende werkdag. De maanden juli en augustus worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van de termijnen.

Art. 3.Onder gelijkgestelde uren worden verstaan de vormingsuren die de stagiair daadwerkelijk had moeten volgen op basis van zijn programma maar niet heeft gevolgd om de volgende redenen en binnen de volgende perken: 1° ziekte of arbeidsongeval, gewettigd door een medisch attest, met maximum één maand per afwezigheidsperiode gewettigd om die reden;2° ziekte van een kind, op vertoon van een bewijsstuk afgeleverd door de arts, de kinderbewaarplaats of de crèche waar het kind ingeschreven is, met maximum één week per afwezigheidsperiode gewettigd om die reden alsook de dagen voorzien voor het moederschapverlof, het vaderschapsverlof of het geboorteverlof;3° staking of slechte weersomstandigheden waardoor het openbaar vervoer verlamd is, bevestigd door de openbaarvervoersmaatschappij of in een krantenknipsel;4° als de stagiair een opleiding in een bedrijf volgt, wegens slecht weer waardoor de uitvoering van het werk gevaarlijk of onmogelijk gemaakt wordt gelet op hetzij de gezondheid of de veiligheid van de stagiair, hetzij de aard of de techniek van het uit te voeren werk, mits beslissing van de ondernemer of van zijn vertegenwoordiger op de werf en na raadpleging van de personeelsafgevaardigden;5° het zoeken naar een baan of de inschrijving voor een andere opleiding waarvoor de aanwezigheid van de stagiair vereist wordt, ongeacht of ze verband houdt met informatie, onthaal of de selectie- en wervingsprocedure;6° het nakomen van verplichtingen bij de « Office national de l'Emploi » (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening), de Dienst, het « Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées » (Waals agentschap voor de integratie van de gehandicapte personen), een openbaar centrum voor maatschappelijk werk, een gemeentelijke dienst, de dienst voor hulpverlening aan de jeugd of de jeugdbeschermingsdienst, de hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen of een vakbond, het ziekenfonds waar de stagiair ingeschreven is, het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering of de Commissie voor voorwaardelijke invrijheidsstelling, de hoven en rechtbanken of elke verplichting die de aanwezigheid van de stagiair bij het bevoegde orgaan vordert;7° de afwezigheidsdagen bedoeld in het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen, voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten;8° de feestdagen van de erkende erediensten en de feesten van de bij wet erkende organisaties die een morele bijstand verlenen volgens een niet confessionele filosofische overtuiging;9° de ongewettigde afwezigheden waarvan de maximale duur gelijk is aan 10 percent van de vormingsuren van het programma, met name vijf dagen per kalenderjaar;10° wat betreft de filières georganiseerd overeenkomstig artikel 10°, eerste lid, 3°, a), worden ook met vormingsuren gelijkgesteld de uren die nog niet gegeven werden aan stagiairs die minstens de helft van hun individueel vormingsprogramma hebben gevolgd en hun opleidingscontract opzeggen na het sluiten van een arbeidscontract van minimum vier maanden of van een beroepsopleidingscontract bij een andere operator.In dit geval maakt het centrum een bewijsstuk op waarvan het model door de Administratie wordt opgemaakt voor de uren die de stagiair niet echt gepresteerd heeft; 11° in het geval van vorming in het gevangenismilieu, de uren die niet gegeven werden wegens de gezondheid van de stagiair, wegens afwezigheid van de stagiair i.v.m. zijn lopende gerechtelijke procedure, wegens sanctie van de stagiair, de oproeping door de dienst van de gevangenis, bezoeken, overbrenging van de stagiair en ontregeling van de penitentiaire organisatie ten gevolge van sociale opstand. HOOFDSTUK II. - Documenten en attesten betreffende de stagiair

Art. 4.§ 1er. Overeenkomstig artikel 7 van het decreet zijn de documenten en attesten die nodig zijn om na te gaan of de voorwaarden bedoeld in de artikelen 5 en 7 vervuld zijn de volgende: 1° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 1° van het decreet: a) het attest van de Dienst, waarbij de inschrijving als werkzoekende binnen de Dienst wordt bewezen, hierna "het document A 23" genoemd;b) een verklaring op erewoord van de stagiair;2° voor de in artikel 5, eerste lid, 2°, van het decreet bedoelde stagiair, het attest van de Dienst dat de inschrijving als werkzoekende binnen de Dienst bewijst en de inschrijvingsperiode(s) over een referentieperiode van vierentwintig maanden vermeldt;3° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, a), van het decreet: a) een attest van een instelling bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, a), van het decreet, waarbij de registratie bij deze instelling wordt bepaald;b) het attest van de erkende arts aangesloten bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, in voorkomend geval, van de huisdokter waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;4° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, b), van het decreet: a) een attest van de verzekeringsonderneming waarbij het voordeel van de toelage wordt bepaald;b) een afschrift van het attest verleend door de verzekeringsonderneming waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;5° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, c), van het decreet: a) een attest van het Fonds voor de beroepsziekten waarbij het voordeel van de toelage wordt bepaald;b) een afschrift van het attest verleend door het Fonds voor de beroepsziekten waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;6° voor de in artikel 5, eerste lid, 3°, d), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de arts erkend door de "Office national de l'Emploi" (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening) waarbij de ongeschiktheid wordt bepaalt en waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;7° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, e), van het decreet: a) een attest waarbij het voordeel van de vergoedingen voor arbeidsongeschiktheid wordt bewezen;b) een attest van de geneesheer-adviseur van het ziekenfonds waarbij de hervatting van een vorming binnen een centrum wordt toegelaten;8° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°, f), van het decreet: a) een afschrift van de beslissing van de Directie-generaal Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid;b) een voorafgaande toestemming van hervatting van een vorming binnen een centrum verleend door de huisdokter;9° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 3°bis, van het decreet: a) het document A 23;b) een verklaring op erewoord van de stagiair;10° voor de in artikel 5, eerste lid, 4°, a), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de strafinrichting of van de justitieassistent waarbij de stagiair de toestemming krijgt om een vorming georganiseerd door het decreet te volgen;11° voor de in artikel 5, eerste lid, 4°, b), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de strafinrichting waarbij de stagiair de toestemming krijgt om een vorming georganiseerd door het decreet te volgen;12° voor de in artikel 5, eerste lid, 4°, c), van het decreet bedoelde stagiair, een attest van de inrichting bedoeld in artikel 3, 4°, van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen waarbij de geïnterneerde stagiair de toestemming krijgt om de vorming georganiseerd door het decreet te volgen overeenkomstig de artikelen 20 en 21 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen;13° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, van het decreet: a) de geldende verblijfsvergunning;b) een verklaring op erewoord van de stagiair;14° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 6°, van het decreet, een attest van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;15° voor de stagiair bedoeld in artikel 5, eerste lid, 7°, van het decreet: a) het document A 23;b) een attest van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;16° voor de stagiair bedoeld in artikel 6 van het decreet: a) het document A 23;b) een verklaring op erewoord van de stagiair. § 2. De Minister kan de in paragraaf 1 bedoelde documenten en attesten wijzigen en nader bepalen alsook de bevoegde overheden om ze te verlenen, ten opzichte van de ontwikkeling van de wetgevende, decreet- en regelgevende teksten.

