Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 09 februari 2007
gepubliceerd op 10 april 2007

Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de investeringswaarborg voor rusthuizen, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden

bron
vlaamse overheid
numac
2007035515
pub.
10/04/2007
prom.
09/02/2007
ELI
eli/besluit/2007/02/09/2007035515/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 FEBRUARI 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de investeringswaarborg voor rusthuizen, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, inzonderheid op artikel 7bis, ingevoegd bij het decreet van 17 maart 2006, en op artikel 7ter, ingevoegd bij het decreet van 2 juni 2006;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 16 oktober 2006;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 24 november 2006;

Gelet op het advies van de Raad van State, nr. 41.906/3, gegeven op 4 januari 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van hoofdstuk II tot en met VI wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden;2° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;3° Fonds : het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden;4° rusthuis : een voorziening als vermeld in artikel 2, 6°, van de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18 december 1991;5° investeringswaarborg : de investeringswaarborg, vermeld in artikel 7ter van het decreet;6° investering : kosten voor bouw, uitbreidings- en verbouwingswerkzaamheden, aankoop, uitrusting of apparatuur door initiatiefnemers, met uitzondering van de aankoop van grond.Bij een aankoop wordt enkel de venale waarde van het gebouw zonder de grond in aanmerking genomen. Een aankoop komt enkel in aanmerking voor een investeringswaarborg als die noodzakelijk gepaard gaat met en gevolgd wordt door verbouwingswerkzaamheden; 7° project : het deel van de geplande investeringen waarvoor een investeringswaarborg wordt gevraagd door de initiatiefnemer;8° financier : een kredietinstelling die de vergunning, vermeld in artikel 7 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, heeft verkregen, en de ermee verbonden vennootschappen in de zin van artikel 11 van het Wetboek van Vennootschappen, alsmede iedere kredietinstelling die ressorteert onder een andere lidstaat van de Europese Unie en die, in overeenstemming met titel III van de voormelde wet van 22 maart 1993, haar werkzaamheden op het Belgische grondgebied mag uitoefenen. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 2.Hoofdstuk I tot en met VI zijn van toepassing op investeringen in een rusthuis door initiatiefnemers als vermeld in artikel 5, § 1, van de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18 december 1991, of door initiatiefnemers die de rechtsvorm hebben van een vennootschap met rechtspersoonlijkheid als vermeld in artikel 2, § 2, van het Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999.

Ter uitvoering van artikel 7ter van het decreet kan door het Fonds een investeringswaarborg verleend worden aan initiatiefnemers als vermeld in het eerste lid voor de uitvoering van hun projecten onder de voorwaarden, vermeld in artikel 7ter van het decreet en in hoofdstuk I tot en met VI. HOOFDSTUK I tot en met VI zijn niet van toepassing op investeringen waarvoor een principieel akkoord werd verleend als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden.

HOOFDSTUK III. - De investeringswaarborg

Art. 3.De leningen waarop de investeringswaarborg betrekking heeft, moeten door de initiatiefnemer zijn aangegaan bij een financier.

De duur van de gewaarborgde leningen wordt bepaald naargelang van de vermoedelijke levensduur van de investeringen waarop ze betrekking hebben, maar mag niet langer zijn dan dertig jaar.

De waarborg kan alleen verleend worden als uit voorzichtige verwachtingen blijkt dat de financiële slaagkansen van het project zeer reëel zijn.

De initiatiefnemer moet beschikken over een zakelijk recht op het onroerend goed waarvoor hij een aanvraag tot een investeringswaarborg indient voor een periode die minstens gelijk is aan de langste periode van de volgende twee: de boekhoudkundige afschrijvingsduur van de investeringen of de looptijd van de gewaarborgde leningen voor het project. In elk geval moet de periode minstens twintig jaar bedragen.

Dat zakelijk recht moet vatbaar zijn voor hypotheekvestiging.

