gepubliceerd op 03 juli 2003
Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat
22 MEI 2003. - Wet houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : Titel I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt onder « diensten » verstaan de administraties, instellingen en ondernemingen van de federale Staat, behorende tot een van de volgende categorieën : 1° het algemeen bestuur, dat alle federale overheidsdiensten hergroepeert;2° de administraties met beheersautonomie maar zonder rechtspersoonlijkheid, « administratieve diensten met boekhoudkundige autonomie » genaamd;3° de overheidsinstellingen met rechtspersoonlijkheid, « administratieve openbare instellingen » genaamd, met uitzondering van de openbare instellingen van sociale zekerheid van de categorie D van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en van de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid;4° de ondernemingen met een handels-, industrieel of financieel karakter, met een vorm van autonomie maar zonder rechtspersoonlijkheid, « staatsbedrijven » genaamd.
Art. 3.De bepalingen van Titel II van deze wet zijn van toepassing op alle in artikel 2 bedoelde diensten.
De bijzondere bepalingen die van toepassing zijn op elk van de in artikel 2 bedoelde categorieën van diensten zijn opgenomen in de verschillende hoofdstukken van Titel III. TITEL II. - Bepalingen van toepassing op alle diensten HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 4.De diensten stellen een algemene rekening op die bestaat uit de jaarrekening en, voorzover een wettelijke bepaling hen niet vrijstelt van het opmaken van een begroting, uit de rekening van uitvoering van de begroting.
Art. 5.De diensten voeren hun algemene boekhouding en stellen hun jaarrekening op overeenkomstig de bepalingen van het algemene boekhoudplan dat door de Koning wordt vastgesteld met toepassing van artikel 5, eerste lid, van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.
Art. 6.Het boekjaar en het begrotingsjaar beginnen op 1 januari en eindigen op 31 december daaropvolgend.
Art. 7.Elke verrichting wordt aan het boekjaar of aan het begrotingsjaar gehecht tijdens hetwelk ze heeft plaats gehad. Om evenwel tot een boekjaar of een begrotingsjaar te behoren moeten de rechten zijn vastgesteld gedurende die jaren.
De vastgestelde rechten die evenwel niet vóór 1 februari van het volgende jaar door de dienst zijn geboekt, behoren tot een volgend jaar.
Art. 8.Een recht is vastgesteld wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : 1° zijn bedrag is op nauwkeurige wijze vastgesteld;2° de identiteit van de schuldenaar of van de schuldeiser is bepaalbaar;3° de verplichting om te betalen bestaat;4° een verantwoordingsstuk is in het bezit van de betrokken dienst. Op voordracht van de Minister van Begroting, bepaalt de Koning de modaliteiten voor het vaststellen van de rechten.
Art. 9.De rechten die ten voordele van de diensten zijn vastgesteld, doven uit door betaling, door annulatie of door verjaring.
Art. 10.Elke storting of zending in contanten en andere waarden, gedaan in de kassen van de diensten, geeft aanleiding tot de afgifte van een ontvangstbewijs met strook, waarop de reden van de betaling wordt vermeld.
Dit ontvangstbewijs is bevrijdend en geldt als rechtstitel tegenover de betrokken dienst. HOOFDSTUK II. - De algemene boekhouding
Art. 11.De algemene boekhouding van de diensten heeft betrekking op het geheel van hun verrichtingen, hun bezittingen, rechten, schulden en verplichtingen van welke aard ook.
Art. 12.De diensten voeren hun algemene boekhouding volgens de gebruikelijke regels en de beginselen van het dubbel boekhouden.
Elke verrichting wordt zonder uitstel, getrouw, volledig en naar tijdsorde ingeschreven in één of meer dagboeken.
Elke boeking geschiedt aan de hand van een gedagtekend verantwoordingsstuk, waarnaar zij moet verwijzen.
Art. 13.De verrichtingen worden methodisch geboekt in de rekeningen van de algemene boekhouding en, voorzover ze ook een begrotingsverrichting uitmaken, simultaan in de rekeningen van de begrotingsklassen.
Het algemene boekhoudplan bedoeld in artikel 5, bepaalt de indeling van het rekeningstelsel, stelt vast wat de rekeningen van dat stelsel moeten bevatten en hoe ze moeten worden gebruikt. Het legt bovendien de aanrekenings- en waarderingsregels vast.
