Etaamb.openjustice.be
Decreet van 06 juli 2001
gepubliceerd op 10 oktober 2001

Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2001

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001036137
pub.
10/10/2001
prom.
06/07/2001
ELI
eli/decreet/2001/07/06/2001036137/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 JULI 2001. - Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2001


Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemeen

Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid. HOOFDSTUK II. - Onderwijs Afdeling I. - Hogescholen

Art. 2.In artikel 178, § 1, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de decreten van 16 april 1996, 19 december 1998 en 22 december 1999 en 22 december 2000 worden de woorden "2001 gelijk aan 19.629,5 miljoen frank" vervangen door de woorden "2001 gelijk aan 19.829,5 miljoen frank". Afdeling II. - Vzw Epon

Art. 3.In artikel 64 van het decreet van 8 juli 1996 betreffende het onderwijs VII wordt § 2 vervangen door wat volgt : « § 2. De v.z.w. is ertoe gehouden voor 1 april door haar bedrijfsrevisor gecertificeerde rekeningen voor te leggen waarbij expliciet een document is gevoegd betreffende de toestand van de financiële middelen die de v.z.w. op 31 december ter beschikking heeft en de totale uitgaven in kasstromen die gerealiseerd werden gedurende het vorige boekjaar.

De subsidie wordt in twee schijven uitbetaald : 1° een eerste schijf van 80 percent na het voorleggen van de voornoemde documenten;2° het saldo na advies van de inspectie van financiën waarbij rekening wordt gehouden met de reservevorming en de noodzaak tot prefinanciering van Europese projecten het daaropvolgende jaar.» Afdeling III. - Basiseducatie

Art. 4.In het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van basiseducatie voor laaggeschoolde volwassenen, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994, 8 juli 1996 en 2 maart 1999 wordt een artikel 14bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 14bis § 1. De Vlaamse regering kan door middel van tijdelijke projecten extra middelen toekennen aan de Centra voor Basiseducatie.

De tijdelijke projecten bieden het hoofd aan dringende of onvoorziene problemen of testen experimenten uit, zonder daarbij de inrichting van de Centra voor Basiseducatie te wijzigen.

De tijdelijke projecten worden jaarlijks geëvalueerd. § 2. In de begrotingsjaren 2002-2004 worden tijdelijke projecten georganiseerd met het oog op ten minste één van de volgende elementen : - het wegwerken van wachtlijsten voor de activiteit "Nederlands tweede taal"; - het verwerven en verbeteren van de taalvaardigheid van ouders van allochtone leerlingen uit het basisonderwijs; - het inrichten van taalcursussen voor gedetineerde anderstaligen.

In de overeenkomsten met betrekking tot deze projecten worden de volgende elementen opgenomen : - de doelstelling en doelgroep van het tijdelijk project; - het aantal deelnemersuren dat bijkomend moet worden ingericht; - de extra middelen die worden toegekend. » Afdeling IV. - Hogere Zeevaartschool

Art. 5.In artikel 35, § 1, van het decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool wordt de tweede zin als volgt gewijzigd : « Onverminderd § 2, bestaat het personeelskader van de Hogere Zeevaartschool uit 1 directeur, 1 adjunct-directeur, ten minste 32 voltijdse eenheden behorend tot het onderwijzend personeel en ten minste 3 personeelsleden behorend tot het administratief en technisch personeel. » Afdeling V. - Leerlingenvervoer

Art. 6.In artikel 5 van de wet van 15 juli 1983 houdende oprichting van de Nationale Dienst voor Leerlingenvervoer worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de huidige tekst wordt een § 1;2° een § 2 wordt ingevoegd, die luidt als volgt : « § 2.De Vlaamse Vervoermaatschappij, bedoeld in het decreet van 31 juli 1990 tot oprichting van de Vlaamse Vervoermaatschappij, zoals gewijzigd bij de decreten van 18 mei 1999 en 8 december 2000, neemt met ingang van 1 september 2001 van de Nationale Dienst voor Leerlingenvervoer de volgende taken over : - het vastleggen van de reisroutes; - het vaststellen van de behoeften; - het in eigen beheer of via uitbesteding uitvoeren van de busdiensten. » HOOFDSTUK III. - Welzijnszorg en Gezondheidsbeleid Afdeling I. - Welzijn

Art. 7.§ 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten wordt aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een vereniging zonder winstoogmerk een jaarlijkse subsidie toegekend per flat in een serviceflatgebouw dat opgericht is in het kader van een onroerende leasingovereenkomst tussen het centrum of de vereniging en een beleggingsvennootschap met vast kapitaal die door de Vlaamse regering is erkend krachtens artikel 55bis, § 2, van het Wetboek der successierechten, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994.