De waarborg kan alleen verleend worden als de initiatiefnemer akkoord gaat om op eenvoudig verzoek van het Fonds met het Fonds een conventionele hypotheek af te sluiten of aan het Fonds een hypothecair mandaat te geven voor de onroerende goederen die betrekking hebben op het project. De waarborg kan bovendien alleen verleend worden als de financier akkoord gaat met een pari-passuregeling tussen het Fonds en de financier voor de verkoopopbrengst van het goed, die toekomt aan het Fonds of aan de financier. Die pari-passuregeling geldt als op de onroerende goederen die betrekking hebben op het project een hypotheek werd ingeschreven door het Fonds en door de financier, en als die onroerende goederen het voorwerp uitmaken van een gedwongen verkoop.

Art. 4.De investeringswaarborg heeft enkel betrekking op het effectief uitstaande kapitaalsaldo en op de vervallen intresten, met uitzondering van de moratoire intresten en de intercalaire intresten, nadat alle zakelijke en persoonlijke zekerheden, waarover de financier beschikt ter dekking van de gewaarborgde lening, door de financier zijn uitgewonnen of de oninbaarheid ervan vaststaat. Het effectief uitstaande kapitaalsaldo komt in aanmerking voor de investeringswaarborg voor zover het niet hoger is dan het effectief uitstaande kapitaalsaldo dat zou overblijven bij een annuïteitenlening met constante rentevoet.

De uitbetaling van de waarborg door het Fonds werkt niet bevrijdend ten opzichte van de initiatiefnemer. Door de waarborg uit te betalen beschikt het Fonds over een integraal verhaalsrecht op de initiatiefnemer. Door de waarborg uit te betalen wordt het Fonds gesubrogeerd in de rechten van de financier, waarbij het Fonds zich echter pas kan beroepen op de zekerheden die de financier heeft ten opzichte van de initiatiefnemer inzake andere schulden dan die welke door het Fonds zijn gewaarborgd nadat alle andere schulden dan de door het Fonds gewaarborgde schulden zijn aangezuiverd.

De investeringswaarborg dekt 90 % van het kapitaalgedeelte van de lening en 90 % van de intresten.

Het maximumbedrag aan kapitaalgedeelte dat in aanmerking komt voor de dekking van 90 % door de investeringswaarborg is gelijk aan: 1° voor nieuwbouw en uitbreiding, uitrusting en meubilering inbegrepen: 1.200 euro per m2 te bouwen oppervlakte; 2° voor verbouwingswerkzaamheden en de uitrusting en meubilering die daar noodzakelijk bij hoort: de door het Fonds aanvaarde kostenraming, met dien verstande dat het maximumbedrag aan kapitaalgedeelte voor verbouwing ten hoogste 925 euro per m2 te verbouwen oppervlakte mag bedragen;3° voor aankoop en de verbouwing die daar noodzakelijk bijhoort, uitrusting en meubilering: de door het Fonds aanvaarde kostenraming, met dien verstande dat het maximumbedrag aan kapitaalgedeelte voor aankoop met verbouwing ten hoogste 925 euro per m2 aan te kopen en te verbouwen oppervlakte mag bedragen.Voor de aankoop op zich kunnen ten hoogste de door het Comité van Aankoop van Onroerende Goederen geschatte venale waarde van het gebouw en de aan de aankoop verbonden en bewezen notariskosten en registratierechten of btw, in aanmerking komen voor de bepaling van het kapitaalgedeelte.

De cijfers in euro, vermeld in het vierde lid, zijn de bedragen van 1 januari 2006 zonder btw en zonder algemene kosten. Ze worden jaarlijks aangepast aan de bouwindex van januari.

De maximale aanvaarde bruto-oppervlakte per woongelegenheid voor de bepaling van het maximumbedrag aan kapitaalgedeelte is 65 m2 per erkende woongelegenheid.