De Minister bepaalt de lijst van de titels die gelijkwaardig zijn met het getuigschrift van het hoger secundair onderwijs.

Indien verschillende stagiairs op dezelfde datum de opleiding beginnen te volgen, kunnen het document A 23 en het in § 1, 2°, bedoelde document gezamenlijk door de Dienst opgemaakt worden.

Art. 5.§ 1. De in artikel 4, § 1, bedoelde documenten en attesten worden door de stagiair of de bevoegde instelling, ieder wat hem betreft, aan het centrum meegedeeld binnen een maximale termijn van 15 dagen na het moment waarop de stagiair zijn opleiding begint te volgen, met uitzondering van de in artikel 5, eerste lid, 5°, van het decreet bedoelde stagiairs die hun verblijfsvergunning overleggen zodra ze hun opleiding beginnen te volgen.

Uiterlijk de dag waarop de stagiair zijn opleiding begint te volgen, richt het centrum een aanvraag over de verificatie van het voldoen aan één van de voorwaarden voor het in aanmerking komen van de stagiair zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet aan de bevoegde instelling. Het centrum bepaalt in de aanvraag gericht aan de bevoegde instelling aan welke voorwaarden voor het in aanmerking komen de stagiair voldoet.

Zolang het centrum geen toegang heeft tot de documenten en attesten van de Dienst via de raadpleging van een beveiligde elektronische databank op de website van de "Forem", deelt de Dienst de documenten en attesten bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, a), 2°, 9°, a), 15°, a) en 16°, a), aan het centrum mee binnen een maximale termijn van 15 dagen na de in het tweede lid bedoelde aanvraag.

In afwachting van de bovenvermelde documenten en attesten vraagt het centrum aan de stagiair een verklaring op erewoord waarvan het model door de Administratie wordt opgemaakt; daarmee toont hij aan dat hij aan één van de in de artikelen 5 en 6 van het decreet bedoelde voorwaarden voor het in aanmerking komen voldoet. De verklaring op erewoord van de stagiair blijft geldig tot de dag waarop het centrum de in artikel 4, § 1 bedoelde documenten en attesten ontvangt. De verklaring op erewoord zorgt ervoor dat de opleidingsuren gegeven door het centrum in het kader van zijn erkenning in aanmerking komen.

Indien de stagiair aan de voorwaarden voor het in aanmerking komen niet voldoet na de verificatie bij de bevoegde instelling van het voldoen aan één van de voorwaarden voor het in aanmerking komen van de stagiair zoals bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet, of indien de stagiair de documenten en attesten bedoeld in artikel 4, § 1, niet aan het centrum overmaakt binnen de vereiste termijn tenzij de bevoegde administraties voor het uitbrengen van de documenten en attesten en bijkomende termijn vraagt, mag hij de begonnen opleiding niet meer volgen.

De documenten en attesten afgegeven door de bevoegde instelling overeenkomstig artikel 4 hebben een geldigheidsperiode van zeven dagen die begint vanaf de dag van het opstellen ervan door de bevoegde instelling. Indien de stagiair zijn opleiding effectief begint in het centrum tijdens deze geldigheidsperiode en dat hij op erewoord verklaart dat zijn administratieve toestand sindsdien niet veranderd is, wordt geacht dat de documenten en attesten bedoeld in artikel 4 zijn opgesteld de dag waarop hij zijn opleiding begint te volgen. § 2. Voor de de verwerking van de gegevens betreffende de stagiair waarvan hij kennis heeft in het kader van de uitvoering van dit besluit, leeft het centum de wet na van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Binnen de voorwaarden en volgens de modaliteiten bepaald bij of krachtens de voornoemde wet van 8 december 1992, vraagt het centrum de toestemming van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer voor het gebruik van het rijksregisternummer van de stagiair.

Art. 6.In afwijking van artikel 4 en wat betreft de stagiairs die tussen 1 januari 2014 en 26 februari 2014 met de opleiding zijn begonnen, wordt de verificatie van de naleving van de in de artikelen 5 en 6 van het decreet bedoelde voorwaarden verricht op grond van de verklaring op erewoord bedoeld in artikel 5, vierde lid, met uitzondering van de in artikel 5, eerste lid, 5°, bedoelde stagiairs die hun verblijfsvergunning overleggen.

Art. 7.Indien de stagiair opzettelijk een valse verklaring op erewoord heeft gedaan om een bij of krachtens het decreet georganiseerde opleiding te volgen en niet aan de in de artikelen 5 en 6 van het decreet bedoelde voorwaarden voldoet, maakt het centrum onmiddellijk een einde aan de opleiding van de stagiair.

Het centrum informeert de stagiair, zodra zijn opleiding is begonnen, dat er onmiddellijk een einde wordt gemaakt aan de opleiding in het geval van een opzettelijk valse verklaring op erewoord van de stagiair. HOOFDSTUK III. - Verplichtingen van het centrum Afdeling 1. - Pedagogische verplichtingen

Art. 8.Met inachtneming van het pedagogisch project bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2°, van het decreet, werkt het centrum, voor elke filière die het organiseert, een vormingsprogramma uit zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, 5°, van het decreet. Op grond van het programma van de filière sluit het centrum met elke stagiair een pedagogisch contract, uiterlijk de dag waarop zijn opleiding aanvangt, en een individueel vormingsprogramma zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2°, b), van het decreet.

Art. 9.Het programma van de filière wordt uitgewerkt naar gelang de categorie van de filière zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet en wordt samengesteld uit vormingseenheden met, per hoofdactiviteit, de vaardigheden, bekwaamheden en kennis waarmee de doelstelling van de filière gehaald kunnen worden. Het programma van de filière bepaalt: 1° de duur en het wekelijkse ritme van de vorming;2° het doelpubliek overeenkomstig de artikelen 5 en 6 van het decreet;3° de organisatie van het begin en het einde van de opleiding : a) of het begin en het einde van de opleiding zijn identiek voor het geheel van de stagiairs;b) of het begin van de opleiding wordt over de hele duur van het jaar verspreid voor één of meer stagiairs en het einde ervan verchilt naar gelang van de behoeften van de stagiair;4° het maximumaantal stagiairs : a) per zitting voor de opleidingen bedoeld onder 3°, a);b) per kalenderjaar voor de opleidingen bedoeld onder 3°, b);5° de organisatiemodaliteiten voor de pedagogische opvolging en de sociale begeleiding zoals bedoeld in artikel 12 en het uitwerken van het navormingsproject;6° de eventuele organisatie van stages en de duur ervan overeenkomstig artikel 11;7° desgevallend, het beroep op een derde, de nagestreefde doelstellingen en de derden die een partnerschapsovereenkomst met het centrum gesloten hebben. Als het beroep op een derde, met inbegrip van het partnerschap, betrekking heeft op de uitvoering van een deel van het vormingsprogramma door een onderneming, een ander centrum of een andere vormingsoperator, of een dienst voor psycho-medisch-sociale bijstand, voorziet het programma van de filière in de inhoud en de duur van het beroep op derde alsook in zijn financiële voorwaarden en organisatiemodaliteiten.

Art. 10.Het pedagogische contract voorziet in de rechten en plichten van elke partij en in de verplichting om het individuele vormingsprogramma van de stagiair in gezamenlijk overleg uit te werken.