In afwijking van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden wordt deze subsidie verleend als een tegemoetkoming in de vergoeding die het centrum of de vereniging bij het einde van de onroerende leasingovereenkomst aan de beleggingsvennootschap moet betalen voor het verwerven van de eigendom van de serviceflats in kwestie.

De Vlaamse regering bepaalt het bedrag van de subsidie, de periode waarvoor ze wordt toegekend, de wijze waarop ze wordt vereffend en aangewend, evenals de wijze waarop verantwoording wordt afgelegd over haar aanwending. § 2. De in § 1 bedoelde kredieten worden jaarlijks ingeschreven in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap. § 3. De kredieten die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap zijn ingeschreven om in 2001 aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een vereniging zonder winstoogmerk een onderhoudssubsidie te verlenen voor serviceflats die zijn opgericht in het kader van een overeenkomst als bedoeld in § 1, eerste lid, worden aangewend voor het in § 1, tweede lid, vermelde doel. § 4. De onderhoudssubsidie die, voor de jaren die 2001 voorafgaan, ten laste van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap aan een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of een vereniging zonder winstoogmerk werd verleend voor serviceflats die zijn opgericht in het kader van een overeenkomst als bedoeld in § 1, eerste lid, wordt geacht een subsidie te zijn als bedoeld in § 1. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels. Afdeling II. - Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Louis

Pasteur

Art. 8.Instemming wordt betuigd met het samenwerkingsakkoord van 30 maart 2001 tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap betreffende de uitvoering van een aantal activiteiten door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid-Louis Pasteur voor de periode 2001-2005, zoals gevoegd als bijlage bij dit decreet. Afdeling III. - Euro

Art. 9.In artikel 30, § 1, van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de geestelijke gezondheidszorg worden de woorden "12 miljoen frank" vervangen door de woorden "297.475 euro".

Art. 10.In artikel 31, § 1, van hetzelfde decreet worden de woorden "10 miljoen frank" vervangen door de woorden "247.900 euro". Afdeling IV. - Gezondheidsenquête

Art. 11.Instemming wordt betuigd met het protocol van 29 maart 2000 tussen de Federale regering en de in de artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet bedoelde overheden inzake de organisatie en financiering van een gezondheidsenquête. HOOFDSTUK IV. - Cultuur Afdeling I. - Amateurskunsten

Art. 12.Aan artikel 14, § 2, van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurskunsten wordt een zinsnede toegevoegd die luidt als volgt : « en transferten ten gevolge van reaffectaties van personeelsleden naar het erkende steunpunt in uitvoering van artikel 45 van het decreet van 22 december 2000 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2001. » Afdeling II. - Cultuurinvesteringsfonds

Art. 13.In hoofdstuk XII van het decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999, wordt een artikel 51bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « Artikel 51bis De Vlaamse regering bepaalt onder welke voorwaarden en op welke wijze de investeringssubsidies, bedoeld in artikel 51, 1°, door het Fonds worden verstrekt.

De investeringssubsidies betreffen enerzijds de subsidiëring van grote infrastructuren van hoog cultureel belang en anderzijds sectorale investeringssubsidies.

Onder grote infrastructuren van hoog cultureel belang worden verstaan : infrastructuren die van een uitzonderlijke omvang zijn en waarin een culturele werking wordt gerealiseerd die zich richt tot de ganse bevolking.

De subsidiëring van grote infrastructuren van een uitzonderlijke omvang wordt nominatim in de begroting van het Fonds voor Culturele Infrastructuur ingeschreven.

De raad voor Cultuur adviseert mee over de langetermijnvisie en -planning aangaande de nieuwe grote infrastructuren van hoog cultureel belang.

Onder sectorale investeringssubsidies worden verstaan : subsidies toegekend als tussenkomst in de infrastructuuruitgaven van specifieke sectoren die door de Vlaamse regering als prioritair worden aangeduid.

De Vlaamse regering legt deze prioriteit vast voor een bepaalde periode. De Vlaamse regering bepaalt het globaal hiervoor te bestemmen subsidiebedrag.

Voor het toekennen van sectorale subsidies wordt door de Vlaamse regering, binnen het Fonds voor culturele infrastructuur, een adviescommissie opgericht met deelname van de administratie Cultuur en deskundigen i.v.m. de betrokken sectoren.