Het niveau van de gewaarborgde intresten, vermeld in het eerste lid, wordt beperkt tot 90 % van de intresten. De toepasselijke rentevoet voor de berekening van die intresten komt ten hoogste overeen met het rendement van lineaire obligaties (OLO's) op tien jaar, zoals berekend door het Rentefonds en gepubliceerd op Reuters' pagina SRF/OLOYIELD of opvolgers en in De Tijd op de datum waarop de financieringsovereenkomst, vermeld in artikel 18, tussen de initiatiefnemer en de financier gesloten is, te verhogen met vijftien basispunten. In geval van contractuele herziening van de rentevoet wordt de datum waarop de financieringsovereenkomst gesloten is, vervangen door de datum van de laatste contractuele rentevoetherziening. Als de voormelde data niet op een bankwerkdag vallen, wordt de datum van de eerstvolgende bankwerkdag in aanmerking genomen. HOOFDSTUK IV. - Bouwfysische, technische en kwalitatieve voorwaarden

Art. 5.Om voor een investeringswaarborg in aanmerking te komen moet de investering plaatsvinden overeenkomstig de volgende algemene bouwfysische, technische en kwalitatieve normen : 1° de regelgeving over de brandveiligheid;2° de regelgeving over de toegang van gehandicapten tot gebouwen die toegankelijk zijn voor het publiek;3° de regelgeving over de eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat voor gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat en de specifiek door de minister bepaalde minimumeisen en voorwaarden inzake comfort en gebruik van energie, water en materialen;4° de NBN-normen, uitgegeven door het Belgisch Instituut voor Normalisatie VZW en het Belgisch Elektrotechnisch Comité;5° het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming en de regelgeving betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;6° het Algemeen Reglement inzake Elektrische Installaties;7° de regelgeving over de stedenbouw en ruimtelijke ordening;8° de regelgeving over de milieuvergunningen.

Art. 6.Met behoud van de toepassing van artikel 5 moet, om voor een investeringswaarborg in aanmerking te komen, de investering in een rusthuis plaatsvinden overeenkomstig de erkenningsnormen, vermeld in bijlage B, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985 tot vaststelling van de normen waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening, of een rusthuis moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te komen. HOOFDSTUK V. - Procedure voor het verlenen van een investeringswaarborg Afdeling I. - Het verkrijgen van een principieel akkoord

Art. 7.Om in aanmerking te komen voor een investeringswaarborg voor een bepaald project moet de initiatiefnemer beschikken over een principieel akkoord van de minister over de investeringswaarborg.

De aanvraag tot het verkrijgen van een principieel akkoord over de investeringswaarborg voor een bepaald project wordt gericht aan het Fonds en wordt met de post aangetekend verstuurd of aan de gemachtigde ambtenaar afgegeven tegen ontvangstbewijs.