Art. 14.De verantwoordingsstukken worden methodisch geklasseerd en op een toegankelijke wijze bewaard.
De Koning bepaalt aan welke voorwaarden de verantwoordingsstukken moeten voldoen en op welke voorwaarden ze worden bewaard en ter beschikking van de interne en externe controle worden gesteld.
Art. 15.De boeken en de dagboeken worden bijgehouden en bewaard op een wijze die hun materiële continuïteit, hun regelmatigheid en de onveranderlijkheid van de boekingen verzekert.
Op voordracht van de Minister van Financiën en de Minister van Begroting, legt de Koning daartoe de modaliteiten vast.
Art. 16.De diensten verrichten, omzichtig en te goeder trouw, ten minste eens per jaar de nodige opnemingen, verificaties, onderzoekingen en waarderingen om de inventaris per 31 december op te maken van al hun bezittingen, rechten, schulden en verplichtingen van welke aard ook en van de daartoe bestemde eigen middelen. Die inventaris wordt opgesteld overeenkomstig de balansklassen van het algemene boekhoudplan bedoeld in artikel 5.
Art. 17.De jaarrekening bestaat uit : 1° de balans;2° de resultatenrekening, bevattende alle kosten en opbrengsten;3° de samenvattende rekening van de begrotingsverrichtingen, overeenkomstig de economische classificatie;4° de toelichting. De balans wordt opgesteld nadat de rekeningen in overeenstemming zijn gebracht met de gegevens van de inventaris.
Op voordracht van de Minister van Begroting, kan de Koning de aanvullende regels van voorstelling van de jaarrekening bepalen.
Art. 18.De diensten stellen jaarlijks een jaarverslag op over hun activiteiten en de evolutie van de belangrijkste financiële gegevens.
Op voordracht van de Minister van Begroting, bepaalt de Koning de regels inzake het opmaken en publiceren van het jaarverslag. HOOFDSTUK III. - De begroting en de begrotingscomptabiliteit
Art. 19.De begroting voorziet in en machtigt alle verrichtingen met een financiële afwikkeling, die voor eigen rekening tot stand worden gebracht met derden.
Het algemeen bestuur, de administratieve diensten met boekhoudkundige autonomie en de staatsbedrijven worden ten aanzien van elkaar als derden beschouwd voor de toepassing van deze wet.
De begroting bevat : 1° wat de ontvangsten betreft, de raming van de tijdens het begrotingsjaar vastgestelde rechten;2° wat de uitgaven betreft : a) de vastleggingskredieten ten belope waarvan bedragen kunnen worden vastgelegd uit hoofde van verbintenissen die ontstaan of worden gesloten tijdens het begrotingsjaar en, voor de recurrente verbintenissen waarvan de gevolgen zich over meerdere jaren voordoen, ten belope van de tijdens het begrotingsjaar opeisbare sommen;onder recurrente verbintenissen behoort te worden verstaan verbintenissen zoals wedden, pensioenen, abonnementen of huurgelden, die gespreid over verschillende jaren gevolgen hebben en waarvan de aanrekening op het jaar waarin ze ontstaan, een last zou zijn die daarmee geen economische band heeft; b) de vereffeningskredieten ten belope waarvan tijdens het begrotingsjaar bedragen kunnen worden vereffend uit hoofde van de rechten vastgesteld in uitvoering van de voorafgaandelijk vastgelegde verbintenissen. Onverminderd de toepassing van andere begrotingsindelingen, worden de ramingen van de ontvangsten en van de uitgaven opgesplitst volgens de economische classificatie.
Art. 20.Op de begroting worden voor een bepaald jaar slechts aangerekend : 1° als ontvangsten : de tijdens het begrotingsjaar ten voordele van de dienst vastgestelde rechten;2° als uitgaven : a) ten laste van de vastleggingskredieten, de bedragen die worden vastgelegd uit hoofde van verbintenissen die ontstaan of worden gesloten tijdens het begrotingsjaar en, voor de recurrente verbintenissen waarvan de gevolgen zich over meerdere jaren voordoen, de tijdens het begrotingsjaar opeisbare sommen;b) ten laste van de vereffeningskredieten, de bedragen die worden vereffend tijdens het begrotingsjaar uit hoofde van de rechten die zijn vastgesteld, in uitvoering van de voorafgaandelijk vastgelegde verbintenissen.