De regeling voor het toekennen van subsidies zal volgende bestanddelen bevatten : - de bepaling van de kandidaat-subsidietrekker en de voorwaarden om voor subsidiëring in aanmerking te komen; - de bepaling i.v.m. terugbetaling van de toegekende subsidies, bij vervreemding van de infrastructuur of bestemmingswijziging ervan; - voor de toekenning van sectorale investeringssubsidies, zal de regeling nog bevatten : - de wijze en de termijnen van het indienen van aanvragen, - de beoordelingscriteria, - de wijze van principiële toezegging, - de uitbetalingsvoorwaarden en -modaliteiten. » Afdeling III. - Vzw Vlaams Omroeporkest en Kamerkoor

Art. 14.Aan artikel 4 van het decreet van 13 april 1999 tot regeling van de rechtspositie van het statutair en contractueel personeel van het VRT-Filharmonisch orkest en het VRT-koor wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5. Als vastgesteld wordt dat de VRT in realiteit meer loonkosten, genoemd in § 1, eerste lid, moet betalen dan oorspronkelijk door de VRT geraamd werd en aan de Vlaamse Gemeenschap werd meegedeeld, en het krediet, dat in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het desbetreffende begrotingsjaar voorzien werd voor de financiering van de toelage, bedoeld in § 1, eerste lid, volstaat niet om het vastgestelde tekort te financieren, dan wordt de subsidie die, krachtens artikel 5 van het decreet van 19 december 1997 tot machtiging van de Vlaamse regering om mee te werken aan de oprichting van de vereniging zonder winstgevend doel "Vlaams Omroeporkest en Kamerkoor", in dat begrotingsjaar aan die v.z.w. wordt toegekend, van rechtswege verminderd met het bedrag dat de Vlaamse Gemeenschap aanvullend aan het voorziene krediet aan de VRT moet betalen.

In afwijking van artikelen 15 en 18 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, betaalt de v.z.w. "Vlaams Omroeporkest en Kamerkoor" dit aanvullend bedrag in opdracht en voor rekening van de Vlaamse Gemeenschap aan de VRT binnen de termijn vastgesteld door de door de Vlaamse regering aangewezen dienst.

De door de Vlaamse regering aangewezen dienst brengt de v.z.w. "Vlaams Omroeporkest en Kamerkoor" en de VRT op de hoogte van het juiste bedrag dat die v.z.w. krachtens het tweede lid moet betalen aan de VRT. Als vastgesteld wordt dat de VRT in realiteit minder loonkosten, genoemd in § 1, eerste lid, betaalde dan oorspronkelijk door de VRT voor dat begrotingsjaar geraamd werd en aan de Vlaamse Gemeenschap werd meegedeeld, dan wordt het door de Vlaamse Gemeenschap teveel betaalde bedrag van rechtswege toegevoegd aan de subsidie die, krachtens artikel 5 van het decreet van 19 december 1997 tot machtiging van de Vlaamse regering om mee te werken aan de oprichting van de vereniging zonder winstgevend doel "Vlaams Omroeporkest en Kamerkoor", in dat begrotingsjaar aan die v.z.w. wordt toegekend.

In afwijking van artikel 15 en 18 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, betaalt de VRT het bedrag, bedoeld in het vierde lid, in opdracht en voor rekening van de Vlaamse Gemeenschap aan de v.z.w. "Vlaams Omroeporkest en Kamerkoor" binnen de termijn vastgesteld door de door de Vlaamse regering aangewezen dienst.

De door de Vlaamse regering aangewezen dienst brengt de VRT en de v.z.w. "Vlaams Omroeporkest en Kamerkoor" op de hoogte van het juiste bedrag dat de VRT krachtens het vijfde lid moet betalen aan de v.z.w. "Vlaams Omroeporkest en Kamerkoor". » HOOFDSTUK V. - Economie Afdeling I. - Economische Expansie

Art. 15.In artikel 2 van het decreet van 15 december 1993 tot bevordering van de economische expansie in het Vlaamse Gewest wordt 1°, vervangen bij het decreet van 18 mei 1999, vervangen door wat volgt : « 1° onderneming : natuurlijke personen die koopman zijn of een zelfstandig beroep uitoefenen, de vennootschappen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen, de Europese Economische samenwerkingsverbanden en de economische samenwerkingsverbanden die beschikken over een exploitatiezetel in het Vlaamse Gewest of zich ertoe verbinden in het Vlaamse Gewest een exploitatiezetel te vestigen. » Afdeling II. - Agro- en Visserijmarketing