Art. 8.De aanvraag, vermeld in artikel 7, bevat de volgende documenten : 1° de nodige bescheiden, statuten of documenten waaruit blijkt dat de initiatiefnemer over de vereiste rechtsvorm beschikt, en de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de initiatiefnemer met de beslissing om een principieel akkoord over een investeringswaarborg aan te vragen;2° het financieel plan voor het project waarbij wordt aangetoond dat de uitbating ten minste kostendekkend is en een afdoende terugbetalingscapaciteit waarborgt;3° het advies van de financier over het financieel plan voor het project;4° een verklaring van de initiatiefnemer waarin hij akkoord gaat om op eenvoudig verzoek van het Fonds met het Fonds een conventionele hypotheek af te sluiten of aan het Fonds een hypothecair mandaat te geven als vermeld in artikel 3, vijfde lid;5° een verklaring van de financier waarin hij akkoord gaat met een pari-passuregeling als vermeld in artikel 3, vijfde lid, met daarbij de modaliteiten van de pari-passuregeling zoals die voorgesteld zijn door de financier;6° de ontwerpen van financieringsovereenkomst die betrekking hebben op de totale financiering van het project.De ontwerpen van financieringsovereenkomst bevatten een afbetalingskalender die een onderscheid maakt tussen kapitaal en intresten. Als de initiatiefnemer naast een door het Fonds gewaarborgde lening een lening wil sluiten zonder waarborg door het Fonds, legt de initiatiefnemer een ontwerp van financieringsovereenkomst voor over een door het Fonds gewaarborgde lening en daarnaast een ontwerp van financieringsovereenkomst over een lening zonder waarborg door het Fonds; 7° het zorgstrategische plan, dat ten minste de volgende gegevens bevat : a) de huidige situatie op het gebied van zorgaanbod en infrastructuur;b) een afstemming van de projecten op de andere zorgverstrekkers in de relevante invloedssfeer, en een diepgaande zelfevaluatie van de positie van de initiatiefnemer;c) een beschrijving van alle investeringen die de initiatiefnemer in de komende tien jaar wil doen, met een omschrijving van de ouderendoelgroep en van de geplande capaciteit per onderdeel;8° het projectplan dat de volgende documenten bevat : a) een stedenbouwkundig attest nummer 2, als dat door de aard van de werkzaamheden vereist is;b) een voorontwerp van de plannen van het project op schaal 1/100;c) een conceptnota over de functionele, bouwfysische en technische opvattingen van het project;d) een initieel programma van eisen waarin de projectgebonden doelstellingen en prestatie-eisen inzake comfort en gebruik van energie, water en materialen worden vastgelegd;e) een akkoordbrief, ondertekend door de initiatiefnemer, waarin hij het initiële programma van eisen onderschrijft en de coördinator aanwijst die verantwoordelijk is voor het behalen van de objectief evalueerbare prestatie-eisen inzake comfort en het gebruik van energie, water en materialen;f) een gedetailleerde raming van het project;g) de oppervlakteberekening van het project;h) in het geval van aankoop met verbouwing : het ontwerp van de aankoopakte. Voor het opmaken van het zorgstrategische plan, vermeld in het eerste lid, 7°, moet de initiatiefnemer gebruikmaken van modellen die door het Fonds ter beschikking worden gesteld. De initiatiefnemer kan gebruikmaken van gegevens die het Fonds ter beschikking stelt. Het Fonds en het intern verzelfstandigd agentschap Zorg en Gezondheid kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de initiatiefnemer.

Art. 9.Het Fonds onderzoekt of de aanvraag, vermeld in artikel 7, voldoet aan de bepalingen van artikel 7 en artikel 8. Het Fonds stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag een bewijs van ontvangst naar de initiatiefnemer, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en in voorkomend geval met de vermelding van de datum van ontvankelijkheid. Wanneer het Fonds vaststelt dat de aanvraag onvolledig is, vraagt het Fonds binnen deze termijn de ontbrekende stukken op bij de initiatiefnemer. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in artikel 7 en artikel 8. De datum van ontvankelijkheid is de datum van de ontvangst van de volledige en ontvankelijke aanvraag.

Art. 10.Binnen veertien kalenderdagen na de datum van ontvankelijkheid bezorgt het Fonds de aanvraag aan : 1° een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds of aan een of meer externe deskundigen, voor een evaluatienota over de financiële aspecten;2° een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds, voor een evaluatienota over de bouwfysische en technische aspecten. De ambtenaren of deskundigen, vermeld in het eerste lid, bezorgen hun evaluatienota binnen veertig kalenderdagen aan het Fonds.

De vergoeding van de externe deskundigen, vermeld in het eerste lid, is ten laste van de begroting van het Fonds.

Art. 11.Binnen vijf kalenderdagen na de ontvangst van de laatst aangekomen evaluatienota, vermeld in artikel 10, bezorgt het Fonds de aanvraag van de initiatiefnemer en de evaluatienota's aan de Waarborgcommissie, vermeld in artikel 12. De Waarborgcommissie agendeert het dossier.

Art. 12.§ 1. In de Waarborgcommissie zitten twee interne en twee externe leden.

De externe leden zijn deskundig inzake het financiële beheer van rusthuizen en worden aangesteld door de minister.

