gepubliceerd op 22 januari 2015
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013 en diverse andere bepalingen in het licht van de overname van de dienst van de registratie- en erfbelasting
19 DECEMBER 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013 en diverse andere bepalingen in het licht van de overname van de dienst van de registratie- en erfbelasting
De Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie, Verslag aan de Vlaamse Regering I. ALGEMENE TOELICHTING Het voorliggend ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013 (kortweg BVCF).
Het voorliggend ontwerp voorziet de codificatie en opheffing van volgende regelgevingen, van toepassing binnen het Vlaamse Gewest (chronologisch gerangschikt) : ohet koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten, het laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, voor wat betreft het Vlaamse Gewest; o het koninklijk besluit van 11 januari 1940 betreffende de uitvoering van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004, voor wat betreft het Vlaamse Gewest; o het koninklijk besluit van 18 juli 1972 betreffende de uitvoering der artikelen 117 en 120 Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 oktober 1985, voor wat betreft het Vlaamse Gewest; o het koninklijk besluit van 13 november 1978 tot uitvoering van de wet van 27 april 1978 tot bevordering van de bilaterale en multilaterale ruil van ongebouwde landeigendommen en bossen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 1979, voor wat betreft het Vlaamse Gewest; o het koninklijk besluit van 26 november 1980 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van artikel 482 van het Wetboek der Successierechten, voor wat betreft het Vlaamse Gewest; o het besluit van de Vlaamse Regering van 18 november 1997 betreffende de vrijstelling van successierechten voor familiale ondernemingen en familiale vennootschappen voor zover betrekking op overlijdens van voor 1 januari 2012; o het koninklijk besluit van 19 april 1999 tot vaststelling van de modaliteiten van de aandeelhouderschapsovereenkomst bedoeld in artikel 140ter, 3°, van het Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten, voor wat betreft het Vlaamse Gewest; o het koninklijk besluit van 26 augustus 2003 houdende aanvullende regels betreffende de inbetalinggeving van kunstwerken ter voldoening van de successierechten, tot vaststelling van de nadere regels betreffende de betaling en de teruggave van de schattingskosten bedoeld in artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten en in artikel 111, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van elk van de artikelen van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten, voor wat betreft het Vlaamse Gewest; o het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 tot uitvoering van artikel 55ter en 55quater van het Wetboek der Successierechten, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2006; o het besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 2007 betreffende de vorm van het attest tot het verkrijgen van kosteloze registratie in het kader van een brownfieldproject dat het voorwerp uitmaakt van een brownfieldconvenant; o het besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2012 tot uitvoering van de artikelen 140quinquies en 140sexies van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten en de artikelen 60/4 en 60/5 van het Wetboek der Successierechten; o het ministerieel besluit van 9 maart 2000 betreffende de formulieren voor aangifte inzake successierechten, voor wat betreft het Vlaamse Gewest; o het ministerieel besluit van 30 januari 2004 houdende de werkwijze en de organisatie van de bijzondere commissie, belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten, voor wat betreft het Vlaamse Gewest; o het ministerieel besluit van 20 april 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten; o het ministerieel besluit van 25 april 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten; o het ministerieel besluit van 5 oktober 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten.
Artikelen 1 tot en met 26 bevatten wijzigingsbepalingen aan allerhande regelgeving die noodzakelijk zijn in het licht van de opname van de regelgeving i.v.m. de erfbelasting en registratiebelasting in de VCF en BVCF. Hierbij werd gebruik gemaakt van de machtiging aan de Vlaamse Regering in artikel 4.6.0.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.
Voor wat artikel 9, artikel 10, artikel 19, artikel 22 tot en met artikel 25 en art. 40 betreft, gaat het om louter terminologische wijzingen of wijzigingen aangaande de kruisverwijzingen. Deze artikelen behoeven dan ook geen nadere artikelsgewijze toelichting.
Het voorliggend ontwerp van besluit wijzigt verder artikelen, voegt artikelen toe of in, in de 7 titels van het BVCF, en volgt zo de structuur van de huidige VCF en het huidig BVCF zelf, zodat ook snel het geheel van de van toepassing zijnde rechtsregels kan teruggevonden worden.
Artikel 27 bevat een wijziging aan de definitiebepaling van Titel 1 (inleidende bepalingen).
Artikelen 28 tot en met 32 bevatten toevoegingen aan Titel 2 (de materieelrechtelijke bepalingen, op uitvoeringsniveau uiteraard).
Artikelen 33 tot en met 37 bevatten invoegingen in Titel 3 (de procedurebepalingen, ook hier op het niveau van de uitvoerende macht).
Net zoals bij de totstandkoming van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex Fiscaliteit, waarvan de wijziging hier vooropstaat, en om tot een uniforme procedure te komen, werd in de voorbereiding van voorliggend ontwerp van besluit gewerkt volgens een vast stramien : per item werd nagegaan welke bepalingen relevant waren, welke bepalingen dienden gemoderniseerd te worden, welke bepalingen gelijkaardig waren bij de diverse belastingen (maar anders geformuleerd) en welke bepalingen echt verschillen opleverden.
Vervolgens werd onderzocht of die verschillen konden worden weggewerkt of eigen waren aan de aard van de belasting. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat voor heel wat bepalingen in het huidig BVCF reeds een bepaling bestaat. De eigenheid van de erfbelasting en de registratiebelasting maakt evenwel specifieke bepalingen noodzakelijk.
De artikelstructuur in dit wijzigend besluit VCF is afgestemd op de VCF en het BVCF. Met het oog op de verlaging van de administratieve lasten ten aanzien van de burger worden de opgelegde formaliteiten zoveel mogelijk afgebouwd. Zo wordt bijvoorbeeld het gebruik van aangetekende zendingen geminimaliseerd.
Bovendien zijn ook hier formulieren maximaal losgekoppeld van de betrokken regelgeving. Overeenkomstig artikel 13 van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer met het oog op de toepassing van de regeling in kwestie werd de omschrijving van de te verstrekken gegevens opgenomen in de regelgeving.
Artikel 38 bevat een aanvulling van Titel 5 (opheffingsbepalingen en overgangsmaatregelen).
Artikel 39 vervangt de bijlage 2 (met concordantietabellen) van de BVCF door een nieuwe bijlage 2. De concordantietabellen dienen immers uitgebreid te worden met de bepalingen aangaande de erf- en registratiebelasting.
De artikelen 41 en 42 regelen de inwerkingtreding en de uitvoering van het wijzigingsbesluit BVCF. De Raad van State merkt in haar advies 56.749/3 van 10 december 2014 met betrekking tot de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest in randnummer 4 en 5 op dat er sprake was van een bevoegdheidsproblematiek in artikel 34 en 41 van het ontwerp.
In artikel 34 van het ontwerp (ontworpen artikel 3.4.3.0.7, § 2, eerste lid, § 3, tweede lid, en § 4, vierde en vijfde lid van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex) werden door het Vlaamse Gewest bepaalde verplichtingen op gelegd aan de federale instelling Deposito- en Consignatiekas. De Raad van State oordeelt dat het Vlaamse Gewest onbevoegd is om verplichtingen aan deze federale instelling op te leggen. Het artikel werd daarom aangepast (zie infra bij de artikelsgewijze toelichting).
In artikel 41 van het ontwerp werden wijzigingen aangebracht aan het ministerieel besluit van 20 juni 2002 tot vaststelling van de retributies verschuldigd aan de ontvangers van de registratie voor het verstrekken van inlichtingen, getuigschriften, afschriften en uittreksels. De ontvangers van de registratie bedoeld in dit besluit betreffen evenwel federale ambtenaren. De Raad van State oordeelt dat het Vlaamse Gewest niet bevoegd is om retributies in te stellen voor prestaties die worden verricht door federale ambtenaren. Het ontworpen artikel 41 werd daarom uit de tekst gehaald (zie infra bij artikelsgewijze toelichting).
De Raad van State merkt daarnaast bij haar onderzoek naar de rechtsgrond op dat in de aanhef een onvolledige opsomming werd gegeven van de bepalingen die rechtsgrond verlenen aan het ontwerp van besluit. Gelet daarop wordt de aanhef aangevuld met volgende bepalingen : * het Wetboek van 31 maart 1936 der Successierechten; * de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud; * het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden; * het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode; * het decreet van 6 juli 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2001.
Daarnaast wordt de opsomming van de bepalingen die rechtsgrond verlenen aan het ontwerp van besluit verder aangevuld met de specifieke artikelen waaraan de rechtsgrond wordt ontleend.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Hoofdstuk 1 tot en met hoofdstuk 8 Art. 1 tot en met art. 8 Deze artikelen betreffen wijzigingen in terminologie of wijzigingen aan de kruisverwijzingen in bestaande decreten die naar aanleiding van de codificatie van de uitvoeringsbesluiten m.b.t. de erfbelasting en de registratiebelasting noodzakelijk blijken.
Gelet op de bemerking van de Raad van State in haar advies 56.749/3, randnummer 9, werd een hoofdstuk 4 toegevoegd tot wijziging van het decreet van 6 juli 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2001. Daarbij werd een artikel 4 ingevoegd waarbij de kruisverwijzing naar artikel 55bis van het Wetboek der Successierechten werd vervangen door de kruisverwijzing naar het toepasselijke artikel van de VCF. De invoeging van hoofdstuk 4 en artikel 4 had een hernummering tot gevolg Hoofdstuk 9. Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 1995 tot regeling van de vrijstelling inzake successierechten verbonden aan de maatschappelijke rechten in vennootschappen opgericht in het kader van de realisatie en/of financiering van investeringsprogramma's van serviceflats De Raad van State merkt in het advies 56.749/3 bij artikel 8 van het ontwerp op : "Het invoeren van een vrijstelling van belasting is een zaak van de decreetgever, zoals blijkt uit artikel 172, tweede lid, van de Grondwet. De gelijkstelling, in het kader van de betrokken vrijstellingsgreling, van een gereglementeerde vastgoedvennootschap als vermeld in artikel 2, 1° van de wet van 21 mei 2014 `betreffende de gereglementeerde vastgoedvennootschappen' met een BEVAK, vloeit reeds voort uit artikel 2.7.6.0.1, § 4, tweede lid, eerste zin, van de Codex. Artikel 8 dient derhalve uit het ontwerp te worden weggelaten." Dit is correct. Artikel 8 wordt bijgevolg in de ontwerptekst geschrapt.
Hoofdstuk 11. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 november 1997 betreffende de vrijstelling van successierechten voor familiale ondernemingen en familiale vennootschappen voor zover het betrekking heeft op overlijdens van vóór 1 januari 2012 Art. 12 tot en met 18 De bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 november 1997 betreffende de vrijstelling van successierechten voor familiale ondernemingen en familiale vennootschappen hebben momenteel slechts nog uitwerking in de mate dat ze betrekking hebben op overlijdens die dateren van vóór 1 januari 2012. Dit besluit geeft immers uitvoering aan artikel 60bis dat reeds eerder werd opgeheven, voor overlijdens vanaf 1 januari 2012. Het besluit van 18 november 1997 behoudt dus enkel nog uitwerking voor overlijdens voor die datum vermits een aantal voorwaarden vervuld moeten blijven gedurende een termijn van 5 jaar na het overlijden.
Aangezien het een uitdovend besluit is, wordt het besluit van de Vlaamse Regering van 18 november 1997 echter niet overgenomen in de BVCF, maar autonoom behouden, Een aantal wijzigingen van het besluit dringen zich evenwel op in het licht van de gewijzigde omstandigheden.
Hoofdstuk 20. Wijzigingen aan het besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013 Art. 27 (wijziging aan Titel 1. Inleidende bepalingen van het BVCF) Het spreekt voor zich dat de begrippen m.b.t. de erfbelasting en de registratiebelasting, gehanteerd in dit wijzigend uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering, moeten begrepen worden zoals ze gedefinieerd of gebruikt worden in de VCF zelf.
Vervanging van art. 1.1.0.0.1.
Het derde lid bevat een definitie van de bijzondere commissie die de minister, bevoegd voor de fiscaliteit, financiën en begrotingen, adviseert wanneer belastingplichtigen de verschuldigde erfbelastingen met kunstwerken wensen te betalen. Dit zorgt voor een vereenvoudiging van de betrokken bepalingen.
Het vierde lid bevat twee definities overgenomen na actualisatie uit het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 tot uitvoering van artikel 55ter en 55quater van het Wetboek der Successierechten.
Art. 28 tot en met art. 32 (toevoeging aan Titel 2. Belastingheffing van het BVCF) De materieelrechtelijke uitvoeringsbepalingen inzake de erfbelasting en de registratiebelasting worden toegevoegd aan het huidige BVCF onder titel 2. Deze bepalingen hebben dezelfde draagwijdte als de draagwijdte gegeven aan de corresponderende bepalingen opgeheven naar aanleiding van deze codificatie (zie concordantietabel). De stroomlijning van het woordgebruik en taalgebruik van deze bepalingen beoogt niet de draagwijdte van de bepalingen te wijzigen.
M.b.t. de bemerking van de Raad van State onder randnummer 6.2.4.2., kan gesteld worden dat de verwijzing naar art. 2.9.4.2.1, § 2, 2°, a) van de VCF niet vereist is, gezien deze bepaling enkel relevant is voor landgoederen.
Wat betreft de verwijzing naar § 4 van artikel 2.9.4.2.1 van de VCF werd de opmerking van de Raad van State gevolgd : deze paragraaf werd geschrapt uit de tekst.
Wat de rechtsgrond betreft, kan wel verwezen worden naar art. 3.6.0.0.6, § 6, eerste lid, 2°, van de VCF. Het betreft immers louter een logische verduidelijking van het feit dat er op de datum van de akte van verkrijging nog geen kadastraal inkomen bestaat, en er dus moet gekeken worden naar de datum van vaststelling van dit KI. De ontworpen bepaling bevat bijgevolg geenszins een afwijking van de decretale regeling, en is bovendien de letterlijke overname van het huidige artikel 8 van het koninklijk besluit van 11 januari 1940 betreffende de uitvoering van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten.
Art. 33 tot en met art. 38 (aanvulling van Titel 3. Inning en invordering) Art. 33 (toevoeging van art. 3.3.1.0.3) Dit artikel bepaalt dat een aangifte van nalatenschap moet gebeuren via het formulier dat door de Vlaamse Belastingdienst ter beschikking zal gesteld worden.
Art. 34 (toevoeging van art. 3.4.3.0.3 tot en met art. 3.4.3.0.8) Deze artikelen zijn gebaseerd op het koninklijk besluit van 26 augustus 2003 houdende aanvullende regels betreffende de inbetalinggeving van kunstwerken ter voldoening van de successierechten, tot vaststelling van de nadere regels betreffende de betaling en de teruggave van de schattingskosten bedoeld in artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten en in artikel 111, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van elk van de artikelen van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten.
De bepalingen werden waar mogelijk vereenvoudigd en de administratieve lasten voor de aanvragers van deze procedure werden waar mogelijk verlaagd.
Wat betreft art. 3.4.3.0.5, § 2, laatste lid, wil de bepaling concreet zeggen dat de pro-memorie vermelding (of de ermee gelijkgestelde vermelding in de aangifte) samen met de kennisgeving, vermeld in artikel 3.4.3.0.4, § 5, derde lid, gelijkgesteld wordt met de aangegeven waarde, en dat deze waarde meteen ook de basis is voor de berekening en vestiging van de erfbelasting.
Artikel 3.4.3.0.8, § 1, heeft betrekking op de samenstelling van de bijzondere commissie. De samenstelling was voorheen opgenomen in art. 83-4 Wb. Succ. en wordt nu conform artikel 3.4.3.0.2, § 2, van de VCF bepaald bij besluit. Wat betreft de specifieke deskundigheid, nodig om de beoordeling te kunnen maken over de waarde en het cultureel erfgoedbelang van de aangeboden goederen, wordt de samenstelling van de bijzondere commissie gealigneerd op de samenstelling van de zgn.
Topstukkenraad, opgericht bij artikel 4 van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang.
Artikel 3.4.3.0.8, § 2 tot § 8, is gebaseerd op het ministerieel besluit van 30 juni 2004 houdende de werkwijze en de organisatie van de bijzondere commissie, belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten.
De Raad van State merkt in haar advies 56.749/3 onder randnummer 4 op dat het ontworpen artikel 3.4.3.0.7, § 2, eerste lid, § 3, tweede lid, en § 4, vierde en vijfde lid, van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex (artikel 34 van het ontwerp) verplichtingen inhoudt voor de Deposito- en Consignatiekas. De Deposito- en Consignatiekas is een federale instelling die in beginsel buiten de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest valt.
Gelet op de beoordeling van de Raad van State werd de verwijzing naar de Deposito- en Consignatiekas in artikel 3.4.3.0.7, § 2, § 3 en § 4 geschrapt en werd de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie aangeduid om voorschotten te ontvangen ter voldoening van de schattingskosten, en de verdere financiële afhandeling te doen.
De Raad van State merkt daarnaast in randnummer 10 het volgende op : "Luidens de ontworpen artikelen 3.4.3.0.3, § 8, en 3.4.3.0.4, § 2, van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex beslist de bijzondere commissie over de onontvankelijkheid van de schattingsaanvraag. Dat is niet in overeenstemming met artikel 3.4.3.0.2, § 2, eerste lid, 2°, van de Codex, waaruit blijkt dat de commissie ter zake een bindend advies aan de Vlaamse Regering geeft." De opmerking van de Raad van State is terecht. De bijzondere commissie beslist niet over de onontvankelijkheid van de schattingsaanvraag, dit gebeurt door de bevoegde minister. De bijzondere commissie heeft als taak de bevoegde minister omtrent de onontvankelijkheid te adviseren op basis van artikel 3.4.3.0.2, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.
De ontworpen artikelen 3.4.3.0.3 en 3.4.3.0.4 van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex werden in die zin aangepast.
Art. 35 (toevoeging van art. 3.12.3.0.1) Het artikel 3.12.3.0.1 is gebaseerd op artikel 9 van het KB van 11 januari 1940 betreffende de uitvoering van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten. De verklaring dient niet langer met een aangetekende brief te gebeuren.
Art. 36 (vervanging van art. 3.13.1.2.1) Het artikel 3.13.1.2.1 is gebaseerd op artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2012 tot uitvoering van de artikelen 140quinquies en 140sexies van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten en de artikelen 60/4 en 60/5 van het Wetboek der Successierechten.
De personen die niet langer voldoen aan de voorwaarden tot behoud van het verlaagde tarief inzake de erfbelasting of de vrijstelling inzake de registratiebelasting voor familiale ondernemingen en vennootschappen, kunnen dit melden. Dit artikel bepaalt dat deze melding moet gebeuren via het formulier dat door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie ter beschikking wordt gesteld en welke stukken moeten worden bijgevoegd.
Art. 37 (toevoeging van art. 3.20.0.0.1 tot en met art. 3.20.0.0.5) De Raad van State merkt in randnummer 11 van haar advies 56.749/3 op dat artikel 37 van het ontwerp geschrapt dient te worden. Het ontworpen artikel 3.13.1.3.1 van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex is overbodig omdat het erin bepaalde reeds volgt uit artikel 3.13.1.3.7 van de Codex.