Het individuele vormingsprogramma bevat op zijn minst de volgende elementen : 1° de categorie van de filière zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet en het opschrift ervan;2° de elementen van het programma van de filière bedoeld in artikel 9, eerste lid; 3° de door de stagiair te halen doelstellingen inzake vaardigheden en technische, vakgebiedsoverschrijdende en sociale kennis in beroepssituatie t.o.v. de referentiëlen bedoeld in artikel 15, 7° en 8°, van het decreet, als ze bestaan; 4° de duur van de vormin van de stagiair;5° de toepassing van de organisatiemodaliteiten voor de pedagogische opvolging en, desgevallend, de sociale begeleiding en de voorbereiding van het navormingsproject;6° het deel van het vormingsprogramma van de stagiair waarvoor zijn deelname aan een filière die tot een andere filièrecategorie behoort nodig is, gelijktijdig en in hetzelfde centrum;7° desgevallend, en voor een deel van het individuele vormingsprogramma, het beroep op een derde zoals omschreven in artikel 9, 7°. Het individuele vormingsprogramma kan aangepast worden naar gelang van de evolutie van de stagiair, van zijn behoeften en van de resultaten van de tussentijdse evaluaties van zijn verworvenheden inzake vaardigheden.

Na afloop van de vorming maakt het centrum het eindevormingsattest op met melding van de duur van de vorming en de door de stagiair verworven vaardigheden en, desgevallend, een synthese van zijn navormingsproject.

Het centrum dat het pedagogische contract met de stagiair sluit, zorgt voor de pedagogische opvolging en de sociale begeleiding zolang de vorming duurt, incluis in het kader van het beroep op een derde zoals bedoeld in artikel 9, 7°. Als een deel van de de vorming in een ander centrum plaatsvindt, kan geen ander pedagogisch contract gesloten worden.

Art. 11.§ 1. In het programma van de filière kan het centrum voorzien in de organisatie van één van de twee volgende stages : 1° een stage tot ontdekking van een beroep, een werkpost, een bedrijfscultuur, die de nadere bepaling van het beroepsopleidingsproject beoogt en waarvan de duur niet langer mag zijn dan 90 uren voor elke stage;2° een beroepsvormende stage gericht op de uitoefening van vaardigheden verworven binnen de vormingsfilière en waarvan de duur niet langer mag zijn dan 520 uren voor elke stage. De stages bedoeld in het eerste lid,1°, kunnen gelopen worden binnen één of meer bedrijven, verschillende diensten van hetzelfde bedrijf of één of meer vormingsorganen.

De stages bedoeld in het eerste lid, 2°, kunnen gelopen worden binnen één of meer bedrijven of verschillende diensten van hetzelfde bedrijf.

De stagiairs kunnen pas aanspraak maken op een beroepsvormende stage als ze minstens 150 uren opleiding binnen het centrum gevolgd hebben. § 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 2°, kan de stage de duur van 520 uren overschrijden in de gevallen vereist bij een andere wetgeving of regelgeving tot bepaling van specifieke criteria voor de organisatie van opleidingen in bepaalde activiteitssectoren. In dat geval kan de Administratie toestaan dat het centrum afwijkt van de duur van 520 uren. § 3. De gecumuleerde duur van de stages waarin het individuele vormingsprogramma voorziet mag de helft van de duur van het vormingsprogramma niet overschrijden. Afwijkingshalve mag de gecumuleerde duur van de stages waarin het individuele vormingsprogramma voorziet de helft van de duur van het vormingsprogramma overschrijden in het geval dat de stages afwijken van de maximumduur van 520 uren bedoeld in paragraaf 1. § 4. Tijdens een stage wordt een individuele stageovereenkomst gesloten tussen de stagiair, het centrum waarmee de stagiair het pedagogische contract heeft gesloten alsook het bedrijf of het centrum waar de stage georganiseerd wordt. De overeenkomst vermeldt op zijn minstens de volgende gegevens: 1° de partijen die de stageovereenkomst ondertekend hebben;2° de rechten en plichten van de partijen, incluis de tenlasteneming van de kosten voor de vorming van de stagiair;3° de filière waarvoor de stagiair ingeschreven is;4° de doelstellingen van de stage;5° de duur en het wekelijkse ritme van de stage;6° de beschrijving van de functie(s) uitgeofend door de stagiair in de loop van de stage overeenkomstig het programma van de filière;7° de criteria en de modaliteiten voor de evaluatie.

Art. 12.De pedagogische opvolging bestaat in de uitoefening van minstens de volgende activiteiten: 1° de organisatie van een balans aan het begin van de vorming;2° de opmaak en de opvolging van het individuele vormingsprogramma op grond van de balans;3° de organisatie van tussentijdse evaluaties en van een slotevaluatie van de vorming tot vaststelling van de beroepskennis, -vaardigheden en -gedragen verworven door de stagiair en de eventuele aanpassingen van het individuele vormingsprogramma;4° desgevallend, de organisatie van stages;5° de voorbereiding, samen met de stagiair, van zijn navormingsproject. De sociale begeleiding van de stagiair bestaat in de uitoefening van minstens de volgende activiteiten: 1° de opmaak van een individuele sociale balans, desgevallend, de resultaten van een vorige vormings- en inschakelingsactie;2° de bepaling, in het individuele vormingsprogramma, van de doelstellingen betreffende de aanwerving van sociale vakgebiedsoverschrijdende vaardigheden en in beroepssituatie; 3° de organisatie en de animatie van individuele en collectieve activiteiten die autonomie en sociale emancipatie beogen i.v.m. sociaal-professionele inschakeling; 4° de organisatie van de tussentijdse evaluaties en de slotevaluatie van de sociale transversale vaardigheden en in beroepssituatie;5° desgevallend, de organisatie en de opvolging van de tussenkomst van operatoren gespecialiseerd in psycho-medisch-sociale bijstand.

Art. 13.Het centrum maakt een huishoudelijk reglement op dat op de stagiairs toepasselijk is en minstens de regels bevat m.b.t. de bescherming van gegevens met een persoonlijk karakter, de persoonlijke levenssfeer, alsook het beheer van klachten.

Art. 14.Overeenkomstig artikel 14, eerste lid, 3°, van het decreet, wordt het omkaderingspercentage per kalenderjaar en per filière berekend, na deling van het aantal omkaderingsuren door het aantal vormingsuren.

Het omkaderingspercentage van de filières « Démarche de formation et d'insertion », met uitzondering van die betreffende de alfabetisering en de beroepsoriëntering, is gelijk aan 0,10 of meer.

Het omkaderingspercentage van de filières met het oog op de alfabetisering en de beroepsoriëntering, en de filières "Entreprise de formation par le travail" is gelijk aan 0,16 of meer. Afdeling 2. - Administratieve verplichtingen

Art. 15.Het centrum controleert, per filière en op basis van het formulier van de Administratie, de aanwezigheid van de stagiairs in opleiding, waarbij ze een onderscheid maakt tussen de effectieve aanwezigheidsuren en de gelijkgestelde uren.

Art. 16.Voor de filières « Entreprise de formation par le travail » vangt het centrum als stagiair in de vorming elke persoon op die ingedeeld is in één van de categorieën bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet, waarbij hem de voordelen toegekend worden die vastliggen in het besluit van de Waalse Regering van 8 februari 2002 betreffende het toekennen van bepaalde voordelen aan de stagiairs die een beroepsopleiding krijgen, met uitzondering van de crèche- en kinderopvangkosten overgenomen door de Dienst.