Art. 16.Aan artikel 3 van het decreet van 20 december 1996 betreffende het Vlaams Promotiecentrum voor Agro- en Visserijmarketing worden een § 3 en § 4 toegevoegd, die luiden als volgt : « § 3. Onverminderd hetgeen bepaald wordt in § 4, worden de besluiten bedoeld in §§ 1 en 2 geacht nooit uitwerking te hebben gehad wanneer zij door de decreetgever niet worden bekrachtigd in het jaar volgend op dat van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. § 4. Het besluit van 4 februari 1997 van de Vlaamse regering betreffende de verplichte bijdragen bestemd voor de promotie en afzetbevordering van de Vlaamse producten van de sectoren landbouw, tuinbouw en visserij, met bijlagen, evenals de wijzigingen ervan bij besluiten van 23 juli 1997, 4 november 1997, 10 maart 1998, 19 december 1998 en 26 januari 2001, worden bekrachtigd met ingang van de dag van hun inwerkingtreding. » HOOFDSTUK VI. - Vlaams Provinciefonds

Art. 17.Aan artikel 9 van het decreet van 29 april 1991 betreffende het Vlaams Provinciefonds wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Wanneer de dotatie van het jaar waarvoor de kwartaalvoorschotten worden toegekend kleiner is dan de dotatie van het laatste jaar waarvoor de Vlaamse regering de definitieve verdeling heeft bepaald, wordt de som van de, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, aan elke provincie toegekende kwartaalvoorschotten beperkt tot het op basis van dit decreet vastgestelde aandeel van die provincie in de dotatie van het jaar waarvoor de voorschotten worden toegekend. » HOOFDSTUK VII. - Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn

Art. 18.Aan artikel 3 van het decreet van 31 juli 1990 tot oprichting van de Vlaamse Vervoermaatschappij, gewijzigd bij decreten van 18 mei 1999 en 8 december 2000, wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Maatschappij organiseert leerlingenvervoer zoals bedoeld in de wet van 15 juli 1983 houdende de oprichting van de Nationale Dienst voor Leerlingenvervoer. De opdracht van de Maatschappij omvat het vastleggen van de reisroutes, het vaststellen van de behoeften en het in eigen beheer of via uitbesteding uitvoeren van de busdiensten. » HOOFDSTUK VIII. - Afvalstoffen

Art. 19.In artikel 47, § 2, van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen worden 8°, a), derde streepje, 11°, eerste streepje, 12°, 29° opgeheven.

Art. 20.In artikel 47, § 2, van hetzelfde decreet wordt een 37°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 37°bis vanaf 1 januari 2002 6,2 euro/ton voor het storten, in een daartoe vergunde inrichting, en 1,24 euro/ton voor het verbranden, in een daartoe vergunde inrichting, van recyclageresidu's van bedrijven die afvalstoffen afkomstig van selectieve inzamelingen, zoals hieronder vermeld, gebruiken of voorsorteren als grondstof voor de aanmaak van nieuwe producten;

De te storten of verbranden restfractie moet na voorbehandeling kleiner zijn dan de hierna vermelde percentages welke moeten beschouwd worden ten opzichte van de totale aanvoer van de betreffende afvalstoffen op jaarbasis in de vergunde inrichting : - 5 gewichtspercent voor papier en kartonafval; - 15 gewichtspercent voor glasafval; - 10 gewichtspercent voor lompenafval; - 5 gewichtspercent voor kunststofafval; - 10 gewichtspercent voor elektronisch en elektrisch schrootafval; - 10 gewichtspercent voor schrootafval; - 20 gewichtspercent voor houtafval; - 5 gewichtspercent voor groenafval; - 5 gewichtspercent voor piepschuimafval; - 10 gewichtspercent voor groente-, fruit- en tuinafval (GFT); - 11 gewichtspercent voor groente-, fruit- en tuinafval vermengd met gebruikte luiers; - 20 gewichtspercent voor bouw- en sloopafval; - 10 gewichtspercent voor rubberafval, andere dan bandenafval; - 5 gewichtspercent voor bandenafval; - 20 gewichtspercent voor plastiekverpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons (PMD); - 25 gewichtspercent voor shredderafval/flotatieafval afkomstig van schrootverwerking.

Voor het storten, in een daartoe vergunde inrichting, of verbranden, in een daartoe vergunde inrichting, van afvalstoffen afkomstig van het gebruik van selectief ingezameld papier- of kartonafval of van het voorbehandelen tot grondstof binnen de inrichting vergund voor de aanmaak van nieuw papier of karton geldt een tarief van 1,24 euro per ton.