In overeenstemming met het advies van de Raad van State werd artikel 37 van het ontwerp geschrapt en werd voor de volgende artikelen een hernummering doorgevoerd.
Artikel 7 van het federale koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement der successierechten werd bovendien uitgezonderd van de opheffing vermeld in art. 5.0.0.0.1,10°.
Het nieuwe artikel 37 omvat nu de toevoeging van art. 3.20.0.0.1 tot en met 3.20.0.0.5.
In artikel 3.20.0.0.0.1 tot en met artikel 3.20.0.0.5 worden een aantal bepalingen verzameld die betrekking hebben op attesten die verleend worden met het oog op het verkrijgen van een vrijstelling inzake de erfbelasting of de registratiebelasting. Deze bepalingen waren tot op heden verspreid over diverse besluiten.
In toepassing van artikel 3.20.0.0.4 moet het attest bepaalde gegevens bevatten. Wat punt 6° betreft wordt met het referentienummer het nummer bedoeld dat is opgenomen in de digitale inventaris van de brownfieldconvenanten, raadpleegbaar via de website van het Vlaams Agentschap Ondernemen, en wordt met de projecthandelingen die ten aanzien van het onroerend goed in kwestie zullen worden gesteld, de korte omschrijving van de aanwending van het onroerend goed in het kader van het brownfieldproject bedoeld.
De bepaling in artikel 3.20.0.0.5 wordt nu een generieke bepaling die uitvoering geeft aan artikel 1.1.0.0.4 van de VCF, terwijl deze vroeger enkel gold voor de vrijstelling van schenkingsrechten en het verminderd tarief inzake successierechten van de overdracht van familiale ondernemingen en vennootschappen. Formulieren worden niet meer vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering. De verplichte vermeldingen kunnen wel nog voorzien worden (vb. 3.20.0.0.4) maar de vorm van het formulier zelf wordt bepaald door de leidend ambtenaar van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
De Raad van State stelt in randnummer 12 van haar advies 56.749/3 met betrekking tot het ontworpen artikel 3.20.0.0.3 voor dat dit zou worden herschreven op de door haar voorgestelde wijze om tot uiting te laten komen dat een reeds geldende hogere norm door artikel 3.20.0.0.3 in herinnering wordt gebracht, eerder dan dat een nieuwe regel wordt bepaald. De bemerking van de Raad van State werd gevolgd en het ontworpen artikel werd geformuleerd conform het voorstel van de Raad van State. Er werd wel nog aan toegevoegd over welke subsidie het gaat door te verwijzen naar het toepasselijke artikel van het Bosdecreet.
Het advies van de Raad van State in randnummer 13 met betrekking tot het ontworpen artikel 3.20.0.0.5 werd gevolgd. De woorden "Met behoud van de toepassing van artikel 3.20.0.0.4 van dit besluit" werden geschrapt.
Art. 38 (aanvulling van Titel 5. Opheffingsbepalingen) Dit artikel bevat de regelgevingen die moeten worden opgeheven ingevolge deze codificatie.
De Raad van State merkt in randnummer 14 van haar advies 56.749/3 op : "Het ontworpen artikel 5.0.0.0.1, 13°, strekt ertoe het koninklijk besluit van 13 november 1978 `tot uitvoering van de wet van 27 april 1978 tot bevordering van de bilaterale en multilaterale ruil van ongebouwde landeigendommen en bossen' op te heffen, met uitzondering van artikel 2.
De gemachtigde is het ermee eens dat het wetgevingstechnisch de voorkeur verdient om artikel 1 op te heffen in plaats van het volledige koninklijk besluit met uitzondering van artikel 2. Naast de uitvoeringsbepaling telt het betrokken koninklijk besluit immers slechts twee artikelen." Artikel 5.0.0.1, 13° van het ontwerp werd dan ook in die zin aangepast.
Ook in artikel 5.0.0.0.1, 10° werd een aanpassing doorgevoerd (zie supra art. 37).
Art. 39.
Dit artikel vervangt bijlage 2 van het BVCF (de concordantietabellen).
Hoofdstuk 21. Slotbepalingen Art. 41.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding, en is afgestemd op de inwerkingtreding van de wijziging aan de VCF zelf. Deze datum van inwerkingtreding is cruciaal gezien de overname.
Art. 42.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
De Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie, A. TURTELBOOM
Raad van State, afdeling Wetgeving Advies 56.749/3 van 10 december 2014 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot wijziging van het besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013 en diverse andere bepalingen in het licht van de overname van de dienst van de registratie- en erfbelasting ' Op 24 oktober 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie verzocht, binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 10 december 2014, een advies te verstrekken over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering `tot wijziging van het besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013 en diverse andere bepalingen in het licht van de overname van de dienst van de registratie- en erfbelasting '.
Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 9 december 2014 . De kamer was samengesteld uit Jo BAERT, kamervoorzitter, Jan SMETS en Jeroen VAN NIEUWENHOVE, staatsraden, Jan VELAERS, assessor, en Annemie GOOSSENS, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Kristine BAMS, eerste auditeur .
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 10 december 2014 . 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING VAN HET ONTWERP 2. Op grond van artikel 10 van het decreet van 9 november 2012 `houdende diverse bepalingen betreffende financiën en begroting' staat het Vlaamse Gewest vanaf 1 januari 2015 zelf in voor de dienst van de belastingen bedoeld in artikel 3, eerste lid, 4° en 6° tot 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 `betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten'.Met het oog op deze overname wordt de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 (hierna ook : de Codex) aangepast. (1) Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt ertoe ook het besluit van de Vlaamse Regering van 20 december 2013 `houdende de uitvoering van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013' (hierna : het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex) en andere normatieve teksten met het oog daarop aan te passen.
BEVOEGDHEID VAN DE AFDELING WETGEVING 3. De artikelen 28, 29, 31, 32 en ten dele ook 30 hebben geen normatieve draagwijdte.De afdeling Wetgeving is bijgevolg niet bevoegd om advies te geven over die bepalingen.
BEVOEGDHEID VAN HET VLAAMSE GEWEST 4. Het ontworpen artikel 3.4.3.0.7, § 2, eerste lid, § 3, tweede lid, en § 4, vierde en vijfde lid, van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex (artikel 34 van het ontwerp), houdt verplichtingen in voor de Deposito- en Consignatiekas. Op de vraag op welke grond de Vlaamse Regering bevoegdheid zou hebben om aan deze federale instelling verplichtingen op te leggen, gaf de gemachtigde volgende uiteenzetting : "Deze bepaling behoort tot regels i.v.m. de dienst van de belastingen.
Op grond van artikel 5, § 4, BFW zijn de gewesten bevoegd voor de vaststelling van de administratieve procedureregels met betrekking tot de in artikel 3 bedoelde belastingen met ingang van het begrotingsjaar vanaf hetwelk zij de dienst van de belastingen verzekeren. Uit een verslag van de Commissie van de Kamer blijkt dat het begrip dienst van de belasting het volgende omvat : de vaststelling van de belastinggrondslag, de berekening van de belasting, de controle van de belastinggrondslag en van de belasting, de daarop betrekking hebbende betwistingen (zowel administratief als gerechtelijk), de inning en de invordering van de belastingen (met inbegrip van de kosten en de interesten). Na de overname van de dienst komen al deze bevoegdheden uiteraard het overnemende gewest toe. Gezien het hier de regels betreft van de wijze waarop de belasting wordt geïnd (in casu de regels rond de kosten van de schatting in het kader van de betaling met kunstwerken) dient besloten te worden dat deze regels behoren tot de dienst van de belastingen.
Art. 3.4.3.0.1. VCF, dat de rechtsgrond vormt, bepaalt : De Vlaamse Regering kan de regels bepalen voor de wijze van betaling van de belastingen.
Anderzijds bepaalt art. 3.4.3.0.2 § 1 VCF : De Vlaamse Regering kan aanvullende regels voor de inbetalinggeving vastleggen.
De betaling via kunstwerken is een van de mogelijke wijzen van betalingen. Om die betaling mogelijk te maken is het nodig om regels vast te leggen rond de schattingskosten." De stelling dat het om het regelen van de dienst van de belasting zou gaan, kan niet worden gevolgd. De overname van de "dienst van de belasting" laat het Vlaamse Gewest toe de betrokken belastingen te beheren, doch niet om in dat kader opdrachten te geven aan federale instellingen. De Deposito- en Consignatiekas is een federale instelling die in beginsel (2) buiten de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest valt. (3) De voormelde ontworpen bepalingen kunnen bijgevolg geen doorgang vinden. 5. Artikel 41 van het ontwerp strekt ertoe wijzigingen aan te brengen in het ministerieel besluit van 20 juni 2002 `tot vaststelling van de retributies verschuldigd aan de ontvangers van de registratie voor het verstrekken van inlichtingen, getuigschriften, afschriften en uittreksels'.Op de vraag of met "de ontvangers van de registratie" federale, dan wel Vlaamse ambtenaren zijn bedoeld, antwoordde de gemachtigde dat het federale ambtenaren zijn.
Vermits een retributie een vergoeding is van een dienst die de overheid presteert ten voordele van de heffingsplichtige individueel beschouwd, en een retributie een louter vergoedend karakter heeft zodat er een redelijke verhouding moet bestaan tussen de kostprijs of de waarde van de verstrekte dienst en het bedrag dat de heffingsplichtige verschuldigd is,(4) staat het aan de overheid die de dienst presteert om al of niet een retributie in te stellen.
Aangezien het in dit geval om federale ambtenaren gaat, is het Vlaamse Gewest niet bevoegd om retributies in te stellen voor prestaties die worden verricht, maar komt dit aan de federale wetgever toe. Het ministerieel besluit van 20 juni 2002 moet dan ook geacht worden te behoren tot de federale bevoegdheidssfeer.
Omdat artikel 90 van het Wetboek der Successierechten, wat het Vlaamse Gewest betreft, wordt opgeheven (5) en vervangen door een nieuwe regeling die is vervat in artikel 3.10.5.4.1 van de Codex, spreekt het voor zich dat de verwijzing naar artikel 90 in artikel 1 van het ministerieel besluit van 20 juni 2002 geen grond meer kan zijn om een retributie te eisen in het kader van de heffing van successiebelasting gelokaliseerd in het Vlaamse Gewest. Het komt echter aan de federale overheid toe om de verwijzing naar artikel 90 (en eventueel ook naar andere artikelen van het Wetboek der Successierechten) zo nodig te schrappen in het ministerieel besluit van 20 juni 2002. (6) RECHTSGROND 6. In de aanhef van het ontwerp worden de volgende bepalingen - al dan niet gelezen in samenhang met artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen' (algemene uitvoeringsbevoegdheid) - als rechtsgrond vermeld : - de wet van 12 juli 1976 `houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken'; - het Bosdecreet van 13 juni 1990 (hierna : Bosdecreet); - het decreet van 16 april 1996 `betreffende de landschapszorg'; - het decreet van 4 april 2003 `houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen'; - het decreet van 27 maart 2009 `betreffende het grond- en pandenbeleid'; - het decreet van 30 maart 2007 `betreffende de Brownfieldconvenanten'; - de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009; - de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.
Naar aanleiding van het onderzoek van de rechtsgrond door het bevoegde lid van het auditoraat heeft de gemachtigde een tabel bezorgd met aanduiding per artikel van het ontwerp van de rechtsgrond ervoor. Die tabel bevat de volgende vermeldingen : - artikel 60bis, § 11, derde lid, van het Wetboek der Successierechten; - artikel 54, § 6, van de wet van 12 juli 1973 `op het natuurbehoud'; - de artikelen 6, § 1, 7 en 7bis van het decreet van 23 februari 1994 `inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden'; - artikel 40, § 4, van het decreet van 15 juli 1997 `houdende de Vlaamse Wooncode'; - artikel 7 van het decreet van 6 juli 2001 `houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2001'; - de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 : de artikelen 1.1.0.0.4, 2.7.4.2.4., § 2, eerste lid, 2.7.6.0.1, § 4, 2.7.6.0.3, 2.8.6.0.1, tweede lid, 2.8.6.0.7, § 2, eerste lid, 2.9.4.2.4, § 2, 1°, 2.9.4.2.8, § 1, 2.9.6.0.3, derde lid, 2.9.6.0.4, 2.9.7.0.2, tweede lid, 2.10.6.0.3, tweede lid, 3.4.3.0.2, 3.6.0.0.6, § 6, eerste lid, 2°, 3.13.1.3.7, 4.6.0.0.2 en 5.0.0.0.1, 4° en 5°. 6.1. De tabel voorgelegd door de gemachtigde verschilt grondig van de lijst opgenomen in de aanhef van het ontwerp. Het verdient aanbeveling om in het vervolg de rechtsgrond voor een ontworpen besluit grondig te onderzoeken vooraleer het bij de afdeling Wetgeving in te dienen. 6.2. In verband met de rechtsgrondbepalingen vermeld in de tabel dient het volgende te worden opgemerkt. 6.2.1. De rechtsgrond voor artikel 15 van het ontworpen besluit is niet enkel de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Vlaamse Regering, gelezen in samenhang met artikel 5.0.0.0.1, 4°, van de Codex (voor zover het om de opheffing van artikel 5, §§ 3 en 4, van het besluit van 18 november 1997 `betreffende de vrijstelling van successierechten voor familiale ondernemingen en familiale vennootschappen' gaat), doch ook artikel 60bis, § 11, vierde lid, van het Wetboek der Successierechten (in zoverre het gaat om het bepalen van de "nadere voorwaarden en modaliteiten" met betrekking tot de meldingsplicht bedoeld in het tweede lid van dezelfde paragraaf). 6.2.2. Voor artikel 21 van het ontworpen besluit wordt onder meer verwezen naar artikel 7 van het decreet van 23 februari 1994 `inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden'. Dat artikel is echter met ingang van 1 juli 2011 opgeheven bij artikel 5 van het decreet van 12 februari 2010 `tot wijziging van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden'. De correcte rechtsgrond is artikel 7ter van het decreet van 23 februari 1994. 6.2.3. Voor artikel 26 van het ontworpen besluit dient als rechtsgrond een beroep te worden gedaan op artikel 79 van het decreet van 15 juli 1997 `houdende de Vlaamse Wooncode'. 6.2.4.1. De rechtsgrond voor artikel 30 van het ontworpen besluit, en met name voor het ontworpen artikel 2.9.4.0.2 van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex, is te situeren in artikel 2.9.4.2.8, § 1, eerste lid, van de Codex. 6.2.4.2. Wat het ontworpen artikel 2.9.4.0.1 van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex betreft, dat eveneens het voorwerp is van artikel 30 van het ontwerp, is de gemachtigde gevraagd te verduidelijken wat daarvoor de rechtsgrond is. De gemachtigde antwoordde het volgende : "Het betreft hier de situatie waarbij bouwgrond wordt gekocht tegen het tarief van 10% waarop dan een woning wordt gebouwd die voldoet aan de gestelde vereisten van een klein beschrijf. Art. 2.9.4.0.1 BVCF bepaalt dat de vereisten voor een te bouwen woning dezelfde zijn als in de situatie waar een gebouwd onroerend goed wordt aangeschaft (vandaar de verwijzing naar het verkrijgen van een gebouwd onroerend goed bij het verkrijgen van ongebouwd onroerende goed).
Het spreekt vanzelf dat het objectief KI (zie artikel 2.9.4.2.1, § 2, 2°, b) en c) ) de betrokken woning het gestelde maximum niet mag overtreffen. Dit maximum wordt bepaald rekening houdend met de kinderlast van de verkrijger(s) op de datum van de vaststelling van het KI. Ditzelfde maximum geldt voor het subjectief KI (zie artikel 2.9.4.2.1, § 2, 3° ) (kadastraal inkomen van de andere onroerende goederen waarvan de koper of zijn echtgenoot al eigenaar is), met dien verstande dat men zich voor de beoordeling van het onroerend bezit van de verkrijger(s) moet plaatsen op de datum van de akte van verkrijging.
Art. 2.9.4.2.8 VCF is hier niet de rechtsgrond. Wij hadden deze in onze antwoorden vermeld omdat de rechtsgrond is voor art. 2.9.4.0.2.
BVCF (staat eveneens in art 30 van het ontworpen besluit maar staat dus los van deze situatie). De rechtsgrond blijft ons inzien artikel 3.6.0.0.6, § 6, eerste lid, 2° VCF. Uw vraag is mogelijks het gevolg van het feit dat in de VCF de regelingen voor kleine landgoederen en bescheiden woningen in één tekst werden samengebracht, terwijl er in het W. Reg. twee onderscheiden teksten waren (art. 53, 1° en 53, 2° ). Het maximum KI voor ongebouwde goederen is enkel relevant voor landgoederen. Voor bescheiden woningen of bouwgronden waarop een bescheiden woning zal worden gebouwd is enkel het KI voor gebouwde goederen relevant.
Verder blijkt dat als je artikel 8 van het koninklijk besluit van 11 januari 1940 vergelijkt met art. 2.9.4.0.1 BVCF de kruisverwijzingen volledig correct zijn aangepast." In artikel 3.6.0.0.6, § 6, eerste lid, 2°, van de Codex wordt bepaald dat het verlaagde tarief (5%) bij wijze van teruggave kan worden genoten "onder de voorwaarden, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 2". Het ontworpen artikel 2.9.4.0.1 van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex spoort niet volledig met die voorwaarden. Terwijl luidens artikel 3.6.0.0.6, § 6, eerste lid, 2°, van de Codex het verlaagde tarief genoten kan worden "in geval van verkrijging van de geheelheid [van de] volle eigendom van een stuk grond, bestemd om er een woning op te bouwen", wordt in de ontworpen uitvoeringsbepaling niet verwezen naar artikel 2.9.4.2.1, § 2, 2°, a), van de Codex, namelijk het geval dat de verkrijging alleen gronden tot voorwerp heeft. Terwijl in artikel 2.9.4.2.1, § 2, 2°, van de Codex wordt bepaald dat het kadastraal inkomen "op de datum van de akte van verkrijging" niet meer dan 745 euro mag bedragen, wordt in de ontworpen uitvoeringsbepaling de datum van de akte van verkrijging vervangen door "de datum waarop het kadastraal inkomen is vastgesteld". Terwijl in artikel 3.6.0.0.6, § 6, eerste lid, van de Codex wordt bepaald dat het verlaagde tarief genoten kan worden "onder de voorwaarden, vermeld in artikel 2.9.4.2.1, § 2", wordt in de ontworpen uitvoeringsbepaling ook verwezen naar artikel 2.9.4.2.1, § 4, van de Codex, namelijk de verhoging van het maximumbedrag van het kadastraal inkomen indien er kinderen ten laste zijn van de verkrijger of zijn echtgenoot.
Het is niet duidelijk op welke grond de Vlaamse Regering die afwijkende regelingen zou kunnen vaststellen. Gelet op die onduidelijkheid, is het raadzaam de Codex aan te passen.