Art. 17.Aan het begin van de opleiding legt het centrum voor elke stagiair een individueel dossier aan waarin de volgende administratieve en pedagogische documenten opgenomen worden: 1° een document, waarvan het model is vastgelegd door de administratie, met de identificatiegegevens van de stagiair, alsook de gegevens betreffende zijn school- en beroepstraject;2° de documenten en attesten waaruit blijkt dat de stagiair in aanmerking komt of, bij gebreke daarvan, de verklaring op erewoord bedoeld in artikel 5, vierde lid en, wanneer voorzien, het bewijs van de verzending van de aanvraag naar de instellingen bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet;3° het pedagogiche contract van de stagiair. Zodra ze opgemaakt zijn, worden de volgende documenten geleidelijk bij het individuele dossier gevoegd: 1°de balans en het individuele vormingsprogramma en, in voorkomend geval, hun aanpassingen; 2° de tussentijdse evaluaties en de slotevaluatie;3° de stageovereenkomst(en) en de overeenkomst(en) betreffende de opvolging van een opleiding bij een ander centrum of een dienst voor psycho-medisch-sociale bijstand;4° de bewijsstukken voor afwezigheden;5° het attest van het einde van de opleiding bedoeld in artikel 10, vierde lid, of indien de opleiding voortijdig eindigt, de redenen die zulks wettigen;6° in voorkomend geval, het navormingsproject van de stagiair;7° de gekende resultaten inzake inschakeling in de betrekking of in een andere opleiding.

Art. 18.§ 1. Het centrum overhandigt aan de Administratie een jaaractiviteitenverslag dat betrekking heeft op het jaar n, zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid, 6°, van het decreet, uiterlijk op 15 februari van het jaar n+1. Het jaaractiviteitenverslag, waarvan het model door de Administratie wordt vastgelegd, bevat minstens de volgende gegevens: 1° wat het centrum betreft : a) het aantal kandidaten voor de opleiding die in aanmerking gekomen zijn voor een opvangproces zoals omschreven in het pedagogische project overeenkomstig artikel 8, eerste lid, 2° a), van het decreet;b) het aantal kandidaten die bij de opvang het voorwerp van een heroriëntatie hebben uitgemaakt;c) de bijgewerkte lijst van de personeelsleden tewerkgesteld tijdens het jaar dat voorafgaat aan het verslag, hun functie en de kenmerken van hun contract inzake statuut en het arbeidsduurstelsel;d) het percentage van omkadering van de stagiairs;e) de inschakeling van de stagiairs, binnen zes maanden na hun opleiding, in een andere opleiding of in een betrekking als de informatie hem door de stagiair verstrekt wordt; 2° wat betreft elke filière die door het centrum georganiseerd wordt: a) de lijst van de stagiairs in opleiding per kalenderjaar t.o.v. de categorieën publiek bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet, de data waarop hun opleiding begint en eindigt en de reden waarom ze de opleiding niet meer volgen; b) het aantal opleidingsuren daadwerkelijk gevolgd door de stagiairs en de gelijkgestelde uren;c) het aantal en het type georganiseerde stages en beroepen op een derde, de duur van de stage en het aantal stagiairs die eraan deelgenomen hebben alsook de vormingsactiviteiten toevertrouwd aan een ander centrum of aan een bedrijf, de desbetreffende overeenkomsten;d) de globale resultaten van de stagiairs inzake verwerving van technische, transversale en sociale kennis en vaardigheden in beroepssituatie, alsook inzake de inschakeling in een andere opleiding of in een betrekking als de informatie hem door de stagiair verstrekt wordt. De elementen van het activiteitenverslag kunnen nader bepaald worden door de Minister. § 2. Het centrum overhandigt aan de Dienst, uiterlijk 1 juni van het jaar n+1, volgens de modellen vastgesteld door de Dienst: 1° de uitvoerige tabellen met de bestemmingen van de ontvangsten en uitgaven van het jaar n t.o.v. de verschillende financieringsbronnen die de identificatie van het bewijsstuk betreffende elke uitgave omvatten, alsook al de bronnen en bedragen van elke andere subsidie waarvan hij tijdens het jaar n van genoten heeft; 2° de tabel van de afschrijvingen voor het jaar n;3° de balans en de resultatenrekeningen van jaar n, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de activiteiten van de filières « Démarche de Formation et d'insertion » en die van de filières « Entreprise de formation par le travail ».

Art. 19.Het centrum beheert de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet overeenkomstig de artikelen 11 tot 14 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.

Art. 20.Alle akten, facturen, mededelingen, publicaties, website en andere stukken die uitgaan van een centrum dragen de melding « centre agréé par la Région wallonne sous le n° [...] » (centrum erkend door het Waalse Gewest onder het nr. [...] en zijn voorzien van het logo van het Waalse Gewest.

Art. 21.De besteding van de opbrengsten uit de productie- en verkoopactiviteiten van een centrum dat beschikt over fase filière "Entreprise de formation par le travail" is met zijn maatschappelijk doel verbonden.

De besteding van de opbrengsten maakt het voorwerp uit van een formele beslissing van de algemene vergadering van het centrum of van de raad voor maatschappelijk welzijn voor het centrum samengesteld op initiatief van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

De beslissing van besteding wordt genomen binnen het jaar na bedoeld begrotingsjaar. HOOFDSTUK IV. - Erkenningsprocedure en -criteria

Art. 22.§ 1. Overeenkomstig artikel 11, eerste lid, van het decreet worden de aanvragen tot erkenning en hernieuwing van erkenning van het centrum, waarvan de modellen door de administratie opgemaakt worden, door het verzoekende centrum via elk middel met bewijs van de verzenddatum ingediend, uiterlijk 31 augustus van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de erkenning aangevraagd wordt.

De Minister kan deze vervaldatum wijzigen het jaar dat overeenstemt met de hernieuwingen van erkenning. § 2. Voor de toepassing van artikel 8 van het decreet voegt het centrum minstens de volgende elementen bij zijn aanvraag : 1° de gecoördineerde en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte statuten van de vereniging zonder winstoogmerk of van de vereniging van openbare centra voor maatschappelijk werk, de beslissing van de raad (raden) voor sociale actie en het afschrift van de goedkeuring door de gemeenteraad (gemeenteraden) als het dossier door een openbaar centrum voor maatschappelijk werk of een vereniging van openbare centra voor maatschappelijk werk wordt ingediend;2° de omschrijving van het pedagogische project zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, 2°, van het decreet en de desbetreffende organisatiemodaliteiten, incluis het model van het pedagogische contract en van het individuele vormingsprogramma;3° de aanvraag tot erkenning van één of meer filières, met het geheel van de documenten bedoeld in artikel 22;4° de omschrijving van de materiële, menselijke en financiële middelen en hulpmiddelen bedoeld in artikel 8, eerste lid, 4°, van het decreet, incluis het afschrift van het inspectieverslag van de brandweerdienst, alsook elk document afgegeven door een erkende instelling voor het materieel waarvan het gebruik eventuele risico's inhoudt; 5° een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst bedoeld in artikel 8, eerste lid, 6°, van het decreet of het bewijs dat de stappen t.o.v. de Dienst ondernomen werden binnen een termijn van drie maanden voor de indiening van de erkenningsaanvraag; het centrum richt de overeenkomst aan de administratie zodra ze gesloten is;. 6° de overlegging van elk bewijs dat nodig is voor de controle op de naleving van de regelgevingen die op het centrum toepasselijk zijn, met name het bewijs van de naleving van de regelgeving betreffende de medische controle, genomen krachtens de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers tijdens de uitvoering van hun werk. Bij gebrek aan het verslag bedoeld in het eerste lid maakt het centrum, wanneer het de erkenningsaanvraag bij de Administratie indient, het afschrift van de aanvraag tot inspectie van de lokalen door de brandweerdienst over en richt het het verslag aan de Administratie na ontvangst ervan.