Voor het storten, in een daartoe vergunde inrichting, of verbranden, in een daartoe vergunde inrichting, van recyclageresidu's van bedrijven die glasafval afkomstig van selectieve inzamelingen, gebruiken of voorsorteren als grondstof voor de aanmaak van nieuw glas geldt een tarief van 0 euro per ton.

De vermelde gewichtspercenten gelden voor verbranden en storten samen. »

Art. 21.In artikel 47, § 2, van hetzelfde decreet worden in 38° de woorden "sub 37°" vervangen door de woorden "sub 37°bis".

Art. 22.Aan artikel 47, § 2, van hetzelfde decreet wordt een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Gronden die beantwoorden aan de voorwaarden voor het gebruik als bodem opgenomen in het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer en het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering worden niet onderworpen aan een afvalheffing. » HOOFDSTUK IX. - Monumenten en Landschappen

Art. 23.In afwijking van de wet van 31 mei 1923 betreffende de vervreemding van onroerende domeingoederen en van toepassing verklaard op het Vlaams Gewest bij artikel 22 van het decreet van 20 december 1989 houdende bepalingen tot uitvoering van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, kan de Vlaamse regering het bij Koninklijk Besluit van 21 maart 1974 als monument beschermd Koninklijk Paleis, Meir 50, Antwerpen, gekadastreerd 3de afdeling, sectie C, nr. 1321 (23 a ca) onderhands in erfpacht geven aan de Stichting Vlaams Erfgoed voor een jaarlijks canon van 1 000 Belgische frank.

Art. 24.In het decreet van 18 mei 1999 houdende diverse bepalingen naar aanleiding van de begroting 1999, worden in artikel 7 de woorden : "Koksijdestraat 2" vervangen door de woorden "Grote Markt 26". HOOFDSTUK X. - Media Afdeling I. - Audiovisuele cultuur

Art. 25.In artikel 7, § 1, van het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994 wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « De verenigingen of instellingen moeten minimum twee van de zes activiteiten uitoefenen. De subsidies kunnen maximaal een derde bedragen van de kosten voor uitgaven bepaald onder 1°, 2°, 4°, 5° en 6°; zij kunnen maximaal de helft van de kosten bedragen voor de uitgaven bepaald onder 3°. » Afdeling II. - Fonds tot aanmoediging van de schepping van

geluidswerken en audiovisuele werken

Art. 26.Er wordt een fonds, in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, opgericht tot aanmoediging van de schepping van geluidswerken en audiovisuele werken.

Aan het fonds worden toegewezen de inkomsten voortvloeiend uit de vergoeding voor de reproductie voor eigen gebruik van werken en prestaties van auteurs, uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen en audiovisuele middelen.

De middelen van het fonds dienen aangewend te worden tot aanmoediging van de schepping van geluidswerken en audiovisuele werken. HOOFDSTUK XI. - Onroerende domeingoederen

Art. 27.In artikel 1 van de wet van 31 mei 1923 betreffende de vervreemding van onroerende domeingoederen, gewijzigd bij de wetten van 2 juli 1969 en 6 juli 1989 en van overeenkomstige toepassing verklaard op de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bij artikel 22 van het decreet van 20 december 1989 houdende bepalingen tot uitvoering van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, wordt voor wat de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest betreft, de woorden "50 miljoen frank" vervangen door de woorden "1.250.000 euro". HOOFDSTUK XII. - Onroerende voorheffing

Art. 28.Aan artikel 496 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 worden, voor wat de onroerende voorheffing in het Vlaamse Gewest betreft, na de woorden "administratie der directe belastingen" de woorden "of het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap" toegevoegd.