ONDERZOEK VAN HET TEKST Aanhef 7. De aanhef dient in overeenstemming te worden gebracht met wat hiervoor is opgemerkt over de rechtsgrond voor het ontworpen besluit. Artikel 8 8. Het invoeren van een vrijstelling van belasting is een zaak van de decreetgever, zoals blijkt uit artikel 172, tweede lid, van de Grondwet.De gelijkstelling, in het kader van de betrokken vrijstellingsregeling, van een gereglementeerde vastgoedvennootschap als vermeld in artikel 2, 1°, van de wet van 12 mei 2014 `betreffende de gereglementeerde vastgoedvennootschappen' met een BEVAK, vloeit reeds voort uit artikel 2.7.6.0.1, § 4, tweede lid, eerste zin, van de Codex. Artikel 8 dient derhalve uit het ontwerp te worden weggelaten.
Artikel 20 9. Artikel 20 van het ontwerp ontleent zijn rechtsgrond aan artikel 7 van het decreet van 6 juli 2001 `houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2001'.In dat laatste artikel staat nog een verwijzing naar artikel 55bis van het Wetboek der Successierechten, dat wordt opgeheven.(7) Gelet daarop zal het ontwerp moeten worden aangevuld met een bepaling tot aanpassing van de verwijzing in artikel 7 van het decreet van 6 juli 2001. De rechtsgrond voor een dergelijke aanpassing is te vinden in artikel 4.6.0.0.2 van de Codex.
Artikel 34 10. Luidens de ontworpen artikelen 3.4.3.0.3, § 8, en 3.4.3.0.4, § 2, van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex beslist de bijzondere commissie over de onontvankelijkheid van de schattingsaanvraag. Dat is niet in overeenstemming met artikel 3.4.3.0.2, § 2, eerste lid, 2°, van de Codex, waaruit blijkt dat de commissie ter zake een bindend advies aan de Vlaamse Regering geeft.
Artikel 37 11. In het ontworpen artikel 3.13.1.3.1, eerste lid, van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex wordt bepaald dat "[a]rtikel 7 van het federale koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten (...) onverminderd van toepassing [blijft] met het oog op de juiste heffing en de invordering van het successierecht". Op de vraag of de opheffing van artikel 7 zelf niet het voorwerp is van het ontworpen artikel 5.0.0.0.1, 10° (artikel 39 van het ontwerp), antwoordde de gemachtigde als volgt : "De versie van het KB zoals dit nu van toepassing is voor het Vlaamse Gewest wordt opgeheven volgens de regeling voorzien in art. 5.0.0.0.1, 10°. Evenwel blijft er een federale versie bestaan voor het Waalse en Brussels hoofdstedelijke gewest. Het is art. 7 van die federale versie die van toepassing wordt verklaard in artikel 37 van het ontworpen BVCF. Het behoud van art. 7 van dat KB is in overeenstemming met artikel 3.13.1.3.7 VCF omdat enkel artikel 7 uitvoering geeft aan artikel 96 tot en met artikel 99 en artikel 101 tot en met artikel 1032 van het federale Wetboek van successierechten. Dit verhindert niet dat de overige bepalingen van het KB worden opgeheven zoals voorzien in artikel 5.0.0.0.1, 10°. " Nog afgezien van de vraag of dit strookt met de bevoegdheidverdelende regels, (8) dient te worden opgemerkt dat het ontworpen artikel 3.13.1.3.1 van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex overbodig is, omdat het erin bepaalde reeds volgt uit artikel 3.13.1.3.7 van de Codex.
Bepalingen die enkel een hogere rechtsnorm in herinnering brengen door die over te nemen of te parafraseren, horen in beginsel niet thuis in een uitvoeringsregeling, onder meer omdat daardoor onduidelijkheid dreigt te ontstaan omtrent de juridische aard van de overgenomen bepalingen en erdoor verkeerdelijk de indruk kan worden gewekt dat de overgenomen regels kunnen worden gewijzigd door de overheid die de regels overneemt.
Artikel 37 van het ontwerp dient derhalve te worden geschrapt.
Artikel 38 12. In het ontworpen artikel 3.20.0.0.3 van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex wordt bepaald dat het Agentschap de "subsidie" zal terugvorderen als de voorwaarden vermeld in artikel 2.7.6.0.3 van de Codex en artikel 13bis van het Bosdecreet niet worden nageleefd.
Artikel 13bis, eerste lid, eerste zin, van het Bosdecreet luidt : "Het recht van successie of van overgang bij overlijden dat verschuldigd zou zijn geweest over het bij toepassing van artikel 55quater van het Wetboek der successierechten vrijgesteld bedrag, wordt geacht als subsidie te zijn verleend." Het hanteren van de term "subsidie" impliceert dat artikel 13, eerste lid, 1°, van de federale wet van 16 mei 2003 `tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof' (hierna : de Algemenebepalingenwet) van toepassing is. Krachtens die bepaling is tot onmiddellijke terugbetaling van de subsidie gehouden, de begunstigde die de voorwaarden niet naleeft waaronder de subsidie werd verleend.
De ontworpen bepaling vormt een (beperkte) toepassing van het geldende artikel 13, eerste lid, 1°, van de Algemenebepalingenwet, op grond waarvan dient te worden teruggevorderd wanneer niet àlle subsidievoorwaarden worden nageleefd. Nieuw in deze bepaling is dat de instantie wordt aangewezen die de subsidie zal terugvorderen.
Om tot uiting te laten komen dat een reeds geldende hogere norm in herinnering wordt gebracht, dient te worden geschreven : "Overeenkomstig artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, vordert het Agentschap de subsidie terug." 13. Het ontworpen artikel 3.20.0.0.5 van het uitvoeringsbesluit Vlaamse Codex vangt aan met de woorden "Met behoud van de toepassing van artikel 3.20.0.0.4 van dit besluit", waarvan de draagwijdte niet duidelijk is. Aan de gemachtigde is daarom gevraagd om de interferentie tussen beide artikelen te verduidelijken. Het antwoord luidde : "In artikel 3.20.0.0.4 wordt de inhoud van een attest bepaald (meer bepaald het attest tot het verkrijgen van kosteloze registratie in het kader van een brownfieldproject). Met de zinsnede `met behoud van toepassing van artikel 3.20.0.0.4' was het de bedoeling om aan te geven dat de delegatie om de vorm van het attest te bepalen niet zover strekt dat er ook zou kunnen afgeweken worden van de elementen die opgesomd staan in artikel 3.20.0.0.4 maar wellicht is dit overbodig gezien de leidend ambtenaar volgens artikel 3.20.0.0.5 enkel de vorm van het attest kan bepalen en niet de inhoud." De betrokken woorden kunnen inderdaad beter geschrapt worden.
Artikel 39 14. Het ontworpen artikel 5.0.0.0.1, 13°, strekt ertoe het koninklijk besluit van 13 november 1978 `tot uitvoering van de wet van 27 april 1978 tot bevordering van de bilaterale en multilaterale ruil van ongebouwde landeigendommen en bossen' op te heffen, met uitzondering van artikel 2.
De gemachtigde is het ermee eens dat het wetgevingstechnisch de voorkeur verdient om artikel 1 op te heffen in plaats van het volledige koninklijk besluit met uitzondering van artikel 2. Naast de uitvoeringsbepaling telt het betrokken koninklijk besluit immers slechts twee artikelen.
DE GRIFFIER A. GOOSSENS DE VOORZITTER, J. BAERT _______ Nota's (1) Daartoe werd aan de afdeling Wetgeving een voorontwerp van decreet voorgelegd, waarover op 3 september 2014 advies 56.561/1/V is gegeven, en dat op 15 oktober 2014 bij het Vlaams Parlement is ingediend (Parl.St. Vl.Parl. 2014-15, nr. 114/1). In de bevoegde commissie van het Vlaams Parlement is dat ontwerp besproken en na amendering aangenomen op 2 december 2014. De gemachtigde heeft de tekst van de door de commissie aangenomen amendementen bezorgd op 4 december 2014 (Parl.St. Vl.Parl. 2014-15, nr. 114/2). De Raad van State heeft zijn onderzoek moeten verrichten aan de hand van die parlementaire stukken.
Dit advies wordt dan ook gegeven onder het voorbehoud dat de decreetgever de aldus geamendeerde tekst ongewijzigd aanneemt. (2) Indien de gestelde voorwaarden vervuld zijn, zouden eventueel wel opdrachten aan de Deposito- en Consignatie kunnen worden gegeven met toepassing van artikel 10 van de bijzondere wet 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen'.(3) Koninklijk besluit nr.150 van 18 maart 1935 `tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934'. Krachtens artikel 4 van de gecoördineerde wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas, maakt die kas een afzonderlijk bestuur uit, dat onder het onmiddellijke gezag van de (federale) Minister van Financiën staat. (4) GwH 21 november 2013, nr.158/2013, B.6.2. (5) Zie artikel 5.0.0.0.1, 4°, van de Codex. (6) Artikel 90 van het Wetboek der Successierechten is echter nog van toepassing wat het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreft.Daarmee zou rekening moeten worden gehouden bij een eventuele schrapping van de verwijzing naar die bepaling. (7) Zie artikel 5.0.0.0.1, 4°, van de Codex. (8) Zie in dit verband adv.RvS 56.561/1/V van 3 september 2014, Parl.St. Vl.Parl. 2014-15, nr. 114/1, p. 293, randnr. 6 (waarin wordt opgemerkt dat de regeling slechts op grond van artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 kan worden aangenomen).
19 DECEMBER 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013 en diverse andere bepalingen in het licht van de overname van de dienst van de registratie- en erfbelasting De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
Gelet op het Wetboek van 31 maart 1936 der Successierechten, artikel 60bis, § 11, derde en vierde lid, gewijzigd bij decreet van 22 december 1999 en bij decreet van 23 december 2011;
Gelet op de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, artikel 54, § 6, gewijzigd bij decreet van 21 december 1994;
Gelet op de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;
Gelet op het Bosdecreet van 13 juni 1990;
Gelet op het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, artikel 6, § 1, gewijzigd bij decreet van 12 februari 2010, artikel 7, gewijzigd bij decreet van 12 februari 2010 en decreet van 20 december 2013, artikel 7bis, gewijzigd bij decreet van 12 februari 2010 en decreet van 20 december 2013, en artikel 7ter, gewijzigd bij decreet van 12 februari 2010;
Gelet op het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg;
Gelet op het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, artikel 40, § 4, en artikel 79;
Gelet op het decreet van 6 juli 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2001, artikel 7;
Gelet op het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen;
Gelet op het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid;
Gelet op het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten;
Gelet op de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009;
Gelet op de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, artikel 1.1.0.0.4, artikel 2.7.4.2.4, § 2, eerste lid, 2.7.6.0.1, § 4, 2.7.6.0.3, 2.8.6.0.1, tweede lid, 2.8.6.0.7, § 2, eerste lid, 2.9.4.2.4, § 2, 1°, 2.9.4.2.8, § 1, 2.9.6.0.3, derde lid, 2.9.6.0.4, 2.9.7.0.2, tweede lid, 2.10.6.0.3, tweede lid, 3.4.3.0.2, 3.6.0.0.6, § 6, eerste lid, 2°, 3.13.1.3.7, ingevoegd bij decreet van 19 december 2014, artikel 4.6.0.0.2, gewijzigd bij decreet van 19 december 2014, en artikel 5.0.0.0.1, 4° en 5°, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2014;
Gelet op het koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 januari 1940 betreffende de uitvoering van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 juli 1972 betreffende de uitvoering der artikelen 117 en 120 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 1978 tot uitvoering van de wet van 27 april 1978 tot bevordering van de bilaterale en multilaterale ruil van ongebouwde landeigendommen en bossen;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 november 1980 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van artikel 482 van het Wetboek der successierechten;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 1995 tot regeling van de vrijstelling inzake successierechten verbonden aan de maatschappelijke rechten in vennootschappen opgericht in het kader van de realisatie en/of financiering van investeringsprogramma's van serviceflats;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 oktober 1996 tot uitvoering van artikel 54 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 18 november 1997 betreffende de vrijstelling van successierechten voor familiale ondernemingen en familiale vennootschappen;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 april 1999 tot vaststelling van de modaliteiten van de aandeelhouderschapsovereenkomst bedoeld in artikel 140ter, 3°, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 november 2001 houdende de toekenning van een subsidie aan Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn en verenigingen zonder winstoogmerk als tegemoetkoming in de vergoeding voor de verwerving van de eigendom van de serviceflatgebouwen die op hun grond zijn opgericht in het kader van een onroerende leasingovereenkomst met de BEVAK;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 augustus 2003 houdende aanvullende regels betreffende de inbetalinggeving van kunstwerken ter voldoening van de successierechten, tot vaststelling van de nadere regels betreffende de betaling en de teruggave van de schattingskosten bedoeld in artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten en in artikel 111, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van elk van de artikelen van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 tot uitvoering van artikel 55ter en 55quater van het Wetboek der successierechten;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 tot regeling van de investeringswaarborg voor woonzorgcentra, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 2007 betreffende de vorm van het attest tot het verkrijgen van kosteloze registratie in het kader van een Brownfieldproject dat het voorwerp uitmaakt van een Brownfieldconvenant;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juni 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de preventieve en ambulante gezondheidszorg;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor het algemeen welzijnswerk;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart 2011 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor gezinnen met kinderen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2012 tot uitvoering van de artikelen 140quinquies en 140sexies van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en de artikelen 60/4 en 60/5 van het Wetboek der successierechten;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 houdende de voorwaarden waaronder de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en het Vlaams Woningfonds bijzondere sociale leningen aan particulieren kunnen toestaan;
Gelet op het besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013;
Gelet op het ministerieel besluit van 9 maart 2000 betreffende de formulieren voor aangifte inzake successierechten;
Gelet op het ministerieel besluit van 30 januari 2004 houdende de werkwijze en de organisatie van de bijzondere commissie, belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten;
Gelet op het ministerieel besluit van 20 april 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten;
Gelet op het ministerieel besluit van 25 april 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten;
Gelet op het ministerieel besluit van 5 oktober 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten;
Gelet op het ministerieel besluit van 29 oktober 2010 tot nadere invulling van de regels inzake de indeling van de verrichtingen in de financiële administratie, de boekhoudkundige waarderings- en rubriceringsregels, de financiële rapportering aan de Vlaamse overheid en de boekhoudkundige organisatie van de sociale huisvestingsmaatschappijen;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 oktober 2014;
Gelet op advies 56.749/3 van de Raad van State, gegeven op 10 december 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken Article 1er. In artikel 40, derde lid, van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken, wordt de zinsnede "het artikel 72 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten" vervangen door de zinsnede "artikel 2.9.4.2.8, § 1, artikel 2.9.6.0.4, en artikel 3.12.3.0.1, § 1, 2° en 3°, § 3, vierde lid, en § 5, vijfde lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Bosdecreet van 13 juni 1990
Art. 2.In artikel 13bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990, ingevoegd bij het decreet van 9 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "Het recht van successie of van overgang bij overlijden dat" vervangen door de woorden "De erfbelasting die"; 2° in het eerste lid wordt de zinsnede "artikel 55quater van het Wetboek der successierechten" vervangen door de zinsnede "artikel 2.7.6.0.3 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013"; 3° in het tweede lid, 2), wordt de zinsnede "onder 1) van § 2 van artikel 55quater van het Wetboek der successierechten" vervangen door de zinsnede "in artikel 2.7.6.0.3, tweede lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013". HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg
Art. 3.In artikel 35, § 3, tweede lid, van het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, ingevoegd bij het decreet van 8 december 2000 en vernummerd bij het decreet van 13 februari 2004, worden de woorden "de registratie- of successierechten" vervangen door de woorden "de registratie- of erfbelasting". HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het decreet van 6 juli 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2001
Art. 4.In artikel 7, § 1, eerste lid, van het decreet van 6 juli 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2001 wordt de zinsnede "artikel 55bis, § 2, van het Wetboek der successierechten, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994" vervangen door de zindsnede "artikel 2.7.6.0.1, § 2, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013". HOOFDSTUK 5. - Wijziging van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen
Art. 5.In artikel 9 van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, vervangen bij het decreet van 7 mei 2004, wordt paragraaf 9 opgeheven. HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten
Art. 6.In artikel 21/1 van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten, ingevoegd bij het decreet van 27 maart 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede "artikel 161, 14°, van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten" vervangen door de zinsnede "artikel 2.8.6.0.1, eerste lid, 4°, en tweede tot en met vierde lid, artikel 2.9.6.0.3, eerste lid, 12°, artikel 2.9.6.0.3, derde tot en met vijfde lid, en artikel 2.10.6.0.3 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013"; 2° in paragraaf 2, eerste lid, wordt de zinsnede "artikel 161, 14°, eerste lid, van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten" vervangen door de zinsnede "artikel 2.8.6.0.1, eerste lid, 4°, artikel 2.9.6.0.3, eerste lid, 12°, en artikel 2.10.6.0.3, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013"; 3° in paragraaf 2, eerste lid, wordt de zinsnede "artikel 161, 14°, tweede lid, van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten" vervangen door de zinsnede "artikel 2.8.6.0.1, tweede lid, artikel 2.9.6.0.3, derde lid, en artikel 2.10.6.0.3, tweede lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013". HOOFDSTUK 7. - Wijzigingen van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid
Art. 7.In artikel 3.1.10, § 1, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt de zinsnede "de artikelen 45 en 46 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten" vervangen door de zinsnede "artikel 2.9.3.0.1 en 2.9.7.0.2 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013"; 2° in het tweede lid, 2°, wordt de zinsnede "artikel 46bis, vierde lid, 2°, c), van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten" vervangen door de zinsnede "artikel 2.9.3.0.2, § 2, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013". HOOFDSTUK 8. - Wijzigingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009
Art. 8.In artikel 2.6.2, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "de registratie- of successierechten" vervangen door de woorden "de registratie- of erfbelasting";2° in het derde lid, 1°, wordt het woord "registratierechten" vervangen door het woord "registratiebelasting". HOOFDSTUK 9. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 1995 tot regeling van de vrijstelling inzake successierechten verbonden aan de maatschappelijke rechten in vennootschappen opgericht in het kader van de realisatie en/of financiering van investeringsprogramma's van serviceflats
Art. 9.In artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 1995 tot regeling van de vrijstelling inzake successierechten verbonden aan de maatschappelijke rechten in vennootschappen opgericht in het kader van de realisatie en/of financiering van investeringsprogramma's van serviceflats, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 3 december 1996 en 21 december 2012, wordt de zinsnede "artikel 11" vervangen door de zinsnede "artikel 2.7.6.0.1, § 4, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013". HOOFDSTUK 1 0. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 oktober 1996 tot uitvoering van artikel 54 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud
Art. 10.In artikel 1, § 1, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 oktober 1996 tot uitvoering van artikel 54 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud worden de woorden "de registratie- of successierechten" vervangen door de woorden "de registratie- of erfbelasting".
Art. 11.In artikel 9, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007, worden de woorden "de registratie- of successierechten" vervangen door de woorden "de registratie- of erfbelasting". HOOFDSTUK 1 1. - Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 november 1997 betreffende de vrijstelling van successierechten voor familiale ondernemingen en familiale vennootschappen voor zover het betrekking heeft op overlijdens van vóór 1 januari 2012
Art. 12.Artikel 2bis en 2ter van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 november 1997 betreffende de vrijstelling van successierechten voor familiale ondernemingen en familiale vennootschappen, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 2006, worden opgeheven.