De interne leden behoren tot het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin of tot het intern verzelfstandigd agentschap Zorg en Gezondheid. § 2. De vergoeding van de externe leden wordt bepaald door de minister en is ten laste van de begroting van het Fonds. § 3. De Waarborgcommissie stelt een huishoudelijk reglement op waarin haar werking en de onverenigbaarheden worden geregeld. De minister keurt het huishoudelijk reglement goed. § 4. Het departement, vermeld in § 1, derde lid, neemt het secretariaat van de Waarborgcommissie waar. Het Fonds verstrekt aan de Waarborgcommissie de inlichtingen die voor haar werking noodzakelijk zijn.

Art. 13.De Waarborgcommissie, vermeld in artikel 12, heeft als opdracht de minister te adviseren over de aanvraag van de initiatiefnemer tot het verkrijgen van een principieel akkoord over de investeringswaarborg voor zijn project.

De Waarborgcommissie wordt tweemaandelijks samengeroepen en adviseert de geagendeerde aanvragen.

Het advies van de Waarborgcommissie wordt, samen met de aanvraag van de initiatiefnemer en de evaluatienota's, binnen vijftien kalenderdagen na de zitting van de commissie waarin het advies werd geformuleerd, aan de minister toegestuurd.

De minister beslist over het verlenen van een principieel akkoord over de investeringswaarborg voor het project binnen een maand na de ontvangst van het advies van de Waarborgcommissie. De initiatiefnemer wordt per aangetekende brief op de hoogte gebracht van de gemotiveerde beslissing van de minister.

Art. 14.Een principieel akkoord over de investeringswaarborg houdt in dat het project van de initiatiefnemer in principe in aanmerking komt voor een investeringswaarborg. Een principieel akkoord vermeldt onder meer het project waarop het betrekking heeft, de eventuele opmerkingen en de datum vanaf wanneer het geldig is.

Als de initiatiefnemer voor een bepaald project al werkzaamheden aangevat heeft of een aankoop gedaan heeft zonder te beschikken over een principieel akkoord over de investeringswaarborg voor het project, komt hij niet meer in aanmerking voor een investeringswaarborg voor het betreffende project.

De initiatiefnemer moet starten met werkzaamheden of aankopen voor het project binnen twee jaar na de datum van het principieel akkoord, zo niet vervalt het principieel akkoord. De initiatiefnemer brengt binnen een week het Fonds op de hoogte van de start van de werkzaamheden of, in voorkomend geval, van het plaatsen van de bestelling of van de aankoop. Afdeling II. - Het verlenen van de investeringswaarborg

Art. 15.Na de ontvangst van het principieel akkoord inzake de investeringswaarborg kan de initiatiefnemer een aanvraag indienen tot het verlenen van de investeringswaarborg voor de uitvoering van zijn project.

De aanvraag tot het verlenen van de investeringswaarborg wordt gericht aan het Fonds en wordt met de post aangetekend verstuurd of aan de gemachtigde ambtenaar afgegeven tegen ontvangstbewijs.

De aanvraag tot het verlenen van de investeringswaarborg bevat de volgende documenten : 1° de ondertekende notulen van de vergadering van de bevoegde organen van de initiatiefnemer met de beslissing om een aanvraag in te dienen tot het verlenen van de investeringswaarborg;2° een geactualiseerd financieel plan voor het project, waarbij het advies van de financier gevoegd is;3° de ontwerpen van financieringsovereenkomsten die betrekking hebben op de totale financiering van het project;4° de stedenbouwkundige vergunning. De ontwerpen van financieringsovereenkomsten, vermeld in het derde lid, 3°, bevatten een afbetalingskalender die een onderscheid maakt tussen kapitaal en intresten. Als de initiatiefnemer naast een door het Fonds gewaarborgde lening een lening wil sluiten zonder waarborg door het Fonds, legt de initiatiefnemer een ontwerp van financieringsovereenkomst voor over een door het Fonds gewaarborgde lening en daarnaast een ontwerp van financieringsovereenkomst over een lening zonder waarborg door het Fonds.