Art. 29.§ 1. De Vlaamse regering wordt ertoe gemachtigd voorschotten toe te staan aan de gemeenten en provincies in het kader van de inning van de opcentiemen op de onroerende voorheffing. § 2. Deze voorschotten worden berekend op 95 % van het door de gemeente respectievelijk de provincie ten laatste op 15 mei van het betrokken aanslagjaar aan het Vlaamse Gewest opgegeven bedrag van de in hun respectievelijke goedgekeurde begrotingen geraamde jaarontvangsten inzake opcentiemen op de onroerende voorheffing. Bij ontstentenis van een mededeling op deze vervaldag wordt de berekening van de voorschotten gebaseerd op de door het Vlaamse Gewest per gemeente en provincie voor het betrokken aanslagjaar geraamde jaarontvangsten inzake opcentiemen op de onroerende voorheffing. § 3. Deze voorschotten worden vanaf het tweede semester van het begrotingsjaar in zes maandelijkse gelijke schijven uitbetaald met valuta op de vijfde bankwerkdag van iedere maand. § 4. Het saldo van alle definitief verworven opcentiemen op de laatste dag van de maand mei volgend op het betrokken aanslagjaar verminderd met de voor het betrokken aanslagjaar reeds uitbetaalde voorschotten, wordt ten laatste gestort op de laatste bankwerkdag van de maand juli van het jaar volgend op het betrokken aanslagjaar. § 5. Opcentiemen die definitief worden verworven na dit tijdstip worden doorgestort ten laatste op de laatste bankwerkdag van de maand volgend op de maand van de definitieve verwerving. § 6. Indien wordt vastgesteld dat het saldo zoals bepaald in § 4 negatief is, wordt het voorschot van het eerstvolgende aanslagjaar zoals voorzien in § 2 en § 3 met dit negatief saldo verminderd. In voorkomend geval worden de definitief verworven opcentiemen van dit eerstvolgende aanslagjaar eveneens met ditzelfde negatief saldo verminderd. § 7. Zowel de twee orderekeningen als de financiële rekening waarop de opcentiemen op de onroerende voorheffing voor rekening van de gemeenten en provincies worden vooraf betaald, mogen een negatief saldo vertonen ten belope van de gecumuleerde voorschotten. De orderekeningen en de financiële rekening worden aangezuiverd met de gerealiseerde ontvangsten van de opcentiemen. § 8. Deze regeling gaat in voege vanaf het aanslagjaar 2001. Eventueel in het eerste semester van het begrotingsjaar 2001 reeds doorgestorte bedragen van het aanslagjaar 2001 worden verrekend op de voorschotten vanaf de maand juli 2001.

Zes maandelijkse schijven worden vanaf het tweede semester van het begrotingsjaar 2001 berekend en op 95 % van de begrote jaarontvangsten vanaf het aanslagjaar 2001 uitbetaald. Het saldo van de definitief verworven opcentiemen wordt gestort in juli van het volgende begrotingsjaar. Nadien nog verworven opcentiemen of een te groot bedrag van de voorschotten worden geregulariseerd vanaf het eerste voorschot van het volgende begrotingsjaar. HOOFDSTUK XIII. - Kas-, Schuld- en Waarborgbeheer

Art. 30.De indirecte schuld, zoals gedefinieerd in artikel 2, 2°, van het decreet van 16 december 1997 houdende bepaling van het kas-, schuld- en waarborgbeheer van de Vlaamse Gemeenschap, kan - voor wat het aandeel schuld van de lagere overheden betreft - geheel of gedeeltelijk worden opgenomen in de directe schuld.

De Vlaamse regering wordt hiertoe gemachtigd. HOOFDSTUK XIV. - Successierechten

Art. 31.In artikel 60bis, § 9, van het Wetboek van Successierechten worden de woorden "Onder nettowaarde verstaan... » vervangen door de woorden "Onder nettowaarde van de nalatenschap wordt verstaan... ». HOOFDSTUK XV. - Belasting op de automatische ontspanningstoestellen

Art. 32.In titel IV van het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen wordt een hoofdstuk IVbis ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK IVbis Regeling voor wat het Vlaams Gewest betreft tot teruggave van de belasting Artikel 84bis Wanneer het toestel, waarvoor reeds werd betaald, door overmacht niet wordt opgesteld of in de loop van het eerste, het tweede of het derde kwartaal van het aanslagjaar niet meer wordt opgesteld, wordt het volledig bedrag, de drie vierden, de helft of het vierde van de betaalde belasting voor dat aanslagjaar teruggegeven.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels inzake terugbetaling. » HOOFDSTUK XVI. - Fonds personeelsleden met verlof voor opdracht

Art. 33.§ 1. Er wordt een fonds, in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, opgericht voor de aanwending van de terugbetaling van salarissen van personeelsleden van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die ten laste genomen worden door andere overheden of vakorganisaties. § 2. Aan het fonds worden toegewezen alle terugvorderingen van wedden en ermee samenhangende vergoedingen of kosten met betrekking tot personeelsleden van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die ten laste genomen worden door andere overheden of vakorganisaties. § 3. De middelen van het fonds dienen aangewend te worden voor de betaling van wedden en weddentoelagen van de ter vervanging aangeworven personeelsleden. HOOFDSTUK XVII. - Invoering van de Euro voor de Vlaamse Gewestelijke Belastingen en Financiën Afdeling I. - Onroerende voorheffing