Art. 13.Artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 6 juli 2001 en 23 april 2004, wordt opgeheven.
Art. 14.Artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 6 juli 2001 en 23 juni 2006, wordt opgeheven.".
Art. 15.In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 en 23 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het tweede lid opgeheven;2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : " § 2.Bij die kennisgeving moet een afschrift worden gevoegd van de RSZ-aangiften, van het aandelenregister en/of van de stukken waaruit de wijziging blijkt."; 3° paragraaf 3 en paragraaf 4 worden opgeheven.
Art. 16.In artikel 6, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 2001, wordt het woord "administratie" vervangen door de woorden "bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.".
Art. 17.Bijlage 1 tot en met 4 bij het hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 22 september 2008, worden opgeheven.
Art. 18.In bijlage 5 bij hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 22 september 2008, wordt de zinsnede "artikel 133 en volgende van het Wetboek van successierechten" vervangen door de zinsnede "de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 15, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013". HOOFDSTUK 1 2. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg
Art. 19.In artikel 8, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juni 1999 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor voorzieningen voor ouderen en voorzieningen in de thuiszorg, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 november 2011, wordt het woord "registratierechten" vervangen door de woorden "registratiebelasting of registratierechten". HOOFDSTUK 1 3. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 november 2001 houdende de toekenning van een subsidie aan Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn en verenigingen zonder winstoogmerk als tegemoetkoming in de vergoeding voor de verwerving van de eigendom van de serviceflatgebouwen die op hun grond zijn opgericht in het kader van een onroerende leasingovereenkomst met de BEVAK
Art. 20.In artikel 1, 2°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 november 2001 houdende de toekenning van een subsidie aan Openbare Centra voor maatschappelijk welzijn en verenigingen zonder winstoogmerk als tegemoetkoming in de vergoeding voor de verwerving van de eigendom van de serviceflatgebouwen die op hun grond zijn opgericht in het kader van een onroerende leasingovereenkomst met de BEVAK wordt de zinsnede "artikel 55bis, § 2, van het Wetboek der successierechten, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994, en van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 1995 tot regeling van de het vrijstelling inzake successierechten verbonden aan de maatschappelijke rechten in vennootschappen, opgericht in het kader van de realisatie en/of financiering van investeringsprogramma's van serviceflats" vervangen door de zinsnede "artikel 2.7.6.0.1, § 2, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013". HOOFDSTUK 1 4. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 tot regeling van de investeringswaarborg voor woonzorgcentra, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden
Art. 21.In artikel 4, vierde lid, 3°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 tot regeling van de investeringswaarborg voor woonzorgcentra, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden wordt het woord "registratierechten" vervangen door de woorden "registratiebelasting of registratierechten". HOOFDSTUK 1 5. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juni 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand
Art. 22.In artikel 11, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juni 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand wordt het woord "registratierechten" vervangen door de woorden "registratiebelasting of registratierechten". HOOFDSTUK 1 6. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de preventieve en ambulante gezondheidszorg
Art. 23.In artikel 14, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de preventieve en ambulante gezondheidszorg wordt het woord "registratierechten" vervangen door de woorden "registratiebelasting of registratierechten". HOOFDSTUK 1 7. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor het algemeen welzijnswerk
Art. 24.In artikel 10, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 september 2010 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor het algemeen welzijnswerk wordt het woord "registratierechten" vervangen door de woorden "registratiebelasting of registratierechten". HOOFDSTUK 1 8. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart 2011 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor gezinnen met kinderen
Art. 25.In artikel 13, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 maart 2011 tot vaststelling van de investeringssubsidie en de bouwtechnische en bouwfysische normen voor de voorzieningen voor gezinnen met kinderen wordt het woord "registratierechten" vervangen door de woorden "registratiebelasting of registratierechten". HOOFDSTUK 1 9. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 houdende de voorwaarden waaronder de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en het Vlaams Woningfonds bijzondere sociale leningen aan particulieren kunnen toestaan
Art. 26.In artikel 9, zevende lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2013 houdende de voorwaarden waaronder de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en het Vlaams Woningfonds bijzondere sociale leningen aan particulieren kunnen toestaan wordt het woord "registratierechten" vervangen door de woorden "registratiebelasting of registratierechten". HOOFDSTUK 2 0. - Wijzigingen van het besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013
Art. 27.Artikel 1.1.0.0.1. van het besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013 wordt vervangen door wat volgt : "Art. 1.1.0.0.1. De begrippen, gehanteerd in titel 2, hoofdstuk 5, worden geïnterpreteerd in overeenstemming met de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 1996 betreffende de heffing ter bestrijding van verkrotting van gebouwen en/of woningen.
De begrippen, gehanteerd in titel 2, hoofdstuk 6, worden geïnterpreteerd in overeenstemming met de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten.
In titel 3, hoofdstuk 4, afdeling 3, van dit besluit wordt verstaan onder : de bijzondere commissie : de bijzondere commissie, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.
In titel 3, hoofdstuk 20, van dit besluit wordt verstaan onder : 1° het Agentschap : het Agentschap voor Natuur en Bos, vermeld in artikel 27, § 1, 2° van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie; 2° uitgebreid beheerplan van bossen : het beheerplan dat de gegevens bevat, vermeld in bijlage I bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 2003 betreffende de beheerplannen van bossen.".
Art. 28.Aan titel 2 van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk 7, dat bestaat uit artikel 2.7.1.0.1 tot en met 2.7.7.0.1, toegevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk 7. Erfbelasting Afdeling 1. Belastbaar voorwerp
Art. 2.7.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.. Afdeling 2. Belastingplichtigen
Art. 2.7.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 3. Belastbare grondslag
Art. 2.7.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 4. Tarieven
Art. 2.7.4.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 5. Verminderingen
Art. 2.7.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 6. Vrijstellingen
Art. 2.7.6.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 7. Wijze van heffing
Art. 2.7.7.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.".
Art. 29.Aan titel 2 van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk 8, dat bestaat uit artikel 2.8.1.0.1 tot en met 2.8.7.0.1, toegevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk 8. Schenkbelasting Afdeling 1. Belastbaar voorwerp
Art. 2.8.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 2. Belastingplichtigen
Art. 2.8.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 3. Belastbare grondslag
Art. 2.8.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 4. Tarieven
Art. 2.8.4.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 5. Verminderingen
Art. 2.8.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 6. Vrijstellingen
Art. 2.8.6.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 7. Wijze van heffing
Art. 2.8.7.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.".
Art. 30.Aan titel 2 van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk 9, dat bestaat uit artikel 2.9.1.0.1 tot en met 2.9.7.0.1, toegevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk 9. Verkooprecht Afdeling 1. Belastbaar voorwerp
Art. 2.9.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 2. Belastingplichtigen
Art. 2.9.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 3. Belastbare grondslag
Art. 2.9.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 4. Tarieven
Art. 2.9.4.0.1. In het geval, vermeld in artikel 3.6.0.0.6, § 6, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wordt het maximum inkomen van het gebouwd onroerend goed en van zijn aanhorigheden vastgesteld conform artikel 2.9.4.2.1, § 2, 2°, b) en c), van de voormelde codex en volgens het daarin gemaakte onderscheid, met dien verstande dat de datum waarop het kadastraal inkomen is vastgesteld na voltooiing van het gebouw, in de plaats komt van de datum van de akte van verkrijging.
Art. 2.9.4.0.2. De coëfficiënt, vermeld in artikel 2.9.4.2.8, § 1, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wordt vastgesteld op driehonderdvijftig. Afdeling 5. Verminderingen
Art. 2.9.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 6. Vrijstellingen.
Art. 2.9.6.0.1. De coëfficiënt, vermeld in artikel 2.9.6.0.4 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wordt bepaald met toepassing van artikel 2.9.4.0.2. Afdeling 7. Wijze van heffing
Art. 2.9.7.0.1. De coëfficiënt, vermeld in artikel 2.9.7.0.2, tweede lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wordt bepaald met toepassing van artikel 2.9.4.0.2..".
Art. 31.Aan titel 2 van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk 10, dat bestaat uit artikel 2.10.1.0.1 tot en met artikel 2.10.7.0.1, toegevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk 10. Verdeelrecht Afdeling 1. Belastbaar voorwerp
Art. 2.10.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 2. Belastingplichtigen
Art. 2.10.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 3. Belastbare grondslag
Art. 2.10.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 4. Tarieven
Art. 2.10.4.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 5. Verminderingen
Art. 2.10.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 6. Vrijstellingen
Art. 2.10.6.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 7. Wijze van heffing
Art. 2.10.7.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.".
Art. 32.Aan titel 2 van hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk 11, dat bestaat uit artikel 2.11.1.0.1 tot en met artikel 2.11.7.0.1, toegevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk 11. Recht op hypotheekvestiging Afdeling 1. Belastbaar voorwerp
Art. 2.11.1.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 2. Belastingplichtigen
Art. 2.11.2.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 3. Belastbare grondslag
Art. 2.11.3.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 4. Tarieven
Art. 2.11.4.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 5. Verminderingen
Art. 2.11.5.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 6. Vrijstellingen
Art. 2.11.6.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik. Afdeling 7. Wijze van heffing
Art. 2.11.7.0.1. Voorbehouden voor toekomstig gebruik.".
Art. 33.Aan titel 3, hoofdstuk 3, afdeling 1, van hetzelfde besluit wordt een artikel 3.3.1.0.3 toegevoegd, dat luidt als volgt : "Art. 3.3.1.0.3. De aangifte van nalatenschap, vermeld in artikel 3.3.1.0.5 of 3.3.1.0.6 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wordt gedaan door middel van een formulier, dat wordt afgeleverd door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie en dat de elementen bevat, vermeld in artikel 3.3.10.8, § 1, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013."
Art. 34.Aan titel 3, hoofdstuk 4, afdeling 3, van hetzelfde besluit worden een artikel 3.4.3.0.3 tot en met 3.4.3.0.8 toegevoegd, die luiden als volgt : "Art. 3.4.3.0.3. § 1. Als de kunstwerken in hun geheel deel uitmaken van de nalatenschap of op de dag van het overlijden in hun geheel toebehoren aan de overledene en zijn overlevende echtgenoot, moet de schattingsaanvraag, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, zevende lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, worden ingediend voor het verstrijken van hetzij de normale termijn voor de indiening van de aangifte, vermeld in artikel 3.3.1.0.5, § 2, van de voormelde codex, hetzij de termijn voor de aangifte die conform artikel 3.3.1.0.7 van de voormelde codex werd verlengd, als de verlenging van de termijn van indiening werd toegestaan op andere gronden dan de indiening van de schattingsaanvraag.
Als datum van de schattingsaanvraag geldt de datum van de afgifte bij de post van de aangetekende brief. § 2. Als de kunstwerken op de dag van het overlijden in hun geheel toebehoren aan de overlevende echtgenoot of aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden, moet de schattingsaanvraag, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, zevende lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, worden ingediend voor het verstrijken van de betalingstermijn, vermeld in artikel 3.4.2.0.1, eerste lid, van de voormelde codex.
Als datum van de schattingsaanvraag geldt de datum van de afgifte bij de post van de aangetekende brief. § 3. Zowel in het geval, vermeld in paragraaf 1, als in het geval, vermeld in paragraaf 2, geldt de schattingsaanvraag als aanbod tot inbetalinggeving. § 4. De schattingsaanvraag, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, zevende lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, vermeldt : 1° de voornamen, de achternaam en de laatste fiscale woonplaats van de erflater en de plaats en de datum van zijn overlijden;2° de voornamen, de achternaam en de woonplaats van iedere schattingsaanvrager, de titel krachtens welke ze tot de nalatenschap komen en de vermelding of ze al dan niet gehouden zijn tot de indiening van de aangifte van nalatenschap;3° de keuze van de woonplaats in België van één van de schattingsaanvragers als plaats waar alle kennisgevingen aan de schattingsaanvragers naar kunnen worden gestuurd;4° een nauwkeurige beschrijving van ieder kunstwerk waarvan de schatting wordt gevraagd met vermelding van de auteurs ervan, de situering van de kunstwerken in het oeuvre van de auteurs, de plaatsen waar ze eventueel werden tentoongesteld, de staat waarin het kunstwerk verkeert en de plaats waar ze zich zullen bevinden gedurende de procedure van inbetalinggeving als het om moeilijk verplaatsbare kunstwerken gaat;5° of de kunstwerken al dan niet verzekerd zijn, en als de kunstwerken verzekerd zijn, de naam van de verzekeringsmaatschappijen, de datum en het nummer van de polissen en de verzekerde waarde per kunstwerk als ze afzonderlijk zijn verzekerd; 6° de uitdrukkelijke bevestiging dat ieder kunstwerk waarvan de schatting wordt gevraagd voldoet aan de eigendomsvoorwaarde, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, tweede lid, van de voormelde codex, met specificatie van de wijze waarop de titel van eigendom van de schattingsaanvragers tot stand is gekomen. § 5. De schattingsaanvraag, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, zevende lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, bevat ook een dossier met daarin : 1° stukken en elementen die de eigendomstitels van de schattingsaanvragers staven;2° recente fotografische of andere afbeeldingen van de kunstwerken;3° in voorkomend geval, een kopie van de echtheidscertificaten die de aangevers bezitten;4° als de schattingsaanvragers daarover beschikken, alle stukken of elementen die een indicatie geven van de actuele waarde van de aangeboden kunstwerken;5° alle stukken of elementen waaruit blijkt dat de kunstwerken naar het oordeel van de schattingsaanvragers internationale faam hebben of waaruit blijkt dat de kunstwerken tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoren;6° een afschrift van alle verzekeringscontracten die permanent of occasioneel voor de aangeboden kunstwerken werden gesloten, met de bijgevoegde expertiseverslagen die eventueel werden opgemaakt om de te verzekeren waarde te bepalen. § 6. De bijzondere commissie reikt een ontvangstbewijs van de schattingsaanvraag uit aan de schattingsaanvragers. § 7. Als de schattingsaanvraag of het dossier dat bij de aanvraag moet worden gevoegd onvolledig of onduidelijk is, vraagt de bijzondere commissie de nodige stukken of bewijzen op bij de schattingsaanvragers. § 8. De bijzondere commissie adviseert conform artikel 3.4.3.0.2, § 2, eerste lid, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen tot de onontvankelijkheid van de schattingsaanvraag te beslissen als : 1° de aanvraag niet voldoet aan de vereisten, vermeld in paragraaf 4;2° de schattingsaanvragers de stukken, vermeld in paragraaf 7, die de bijzondere commissie heeft opgevraagd niet leveren binnen een termijn van een maand;3° de schattingsaanvraag laattijdig werd ingediend. In het geval, vermeld in het eerste lid, neemt de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen de beslissing om het aanbod tot afgifte van kunstwerken te verwerpen. Hij stelt de bijzondere commissie in kennis van zijn beslissing om het aanbod tot afgifte van kunstwerken te verwerpen.
De bijzondere commissie brengt de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie op de hoogte van de beslissing van de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen, om het aanbod tot afgifte van kunstwerken te verwerpen. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie brengt vervolgens de schattingsaanvragers van deze beslissing op de hoogte.
Art. 3.4.3.0.4. § 1. De bijzondere commissie kan eisen dat de kunstwerken die ter betaling van de invorderbare erfbelasting worden aangeboden, worden getoond aan de bijzondere commissie of aan de experten of instellingen die ze heeft aangewezen.
De bijzondere commissie kan ook eisen dat de kunstwerken aan de bijzondere commissie of aan de experten of instellingen die ze heeft aangewezen, in bruikleen gegeven worden voor nader onderzoek naar de echtheid en naar de kosten van restauratie of instandhouding ervan.
De voorzitter van de bijzondere commissie bepaalt de datum en de plaats van de uitvoering van die verplichtingen in overleg met de schattingsaanvragers. Als een kunstwerk moeilijk te verplaatsen is, kunnen de schattingsaanvragers verzoeken zich van de hun opgelegde verplichtingen te kwijten door het kunstwerk op de dagen en uren die de voorzitter heeft bepaald, toegankelijk te maken voor de bijzondere commissie of voor de experten die de bijzondere commissie heeft aangewezen of de vertegenwoordigers van de instellingen die de bijzondere commissie heeft aangewezen. De plaats waar het kunstwerk toegankelijk wordt gemaakt, moet in België liggen.
De kunstwerken worden getoond en het in bruikleen gegeven op risico van de schattingsaanvragers. Met uitzondering van artikel 1883, zijn artikel 1880 tot en met 1891 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. § 2. Als de schattingsaanvragers zich niet kunnen of willen kwijten van de verplichtingen, vermeld in paragraaf 1, adviseert de bijzondere commissie conform artikel 3.4.3.0.2, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen, op grond daarvan tot de onontvankelijkheid van de schattingsaanvraag te beslissen.
In het geval, vermeld in het eerste lid, neemt de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen de beslissing om het aanbod tot afgifte van kunstwerken te verwerpen. Hij stelt de bijzondere commissie in kennis van zijn beslissing om het aanbod tot afgifte van kunstwerken te verwerpen.
De bijzondere commissie brengt de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie op de hoogte van de beslissing van de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen, om het aanbod tot afgifte van kunstwerken te verwerpen. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie brengt vervolgens de schattingsaanvragers van deze beslissing op de hoogte. § 3. Als de bijzondere commissie vaststelt dat geen van de kunstwerken voldoet aan de kwalitatieve vereisten, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, geeft ze een negatief advies aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen conform artikel 3.4.3.0.2, § 2, eerste lid, van de voormelde codex.
In het geval, vermeld in het eerste lid, neemt de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen de beslissing om het aanbod tot afgifte van kunstwerken te verwerpen. Hij stelt de bijzondere commissie in kennis van zijn beslissing om het aanbod tot afgifte van kunstwerken te verwerpen.
De bijzondere commissie brengt de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie op de hoogte van de beslissing van de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen, om het aanbod tot afgifte van kunstwerken te verwerpen. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie brengt vervolgens de schattingsaanvragers van deze beslissing op de hoogte. § 4. Als de bijzondere commissie oordeelt dat sommige van de kunstwerken wel en andere niet voldoen aan de kwalitatieve vereisten, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, brengt de voorzitter van de commissie de schattingsaanvragers daarvan op de hoogte.
In het geval, vermeld in het eerste lid, hebben de schattingsaanvragers de mogelijkheid om hun aanvraag te beperken tot de kunstwerken die voldoen aan de kwalitatieve vereisten, vermeld in het eerste lid. Ze brengen de voorzitter van de bijzondere commissie daarvan op de hoogte binnen een maand, te rekenen vanaf de datum van de verzending van de kennisgeving, vermeld in het eerste lid.
Bij gebrek aan een tijdige kennisgeving als vermeld in het tweede lid, geeft de bijzondere commissie een negatief advies aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen, conform artikel 3.4.3.0.2, § 2, eerste lid, van de voormelde codex, met betrekking tot de totaliteit van de kunstwerken. Er wordt dan verder gehandeld conform paragraaf 3, tweede lid. § 5. De bijzondere commissie stelt een verslag op van haar voorlopige bevindingen met betrekking tot de waarde van de kunstwerken die voldoen aan de kwalitatieve vereisten, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.