De Minister kan het centrum vrijstellen van de overlegging van het geheel of een gedeelte van de documenten bedoeld in het eerste lid, als de administratie of de sociale inspectie beschikt over één of meer stukken of gegevens bedoeld in het eerste lid of erover beschikt via een bank van gegevens uit authentieke bronnen. § 3. De aanvraag tot hernieuwing van erkenning van het centrum gaat vergezeld van een dossier dat de in paragraaf 2 bedoelde elementen bevat, als ze het voorwerp zijn van wijzigingen t.o.v. de vorige erkenning.

Art. 23.§ 1. Voor de toepassing van artikel 9 van het decreet, maakt het centrum, door elk middel dat bewijs van de verzenddatum verleent, gelijktijdig met zijn erkenning of uiterlijk op de datum bepaalt in artikel 22, § 1, de volgende gegevens over: 1° de categorie waarin de filière ingedeeld is, alsook het methodologische kader ervan; 2° de rechtvaardiging van de erkenningsaanvraag t.o.v. de bestaande analyse van het aanbod aan beroepsopleiding en de behoeften van de arbeidsmarkt bedoeld in artikel 9, eerste lid, 1°, van het decreet; 2° het programma van de filière zoals bedoeld in artikel 9;4° als de erkenning van een nieuwe filière wordt aangevraagd tijdens de erkenningsperiode van het centrum, een omschrijving van de materiële, menselijke en financiële middelen en hulpmiddelen voorzien voor de werking van de filière. § 2. De aanvraag tot hernieuwing van erkenning van de filière gaat vergezeld van een dossier dat de in paragraaf 1 bedoelde elementen bevat, als ze het voorwerp zijn van wijzigingen t.o.v. de vorige erkenning.

Elke overheid bevoegd om tussen te komen in het kader van de procedure tot erkenning of tot hernieuwing van erkenning bij of krachtens het decreet kan verzoeken om de overlegging van de documenten bedoeld in respectievelijk paragraaf 1 en artikel 22, § 2, als ze nodig zijn om te oordelen of de erkenning of de hernieuwing van erkenning al dan niet toegekend zal worden.

Art. 24.§ 1. Binnen een termijn van vijftien dagen met ingang op de datum van ontvangst van de aanvraag tot erkenning of tot hernieuwing van erkenning van het centrum of van de filières richt de Administratie aan het verzoekende centrum een bericht van ontvangst waarin bevestigd wordt dat het dossier volledig is. Als het dossier niet volledig is, richt de administratie aan het centrum een schrijven waarin het verzocht wordt om het dossier aan te vullen binnen vijftien dagen na ontvangst van het schrijven.

De termijn van vijftien dagen kan op gemotiveerd verzoek van het centrum met hoogstens vijftien dagen verlengd worden. Als het dossier na afloop van die termijn niet volledig is, wordt de aanvraag zonder gevolg gerangschikt door de Administratie, die het centrum verwittigt binnen vijftien dagen na het nemen van de beslissing.

Als het dossier volledig is, onderzoekt de administratie de aanvraag, gaat ze na of de erkenningsvoorwaarden nageleefd worden en maakt ze een onderzoeksrapport op. Ze verzoekt om het advies van elke territoriaal bevoegde KOVA-regio-instantie, die advies uitbrengt binnen veertig dagen, te rekenen vanaf de datum van verzending door de Administratie. Na afloop van die termijn wordt het advies niet meer vereist.

Het advies bedoeld in het derde lid slaat op de relevantie van de door het centrum georganiseerde filière(s) t.o.v. de behoeften vastgesteld op het grondgebied.

In geval van hernieuwing van erkenning berust het onderzoeksrapport van de Administratie op de analyse van de activiteitsverslagen en de rapporten van de sociale inspectie opgemaakt gedurende de erkenningsperiode die voorafgaat aan de hernieuwingsaanvraag. § 2. De administratie legt haar onderzoeksrapport en het advies van de KOVA-regio-instantie over de georganiseerde filières aan de Minister over binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de datum van het bericht van ontvangst waarin bevestigd wordt dat het dossier volledig is.

Als het advies van de KOVA-regio-instantie of het onderzoeksrapport van de Administratie negatief is, vraagt de Administratie het advies van de commissie.

De administratie kan de commissie ook om advies verzoeken in de volgende gevallen: 1° als ze acht dat één of meer voorwaarden tot erkenning of hernieuwing van erkenning bedoeld in de artikelen 8 en 9 van het decreet niet vervuld zijn;2° bij gebrek aan vormingsreferentieel zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, 7° en 8°, van het decreet, om na te gaan of het programma dat opgenomen is in het erkenningsdossier coherent is. De commissie spreekt zich uit binnen een termijn van dertig dagen die ingaat op de datum van ontvangst van de aanvraag. Alvorens advies uit te brengen kan de commissie op eigen initiatief of op verzoek van de vertegenwoordigers van de centra laatstgenoemden horen over het voorwerp van de erkenning. In geval van verhoor kan de commissie vragen dat voornoemde termijn met een maand verlengd wordt. De commissie kan voorstellen dat de duur van de hernieuwing van erkenning tot twee jaar beperkt wordt en met aanbevelingen gepaard gaat. Als de administratie de commissie om advies verzoekt, legt ze haar onderzoeksrapport, samen met de adviezen van de KOVA-regio-instantie over de georganiseerde filières en van de commissie, aan de Minister over binnen een termijn van negentig dagen, desgevallend honderdtwintig dagen, te rekenen vanaf de datum van het bericht van ontvangst waarin bevestigd wordt dat het dossier volledig is.

De Minister beslist over de toekenning of weigering van erkenning uiterlijk binnen een termijn van vijftien dagen na het onderzoeksrapport. § 3. Elke beslissing tot toekenning van erkenning of hernieuwing van erkenning van een centrum, incluis de filières die het organiseert, bevat op zijn minst: 1° de benaming van het centrum en van de filière(s);2° de duur van de erkenning;3° de categorie en het methodologische kader waarin elke filière ingedeeld is;4° het aantal uren erkend per filière;5° het subsidiëringsbedrag. De Administratie geeft kennis van de beslissing van de Minister aan het centrum, binnen tien dagen na haar ontvangst, door elk middel dat bewijs van de verzenddatum verleent.