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK XVIII. - Financieringsfonds voor schuldafbouw en éénmalige investeringsuitgaven

Art. 49.Aan artikel 4, § 1, van het decreet van 22 december 2000 houdende oprichting van een Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eénmalige Investeringsuitgaven wordt toegevoegd : « 4° kapitaalsubsidies aan lokale overheden ». HOOFDSTUK XIX. - Vlaamse sportfederaties

Art. 50.In artikel 13, 1°, van het decreet van 13 april 1999 betreffende de erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties, wordt de laatste zin geschrapt. HOOFDSTUK XX. - Slotbepalingen

Art. 51.Dit decreet treedt in werking op 1 juli 2001, met uitzondering van : - Artikel 3 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001; - Artikel 7 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001; - Artikel 14 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999; - Artikel 18 treedt in werking op 1 september 2001; - Artikel 19 treedt in werking op 1 januari 2002; - Artikel 32 van dit decreet heeft uitwerking met ingang van het aanslagjaar 2001; - Artikel 34 tot en met 48 treden in werking op 1 januari 2002.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 6 juli 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, B. ANCIAUX De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Mevr. M. VANDERPOORTEN De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA De Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, D. VAN MECHELEN De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN _______ Nota's Zitting 2001-2001.

Stukken. - Ontwerp van decreet nr. 688/1. - Verslag van het Rekenhof nr. 688/2. - Amendementen nr. 688/3 tot 8. - Verslagen nr. 688/9 tot 17. - Tekst aangenomen door de Commissies nr.688/18. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering nr. 688/19.

Handelingen. - Bespreking en aanneming : vergaderingen van 20 juni 2001.

BIJLAGE Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap betreffende de uitvoering van een aantal activiteiten door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid-Louis Pasteur voor de periode 2001-2005 Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 92bis, § 1, ingevoegd door de wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op artikel 5, § 1, I, 2° van dezelfde wet en op artikel 6bis, § 1, ingevoegd door de wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Overwegende dat het tweede Samenwerkingsakkoord van 18 mei 1995 (B.S. d.d. 6 september 1995) tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap betreffende de financiering, de werking en het beheer van het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie voor de periode 1995-1999, verlengd tot 31 december 2000, ten einde gelopen is;

Rekening houdende met de goede samenwerking die geheerst heeft tijdens de periode van toepassing van de Samenwerkingsakkoorden 1990-1994 en 1995-1999, verlengd tot 31 december 2000;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 oktober 1996 (B.S. d.d. 9 januari 1997) waardoor de benaming van het Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie werd gewijzigd in Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur;

Gelet op de onderhandelingen gevoerd tussen de Vlaamse Gemeenschap en de verantwoordelijken van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur tijdens het tweede semester 2000 in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de Federale Staat;

Zijn de Federale Staat, vertegenwoordigd door Mevrouw Magda AELVOET, Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Federale Voogdij-Minister van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur en de heer Frank VANDENBROUCKE, Federaal Minister van Sociale Zaken en Pensioenen;

En De Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in de persoon van de heer Patrick DEWAEL, Vlaams Minister-President en van Mevrouw Mieke VOGELS, Vlaams Minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;

Overeengekomen hetgeen volgt:

Art. 52.Het Samenwerkingsakkoord wordt afgesloten voor een periode van 5 jaar of voor minimum 1 jaar beginnend op 1 januari 2001 met het oog op het uitvoeren door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur van een aantal specifieke taken, hierna programma's genoemd, die omschreven worden respectievelijk in Titel I en Titel II van artikel 5.

Elke ondertekenende partij kan dit Samenwerkingsakkoord opzeggen voor de programma's met looptijd van 5 jaar, mits een vooropzeg van 1 jaar, beginnend op de eerste januari volgend op de datum van kennisgeving.

Art. 53.De Vlaamse Gemeenschap verbindt zich ertoe aan het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur, hierna het Instituut genoemd, voor de programma's met looptijd van 5 jaar, omschreven in Titel I van artikel 5, een jaarlijkse dotatie van 27,040 miljoen BEF (670.304 EURO) toe te zeggen onder voorbehoud van de stemming van de nodige kredieten door het Vlaams Parlement.

Dit bedrag wordt gekoppeld aan de gezondheidsindex van 1 januari 2001.

Het wordt geïndexeerd volgens de gezondheidsindex op 1 januari van elk jaar en voor de eerste keer op 1 januari 2002.