Art. 16.Het Fonds onderzoekt of de aanvraag, vermeld in artikel 15, voldoet aan de bepalingen van artikel 15. Het Fonds stuurt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van de aanvraag een bewijs van ontvangst naar de initiatiefnemer, met de vermelding of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is, en in voorkomend geval met de vermelding van de datum van ontvankelijkheid. Wanneer het Fonds vaststelt dat de aanvraag onvolledig is, vraagt het Fonds binnen deze termijn de ontbrekende stukken op bij de initiatiefnemer. De ontvankelijkheid houdt in dat de aanvraag voldoet aan de formele vereisten, vermeld in artikel 15. De datum van ontvankelijkheid is de datum van de ontvangst van de volledige en ontvankelijke aanvraag.

Het Fonds vraagt binnen veertien kalenderdagen na de datum van ontvankelijkheid van de aanvraag advies aan een of meer ambtenaren die ter beschikking staan van het Fonds of aan een of meer externe deskundigen. De ambtenaren en de externe deskundigen kunnen aanvullende inlichtingen vragen aan de initiatiefnemer. Ze bezorgen hun advies aan het Fonds binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst van de adviesvraag.

De vergoeding van de externe deskundigen is ten laste van de begroting van het Fonds.

Art. 17.Het Fonds beslist over het verlenen van de investeringswaarborg. De initiatiefnemer wordt per aangetekende brief op de hoogte gebracht van de beslissing van het Fonds.

Art. 18.Als de investeringswaarborg wordt verleend, wordt de financieringsovereenkomst meeondertekend door het Fonds, met vermelding van de volgende clausule : « Het Fonds verbindt er zich toe de investeringswaarborg te geven onder de voorwaarden, bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de investeringswaarborg voor rusthuizen, verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden ».

Art. 19.De investeringswaarborg heeft pas uitwerking vanaf de datum waarop de initiatiefnemer aan het Fonds een bijdrage betaalt die wordt vastgesteld op 0,35 procent van het bedrag van het gewaarborgde krediet, te verhogen met 0,015 procent per jaar looptijd van het krediet. De initiatiefnemer brengt de financier onmiddellijk na de betaling op de hoogte van de datum van betaling. De initiatiefnemer kan de financier als tussenpersoon laten optreden voor het betalen van die bijdrage.

Die bijdrage wordt gestort binnen dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van de medeondertekening door het Fonds. Als die bijdrage niet gestort wordt binnen die termijn, vervalt de investeringswaarborg van het Fonds. Op gemotiveerde aanvraag van de initiatiefnemer of, wanneer de financier als tussenpersoon optreedt, van de initiatiefnemer of de financier, kan het Fonds bij wijze van uitzondering afwijken van de vermelde vervaltermijnen. HOOFDSTUK VI. - Toezichtregeling, maatregelen en sancties Afdeling I. - Hypotheek

Art. 20.Als op verzoek van het Fonds een hypotheek in eerste rang wordt ingeschreven, worden de kosten van de inschrijving van die hypotheek door het Fonds ten laste genomen, maximaal voor het bedrag van de overeenkomstig artikel 19 betaalde bijdrage. De kosten van inschrijving die dat bedrag overschrijden, zijn ten laste van de initiatiefnemer. Afdeling II. - Verplichtingen van de initiatiefnemer

Art. 21.De initiatiefnemer voert zijn project uit conform het verleende principieel akkoord.

De initiatiefnemer bezorgt jaarlijks en voor de duur van de gewaarborgde lening een kopie van het financieel verslag, vermeld in artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, aan de financier.

Art. 22.De initiatiefnemer zal het goed dat betrekking heeft op het project, noch de grond of het terrein waarop het goed zich bevindt, op geen enkele wijze belasten met een zekerheid ten voordele van een derde, tenzij met de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de minister.

Art. 23.De initiatiefnemer mag de concrete bestemming van het goed dat betrekking heeft op het project niet wijzigen gedurende de looptijd van de gewaarborgde leningen voor het project, behalve na de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de minister. De minister kan die toestemming alleen verlenen als het goed een bestemming krijgt in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden, vermeld in artikel 5 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, voor zover die aangelegenheden vallen onder het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort.