Art. 25.Overeenkomstig artikel 9, vierde lid, van het decreet, spreekt de Administratie zich, wanneer het centrum een aanvraag tot wijziging van de beslissing indient die geen betrekking heeft op de elementen bedoeld in artikel 24, § 3, eerste lid, en die geen weerslag heeft op de subsidiëring toegekend aan het centrum, langs de elektronische weg uit over de aanvraag tot wijziging van de beslissing binnen de vijftien dagen na ontvangst ervan.

De Administratie spreekt zich met name uit t.o.v de coherentie van de aangevraagde wijziging met de oorsponkelijk erkenningsaanvraag en het pedagogisch project. HOOFDSTUK V. - Overdracht van filière

Art. 26.§ 1. Overeenkomstig artikel 13, lid 7, van het decreet, verstrekt de Administratie langs de elektronische weg aan de commissie en aan de centra informatie over elke stand van zaken bedoeld in artikel 13, eerste lid, 1° tot 3°, van het decreet, en organiseert ze de oproep tot de kandidaten voor de overname van één of meer filières door één of meer centra.

De Administratie bepaalt de modaliteiten voor de oproep tot de kandidaten, incluis de nodige documenten voor de beoordeling van het aanbod aan overname van de filière(s), alsook de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen.

De centra die kandidaat-overnemer zijn richten hun gemotiveerde kandidatuur aan de administratie met opgave van minimum: 1° hun vermogen tot voortzetting van de opleiding van de stagiairs die betrokken zijn bij de overdracht van de filière waarvoor ze ingeschreven zijn;2° hun vermogen om het geheel of een deel van het personeel van het overdragende centrum over te nemen;3° de organisatiemodaliteiten betreffende de termijn voor de uitvoering van de overdracht, de geografische vestiging van de geplande vormingslocatie(s), de beschikbaarheid van het materiaal en de lokalen die noodzakelijk zijn;4° eenomschrijving van de materiële, menselijke en financiële middelen en hulpmiddelen voorzien voor de werking van elke filière. Binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van de kandidaturen stuurt de Administratie aan het overnemende centrum hetzij een bericht van ontvangst met de melding dat het dossier volledig is, hetzij een schrijven waarin het verzocht wordt het dossier aan te vullen binnen vijftien dagen na ontvangst van het schrijven.

Binnen een termijn van twintig dagen na ontvangst van de volledige dossiers gaat de Administratie na of ze in aanmerking komen wat betreft de naleving van de modaliteiten die vastliggen in de kandidatenoproep en van de criteria bedoeld in artikel 13, tweede lid, van het decreet. § 2. In afwijking van paragraaf 1, als een centrum vrijwilig beslist om één of meer filières over te dragen aan een ander centrum waarmee het tot een akkoord komt, maken de centra de volgende stukken aan de administratie over: 1° de documenten bedoeld in paragraaf 1, derde lid;2° de beslissing van de raad van bestuur van elk centrum betrokken bij de filièreoverdracht;3° de elementen tot identificatie van de centra betrokken bij de filièreoverdracht. § 3. Als de dossiers volledig zijn en na te hebben gecontroleerd of ze in aanmerking komen, analyseert de Administratie de overenkomstig paragraaf 1 of 2 ingediende dossiers ten opzichte van de volgende prioriteiten : 1° het vermogen inzake administratief, financieel en pedagogisch beheer van het centrum kandidaat-overnemer van één of meer filières wordt beoordeeld op grond van de door de administratie opgemaakte evaluatierapporten in de loop van de vier jaren die aan zijn aanvraag voorafgaan;2° de mogelijkheid om het geheel of een deel van het personeel of de stagiairs over te nemen;3° de ondervertegenwoordiging van de filière die het voorwerp is van een overdracht in één of meer regio's, beoordeeld op grond van de bestaande analyse van het aanbod aan beroepsopleiding en de behoeften van de arbeidsmarkt bedoeld in artikel 9, eerste lid, 1°, van het decreet;4° het behoud van het opleidingsaanbod en de toegankelijkheid ervan op het grondgebied. De Administratie onderwerpt het voorstel van beslissing aan de commissie, die advies uitbrengt binnen twintig werkdagen nadat het voorstel bij haar aanhangig is gemaakt. De commissie kan vragen dat voornoemde termijn met een maand verlengd wordt.

De Administratie richt, samen met het advies van de commissie, een onderzoeksrapport aan de Minister binnen een termijn van vijf werkdagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het advies van de commissie. De Minister beslist uiterlijk binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het onderzoeksrapport. Na ontvangst van de beslissing geeft de Administratie kennis ervan aan het overdragende centrum en aan het overnemende centrum.

In geval van overdracht van personeel of stagiairs kan de Minister voorzien in een versnelde procedure tot filièreoverdracht volgens de modaliteiten die hij bepaalt.

De aanvraag tot toestemming van overdracht van filières leidt niet tot de verhoging van de subsidie zoals ze aan het overdragende centrum toegekend werd en vormt geen aanvraag tot erkenning van een nieuwe opleidingsfilière zoals bepaald bij artikel 9 van het decreet.

Een centrum dat in de loop van dezelfde periode het voorwerp is geweest van een opschorting of van een gedeeltelijke intrekking van erkenning mag geen kandidaat-overnemer zijn. § 4. Overeenkomstig artikel 13bis, derde lid, van het decreet, dient de juridische entiteit die in aanmerking komt voor een overdracht krachtens artikel 13 bis van het decreet, de Administratie zo spoedig mogelijk in te lichten over de overdracht.

De Administratie deelt de informatie aan de commissie mee, langs de elektronische weg. HOOFDSTUK VI. - Evaluatie, controle en sancties

Art. 27.§ 1. De administratie maakt om de twee jaar een evaluatierapport op i.v.m. de verificatie van de uitvoering door het centrum van zijn opdrachten zoals bedoeld in artikel 4 van het decreet en, in het bijzonder, i.v.m. de tenuitvoerlegging van zijn pedagogisch project, de inachtneming van het percentage van omkadering van de stagiairs en de kwaliteit van het administratief beheer en van de menselijke hulpkrachten van het centrum. De evaluatie gaat uit van de activiteitsrapporten bedoeld in artikel 18, eerste lid, alsook van de rapporten van de sociale inspectie. § 2. De synthese bedoeld in artikel 16, § 2, 2°, van het decreet wordt op basis van de activiteitsrapporten van de centra gemaakt per filièrecategorie bedoeld in artikel 4 van het decreet, ten opzichte van de volgende elementen: 1° het aantal stagiairs in opleiding en hun indeling in één van de categorieën van publiek bedoeld in de artikelen 5 en 6 van het decreet;2° de gemiddelde duur van de door de stagiairs gevolgde opleiding, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de daadwerkelijk gevolgde opleidingsuren en de gelijkgestelde uren;3° het percentage van het totaalaantal gevolgde opleidingsuren erkend voor het centrum en de verhouding tussen de daadwerkelijk gevolgde uren en de gelijkgestelde uren;4° het aantal en het type stages georganiseerd door het centrum en het aantal stagiairs die ervoor in aanmerking zijn gekomen;5° de resultaten behaald door de stagiairs inzake de verwerving van kennis en vaardigheden met het oog op hun integratie in het opleidingsproces en de arbeidsmarkt;6° de inschakeling van de stagiairs, binnen zes maanden na hun opleiding, in een andere opleiding of in een betrekking als de informatie beschikbaar is. De synthese bedoeld in het eerste lid wordt aan de Minister en aan de « Conseil économique et social de Wallonie » overgelegd uiterlijk 31 oktober van het jaar dat volgt op de betrokken periode.