De bijzondere commissie brengt de schattingsaanvragers op de hoogte van het verslag, vermeld in het eerste lid. De schattingsaanvragers beschikken over een termijn van een maand, te rekenen vanaf de derde dag na de verzending van de voorlopige bevindingen, om hun opmerkingen kenbaar te maken.
Na het verstrijken van de termijn, vermeld in het tweede lid, stelt de bijzondere commissie het definitieve schattingsverslag op. Dat verslag geldt als advies met betrekking tot de vastgestelde waarde van de kunstwerken.
De bijzondere commissie brengt de schattingsaanvragers op de hoogte van het definitieve schattingsverslag, vermeld in het derde lid.
Art. 3.4.3.0.5. § 1. Binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van de beslissing van de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen, vermeld in artikel 3.4.3.0.3, § 8, tweede lid, artikel 3.4.3.0.4, § 2, tweede lid, § 3, tweede lid, en § 4, derde lid, dienen de schattingsaanvragers de aangifte van nalatenschap in als een verlenging van de indieningstermijn alleen voor de schattingsaanvraag werd toegestaan.
Binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van de beslissing van de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen, vermeld artikel 3.4.3.0.3, § 8, tweede lid, artikel 3.4.3.0.4, § 2, tweede lid, en § 3, tweede lid, wordt een aanvullende aangifte ingediend als de kunstwerken waarvoor een schattingsaanvraag werd ingediend, in de aangifte zijn aangegeven met een "pro-memorie"- vermelding. Dat geldt ook voor de goederen die de schattingsaanvragers met toepassing van artikel 3.4.3.0.4, § 4, hebben teruggetrokken. § 2. Als op het tijdstip van de kennisgeving, vermeld in artikel 3.4.3.0.4, § 5, vierde lid, de aangifte van nalatenschap al ingediend is, dan moet geen aanvullende aangifte worden ingediend. Als in de oorspronkelijke aangifte de waarde van de aangeboden kunstwerken niet als "pro memorie" werd aangegeven, wordt die waardering gelijkgesteld met een "pro memorie"-vermelding.
Er moet evenmin een aanvullende aangifte worden ingediend als het een aangifte betreft waarvoor personen die niet tot indiening gehouden zijn, een ontvankelijke schattingsaanvraag hebben ingediend. In dat geval worden de waarden, vermeld in de oorspronkelijke aangifte, gelijkgesteld met een "pro memorie"-vermelding.
In de gevallen, vermeld in het eerste en tweede lid, vormen de "pro memorie"-vermeldingen of de daarmee gelijkgestelde vermelding in de ingediende aangifte samen met de kennisgeving, vermeld in artikel 3.4.3.0.4, § 5, vierde lid, de aangegeven waarde van de kunstwerken. § 3. Als de aangifte van nalatenschap nog niet ingediend is op het tijdstip van de kennisgeving, vermeld in artikel 3.4.3.0.4, § 5, vierde lid, en de schattingsaanvraag ingediend werd door een of meer personen die gehouden zijn tot de indiening van de aangifte van nalatenschap, dan geven de aangevers de door de bijzondere commissie geadviseerde waarde van de kunstwerken conform artikel 3.4.3.0.2, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 op in de aangifte van nalatenschap, met de vermelding dat die waarde conform artikel 3.4.3.0.2, § 2, eerste lid, van de voormelde codex,werd geadviseerd door de bijzondere commissie. § 4. Als de waarde van de aangeboden kunstwerken, geadviseerd door de bijzondere commissie conform artikel 3.4.3.0.2, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, lager is dan of gelijk is aan het gezamenlijke bedrag van de erfbelasting, verschuldigd door de schattingsaanvragers, kunnen de schattingsaanvragers het aanbod alsnog geheel of gedeeltelijk intrekken.
Als de waarde van de aangeboden kunstwerken, geadviseerd door de bijzondere commissie conform artikel 3.4.3.0.2, § 2, eerste lid, van de voormelde codex, het bedrag van de erfbelasting dat gezamenlijk door de schattingsaanvragers verschuldigd, overtreft, hebben ze de keuze om het aanbod te bevestigen, het aanbod aan te passen door een of meer kunstwerken uit het aanbod terug te trekken zodat de waarde van de overblijvende kunstwerken minder bedraagt dan of gelijk is aan de verschuldigde erfbelasting, of het aanbod in te trekken. In geval van bevestiging van het aanbod zal, als de schattingsaanvragers daarvoor opteren, het saldo worden toegerekend op de erfbelasting, berekend ten laste van andere met name genoemde erfgenamen, legatarissen of begiftigden. Als er na die toerekening nog een saldo overblijft, zal dat worden toegerekend op na te vorderen erfbelasting ten laste van de schattingsaanvragers en, in voorkomend geval, op na te vorderen erfbelasting ten laste van de andere met name genoemde erfgenamen, legatarissen of begiftigden. De bevestiging van het aanbod levert geen recht op uitkering van het saldo op.
In het geval, vermeld in artikel 3.4.3.0.3, § 1, blijft bij aanpassing of bij intrekking van het aanbod, vermeld in het tweede lid, de door de bijzondere commissie geadviseerde waarde van de kunstwerken conform artikel 3.4.3.0.2, § 2, eerste lid, van de voormelde codex, die afhangen van de nalatenschap, de waarde die in aanmerking wordt genomen voor de heffing van de erfbelasting. § 5. Binnen een maand na de verzending van het aanslagbiljet brengen de schattingsaanvragers : 1° in geval van paragraaf 4, eerste lid, de bijzondere commissie op de hoogte van de intrekking van het aanbod of van de bedragen ten belope waarvan de erfbelasting, verschuldigd door de schattingsaanvragers, met de inbetalinggeving kan worden voldaan als het aanbod tot inbetalinggeving wordt aanvaard door de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen;2° in geval van paragraaf 4, tweede lid, de bijzondere commissie op de hoogte van de bevestiging, de aanpassing of de intrekking van het aanbod.Als het aanbod wordt aangepast vermelden de schattingsaanvragers de bedragen ten belope waarvan de erfbelasting, verschuldigd door de schattingsaanvragers, met de inbetalinggeving kan worden voldaan als het aanbod tot inbetalinggeving wordt aanvaard door de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen. Als het aanbod wordt bevestigd, vermelden ze in voorkomend geval de bedragen ten belope waarvan de erfbelasting, verschuldigd door de schattingsaanvragers en door de andere met naam genoemde erfgenamen, legatarissen of begiftigden, met de inbetalinggeving kan worden voldaan als het aanbod tot inbetalinggeving wordt aanvaard door de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen.
Bij gebreke van de kennisgeving aan de bijzondere commissie, vermeld in het eerste lid, 1°, worden de schattingsaanvragers geacht het aanbod te hebben bevestigd en zal de erfbelasting, verschuldigd door de schattingsaanvragers, geacht worden te zijn voldaan naar evenredigheid van ieders aandeel in de gezamenlijk door hen verschuldigde belasting in het geval, vermeld in artikel 3.4.3.0.3, § 1 en naar evenredigheid van ieders aandeel in de eigendom van het kunstwerk in het geval, vermeld in artikel 3.4.3.0.3, § 2, als het aanbod tot inbetalinggeving wordt aanvaard door de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen.
Bij gebreke van de kennisgeving van de bevestiging, aanpassing of intrekking van het aanbod tot inbetalinggeving aan de bijzondere commissie, vermeld in het eerste lid, 2°, worden de schattingsaanvragers geacht het aanbod te hebben bevestigd. In dat geval zal de erfbelasting, verschuldigd door de schattingsaanvragers, geacht worden te zijn voldaan, als het aanbod tot inbetalinggeving wordt aanvaard door de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen. Het saldo zal niet toegerekend worden.
Art. 3.4.3.0.6. § 1. De voorzitter van de bijzondere commissie bezorgt het advies over de kwalitatieve vereisten, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, en over de vastgestelde waarde van de kunstwerken aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen.
Bij het advies wordt een dossier gevoegd dat de volgende stukken bevat : 1° de schattingsaanvraag, het dossier, vermeld in artikel 3.4.3.0.3, § 5, en alle stukken of bewijzen die de schattingsaanvragers met toepassing van artikel 3.4.3.0.3, § 7, hebben voorgelegd; 2° de door de aanvrager gedane kennisgevingen ter uitvoering van artikel 3.4.3.0.5, § 5, eerste lid. Bij gebrek aan kennisgevingen vermeldt de voorzitter van de bijzondere commissie dat toepassing wordt gemaakt van artikel 3.4.3.0.5, § 5, tweede lid; 3° in voorkomend geval, de door de bijzondere commissie opgemaakte lijst van de musea of de instellingen die belangstelling tonen om de kunstwerken in bruikleen te krijgen voor opneming in hun collecties;4° een gemotiveerd advies over de meest geschikte bestemming van de aangeboden kunstwerken. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen, brengt de voorzitter van de bijzondere commissie op de hoogte van zijn beslissing over het aanbod.
Als de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen, niet alle aangeboden kunstwerken aanvaardt, worden de bedragen, die door de inbetalinggevers werden meegedeeld conform artikel 3.4.3.0.5, § 5, eerste lid, en ten belope waarvan ze de erfbelasting die ieder van hen verschuldigd is, met het aanbod willen voldoen, herleid naar evenredigheid van de waarde van de kunstwerken die de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen, heeft aanvaard.
Voor de kunstwerken die de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen, aanvaardt, vermeldt hij in die kennisgeving de musea of de instellingen waaraan de kunstwerken moeten worden afgegeven.
De voorzitter van de bijzondere commissie brengt de inbetalinggevers en de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie op de hoogte van de beslissing van de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen, met vermelding van de bedragen ten belope waarvan de door ieder van de inbetalinggevers verschuldigde erfbelasting door de afgifte van de kunstwerken geacht wordt te zijn voldaan en van de musea of instellingen waaraan de kunstwerken moeten worden afgegeven. De voorzitter van de bijzondere commissie brengt de musea of instellingen aan wie de kunstwerken in bruikleen worden gegeven op de hoogte van de uiterste datum waarop ze de kunstwerken in ontvangst moeten nemen. § 3. De inbetalinggevers moeten de kunstwerken op hun kosten aan de aangewezen musea of instellingen afgeven binnen twee maanden, te rekenen van de datum van de kennisgeving door de voorzitter van de bijzondere commissie, vermeld in paragraaf 2, vierde lid.
De musea of instellingen bevestigen de afgifte van de kunstwerken binnen de gestelde termijn aan de hand van een ontvangstbewijs, opgemaakt in tweevoud. De inbetalinggevers sturen onmiddellijk een exemplaar van het ontvangstbewijs aan de voorzitter van de bijzondere commissie.
Als de kunstwerken niet binnen de gestelde termijn zijn afgegeven, brengen de aangewezen musea of instellingen de voorzitter van de bijzondere commissie daarvan onmiddellijk op de hoogte. De voorzitter van de bijzondere commissie stelt de inbetalinggevers met een aangetekende brief in gebreke. Als de inbetalinggevers de kunstwerken niet binnen veertien dagen na de datum van de verzending van de ingebrekestelling hebben afgegeven, wordt de inbetalinggeving van rechtswege ontbonden, tenzij de voorzitter van de bijzondere commissie er de voorkeur aan geeft om de gedwongen tenuitvoerlegging van de verbintenis tot afgifte van de kunstwerken te eisen. § 4. Het risico van de kunstwerken blijft tot bij de afgifte van de kunstwerken bij de schattingsaanvragers.
Elke wijziging, verandering of beschadiging van de kunstwerken tussen het tijdstip van de indiening van de schattingsaanvraag en het tijdstip van de afgifte brengt de ontbinding van rechtswege van de inbetalinggeving mee.
Art. 3.4.3.0.7. § 1. De erelonen en expertisevergoedingen en alle andere vergoedingen van kosten die de bijzondere commissie betaald heeft aan experten en instellingen waarop ze voor de vervulling van haar taken heeft beroep gedaan, de kosten verbonden aan de verplaatsingen die de leden van de bijzondere commissie hebben gedaan om moeilijk verplaatsbare kunstwerken te onderzoeken op de plaats waar ze door de schattingsaanvragers worden bewaard, en de kosten die verbonden zijn aan de kennisgevingen en ingebrekestellingen die de bijzondere commissie heeft gedaan, worden beschouwd als schattingskosten. § 2. De voorzitter van de bijzondere commissie brengt de schattingsaanvragers op de hoogte van het bedrag dat als voorschot op de schattingskosten bij de bevoegde eniteit van de Vlaamse administratie moet worden betaald. Binnen een termijn van twee weken, te rekenen van de kennisgeving, storten de schattingsaanvragers het bedrag van het voorschot op rekening van de bevoegde entiteit van de Vlaamse Administratie. Binnen vijf dagen na de storting zendt de bevoegde entiteit van de Vlaamse adminstratie een eensluidend verklaard afschrift van het ontvangstbewijs aan de voorzitter van de bijzondere commissie.
Dat voorschot wordt bepaald op 250 euro per kunstwerk waarvoor een schattingsaanvraag wordt ingediend.
De bijzondere commissie kan in de loop van haar werkzaamheden beslissen het als voorschot te betalen bedrag voor een of meer kunstwerken te verhogen als blijkt dat de kosten van schatting van de desbetreffende kunstwerken meer dan het dubbele van de geldsom, vermeld in het eerste lid, zullen bedragen.
Bij laattijdige of onvolledige betaling van het voorschot of van de verhoging ervan, is artikel 3.4.3.0.3, § 8, van overeenkomstige toepassing. § 3. Nadat de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen, de inbetalinggeving geheel of gedeeltelijk aanvaard heeft en na de kennisname van het ontvangstbewijs, vermeld in artikel 3.4.3.0.6, § 3, tweede lid, zendt de voorzitter van de bijzondere commissie een attest aan de schattingsaanvragers waarin vermeld wordt dat de schattingskosten worden gedragen door het Vlaamse Gewest.
Op zicht van dat attest betaalt de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bedrag van het voorschot terug aan de schattingsaanvragers. § 4. Als goederen uit de schattingsaanvraag of het aanbod tot inbetalinggeving worden teruggetrokken, als de inbetalinggeving niet wordt aanvaard of als het ontvangstbewijs, vermeld in artikel 3.4.3.0.6, § 3, tweede lid, niet wordt afgeleverd, stelt de voorzitter van de bijzondere commissie een staat van de schattingskosten op. De schattingsaanvragers zijn hoofdelijk en ondeelbaar gehouden tot betaling van die kosten.
Onderaan op de staat van schattingskosten wordt het bedrag van het voorschot toegerekend op het bedrag van de schattingskosten.
Blijft er nog een saldo ten bate van de schattingsaanvragers over, dan zendt de voorzitter van de bijzondere commissie een eensluidend verklaard afschrift van de aangevulde staat van schattingskosten aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie en aan de schattingsaanvragers. De bevoegde entiteit van de Vlaamse adminstratie stort vervolgens het saldo van het voorschot terug aan de schattingsaanvragers.
Als het voorschot niet volstaat voor de betaling van de schattingskosten, zendt de voorzitter van de bijzondere commissie de aangevulde staat van schattingskosten aan de schattingsaanvragers en een eensluidend verklaard afschrift ervan aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie. Het bedrag van het saldo zoals dat blijkt uit de d aangevulde staat van schattingskosten, wordt door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie verder ingevorderd.
Art. 3.4.3.0.8. § 1. De bijzondere commissie, vermeld in artikel 3.4.3.0.2, § 2, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, is samengesteld uit : 1° drie personeelsleden van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, onder wie de voorzitter en de secretaris van de commissie;2° twee personeelsleden van de Vlaamse administratie van het beleidsdomein Cultuur;3° vijf leden, vertegenwoordigers van de Raad voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed, opgericht bij artikel 4 van het decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang. De effectieve leden van de bijzondere commissie, alsook hun plaatsvervangers, worden benoemd door de Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen.
Het adres van de commissie wordt gevestigd op het adres van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie. § 2. De voorzitter van de bijzondere commissie stelt de plaats, de dag en het uur van de vergadering vast. Hij stelt eveneens de agenda vast.
De commissieleden, of hun plaatsvervanger, kunnen een punt op de agenda laten inschrijven als ze daarvoor vooraf een verzoek aan de voorzitter hebben gericht. § 3. De voorzitter, of, in opdracht, een secretaris, roept de commissieleden op ten minste zeven dagen voor de datum van de vergadering. De oproeping vermeldt de agenda.
Bij de oproeping wordt voor elke schattingsaanvraag, vermeld in artikel 3.4.3.0.3, § 1 en § 2, een afschrift van het aanvraagdossier gevoegd. § 4. Leden die de vergadering niet kunnen bijwonen, brengen het secretariaat van de bijzondere commissie daarvan op de hoogte, en verzoeken hun plaatsvervanger om hen op de vergadering te vertegenwoordigen. § 5. De voorzitter opent en sluit de vergaderingen. Hij leidt de besprekingen en organiseert de stemming als geen consensus wordt bereikt. § 6. De notulen van de vergaderingen van de bijzondere commissie maken een integrerend deel uit van het door de bijzondere commissie te verlenen advies. De notulen worden, samen met het ontwerp van advies, ter goedkeuring aan de commissieleden toegestuurd. De voorzitter van de bijzondere commissie ondertekent het goedgekeurde advies. Elk commissielid ontvangt een afschrift van het goedgekeurde en door de voorzitter ondertekende advies. § 7. De voorzitter beslist, op eigen initiatief of in voorkomend geval op vraag van de commissieleden, of en wanneer de eigenaar, de erfgenamen, legatarissen of begiftigden, of deskundigen in de vergadering worden uitgenodigd en toegelaten teneinde nadere inlichtingen over de kwalitatieve hoedanigheden, de toestand en de waarde van de te schatten werken te verstrekken. § 8. De commissieleden, de plaatsvervangers en de leden van het secretariaat zijn gehouden tot geheimhouding in verband met de besprekingen.".
Art. 35.Aan titel 3, hoofdstuk 12, van hetzelfde besluit wordt een afdeling 3, die bestaat uit artikel 3.12.3.0.1, toegevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 3. - Andere verplichtingen in het kader van de registratiebelasting Art. 3.12.3.0.1. De beroepsverklaring, vermeld in artikel 2.9.4.2.4, § 2, 1°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, moet verzonden worden naar de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.
De beroepsverklaring, vermeld in het eerste lid, moet gedagtekend en ondertekend zijn, en vermeldt de volgende gegevens : 1° de voornamen, de achternaam, het beroep en het domicilie van de verklaarder, en zijn geboorteplaats en -datum, als het een particulier betreft;2° de bedrijfsnaam, de bedrijvigheid, de maatschappelijke zetel, de datum van de oprichtingsakte en, in voorkomend geval, de openbare ambtenaar voor wie deze akte verleden werd, als het een vennootschap betreft; 3° de vermelding dat de beroepsverklaring ter uitvoering van artikel 2.9.4.2.4, § 2, 1°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 gedaan wordt.".
Art. 36.Artikel 3.13.1.2.1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : "Art. 3.13.1.2.1. De erfgenamen of de begiftigden moeten, om een melding te doen overeenkomstig artikel 2.7.4.2.4, § 2, eerste lid, of artikel 2.8.6.0.7, § 2, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie met het daarvoor bestemde formulier op de hoogte brengen van wijzigingen inzake de voorwaarden die gesteld worden om het verlaagde tarief of de vrijstelling te behouden.