Art. 54.De Vlaamse Gemeenschap verbindt er zich ook toe in 2001 aan het Instituut, voor de programma's met looptijd van 1 jaar, opgesomd in Titel II van artikel 5, een dotatie te betalen van 20,252 miljoen BEF (502.033,97 EUR) onder voorbehoud van de stemming van de nodige kredieten door het Vlaams Parlement.

De totale dotatie van de Vlaamse Gemeenschap bedraagt in 2001 47,292 miljoen BEF (1.172.338,06 EUR).

De Vlaamse Gemeenschap stort haar jaarlijkse dotatie voor de helft tegen 1 april en voor de helft tegen 1 oktober van elk jaar op de schatkistrekening nr. 87 01 02 08 of op om het even welke andere rekening van het Instituut die hiervoor zou kunnen dienen. In 2001 zal de Vlaamse Gemeenschap de eerste helft van haar totale jaarlijkse dotatie ten laatste 2 maand na de bekrachtiging van het samenwerkingsakkoord door het Vlaams Parlement.

Een bedrag overeenkomend met 10 % van de totale jaarlijkse dotatie kan ingehouden worden zolang het Instituut niet de rapporten heeft voorgelegd die moeten afgeleverd worden en de verslaggeving afgerond zoals bepaald in artikel 4.

Art. 55.Het Instituut maakt een verslag op over de uitvoering van de programma's : een semestrieel rapport, dat elk jaar zal verschijnen tegen 15 september en het jaarrapport dat vergezeld zal zijn van een financieel verslag tegen 15 maart van het volgende jaar.

De Vlaamse Gemeenschap kan in het Instituut kennis nemen van de rekeningen van de programma's waarin zij participeert.

De rapportering omvat per programma minimaal de doelstelling(en), de gebruikte methodologie en technieken, de resultaten en de wetenschappelijke interpretatie daarvan, alsook daaruit afgeleide beleidsondersteunende of -voorbereidende adviezen.

De Vlaamse Gemeenschap ontvangt als eerste de rapporten die specifiek betrekking hebben op een programma vermeld in Titel I en Titel II van artikel 5. Het Instituut stelt binnen de 30 dagen na overhandiging van het rapport, een mondelinge toelichting voor aan de bevoegde Administratie Gezondheidszorg op een speciaal hiertoe georganiseerde reflectiedag. Op schriftelijk verzoek stelt het Instituut de bij de uitvoering van de programma's verzamelde datasets ter beschikking van de Administratie Gezondheidszorg van de Vlaamse Gemeenschap.

Behoudens uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de Vlaamse Gemeenschap kan het Instituut de binnen de programma-activiteiten verzamelde gegevens, alsook de resultaten en conclusies hiervan, op welke wijze dan ook, pas ter beschikking stellen aan derden, 45 dagen na het ter beschikking stellen van het jaarverslag aan de Vlaamse Gemeenschap.

Bij publicatie of andere verspreidingsvormen van gegevens, resultaten en conclusies die voortvloeien uit de door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde programma's, zal steeds een bronvermelding van de verzamelde gegevens opgenomen worden met de vermelding van de financiële steun van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 56.De programma's bedoeld in artikel 2 en in artikel 3 zijn de volgende : Titel I : Programma's met looptijd van 5 jaar Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage I van dit akkoord omvat voor elk programma van Titel I de inhoudelijke bijzonderheden.

Titel II : Programma's met minimumlooptijd van 1 jaar Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Tenzij expliciet opgezegd voor 30 september van het lopend jaar met een aangetekend schrijven aan de ondertekenaars van het samenwerkingsakkoord, zullen deze programma's het daarop volgend jaar doorlopen mits een zelfde indexering van hun dotatie als bepaald in artikel 2 voor de programma's met looptijd van 5 jaar.

Bijlage II van dit akkoord omvat voor elk programma van Titel II de inhoudelijke bijzonderheden.

Art. 57.De geschillen die zouden kunnen opduiken bij de uitvoering van dit samenwerkingsakkoord, worden voorgelegd aan de Interministeriële Conferentie voor Volksgezondheid.Indien de Interministeriële Conferentie voor Volksgezondheid ze niet kan regelen, worden ze voorgelegd aan het Overlegcomité.

Indien ze niet kunnen geregeld worden door het Overlegcomité, kunnen ze voorgelegd worden aan de gewone rechtsmacht.

Art. 58.Het onderhavig akkoord treedt in werking op 1 januari 2001.

Opgemaakt te Brussel, op 30 maart 2001, in vier exemplaren.

De minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS

« Bijlagen van het Samenwerkingsakkoord 2001-2005 » Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^