Art. 28.§ 1er. De controle en het toezicht bedoeld in artikel 18 van het decreet hebben uitsluitend betrekking op: 1° de tenuitvoerlegging van het pedagogisch project en van de opleidingsprogramma's die het voorwerp van de beslissing tot erkenning hebben uitgemaakt;2° de verificatie van de inhoud van de individuele dossiers van de stagiairs;3° de inachtneming van de duur van de stages;4° het in aanmerking komen van de stagiairs;5° de controle van de opleidingsuren van de stagiairs;6° de inachtneming van het omkaderingspercentage. § 2. De controle van het gebruik van de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet wordt uitsluitend door de Dienst verricht.

Rekening houdend met het forfaitair karakter van de subsidiëring bedoeld in artikel 31, § 1, tweede lid, en van de toekenningsvoorwaarde van de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 5, van het decreet gecontroleerd door de Administratie op basis van het jaaractiviteitenverslag bedoeld in artikel 18, § 1, heeft de controle bedoeld in het eerste lid betrekking op de verificatie van de naleving door het centrum van de gebruiksregels van de subsidie bedoeld in artikel 31, §§ 2 en 3.

De controle bedoeld in het eerste lid wordt verricht op de documenten bedoeld in artikel 18, § 2, en, in voorkomend geval, op de bewijsstukken.

Het centrum houdt ter beschikking van de Dienst, het geheel van de bewijsstukken geïdentificeerd in de tabellen bedoeldl in artikel 18, § 2, 1°, en maakt, op verzoek van de Dienst, een afschrift van de bewijsstukken over.

In afwijking van paragraaf 1 en de leden 1 en 3, na onderzoek van de bewijsstukken, in het geval van zware vermoedens van fraude, kan de Dienst de sociale inspectie verzoeken om een controle van het centrum ter plaatse uit te voeren. De controle ter plaatse heeft uitsluitend betrekking op de verificatie van de werkelijkheid van de omstreden uitgaven. § 3. Overeenkomstig artikel 12 van het decreet kan de Minister de erkenning van het centrum of van een filière opschorten of intrekken, na waarschuwing betekend bij aangetekend schrijven door de Administratie en op advies van de commissie.

In de waarschuwingsbrief wordt het centrum gewezen op de tekortkomingen die hem verweten worden en wordt het verzocht om zijn bemerkingen en verweermiddelen mee te delen binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het aangetekend schrijven. In het schrijven worden de volgende punten benadrukt: 1° in geval van wil om de erkenning van het centrum op te schorten, de redenen daarvoor, alsook de maximale duur om te voldoen aan de niet nagekomen verplichtingen, zonder evenwel een termijn van vier maanden te overschrijden;2° desgevallend, de wil om de erkenning van het centrum in te trekken en de redenen daarvoor;3° desgevallend, de wil om de subsidies van het centrum geheel of gedeeltelijk op te schorten en de redenen daarvoor;4° de mogelijkheid om door de commissie in zijn wegen en middelen gehoord te worden binnen een termijn van dertig dagen, die ingaat op de datum van ontvangst van het schrijven;5° de modaliteiten betreffende het eventuele verhoor bedoeld onder 4°;6° het recht om inzage te nemen van het dossier dat de onder 1° tot 3° bedoelde motivaties bevat en om er voor het verhoor een afschrift van te maken;7° de mogelijkheid om zich gedurende de hele procedure door een Adviseur te laten bijstaan. § 3. De Administratie richt het dossier, samen met het advies van de commissie, aan de Minister, die beslist binnen twintig dagen na ontvangst van de bemerkingen of na het eventuele verhoor.

De Administratie betekent de in het eerste lid bedoelde beslissing, waarin de termijnen en middelen van beroep nader bepaald worden, via een zending met vaste datum. § 4. In geval van beslissing tot opschorting kan de Minister, na advies van de commissie, de erkenning van het centrum intrekken als de opschortingstermijn vervalt en het centrum niet heeft voldaan aan de voorwaarden bedoeld in de beslissing tot opschorting.

In geval van beslissing tot opschorting van zijn erkenning mag het centrum geen nieuwe stagiairs opvangen zolang hij niet aan zijn verplichtingen voldoet. De stagiairs in opleiding voor de beslissing tot opschorting mogen hun opleiding tot het einde ervan voortzetten.

Art. 29.In geval van niet-nakoming van de bij of krachtens dit decreet bepaalde verplichtingen, van ontbinding van een centrum en van opschorting of intrekking van de erkenning van een centrum kan de Minister één of meer van de in artikel 18, § 2, eerste lid, van het decreet bedoelde sancties toepassen of geheel of gedeeltelijk afzien van de terugbetaling van de subsidie in geval van overmacht of van onverwachte omstandigheden, overeenkomstig artikel 18, § 2, tweede lid, van het decreet.

Het centrum van wie de erkenning is ingetrokken, mag binnen twaalf maanden na de datum van kennisgeving van de intrekking van de erkenning geen nieuwe erkenningsaanvraag indienen. HOOFDSTUK VII. - Financiering

Art. 30.Het uurpercentage bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet, wordt vastgesteld op 14,75 euro.

Naast de indexering bedoeld in artikel 17, § 6, van het decreet, kan de Minister het uurpercentage met 0,02 euro maximum verhogen, op 1 januari van elk jaar, om rekening te houden met de evolutie van de loonlasten i.v.m. de anciënniteit van het personeel

Art. 31.§ 1er. Overeenkomstig artikel 17, § 2, tweede lid, van het decreet wordt, vanaf 30 juni 2017, de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet uitsluitend gevormd door een subsidie zoals bedoeld in artikel 17, § 2, eerste lid, 2°, gefinancierd ten laste van twee begrotingsartikelen, de ene "tewerkstelling" binnen programma 12 van organisatieafdeling 18 en de andere "vorming" binnen programma 22 van organisatieafdeling 18.

De subsidiëring bedoeld in het eerste lid heeft een forfaitair karakter.

Op voorstel van de Dienst, beslist de Minister over de toekenning van de jaarlijkse subsidiëring voor het geheel van de erkende centra.

De Dienst betekent de ministeriële beslissing bedoeld in het vorig lid en betaalt de subsidiëring uit overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in paragraaf 4. § 2. Een uitgave volledig gefinancierd door de subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet, mag niet door een andere subsidie gefinancierd worden die door dezelfde of en andere subsidiërende overheid wordt toegekend. § 3. De subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet, mag niet de totaliteit van de specifieke of algemene uitgaven overschrijden, in verband met het voorwerp van de erkenning toegekend krachtens het decreet.

De beoordeling van het verband van de uitgave met het voorwerp van de erkenning gebeurt in de ruime zin, namelijk dat alle uitgaven worden aanvaardt die niet duidelijk vreemd staan t.o.v. het voorwerp van de erkenning.