Voor het verlaagde tarief inzake de erfbelasting, moet in die kennisgeving het kohierartikel van het desbetreffende aanslagbiljet voor de erfbelasting worden opgenomen.
Een afschrift van het rechtsgeldig aandelenregister dat ondertekend is door alle aandeelhouders of, bij gebreke daaraan, van de notulen van de algemene vergaderingen vanaf de datum van het overlijden van de erflater of vanaf de datum van de authentieke akte van schenking, alsook een afschrift van de stukken waaruit de wijziging blijkt, moeten bij de kennisgeving worden gevoegd.".
Art. 37.Aan titel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 maart 2014, wordt een hoofdstuk 20, dat bestaat uit artikel 3.20.0.0.1 tot en met 3.20.0.0.5, toegevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk 20. - Voorafgaande attesten Art. 3.20.0.0.1. De schriftelijke bevestiging van het Agentschap van de goedkeuring van het uitgebreid beheerplan van bossen geldt als attest tot vrijstelling van erfbelasting als vermeld in artikel 2.7.6.0.3 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013.
Art. 3.20.0.0.2. Het bevoegde personeelslid van de Vlaamse administratie brengt het Agentschap op de hoogte van het genoten voordeel per erfgenaam. Die kennisgeving bevat de volgende informatie : 1° de voornaam, achternaam en het rijksregisternummer van de erflater;2° de voornaam, achternaam en de woonplaats van alle erfgenamen, alsook hun graad van verwantschap;3° de ligging en het kadastraal perceelnummer van het onroerend goed in kwestie;4° het bedrag van het genoten voordeel per erfgenaam. Artikel 3.20.0.0.3. Overeenkomstig artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, vordert het Agentschap de subsidie, vermeld in artikel 13bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990, terug.
Art. 3.20.0.0.4. Het attest tot het verkrijgen van kosteloze registratie in het kader van een brownfieldproject dat het voorwerp uitmaakt van een brownfieldconvenant als vermeld in artikel 2.8.6.0.1, tweede lid, artikel 2.9.6.0.3, derde lid, en artikel 2.10.6.0.3, tweede lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, bevat de volgende gegevens : 1° de vermelding dat toepassing wordt gemaakt van één van de volgende bepalingen : a) artikel 2.8.6.0.1, eerste lid, 4°, van de voormelde codex; b) artikel 2.9.6.0.3., eerste lid, 12°, van de voormelde codex; c) artikel 2.10.6.0.3 van de voormelde codex; 2° de naam en het adres van hetzij de begiftigde, hetzij de verkrijger;3° het adres en het kadasternummer van het geschonken of overgedragen onroerend goed;4° de verklaring dat het onroerend goed in kwestie verkregen werd door hetzij een schenking onder de levenden, hetzij een aankoop of een ruil of een andere overeenkomst tot overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik, hetzij een gehele of gedeeltelijke verdeling of een afstand onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen of een omzetting als vermeld in artikel 745quater en 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek;5° de verklaring dat de overdracht van het onroerend goed plaats vond met het oog op de realisatie van een brownfieldproject dat het voorwerp uitmaakt van een brownfieldconvenant als vermeld in artikel 4 van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten;6° de verklaring dat het onroerend goed in kwestie deel uitmaakt van een brownfieldproject, met vermelding van de referentienummer en de projecthandelingen die ten aanzien van het onroerend goed in kwestie zullen worden gesteld;7° de datum en plaats van ondertekening van het attest. Het attest wordt door hetzij de begiftigde, hetzij de verkrijger ondertekend.
Het bevoegde personeelslid van het Agentschap Ondernemen wordt belast met de opmaak en de verzending van de kennisgeving waarin staat dat de voorwaarden voor het behoud van de vrijstelling niet langer vervuld zijn. In die kennisgeving wordt de reden vermeld van het verval van de vrijstelling. De leidend ambtenaar van het Agentschap Ondernemen bepaalt de vorm van de kennisgeving.
Art. 3.20.0.0.5. De leidend ambtenaar van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie wordt gemachtigd om de vorm van de formulieren en attesten, vermeld in de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 en dit besluit, te bepalen en die formulieren en attesten aan te passen aan de decreet- en besluitwijzigingen.".
Art. 38.Aan artikel 5.0.0.0.1 van hetzelfde besluit worden een punt 10° tot en met 24° toegevoegd, die luiden als volgt : "10° het koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten, het laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, voor wat betreft het Vlaamse Gewest, met uitzondering van artikel 2, artikel 2bis, artikel 2ter, artikel 4, artikel 7, artikel 8ter, artikel 8quater, artikel 13 en 14, bijlage 1, B, bijlage 2, bijlage 3 en bijlage 4;11° het koninklijk besluit van 11 januari 1940 betreffende de uitvoering van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 mei 2004, voor wat betreft het Vlaamse Gewest, met uitzondering van artikel 1, artikel 9/1, artikel 12, artikel 13, artikel 14 en artikel 15 en artikel 16 alsook van de bijlagen als die geen betrekking hebben op de registratiebelasting;12° het koninklijk besluit van 18 juli 1972 betreffende de uitvoering der artikelen 117 en 120 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 oktober 1985, voor wat betreft het Vlaamse Gewest, met uitzondering van artikel 3;13° artikel 1 van het het koninklijk besluit van 13 november 1978 tot uitvoering van de wet van 27 april 1978 tot bevordering van de bilaterale en multilaterale ruil van ongebouwde landeigendommen en bossen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 1979, voor wat betreft het Vlaamse Gewest;14° het koninklijk besluit van 26 november 1980 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van artikel 482 van het Wetboek der successierechten, voor wat betreft het Vlaamse Gewest;15° het koninklijk besluit van 19 april 1999 tot vaststelling van de modaliteiten van de aandeelhouderschapsovereenkomst bedoeld in artikel 140ter, 3°, van het Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten, voor wat betreft het Vlaamse Gewest;16° het koninklijk besluit van 26 augustus 2003 houdende aanvullende regels betreffende de inbetalinggeving van kunstwerken ter voldoening van de successierechten, tot vaststelling van de nadere regels betreffende de betaling en de teruggave van de schattingskosten bedoeld in artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten en in artikel 111, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van elk van de artikelen van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten, voor wat betreft het Vlaamse Gewest, met uitzondering van artikel 2, § 3, artikel 22, artikel 23, artikel 24, artikel 31, artikel 32 en met uitzondering van artikel 6, eerste lid, 4°, en artikel 8, tweede lid, voor zover die artikelen betrekking hebben op de inkomstenbelastingen;17° het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 tot uitvoering van artikel 55ter en 55quater van het Wetboek der successierechten, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 juni 2006 en 14 juli 2006 en bij het ministerieel besluit van 21 december 2006;18° het besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 2007 betreffende de vorm van het attest tot het verkrijgen van kosteloze registratie in het kader van een Brownfieldproject dat het voorwerp uitmaakt van een Brownfieldconvenant;19° het besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2012 tot uitvoering van de artikelen 140quinquies en 140sexies van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en de artikelen 60/4 en 60/5 van het Wetboek der successierechten;20° het ministerieel besluit van 9 maart 2000 betreffende de formulieren voor aangifte inzake successierechten, voor wat betreft het Vlaamse Gewest;21° het ministerieel besluit van 30 januari 2004 houdende de werkwijze en de organisatie van de bijzondere commissie, belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten voor wat betreft het Vlaamse Gewest;22° het ministerieel besluit van 20 april 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten;23° het ministerieel besluit van 25 april 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten; 24° het ministerieel besluit van 5 oktober 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten."
Art. 39.Bijlage 2 bij hetzelfde besluit wordt vervangen door de bijlage die bij dit besluit is gevoegd. HOOFDSTUK 2 1. - Wijziging van het ministerieel besluit van 29 oktober 2010 tot nadere invulling van de regels inzake de indeling van de verrichtingen in de financiële administratie, de boekhoudkundige waarderings- en rubriceringsregels, de financiële rapportering aan de Vlaamse overheid en de boekhoudkundige organisatie van de sociale huisvestingsmaatschappijen
Art. 40.In artikel 2 van bijlage 1 bij het ministerieel besluit van 29 oktober 2010 tot nadere invulling van de regels inzake de indeling van de verrichtingen in de financiële administratie, de boekhoudkundige waarderings- en rubriceringsregels, de financiële rapportering aan de Vlaamse overheid en de boekhoudkundige organisatie van de sociale huisvestingsmaatschappijen, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 7 januari 2013, wordt het woord "registratierechten" telkens vervangen door de woorden "registratiebelasting of registratierechten". HOOFDSTUK 2 2. - Slotbepalingen
Art. 41.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015.
Art. 42.De Vlaamse minister, bevoegd voor de fiscaliteit, de financiën en de begrotingen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 19 december 2014.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie, A. TURTELBOOM
Bijlage 2. Concordantietabellen Concordantietabel 1 Tabel 1 : WIB 92
Bepaling WIB 92
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 300
Art. 3.2.1.0.1
Art. 300
Art. 3.2.1.0.2
Art. 300
Art. 3.2.3.0.1
Art. 300
Art. 3.2.5.0.1
Art. 300
Art. 3.4.1.0.1
Art. 300
Art. 3.4.3.0.1
Art. 300
Art. 3.4.3.0.2
Art. 300
Art. 3.4.4.0.1
Art. 300
Art. 3.4.5.0.1
Art. 300
Art. 3.4.6.0.1
Art. 300
Art. 3.10.3.1.1
Art. 300
Art. 3.10.3.2.1
Art. 300
Art. 3.10.3.2.2
Art. 300
Art. 3.10.3.2.3
Art. 300
Art. 3.10.3.2.4
Art. 300
Art. 3.10.3.2.5
Art. 300
Art. 3.10.3.2.6
Art. 300
Art. 3.10.3.2.7
Art. 300
Art. 3.10.3.3.1
Art. 300
Art. 3.10.3.3.2
Art. 300
Art. 3.10.3.4.1
Art. 300
Art. 3.10.3.4.2
Art. 300
Art. 3.10.3.4.3
Art. 300
Art. 3.10.3.5.1
Art. 300
Art. 3.10.5.1.1
Art. 300
Art. 3.10.5.1.2
Art. 300
Art. 3.10.5.1.3
Art. 300
Art. 3.10.5.1.4
Art. 300
Art. 3.10.5.1.5
Art. 300
Art. 3.10.5.1.6
Art. 300
Art. 3.10.5.1.7
Art. 300
Art. 3.12.2.0.1
Art. 300
Art. 3.12.2.0.2
Art. 300
Art. 3.12.2.0.3
Art. 300
Art. 3.12.2.0.4
Art. 300
Art. 3.13.2.0.1
Tabel 2 : Koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (KB/WIB 92)
Bepaling KB/WIB 92
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 128
Art. 3.2.1.0.1
Art. 129
Art. 3.2.1.0.2
Art. 130
Art. 3.2.1.0.2
Art. 133, § 1
Art. 3.2.1.0.3
Art. 133, § 2
Art. 3.2.3.0.1
Art. 133, § 3
Art. 3.2.3.0.1
Art. 134
Art. 3.2.5.0.1
Art. 135
Art. 3.2.5.0.1
Art. 136
Art. 3.3.4.0.1
Art. 137
Art. 3.4.1.0.1
Art. 138
Art. 3.4.1.0.1
Art. 139, § 1
Art. 3.4.3.0.1
Art. 139, § 2
Art. 3.4.4.0.1
Art. 139, § 3
Art. 3.4.5.0.1
Art. 141
Art. 3.4.3.0.2
Art. 142
Art. 3.4.6.0.1
Art. 146
Art. 3.10.3.1.1
Art. 147
Art. 3.10.3.1.1
Art. 148
Art. 3.10.3.2.1
Art. 151
Art. 3.10.3.2.2
Art. 153
Art. 3.10.3.2.3
Art. 154
Art. 3.10.3.2.4
Art. 161
Art. 3.10.3.2.5
Art. 162
Art. 3.10.3.2.6
Art. 163
Art. 3.10.3.2.7
Art. 164
Art. 3.10.3.3.1
Art. 165
Art. 3.10.3.3.2
Art. 167
Art. 3.10.3.5.1
Art. 172
Art. 3.10.3.4.1
Art. 173
Art. 3.10.3.4.2
Art. 174
Art. 3.10.3.4.3
Art. 176
Art. 3.13.2.0.1
Art. 211
Art. 3.10.5.1.1
Art. 213
Art. 3.10.5.1.2
Art. 214
Art. 3.10.5.1.3
Art. 215
Art. 3.10.5.1.4
Art. 217
Art. 3.10.5.1.5
Art. 218
Art. 3.10.5.1.6
Art. 219
Art. 3.10.5.1.7
Art. 221
Art. 3.12.2.0.1
Art. 222
Art. 3.12.2.0.2
Art. 223
Art. 3.12.2.0.3
Art. 224
Art. 3.12.2.0.4
Tabel 3 : Besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 tot regeling van de modaliteiten waaronder de in artikel 253, eerste lid, 7° en 8°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde vrijstellingen van de onroerende voorheffing worden aangevraagd
Bepaling besluit 18 juli 2003
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art.1
Art. 2.1.6.0.1
Art. 2
Art. 2.1.6.0.2
Art. 3
Art. 2.1.6.0.3
Art. 4
Art. 2.1.6.0.4
Tabel 4 : Besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 2010 houdende uitvoering van de compensatie voor de gederfde opbrengsten uit de gemeentelijke en de provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing op materieel en outillage en op energiezuinige gebouwen
Bepaling besluit 23 juli 2010
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Art. 3.1.0.0.3
Art. 2
Art. 3.1.0.0.4
Art. 4
Art. 3.1.0.0.5
Tabel 5 : Wetboek van 23 november 1965 van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (WIGB)
Bepaling WIGB
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 2
Art. 3.2.1.0.1
Art. 2
Art. 3.2.1.0.2
Art. 2
Art. 3.2.3.0.1
Art. 2
Art. 3.2.5.0.1
Art. 2
Art. 3.4.1.0.1
Art. 2
Art. 3.4.3.0.1
Art. 2
Art. 3.4.3.0.2
Art. 2
Art. 3.4.4.0.1
Art. 2
Art. 3.4.5.0.1
Art. 2
Art. 3.4.6.0.1
Art. 2
Art. 3.10.3.1.1
Art. 2
Art. 3.10.3.2.1
Art. 2
Art. 3.10.3.2.2
Art. 2
Art. 3.10.3.2.3
Art. 2
Art. 3.10.3.2.4
Art. 2
Art. 3.10.3.2.5
Art. 2
Art. 3.10.3.2.6
Art. 2
Art. 3.10.3.2.7
Art. 2
Art. 3.10.3.3.1
Art. 2
Art. 3.10.3.3.2
Art. 2
Art. 3.10.3.4.1
Art. 2
Art. 3.10.3.4.2
Art. 2
Art. 3.10.3.4.3
Art. 2
Art. 3.10.3.5.1
Art. 2
Art. 3.10.5.1.1
Art. 2
Art. 3.10.5.1.2
Art. 2
Art. 3.10.5.1.3
Art. 2
Art. 3.10.5.1.4
Art. 2
Art. 3.10.5.1.5
Art. 2
Art. 3.10.5.1.6
Art. 2
Art. 3.10.5.1.7
Art. 2
Art. 3.12.2.0.1
Art. 2
Art. 3.12.2.0.2
Art. 2
Art. 3.12.2.0.3
Art. 2
Art. 3.12.2.0.4
Art. 2
Art. 3.13.2.0.1
Tabel 6 : Koninklijk besluit van 8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (KB/WIGB)
Bepaling KB/WIGB
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 2
Art. 3.2.1.0.1
Art. 2
Art. 3.2.1.0.2
Art. 3, tweede zinsdeel
Art. 3.2.1.0.2
Art. 5
Art. 3.2.3.0.1
Art. 6
Art. 3.2.5.0.1
Art. 7
Art. 3.3.4.0.1
Art. 10
Art. 3.4.3.0.1
Art. 10
Art. 3.4.3.0.2
Art. 10
Art. 3.4.4.0.1
Art. 10
Art. 3.4.5.0.1
Art. 10
Art. 3.4.6.0.1
Art. 11
Art. 3.4.4.0.1
Art. 13
Art. 3.10.3.1.1
Art. 14/1
Art. 3.13.2.0.1
Art. 15, § 3
Art. 2.2.6.0.1
Art. 16
Art. 2.2.6.0.2
Art. 25
Art. 3.3.1.0.1
Art. 26
Art. 3.3.1.0.2
Art. 30
Art. 2.2.6.0.3
Tabel 7 : Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2010 tot oprichting van een Vlaamse controle-instantie voor de naleving van de wetten op de verkeersbelastingen en houdende wijziging van diverse bepalingen
Bepaling besluit 10 december 2010
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Art. 3.13.2.0.1
Art. 2, eerste lid
Art. 3.13.2.0.1
Art. 3
Art. 3.13.2.0.4
Art. 4
Art. 3.13.2.0.2
Art. 5
Art. 3.13.2.0.3
Tabel 8 : Wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (Eurovignetwet)
Bepaling Eurovignetwet
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 2
Art. 3.2.1.0.1
Art. 2
Art. 3.2.1.0.2
Art. 2
Art. 3.2.3.0.1
Art. 2
Art. 3.2.5.0.1
Art. 2
Art. 3.4.1.0.1
Art. 2
Art. 3.4.3.0.1
Art. 2
Art. 3.4.3.0.2
Art. 2
Art. 3.4.4.0.1
Art. 2
Art. 3.4.5.0.1
Art. 2
Art. 3.4.6.0.1
Art. 2
Art. 3.10.3.1.1
Art. 2
Art. 3.10.3.2.1
Art. 2
Art. 3.10.3.2.2
Art. 2
Art. 3.10.3.2.3
Art. 2
Art. 3.10.3.2.4
Art. 2
Art. 3.10.3.2.5
Art. 2
Art. 3.10.3.2.6
Art. 2
Art. 3.10.3.2.7
Art. 2
Art. 3.10.3.3.1
Art. 2
Art. 3.10.3.3.2
Art. 2
Art. 3.10.3.4.1
Art. 2
Art. 3.10.3.4.2
Art. 2
Art. 3.10.3.4.3
Art. 2
Art. 3.10.3.5.1
Art. 2
Art. 3.10.5.1.1
Art. 2
Art. 3.10.5.1.2
Art. 2
Art. 3.10.5.1.3
Art. 2
Art. 3.10.5.1.4
Art. 2
Art. 3.10.5.1.5
Art. 2
Art. 3.10.5.1.6
Art. 2
Art. 3.10.5.1.7
Art. 2
Art. 3.12.2.0.1
Art. 2
Art. 3.12.2.0.2
Art. 2
Art. 3.12.2.0.3
Art. 2
Art. 3.12.2.0.4
Art. 2
Art. 3.13.2.0.1
Tabel 9 : Koninklijk besluit van 9 januari 1995 ter uitvoering van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet, overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993
Bepaling besluit 9 januari 1995
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Art. 3.13.2.0.1
Art. 2/1
Art. 2.4.6.0.1
Tabel 10 : Koninklijk besluit van 8 september 1997 tot bepaling van het wegennet waarop het eurovignet van toepassing is
Bepaling besluit 8 september 1997
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Art. 2.4.7.0.1
Tabel 11 : Koninklijk besluit van 19 december 2001 ter uitvoering van de artikelen 8, 12 en 13, van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een eurovignet, overeenkomstig Richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993
Bepaling besluit 19 december 2001
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Art. 3.4.8.0.1
Art. 2
Art. 3.4.7.0.1
Tabel 12 : Besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2011 tot vaststelling van de schalen van de administratieve boete inzake eurovignet
Bepaling besluit 18 maart 2011
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 3
Art. 3.18.0.0.1
Bijlage
Bijlage 1
Tabel 13 : Decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 (decreet verkrottingsheffing woningen en gebouwen)
Bepaling decreet verkrottingsheffing woningen en gebouwen
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 40bis
Art. 3.2.1.0.1
Art. 40bis
Art. 3.2.1.0.2
Art. 40bis
Art. 3.2.3.0.1
Art. 40bis
Art. 3.2.5.0.1
Art. 40bis
Art. 3.4.1.0.1
Art. 40bis
Art. 3.4.3.0.1
Art. 40bis
Art. 3.4.3.0.2
Art. 40bis
Art. 3.4.4.0.1
Art. 40bis
Art. 3.4.5.0.1
Art. 40bis
Art. 3.4.6.0.1
Art. 40bis
Art. 3.10.3.1.1
Art. 40bis
Art. 3.10.3.2.1
Art. 40bis
Art. 3.10.3.2.2
Art. 40bis
Art. 3.10.3.2.3
Art. 40bis
Art. 3.10.3.2.4
Art. 40bis
Art. 3.10.3.2.5
Art. 40bis
Art. 3.10.3.2.6
Art. 40bis
Art. 3.10.3.2.7
Art. 40bis
Art. 3.10.3.3.1
Art. 40bis
Art. 3.10.3.3.2
Art. 40bis
Art. 3.10.3.4.1
Art. 40bis
Art. 3.10.3.4.2
Art. 40bis
Art. 3.10.3.4.3
Art. 40bis
Art. 3.10.3.5.1
Art. 40bis
Art. 3.10.5.1.1
Art. 40bis
Art. 3.10.5.1.2
Art. 40bis
Art. 3.10.5.1.3
Art. 40bis
Art. 3.10.5.1.4
Art. 40bis
Art. 3.10.5.1.5
Art. 40bis
Art. 3.10.5.1.6
Art. 40bis
Art. 3.10.5.1.7
Art. 40bis
Art. 3.12.2.0.1
Art. 40bis
Art. 3.12.2.0.2
Art. 40bis
Art. 3.12.2.0.3
Art. 40bis
Art. 3.12.2.0.4
Art. 40bis
Art. 3.13.2.0.1
Tabel 14 : Besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 1996 betreffende de heffing ter bestrijding van verkrotting van gebouwen en/of woningen
Bepaling besluit 2 april 1996
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 11, eerste lid
Art. 3.3.4.0.1
Art. 12, § 1
Art. 3.2.5.0.1
Art. 12, § 2
Art. 3.10.3.4.2
Art. 15
Art. 2.5.6.0.1
Art. 19
Art. 3.1.0.0.2
Tabel 15 : Decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten (decreet leegstandsheffing bedrijfsruimten)
Bepaling decreet leegstandsheffing bedrijfsruimten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 33
Art. 3.2.1.0.1
Art. 33
Art. 3.2.1.0.2
Art. 33
Art. 3.2.3.0.1
Art. 33
Art. 3.2.5.0.1
Art. 33
Art. 3.4.1.0.1
Art. 33
Art. 3.4.3.0.1
Art. 33
Art. 3.4.3.0.2
Art. 33
Art. 3.4.4.0.1
Art. 33
Art. 3.4.5.0.1
Art. 33
Art. 3.4.6.0.1
Art. 33
Art. 3.10.3.1.1
Art. 33
Art. 3.10.3.2.1
Art. 33
Art. 3.10.3.2.2
Art. 33
Art. 3.10.3.2.3
Art. 33
Art. 3.10.3.2.4
Art. 33
Art. 3.10.3.2.5
Art. 33
Art. 3.10.3.2.6
Art. 33
Art. 3.10.3.2.7
Art. 33
Art. 3.10.3.3.1
Art. 33
Art. 3.10.3.3.2
Art. 33
Art. 3.10.3.4.1
Art. 33
Art. 3.10.3.4.2
Art. 33
Art. 3.10.3.4.3
Art. 33
Art. 3.10.3.5.1
Art. 33
Art. 3.10.5.1.1
Art. 33
Art. 3.10.5.1.2
Art. 33
Art. 3.10.5.1.3
Art. 33
Art. 3.10.5.1.4
Art. 33
Art. 3.10.5.1.5
Art. 33
Art. 3.10.5.1.6
Art. 33
Art. 3.10.5.1.7
Art. 33
Art. 3.12.2.0.1
Art. 33
Art. 3.12.2.0.2
Art. 33
Art. 3.12.2.0.3
Art. 33
Art. 3.12.2.0.4
Art. 33
Art. 3.13.2.0.1
Tabel 16 : Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten
Bepaling besluit 1 juli 1997
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 14
Art. 3.1.0.0.1
Art. 18
Art. 2.6.7.0.1
Art. 18bis
Art. 2.6.7.0.2
Art. 18ter
Art. 2.6.7.0.3
Art. 19
Art. 2.6.7.0.4
Tabel 17 : Wetboek van 31 maart 1936 der successierechten
Bepaling W.Succ.