De initiatiefnemer is ertoe gehouden, gedurende de looptijd van de gewaarborgde leningen voor het project, elke vervreemding van het goed dat betrekking heeft op het project of elke bezwaring van dat goed met zakelijk recht aan de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de minister te onderwerpen. De vervreemding kan in ieder geval niet worden toegestaan als het goed geen bestemming krijgt in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden, vermeld in artikel 5 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, voor zover die aangelegenheden vallen onder het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort.

Bij elke aanvraag die de initiatiefnemer indient bij de minister met toepassing van het eerste en het tweede lid, wordt een document gevoegd waarin de financier zich akkoord verklaart met de aanvraag.

De initiatiefnemer is ertoe gehouden het goed dat betrekking heeft op het project als een goede huisvader te beheren en te onderhouden gedurende de looptijd van de gewaarborgde leningen voor het project. Afdeling III. - Verplichtingen van de financier

Art. 24.§ 1. Het Fonds kan altijd van de financier eisen dat de financier aan het Fonds een recent attest bezorgt dat afkomstig is van het bevoegde hypotheekkantoor waaruit blijkt of er op de goederen die betrekking hebben op het project al dan niet een hypotheek werd gevestigd. Als uit het attest blijkt dat door een derde een hypotheek werd gevestigd op de goederen in kwestie zonder de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de minister, dan kan het Fonds van de financier eisen, tenzij de financier afziet van de verleende investeringswaarborg, dat de financier de gewaarborgde financieringsovereenkomst onmiddellijk opzegt en dat hij dus de onmiddellijke betaling eist van alle verschuldigde bedragen. § 2. Jaarlijks, voor de verjaardag van de medeondertekening door het Fonds van de financieringsovereenkomst, bezorgt de financier aan het Fonds een kopie van de stukken, vermeld in artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 betreffende de boekhouding en het financieel verslag voor de voorzieningen in bepaalde sectoren van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, of meldt de financier aan het Fonds dat die stukken hem niet werden bezorgd door de initiatiefnemer.

Als blijkt dat die stukken niet werden bezorgd door de initiatiefnemer aan de financier, dan kan het Fonds van de financier eisen, tenzij de financier afziet van de verleende investeringswaarborg, dat de financier de gewaarborgde financieringsovereenkomst onmiddellijk opzegt en dat hij dus de onmiddellijke betaling eist van alle verschuldigde bedragen. § 3. Als blijkt dat de initiatiefnemer zijn project niet heeft uitgevoerd conform het verleende principieel akkoord, dan kan het Fonds van de financier eisen, tenzij de financier afziet van de verleende investeringswaarborg, dat de financier de gewaarborgde financieringsovereenkomst onmiddellijk opzegt en dat hij dus de onmiddellijke betaling eist van alle verschuldigde bedragen. § 4. De financier zal voor de goederen die betrekking hebben op het project geen hypothecair mandaat verkrijgen of een omzetting in een hypothecaire inschrijving, noch een hypothecaire inschrijving nemen, noch overgaan tot vervroegde opeising van de lening, zonder voorafgaande toestemming van de minister. Als de minister op een aanvraag voor toestemming vanwege de financier niet reageert binnen een termijn van twintig werkdagen, die begint te lopen vanaf de ontvangst van de aanvraag die de financier per aangetekende brief met ontvangstbewijs aan de minister verstuurt, wordt dat gebrek aan reactie gelijkgesteld met de toestemming van de minister. De minister kan deze termijn van twintig werkdagen met een aantal werkdagen verlengen wanneer wegens uitzonderlijke omstandigheden de minister over de aanvraag om toestemming niet kan beslissen binnen de oorspronkelijke termijn van twintig werkdagen. De minister deelt deze verlenging dan mee aan de financier binnen de oorspronkelijke termijn van twintig werkdagen. § 5. Als de initiatiefnemer de afbetalingskalender niet naleeft, is de financier ertoe gehouden het Fonds binnen een periode van zes weken na de vervaldag per aangetekende brief op de hoogte te brengen. Als de initiatiefnemer de afbetalingskalender niet naleeft, dan kan het Fonds van de financier eisen, tenzij de financier afziet van de verleende investeringswaarborg, dat de financier de gewaarborgde financieringsovereenkomst onmiddellijk opzegt en dat hij dus de onmiddellijke betaling eist van alle verschuldigde bedragen. § 6. Als de financier ervan op de hoogte is dat de initiatiefnemer zonder de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de minister overgaat tot een belasting met een zekerheid ten voordele van een derde als vermeld in artikel 22 of tot een bestemmingswijziging, een vervreemding of een bezwaring met zakelijk recht als vermeld in artikel 23, dan is de financier ertoe gehouden het Fonds onmiddellijk op de hoogte te brengen. Het Fonds kan ingevolge dat feit van de financier eisen, tenzij de financier afziet van de verleende investeringswaarborg, dat de financier de gewaarborgde financieringsovereenkomst onmiddellijk opzegt en dat hij dus de onmiddellijke betaling eist van alle verschuldigde bedragen. § 7. De investeringswaarborg vervalt als de financier een van zijn verplichtingen niet nakomt als vermeld in § 1, § 2, tweede lid, en § 3 tot en met § 6. Afdeling IV. - Toezicht door de Vlaamse administratie