De uitgaven bedoeld in het eerste lid moeten wettelijk, daadwerkelijk gemaakt en redelijk zijn. § 4. De subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet wordt uitbetaald door de Dienst: 1° op basis van een vorderingsverklaring, uiterlijk 15 januari van het jaar n, voor de eerste schijf bedoeld in artikel 17, § 3, 1°, van het decreet;2° op basis van een vorderingsverklaring, uiterlijk 30 juni van het jaar n, voor de tweede schijf bedoeld in artikel 17, § 3, 2°, van het decreet;3° uiterlijk 30 juni van het jaar n+1, voor het saldo bedoeld in artikel 17, § 3, 3°, van het decreet. De Dienst betaalt het saldo bedoeld in artikel 17, § 3, 3° uit, enkel als het activiteitenverslag bedoeld in artikel 18, § 1, aan de Administratie is overgemaakt en als het geheel van de documenten bedoeld in artikel 18, § 2, en de vorderingsverklaring bedoeld in artikel 17, § 3, 3°, van het decreet, aan de Dienst zijn overgemaakt.

De uitbetaling van het saldo bedoeld in artikel 17, § 3, 3°, van het decreet wordt opgeschort tot geheel van de documenten bedoeld in het vorig lid aan de Administratie of de Dienst zijn overgemaakt, ieder wat haar/hem betreft. § 5. De onterecht gestorte subsidiëring wordt door de Dienst teruggevorderd met alle rechtsmiddelen en, meer bepaald door ze in te houden van de nog te storten subsidiëring.

Art. 32.De toekenning aan het centrum van de subsidiëring bedoeld in artikel 31, § 1, is gekoppeld, volgens de modaliteiten bepaald door de Minister en behoudens afwijking toegekend door laatsgenoemde, aan het behoud van het globale tewerkstellingsvolume berekend ten opzichte van een referentiebestand, waarvan de berekeningsmethode door de Minister wordt bepaald.

In de toekenningsbeslissing bedoeld in artikel 31, § 1, derde lid, bepaalt de Minister voor elk centrum, het globale tewerkstellingsvolume bedoeld in het vorig lid.

De Minister kan afwijken van de voorwaarde bedoeld in het eerste lid onder de voorwaarden en volgens de procedure en de modaliteiten die hij vaststelt.

Art. 33.Overeenkomstig artikel 17, § 5, van het decreet, neemt de berekening van het uitgevoerde percentage vormingsuren dat de Administratie verricht, de gepresteerde en daarmee gelijkgestelde vormingsuren in overweging, met uitzondering van de uren gratis gepresteerd door een partner gebonden met het centrum, en wordt om de twee jaar verricht te rekenen van het jaar van toekenning van de erkenning van het centrum. Wanneer het centrum geen negentig percent van de erkende vormingsuren uitvoert, wordt de informatie aan de Dienst zo spoedig mogelijk overgemaakt en wordt de subsidie bedoeld in artikel 17, § 1, van het decreet teruggevorderd door de Dienst voor de betrokken periode ten belope van het niet uitgevoerde gedeelte van de negentig percent.

Art. 34.Overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van het decreet, bepaalt de Minister, tijdens het laatste kwartaal van elk jaar, het maximaal aantal uren die hij het volgend jaar erkent en subsidieert voor elk grondgebied van de KOVA-regio-instanties, rekening houdend met één of meerdere van de volgende criteria: het aantal werkzoekenden, hun profiel t.o.v. het door het decreet bedoelde publiek, de specifieke kenmerken van het grondgebied inzake behoeften aan competenties en prestatieaanbod, met inbegrip van de behoeften inzake beroepsoriëntering en basisvorming.

Art. 35.Overeenkomstig artikel 11, vijfde lid, van het decreet, bepaalt de Minister het aantal uren van erkende vorming van een centrum, op het ogenblik van de hernieuwing van erkenning, rekening houdend, namelijk, met de aanvraag ingediend door het centrum, het aantal uren die hij gepresteerd heeft tijdens de erkenning, rekening houdend met de gelijkgestelde uren, alsook met één of meerdere criteria omschreven in artikel 34.

Wanneer een centrum dat het geheel van de voorwaarden bedoeld bij of krachtens het decreet naleeft, evenwel minstens honderd percent van de vormingsuren heeft uitgevoerd waarvoor hij erkend was als centrum, rekening houdend met de gepresteerde en gelijkgestelde uren, gemiddeld berekend op de drie laatste boekjaren voorafgaand aan het jaar van de hernieuwing van de erkenning, wordt de hernieuwing van de erkenning toegekend voor een aantal erkende vormingsuren dat minstens gelijk is aan het aantal uren van de erkenning die voorafgaat, behalve als het centrum vraagt dat dit aantal uren wordt verminderd. HOOFDSTUK VIII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen Afdeling 1. - Overgangs- en opheffingsbepalingen

Art. 36.In afwijking van artikel 31, § 1, vierde lild, betekent de Administratie de beslissing bedoeld in het derde lid van artikel 31, § 1.

In afwijking van artikel 31, § 1, vierde lid, en § 4, voor het jaar 2017, gaat de Administratie over tot de uitbetaling van de eerste schijf in de loop van het eerste kwartaal 2017.

Art. 37.§ 1er. Het centrum erkend overeenkomstig artikel 21, tweede lid, van het decreet, dat reeds in 2016 erkend is als instelling voor maatschappelijke integratie en inschakeling in het arbeidsproces of bedrijf voor vorming door arbeid, komt op zijn minst in aanmerking voor een subsidiëring bedoeld in artikel 17, § 2, eerste lid, 2°, van het decreet, van hetzelfde bedrag als de subsidiëring waarvoor hij tijdens het kalenderjaar 2016 in aanmerking is gekomen. Het aantal erkende vormingsuren van dat centrum wordt berekend door het bedrag van de subsidie door het uurpercentage te delen.

In afwijking van het eerste lid, kan een centrum vragen om erkend te worden voor een aantal uren dat lager is dan het aantal uren waarvoor hij tijdens het kalenderjaar 2016 in aanmerking is gekomen. § 2. Wanneer het aantal erkende uren van het centrum bedoeld in paragraaf 1 voor het kalenderjaar 2017 overeenkomt met een verhoging van meer dan twintig percent van het aantal uren waavoor hij erkend was voor het kalenderjaar 2016 en van meer dan tien percent van het aantal uren dat hij tijdens het kalender jaar 2015 heeft uitgevoerd, rekening houdend met de gepresteerde en gelijkgestelde uren, is de verplichting bedoeld in artikel 17, § 5, van het decreet niet van toepassing tijdens de vier eerste jaren van zijn erkenning. De subsidiëring wordt verworven tijdens deze periode als hij minstens, rekening houdend met de gepresteerde en gelijkgestelde uren, honderd percent van de uren uitvoert die hij gemiddeld uitvoert tijdens de kalenderjaren 2014 tot 2016.

Art. 38.Het besluit van de Waalse Regering van 13 februari 2014 tot uitvoering van de artikelen 5 tot 7 van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling wordt opgeheven.

Art. 39.Het besluit van de Waalse Regering van 15 mei 2014 tot uitvoering van de artikelen 3 en 4, 8 tot 16 en 18 van het decreet van 10 juli 2013 betreffende de centra voor socioprofessionele inschakeling wordt opgeheven. Afdeling 2. - Slotbepalingen

Art. 40.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het ondertekend wordt.

Art. 41.De Minister van Tewerkstelling en Vorming is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 15 december 2016.

De Minister-President, P. MAGNETTE De Minister van Tewerkstelling en Vorming, E. TILLIEUX

^