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 834, tweede lid en derde lid
Art. 3.4.3.0.8, § 1, eerste en tweede lid
Tabel 18 : Koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten
Bepaling KB 31/03/1936
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Opgeheven
Art. 3
Opgeheven
Art. 5
Opgeheven
Art. 6
Opgeheven
Art. 8
Art. 3.4.3.0.1
Art. 8bis
Art. 3.4.6.0.1
Art. 9
Opgeheven
Art. 10
Opgeheven
Art. 11
Opgeheven
Art. 12
Opgeheven
Bijlage 1A
Opgeheven
Tabel 19 : Koninklijk besluit van 26 november 1980 tot regeling van de toepassingsmodaliteiten van artikel 48.2 van het Wetboek der Successierechten
Bepaling KB 26/11/1980
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Opgeheven
Art. 2
Opgeheven
Art. 3
Opgeheven
Art. 4
Opgeheven
Art. 5
Opgeheven
Art. 6
Opgeheven
Tabel 20 : Koninklijk besluit van 26 augustus 2003 houdende aanvullende regels betreffende de inbetalinggeving van kunstwerken ter voldoening van de successierechten, tot vaststelling van de nadere regels betreffende de betaling en de teruggave van de schattingskosten bedoeld in artikel 83-3 van het Wetboek der Successierechten en in artikel 111, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van elk van de artikelen van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten
Bepaling KB 26/08/2003
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1, § 1
Art. 3.4.3.0.3, § 1, tweede lid en § 2, tweede lid
Art. 1, § 2, 1°, eerste lid, a)
Opgeheven
Art. 1, § 2, 1°, eerste lid, b)
Art. 3.4.3.0.3, § 1, eerste lid
Art. 1, § 2, 1°, tweede lid
Art. 3.4.3.0.3, § 1, tweede lid
Art. 1, § 2, 2°, eerste lid, a)
Opgeheven
Art. 1, § 2, 2°, eerste lid, b)
Art. 3.4.3.0.3, § 2, eerste lid
Art. 1, § 2, 2°, tweede lid
Art. 3.4.3.0.3, § 2, tweede lid
Art. 1, § 2, 3°
Art. 3.4.3.0.3, § 3
Art. 1, § 3
Opgeheven
Art. 2, § 1 en § 2, met uitzondering van punt 3°
Art. 3.4.3.0.3, § 4
Art. 2, § 2, 3°
Opgeheven
Art. 3, 1° tot en met 6°
Art. 3.4.3.0.3, § 5
Art. 3, 7°
Opgeheven
Art. 4
Art. 3.4.3.0.3, § 6
Art. 5
Art. 3.4.3.0.3, § 7
Art. 6, eerste lid, 1° tot en met 3°
Art. 3.4.3.0.3, § 8, eerste lid
Art. 6, tweede lid
Art. 3.4.3.0.3, § 8, tweede lid
Art. 6, derde en vierde lid
Opgeheven
Art. 7
Art. 3.4.3.0.4, § 1
Art. 8, eerste en tweede lid
Art. 3.4.3.0.4, § 2
Art. 8, derde en vierde lid
Opgeheven
Art. 9, § 1, eerste en tweede lid
Art. 3.4.3.0.4, § 3
Art. 9, § 1, derde en vierde lid
Opgeheven
Art. 9, § 2, eerste, tweede lid en vierde lid
Art. 3.4.3.0.4, § 4
Art. 9, § 2, derde lid
Opgeheven
Art. 10 met uitzondering van § 1, eerste lid, laatste zinsnede en van § 1, tweede lid, 2°
Art. 3.4.3.0.4, § 5
Art. 11
Art. 3.4.3.0.5, § 1
Art. 12
Art. 3.4.3.0.5, § 2
Art. 13
Art. 3.4.3.0.5, § 3
Art. 14
Art. 3.4.3.0.5, § 4
Art. 15 met uitzondering van § 2
Art. 3.4.3.0.5, § 5
Art. 16
Art. 3.4.3.0.5, § 4 en § 5, eerste lid
Art. 17
Art. 3.4.3.0.5, § 5, tweede en derde lid
Art. 18
Art. 3.4.3.0.6, § 1
Art. 19
Art. 3.4.3.0.6, § 2
Art. 20
Art. 3.4.3.0.6, § 3
Art. 21
Art. 3.4.3.0.6, § 4
Art. 25
Art. 3.4.3.0.7, § 1
Art. 26, eerste lid
Art. 3.4.3.0.7, § 2, eerste lid, eerste zin
Art. 26, tweede en derde lid
Art. 3.4.3.0.7, § 2, tweede en derde lid
Art. 27
Art. 3.4.3.0.7, § 2, eerste lid, tweede en derde zin
Art. 28
Art. 3.4.3.0.7, § 2, vierde lid
Art. 29
Art. 3.4.3.0.7, § 3
Art. 30
Art. 3.4.3.0.7, § 4
Art. 33
Opgeheven
Art. 34
Opgeheven
Tabel 21 : Besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 tot uitvoering van artikel 55ter en 55quater van het Wetboek der Successierechten
Bepaling BVR 04/02/2005
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1, 2° en 6°
Art. 1.1.0.0.1, derde lid
Art. 2
Art. 3.20.0.0.1
Art. 3
Art. 3.20.0.0.2
Art. 4
Art. 3.20.0.0.3
Art. 5
Opgeheven
Art. 6
Opgeheven
Art. 6bis
Opgeheven
Art. 6ter
Opgeheven
Art. 7
Opgeheven
Art. 8
Opgeheven
Bijlage
Opgeheven
Tabel 22 : Besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2012 tot uitvoering van de artikelen 140quinquies en 140sexies van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en de artikelen 60/4 en 60/5 van het Wetboek der Successierechten
Bepaling BVR 02/03/2012
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Opgeheven
Art. 2
Art. 3.20.0.0.5
Art. 3
Opgeheven
Art. 4
Opgeheven
Art. 5, eerste en tweede lid
Art. 3.13.1.2.1
Art. 5, derde en vierde lid
Opgeheven
Art. 6
Opgeheven
Art. 7
Opgeheven
Tabel 23 : Ministerieel Besluit van 9 maart 2000 betreffende de formulieren voor aangifte inzake successierechten
Bepaling MB 09/03/2000
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1, eerste lid
Art. 3.3.1.0.3
Art. 1, tweede en derde lid
Opgeheven
Art. 2
Opgeheven
Art. 4
Opgeheven
Art. 5
Opgeheven
Art. 6
Opgeheven
Bijlagen
Opgeheven
Tabel 24 : Ministerieel Besluit van 30 januari 2004 houdende de werkwijze en de organisatie van de bijzondere commissie, belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten
Bepaling MB 30/01/2004
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Art. 3.4.3.0.8, § 2
Art. 2, eerste lid
Opgeheven
Art. 2, tweede lid
Art. 3.4.3.0.8, § 1, derde lid
Art. 3
Art. 3.4.3.0.8, § 3
Art. 4
Art. 3.4.3.0.8, § 4
Art. 5
Art. 3.4.3.0.8, § 5
Art. 6
Art. 3.4.3.0.8, § 6
Art. 7
Opgeheven
Art. 8
Art. 3.4.3.0.8, § 7
Art. 9
Art. 3.4.3.0.8, § 8
Tabel 25 : Koninklijk besluit van 11 januari 1940 betreffende de uitvoering van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten
Bepaling KB 11/01/1940
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 2
Art. 3.4.3.0.1
Art. 2bis
Art. 3.4.6.0.1
Art. 8
Art. 2.9.4.0.1
Art. 9
Art. 3.12.3.0.1
Art. 10
Opgeheven
Art. 11
Opgeheven
Art. 12
Opgeheven
Art. 13
Opgeheven
Art. 14
Opgeheven
Art. 15
Opgeheven
Tabel 26 : Koninklijk besluit van 18 juli 1972 betreffende de uitvoering der artikelen 117 en 120 van het Wetboek der registratie-, hypotheek en griffierechten
Bepaling KB 18/07/1972
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Opgeheven
Art. 2
Opgeheven
Tabel 27 : Koninklijk besluit van 13 november 1978 tot uitvoering van de wet van 27 april 1978 tot bevordering van de bilaterale en multilaterale ruil van ongebouwde landeigendommen en bossen
Bepaling KB 13/11/1978
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Art. 2.9.4.0.2, art. 2.9.6.0.1, art. 2.9.7.0.1
Tabel 28 : Koninklijk besluit van 19 april 1999 tot vaststelling van de modaliteiten van de aandeelhouderschapsovereenkomst bedoeld in artikel 140ter, 3°, van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten
Bepaling KB 19/04/1999
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Opgeheven
Art. 2
Opgeheven
Art. 3
Opgeheven
Tabel 29 : Besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 2007 betreffende de vorm van het attest tot het verkrijgen van kosteloze registratie in het kader van een Brownfieldproject dat het voorwerp uitmaakt van een Brownfieldconvenant
Bepaling BVR 09/11/2007
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Opgeheven
Art. 2
Opgeheven
Art. 3
Opgeheven
Bijlage
Art. 3.20.0.0.4, eerste en tweede lid
Tabel 30 : Ministerieel besluit van 30 januari 2004 houdende de werkwijze en de organisatie van de bijzondere commissie, belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten voor wat betreft het Vlaamse Gewest
Bepaling MB 30/01/2004
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Opgeheven
Art. 2
Opgeheven
Art. 3
Opgeheven
Art. 4
Opgeheven
Art. 5
Opgeheven
Art. 6
Opgeheven
Art. 7
Opgeheven
Art. 8
Opgeheven
Art. 9
Opgeheven
Tabel 31 : Ministerieel besluit van 20 april 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten;
Bepaling MB 20/04/2006
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Opgeheven
Art. 2
Opgeheven
Tabel 32 : Ministerieel besluit van 25 april 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten;
Bepaling MB 25/04/2006
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Opgeheven
Art. 2
Opgeheven
Art. 3
Opgeheven
Art. 4
Opgeheven
Tabel 33 : Ministerieel besluit van 5 oktober 2006 tot benoeming van de leden van de bijzondere commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten.