Art. 25.De bevoegde personeelsleden van de Vlaamse administratie, bevoegd voor het beleidsdomein waartoe het Fonds behoort, oefenen ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de verplichtingen, vermeld in dit besluit. De initiatiefnemer verleent zijn medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Hij bezorgt aan de personeelsleden, op hun eenvoudig verzoek, de nuttige stukken voor de uitvoering van de toezichtopdracht.

Art. 26.Voor de wijze waarop stukken, vermeld in dit besluit, bezorgd worden aan het Fonds door de initiatiefnemer of de financier, of bezorgd worden aan de initiatiefnemer of de financier door het Fonds, kan de minister afwijkende regels bepalen die rekening houden met de nieuwste communicatiemiddelen. HOOFDSTUK VII. - Wijzigingen aan het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden

Art. 27.In artikel 4, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringswaarborg verstrekt door het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, worden de woorden « leningen » en « lening » vervangen door het woord « schulden ».

Art. 28.In artikel 18 van hetzelfde besluit wordt het derde lid vervangen door wat volgt : « Bij elke aanvraag die de initiatiefnemer indient bij de minister met toepassing van het eerste en het tweede lid, wordt een document gevoegd waarin de financier zich akkoord verklaart met de aanvraag. »

Art. 29.Aan artikel 19, zesde lid, van hetzelfde besluit wordt de volgende zin toegevoegd : « Als de initiatiefnemer de afbetalingskalender niet naleeft, dan kan het Fonds van de financier eisen, tenzij de financier afziet van de verleende investeringswaarborg, dat de financier de gewaarborgde financieringsovereenkomst onmiddellijk opzegt en dat hij dus de onmiddellijke betaling eist van alle verschuldigde bedragen. »

Art. 30.In artikel 19 van hetzelfde besluit wordt het zevende lid vervangen door wat volgt : « Als de financier ervan op de hoogte is dat de initiatiefnemer zonder de uitdrukkelijke en voorafgaande toestemming van de minister overgaat tot een belasting met een zekerheid ten voordele van een derde als vermeld in artikel 17 of tot een bestemmingswijziging, een vervreemding of een bezwaring met zakelijk recht als vermeld in artikel 18, dan is de financier ertoe gehouden het Fonds onmiddellijk op de hoogte te brengen. Het Fonds kan ingevolge dat feit van de financier eisen, tenzij de financier afziet van de verleende investeringswaarborg, dat de financier de gewaarborgde financieringsovereenkomst onmiddellijk opzegt en dat hij dus de onmiddellijke betaling eist van alle verschuldigde bedragen. » HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen

Art. 31.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 32.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 9 februari 2007.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, I. VERVOTTE

^