Bepaling MB 05/10/2006
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Art. 1
Opgeheven
Art. 2
Opgeheven
Art. 3
Opgeheven
Art. 4
Opgeheven
Concordantietabel 2 Tabel 1 : WIB 92
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling WIB 92
Art. 3.2.1.0.1
Art. 300
Art. 3.2.1.0.2
Art. 300
Art. 3.2.3.0.1
Art. 300
Art. 3.2.5.0.1
Art. 300
Art. 3.4.1.0.1
Art. 300
Art. 3.4.3.0.1
Art. 300
Art. 3.4.3.0.2
Art. 300
Art. 3.4.4.0.1
Art. 300
Art. 3.4.5.0.1
Art. 300
Art. 3.4.6.0.1
Art. 300
Art. 3.10.3.1.1
Art. 300
Art. 3.10.3.2.1
Art. 300
Art. 3.10.3.2.2
Art. 300
Art. 3.10.3.2.3
Art. 300
Art. 3.10.3.2.4
Art. 300
Art. 3.10.3.2.5
Art. 300
Art. 3.10.3.2.6
Art. 300
Art. 3.10.3.2.7
Art. 300
Art. 3.10.3.3.1
Art. 300
Art. 3.10.3.3.2
Art. 300
Art. 3.10.3.4.1
Art. 300
Art. 3.10.3.4.2
Art. 300
Art. 3.10.3.4.3
Art. 300
Art. 3.10.3.5.1
Art. 300
Art. 3.10.5.1.1
Art. 300
Art. 3.10.5.1.2
Art. 300
Art. 3.10.5.1.3
Art. 300
Art. 3.10.5.1.4
Art. 300
Art. 3.10.5.1.5
Art. 300
Art. 3.10.5.1.6
Art. 300
Art. 3.10.5.1.7
Art. 300
Art. 3.12.2.0.1
Art. 300
Art. 3.12.2.0.2
Art. 300
Art. 3.12.2.0.3
Art. 300
Art. 3.12.2.0.4
Art. 300
Art. 3.13.2.0.1
Art. 300
Tabel 2 : Koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (KB/WIB 92)
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling KB/WIB 92
Art. 3.2.1.0.1
Art. 128
Art. 3.2.1.0.2
Art. 129
Art. 3.2.1.0.2
Art. 130
Art. 3.2.1.0.3
Art. 133, § 1
Art. 3.2.3.0.1
Art. 133, § 2
Art. 3.2.3.0.1
Art. 133, § 3
Art. 3.2.5.0.1
Art. 134
Art. 3.2.5.0.1
Art. 135
Art. 3.3.4.0.1
Art. 136
Art. 3.4.1.0.1
Art. 137
Art. 3.4.1.0.1
Art. 138
Art. 3.4.3.0.1
Art. 139, § 1
Art. 3.4.3.0.2
Art. 141
Art. 3.4.4.0.1
Art. 139, § 2
Art. 3.4.5.0.1
Art. 139, § 3
Art. 3.4.6.0.1
Art. 142
Art. 3.10.3.1.1
Art. 146
Art. 3.10.3.1.1
Art. 147
Art. 3.10.3.2.1
Art. 148
Art. 3.10.3.2.2
Art. 151
Art. 3.10.3.2.3
Art. 153
Art. 3.10.3.2.4
Art. 154
Art. 3.10.3.2.5
Art. 161
Art. 3.10.3.2.6
Art. 162
Art. 3.10.3.2.7
Art. 163
Art. 3.10.3.3.1
Art. 164
Art. 3.10.3.3.2
Art. 165
Art. 3.10.3.4.1
Art. 172
Art. 3.10.3.4.2
Art. 173
Art. 3.10.3.4.3
Art. 174
Art. 3.10.3.5.1
Art. 167
Art. 3.10.5.1.1
Art. 211
Art. 3.10.5.1.2
Art. 213
Art. 3.10.5.1.3
Art. 214
Art. 3.10.5.1.4
Art. 215
Art. 3.10.5.1.5
Art. 217
Art. 3.10.5.1.6
Art. 218
Art. 3.10.5.1.7
Art. 219
Art. 3.12.2.0.1
Art. 221
Art. 3.12.2.0.2
Art. 222
Art. 3.12.2.0.3
Art. 223
Art. 3.12.2.0.4
Art. 224
Art. 3.13.2.0.1
Art. 176
Tabel 3 : Besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2003 tot regeling van de modaliteiten waaronder de in artikel 253, eerste lid, 7° en 8°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde vrijstellingen van de onroerende voorheffing worden aangevraagd
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling besluit 18 juli 2003
Art.2.1.6.0.1
Art. 1
Art. 2.1.6.0.2
Art. 2
Art. 2.1.6.0.3
Art. 3
Art. 2.1.6.0.4
Art. 4
Tabel 4 : Besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 2010 houdende uitvoering van de compensatie voor de gederfde opbrengsten uit de gemeentelijke en de provinciale opcentiemen op de onroerende voorheffing op materieel en outillage en op energiezuinige gebouwen
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling besluit 23 juli 2010
Art. 3.1.0.0.3
Art. 1
Art. 3.1.0.0.4
Art. 2
Art. 3.1.0.0.5
Art. 4
Tabel 5 : Wetboek van 23 november 1965 van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (WIGB)
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling WIGB
Art. 3.2.1.0.1
Art. 2
Art. 3.2.1.0.2
Art. 2
Art. 3.2.3.0.1
Art. 2
Art. 3.2.5.0.1
Art. 2
Art. 3.4.1.0.1
Art. 2
Art. 3.4.3.0.1
Art. 2
Art. 3.4.3.0.2
Art. 2
Art. 3.4.4.0.1
Art. 2
Art. 3.4.5.0.1
Art. 2
Art. 3.4.6.0.1
Art. 2
Art. 3.10.3.1.1
Art. 2
Art. 3.10.3.2.1
Art. 2
Art. 3.10.3.2.2
Art. 2
Art. 3.10.3.2.3
Art. 2
Art. 3.10.3.2.4
Art. 2
Art. 3.10.3.2.5
Art. 2
Art. 3.10.3.2.6
Art. 2
Art. 3.10.3.2.7
Art. 2
Art. 3.10.3.3.1
Art. 2
Art. 3.10.3.3.2
Art. 2
Art. 3.10.3.4.1
Art. 2
Art. 3.10.3.4.2
Art. 2
Art. 3.10.3.4.3
Art. 2
Art. 3.10.3.5.1
Art. 2
Art. 3.10.5.1.1
Art. 2
Art. 3.10.5.1.2
Art. 2
Art. 3.10.5.1.3
Art. 2
Art. 3.10.5.1.4
Art. 2
Art. 3.10.5.1.5
Art. 2
Art. 3.10.5.1.6
Art. 2
Art. 3.10.5.1.7
Art. 2
Art. 3.12.2.0.1
Art. 2
Art. 3.12.2.0.2
Art. 2
Art. 3.12.2.0.3
Art. 2
Art. 3.12.2.0.4
Art. 2
Art. 3.13.2.0.1
Art. 2
Tabel 6 : Koninklijk besluit van 8 juli 1970 houdende de algemene verordening betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (KB/WIGB)
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling KB/WIGB
Art. 2.2.6.0.1
Art. 15, § 3
Art. 2.2.6.0.2
Art. 16
Art. 2.2.6.0.3
Art. 30
Art. 3.2.1.0.1
Art. 2
Art. 3.2.1.0.2
Art. 2
Art. 3.2.1.0.2
Art. 3, tweede zinsdeel
Art. 3.2.3.0.1
Art. 5
Art. 3.2.5.0.1
Art. 6
Art. 3.3.1.0.1
Art. 25
Art. 3.3.1.0.2
Art. 26
Art. 3.3.4.0.1
Art. 7
Art. 3.4.3.0.1
Art. 10
Art. 3.4.3.0.2
Art. 10
Art. 3.4.4.0.1
Art. 10
Art. 3.4.4.0.1
Art. 11
Art. 3.4.5.0.1
Art. 10
Art. 3.4.6.0.1
Art. 10
Art. 3.10.3.1.1
Art. 13
Art. 3.13.2.0.1
Art. 14/1
Tabel 7 : Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2010 tot oprichting van een Vlaamse controle-instantie voor de naleving van de wetten op de verkeersbelastingen en houdende wijziging van diverse bepalingen
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling besluit 10 december 2010
Art. 3.13.2.0.1
Art. 1
Art. 3.13.2.0.1
Art. 2, eerste lid
Art. 3.13.2.0.2
Art. 4
Art. 3.13.2.0.3
Art. 5
Art. 3.13.2.0.4
Art. 3
Tabel 8 : Wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (Eurovignetwet)
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling Eurovignetwet
Art. 3.2.1.0.1
Art. 2
Art. 3.2.1.0.2
Art. 2
Art. 3.2.3.0.1
Art. 2
Art. 3.2.5.0.1
Art. 2
Art. 3.4.1.0.1
Art. 2
Art. 3.4.3.0.1
Art. 2
Art. 3.4.3.0.2
Art. 2
Art. 3.4.4.0.1
Art. 2
Art. 3.4.5.0.1
Art. 2
Art. 3.4.6.0.1
Art. 2
Art. 3.10.3.1.1
Art. 2
Art. 3.10.3.2.1
Art. 2
Art. 3.10.3.2.2
Art. 2
Art. 3.10.3.2.3
Art. 2
Art. 3.10.3.2.4
Art. 2
Art. 3.10.3.2.5
Art. 2
Art. 3.10.3.2.6
Art. 2
Art. 3.10.3.2.7
Art. 2
Art. 3.10.3.3.1
Art. 2
Art. 3.10.3.3.2
Art. 2
Art. 3.10.3.4.1
Art. 2
Art. 3.10.3.4.2
Art. 2
Art. 3.10.3.4.3
Art. 2
Art. 3.10.3.5.1
Art. 2
Art. 3.10.5.1.1
Art. 2
Art. 3.10.5.1.2
Art. 2
Art. 3.10.5.1.3
Art. 2
Art. 3.10.5.1.4
Art. 2
Art. 3.10.5.1.5
Art. 2
Art. 3.10.5.1.6
Art. 2
Art. 3.10.5.1.7
Art. 2
Art. 3.12.2.0.1
Art. 2
Art. 3.12.2.0.2
Art. 2
Art. 3.12.2.0.3
Art. 2
Art. 3.12.2.0.4
Art. 2
Art. 3.13.2.0.1
Art. 2
Tabel 9 : Koninklijk besluit van 9 januari 1995 ter uitvoering van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een Eurovignet, overeenkomstig richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling besluit 9 januari 1995
Art. 2.4.6.0.1
Art. 2/1
Art. 3.13.2.0.1
Art. 1
Tabel 10 : Koninklijk besluit van 8 september 1997 tot bepaling van het wegennet waarop het eurovignet van toepassing is
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling besluit 8 september 1997
Art. 2.4.7.0.1
Art.1
Tabel 11 : Koninklijk besluit van 19 december 2001 ter uitvoering van de artikelen 8, 12 en 13, van de wet van 27 december 1994 tot goedkeuring van het Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, ondertekend te Brussel op 9 februari 1994 door de Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, en tot invoering van een eurovignet, overeenkomstig Richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling besluit 19 december 2001
Art. 3.4.7.0.1
Art. 2
Art. 3.4.8.0.1
Art. 1
Tabel 12 : Besluit van de Vlaamse Regering van 18 maart 2011 tot vaststelling van de schalen van de administratieve boete inzake eurovignet
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling besluit 18 maart 2011
Art. 3.18.0.0.1
Art. 3
Bijlage 1
Bijlage
Tabel 13 : Decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 (decreet verkrottingsheffing woningen en gebouwen)
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling decreet verkrottingsheffing woningen en gebouwen
Art. 3.2.1.0.1
Art. 40bis
Art. 3.2.1.0.2
Art. 40bis
Art. 3.2.3.0.1
Art. 40bis
Art. 3.2.5.0.1
Art. 40bis
Art. 3.4.1.0.1
Art. 40bis
Art. 3.4.3.0.1
Art. 40bis
Art. 3.4.3.0.2
Art. 40bis
Art. 3.4.4.0.1
Art. 40bis
Art. 3.4.5.0.1
Art. 40bis
Art. 3.4.6.0.1
Art. 40bis
Art. 3.10.3.1.1
Art. 40bis
Art. 3.10.3.2.1
Art. 40bis
Art. 3.10.3.2.2
Art. 40bis
Art. 3.10.3.2.3
Art. 40bis
Art. 3.10.3.2.4
Art. 40bis
Art. 3.10.3.2.5
Art. 40bis
Art. 3.10.3.2.6
Art. 40bis
Art. 3.10.3.2.7
Art. 40bis
Art. 3.10.3.3.1
Art. 40bis
Art. 3.10.3.3.2
Art. 40bis
Art. 3.10.3.4.1
Art. 40bis
Art. 3.10.3.4.2
Art. 40bis
Art. 3.10.3.4.3
Art. 40bis
Art. 3.10.3.5.1
Art. 40bis
Art. 3.10.5.1.1
Art. 40bis
Art. 3.10.5.1.2
Art. 40bis
Art. 3.10.5.1.3
Art. 40bis
Art. 3.10.5.1.4
Art. 40bis
Art. 3.10.5.1.5
Art. 40bis
Art. 3.10.5.1.6
Art. 40bis
Art. 3.10.5.1.7
Art. 40bis
Art. 3.12.2.0.1
Art. 40bis
Art. 3.12.2.0.2
Art. 40bis
Art. 3.12.2.0.3
Art. 40bis
Art. 3.12.2.0.4
Art. 40bis
Art. 3.13.2.0.1
Art. 40bis
Tabel 14 : Besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 1996 betreffende de heffing ter bestrijding van verkrotting van gebouwen en/of woningen
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling besluit 2 april 1996
Art. 2.5.6.0.1
Art. 15
Art. 3.1.0.0.2
Art. 19
Art. 3.2.5.0.1
Art. 12, § 1
Art. 3.3.4.0.1
Art. 11, eerste lid
Art. 3.10.3.4.2
Art. 12, § 2
Tabel 15 : Decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten (decreet leegstandsheffing bedrijfsruimten)
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling decreet leegstandsheffing bedrijfsruimten
Art. 3.2.1.0.1
Art. 33
Art. 3.2.1.0.2
Art. 33
Art. 3.2.3.0.1
Art. 33
Art. 3.2.5.0.1
Art. 33
Art. 3.4.1.0.1
Art. 33
Art. 3.4.3.0.1
Art. 33
Art. 3.4.3.0.2
Art. 33
Art. 3.4.4.0.1
Art. 33
Art. 3.4.5.0.1
Art. 33
Art. 3.4.6.0.1
Art. 33
Art. 3.10.3.1.1
Art. 33
Art. 3.10.3.2.1
Art. 33
Art. 3.10.3.2.2
Art. 33
Art. 3.10.3.2.3
Art. 33
Art. 3.10.3.2.4
Art. 33
Art. 3.10.3.2.5
Art. 33
Art. 3.10.3.2.6
Art. 33
Art. 3.10.3.2.7
Art. 33
Art. 3.10.3.3.1
Art. 33
Art. 3.10.3.3.2
Art. 33
Art. 3.10.3.4.1
Art. 33
Art. 3.10.3.4.2
Art. 33
Art. 3.10.3.4.3
Art. 33
Art. 3.10.3.5.1
Art. 33
Art. 3.10.5.1.1
Art. 33
Art. 3.10.5.1.2
Art. 33
Art. 3.10.5.1.3
Art. 33
Art. 3.10.5.1.4
Art. 33
Art. 3.10.5.1.5
Art. 33
Art. 3.10.5.1.6
Art. 33
Art. 3.10.5.1.7
Art. 33
Art. 3.12.2.0.1
Art. 33
Art. 3.12.2.0.2
Art. 33
Art. 3.12.2.0.3
Art. 33
Art. 3.12.2.0.4
Art. 33
Art. 3.13.2.0.1
Art. 33
Tabel 16 : Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling besluit 1 juli 1997
Art. 2.6.7.0.1
Art. 18
Art. 2.6.7.0.2
Art. 18bis
Art. 2.6.7.0.3
Art. 18ter
Art. 2.6.7.0.4
Art. 19
Art. 3.1.0.0.1
Art. 14
Tabel 17 : Wetboek van 31 maart 1936 der successierechten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling W.Succ.
Art. 3.4.3.0.8, § 1, eerste en tweede lid
Art. 834, tweede en derde lid
Tabel 18 : Koninklijk besluit van 31 maart 1936 houdende algemeen reglement van de successierechten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling KB 31/03/1936
Art. 3.4.3.0.1
Art. 8
Art. 3.4.6.0.1
Art. 8bis
Tabel 19 : Koninklijk besluit van 26 augustus 2003 houdende aanvullende regels betreffende de inbetalinggeving van kunstwerken ter voldoening van de successierechten, tot vaststelling van de nadere regels betreffende de betaling en de teruggave van de schattingskosten bedoeld in artikel 83-3 van het Wetboek der Successierechten en in artikel 111, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van elk van de artikelen van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling KB 26/08/2003
Art. 3.4.3.0.3, § 1, eerste lid
Art. 1, § 2, 1°, eerste lid, b)
Art. 3.4.3.0.3, § 1, tweede lid
Art. 1, § 2, 1°, tweede lid en art. 1, § 1
Art. 3.4.3.0.3, § 2, eerste lid
Art. 1, § 2, 2°, eerste lid, b)
Art. 3.4.3.0.3, § 2, tweede lid
Art. 1, § 2, 2°, tweede lid en art. 1, § 1
Art. 3.4.3.0.3, § 3
Art. 1, § 2, 3°
Art. 3.4.3.0.3, § 4
Art. 2 § 1 en § 2, met uitzondering van punt 3°
Art. 3.4.3.0.3, § 5
Art. 3, 1° tot en met 6°
Art. 3.4.3.0.3, § 6
Art. 4
Art. 3.4.3.0.3, § 7
Art. 5
Art. 3.4.3.0.3, § 8, eerste lid
Art. 6, eerste lid, 1° tot en met 3°
Art. 3.4.3.0.3, § 8, tweede lid
Art. 6, tweede lid
Art. 3.4.3.0.4, § 1
Art. 7
Art. 3.4.3.0.4, § 2
Art. 8, eerste lid en tweede lid voor zover dit geen bretkking heeft op de inkomstenbelastingen
Art. 3.4.3.0.4, § 3
Art. 9, § 1, eerste en tweede lid
Art. 3.4.3.0.4, § 4
Art. 9, § 2, eerste, tweede en vierde lid
Art. 3.4.3.0.4, § 5
Art. 10 met uitzondering van § 1, eerste lid, laatste zinsnede en van § 1, tweede lid, 2°
Art. 3.4.3.0.5, § 1
Art. 11
Art. 3.4.3.0.5, § 2
Art. 12
Art. 3.4.3.0.5, § 3
Art. 13
Art. 3.4.3.0.5, § 4
Art. 14 en art. 16
Art. 3.4.3.0.5, § 5, eerste lid
Art. 15 en art. 16
Art. 3.4.3.0.5, § 5, tweede en derde lid
Art. 15, § 3 en art. 17
Art. 3.4.3.0.6, § 1
Art. 18
Art. 3.4.3.0.6, § 2
Art. 19
Art. 3.4.3.0.6, § 3
Art. 20
Art. 3.4.3.0.6, § 4
Art. 21
Art. 3.4.3.0.7, § 1
Art. 25
Art. 3.4.3.0.7, § 2, eerste lid, eerste zin
Art. 26, eerste lid
Art. 3.4.3.0.7, § 2, tweede en derde lid
Art. 26, tweede en derde lid
Art. 3.4.3.0.7, § 2, eerste lid, tweede en derde zin
Art. 27
Art. 3.4.3.0.7, § 2, vierde lid
Art. 28
Art. 3.4.3.0.7, § 3
Art. 29
Art. 3.4.3.0.7, § 4
Art. 30
Tabel 20 : Besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari 2005 tot uitvoering van artikel 55ter en 55quater van het Wetboek der Successierechten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling BVR 04/02/2005
Art. 1.1.0.0.1, vierde lid
Art. 1, 2° en 6°
Art. 3.20.0.0.1
Art. 2
Art. 3.20.0.0.2
Art. 3
Art. 3.20.0.0.3
Art. 4
Tabel 21 : Besluit van de Vlaamse Regering van 2 maart 2012 tot uitvoering van de artikelen 140quinquies en 140sexies van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten en de artikelen 60/4 en 60/5 van het Wetboek der Successierechten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling BVR 02/03/2012
Art. 3.13.1.2.1
Art. 5, eerste en tweede lid
Art. 3.20.0.0.5
Art. 2
Tabel 22 : Ministerieel Besluit van 9 maart 2000 betreffende de formulieren voor aangifte inzake successierechten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling MB 09/03/2000
Art. 3.3.1.0.3
Art. 1, eerste lid
Tabel 23 : Ministerieel Besluit van 30 januari 2004 houdende de werkwijze en de organisatie van de bijzondere commissie, belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling MB 30/01/2004
Art. 3.4.3.0.8, § 1, derde lid
Art. 2, tweede lid
Art. 3.4.3.0.8, § 2
Art. 1
Art. 3.4.3.0.8, § 3
Art. 3
Art. 3.4.3.0.8, § 4
Art. 4
Art. 3.4.3.0.8, § 5
Art. 5
Art. 3.4.3.0.8, § 6
Art. 6
Art. 3.4.3.0.8, § 7
Art. 8
Art. 3.4.3.0.8, § 8
Art. 9
Tabel 24 : Koninklijk besluit van 11 januari 1940 betreffende de uitvoering van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling KB 11/01/1940
Art. 2.9.4.0.1
Art. 8
Art. 3.4.3.0.1
Art. 2
Art. 3.4.6.0.1
Art. 2bis
Art. 3.12.3.0.1
Art. 9
Tabel 25 : Koninklijk besluit van 13 november 1978 tot uitvoering van de wet van 27 april 1978 tot bevordering van de bilaterale en multilaterale ruil van ongebouwde landeigendommen en bossen
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling KB 13/11/1978
Art. 2.9.4.0.2
Art. 1
Art. 2.9.6.0.1
Art. 1
Art. 2.9.7.0.1
Art. 1
Tabel 26 : Besluit van de Vlaamse Regering van 9 november 2007 betreffende de vorm van het attest tot het verkrijgen van kosteloze registratie in het kader van een Brownfieldproject dat het voorwerp uitmaakt van een Brownfieldconvenant
Bepaling Besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit
Bepaling BVR 09/11/2007
Art. 3.20.0.0.4, eerste en tweede lid
Bijlage
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2014 houdende wijziging van het besluit Vlaamse Codex Fiscaliteit van 20 december 2013.
De minister-president van de Vlaamse Regering G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie, A. TURTELBOOM