Art. 21.De op het einde van het begrotingsjaar beschikbare vastleggings- en vereffeningskredieten worden geannuleerd.
Art. 22.De begrotingscomptabiliteit wordt gevoerd in relatie met de algemene boekhouding. Ze moet een permanente controle van de voortgang van de uitvoering van de begroting van de diensten mogelijk maken.
Een vastgesteld recht in uitgave, dat is geboekt in de rekeningen van de begrotingsklassen, kan niet worden betaald indien het niet vooraf ten laste van een vereffeningskrediet is vereffend.
Art. 23.Elke verrichting wordt zonder uitstel, getrouw, volledig en naar tijdsorde geboekt en gestaafd met een verantwoordingsstuk.
Art. 24.De goedkeuring van de contracten en overeenkomsten voor werken, leveringen en diensten, alsook de besluiten tot toekenning van subsidies mogen niet worden genotificeerd vooraleer deze contracten, overeenkomsten en besluiten zijn aangerekend op de vastleggingskredieten.
De Koning kan, op voordracht van de Minister van Begroting, van het eerste lid afwijken voor de contracten en overeenkomsten alsook voor de besluiten tot toekenning van subsidies, waarvan het bedrag de door Hem bepaalde sommen niet overschrijdt.
Art. 25.Met ingang van 1 november mogen de verbintenissen nodig om de ononderbroken werking van de diensten te verzekeren, worden aangegaan ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar. Het bedrag van deze verbintenissen mag een derde van de goedgekeurde vastleggingskredieten voor de overeenkomstige uitgaven van het lopende jaar niet overschrijden. De vastleggingsakten bepalen dat de leveringen niet mogen geschieden en de diensten niet mogen worden gepresteerd vóór de opening van het begrotingsjaar.
Art. 26.De boekhoudkundige vastleggingen worden geannuleerd wanneer blijkt dat ze niet langer nodig zijn en in ieder geval tot beloop van de bedragen die niet werden vereffend na verloop van vijf jaar te rekenen vanaf 31 december van het begrotingsjaar tijdens hetwelk zij werden genomen, tenzij op het ogenblik van de aanrekening van de verbintenis een langere termijn werd bepaald wegens de aard van de overeenkomst.
Art. 27.De rekening van uitvoering van de begroting wordt opgesteld volgens de onderverdelingen van de goedgekeurde begroting. Deze rekening omvat : 1° voor de ontvangsten : a) de raming van de vastgestelde rechten van het begrotingsjaar;b) de vastgestelde rechten van het begrotingsjaar;c) het verschil tussen de geraamde en de vastgestelde rechten;2° voor de uitgaven : a) aanwending van de vastleggingskredieten : - de bij de begroting geopende vastleggingskredieten; - de geboekte vastleggingen met betrekking tot het begrotingsjaar; - het verschil tussen de vastleggingskredieten en de geboekte vastleggingen; b) aanwending van de vereffeningskredieten : - de bij de begroting geopende vereffeningskredieten; - de tijdens het begrotingsjaar vereffende vastgestelde rechten; - het verschil tussen de vereffeningskredieten en de vereffende vastgestelde rechten.
Art. 28.Een toelichting bij de rekening van uitvoering van de begroting vermeldt ten minste : 1° voor de ontvangsten : de geannuleerde, verjaarde en in onbepaald uitstel gebrachte rechten;2° voor de uitgaven : a) de tijdens het begrotingsjaar geboekte vastgestelde rechten;b) de nog niet budgettair vereffende vastgestelde rechten;3° voor de regeling van de vastleggingen : a) de uitstaande vastleggingen op 1 januari;b) de tijdens het begrotingsjaar geboekte vastleggingen;c) de tijdens het begrotingsjaar geannuleerde vastleggingen;d) de tijdens het begrotingsjaar budgettair vereffende vastgestelde rechten;e) de uitstaande vastleggingen op 31 december. HOOFDSTUK IV. - De organisatie van de boekhouding en van de controle uitgeoefend door de uitvoerende macht
Art. 29.Op voordracht van de minister van Begroting bepaalt de Koning de regels die voor de diensten, of voor een categorie van diensten, van toepassing zijn op het vlak van de organisatie van de boekhoudkundige en de begrotingsverrichtingen en definieert terzake de beslissings-, de uitvoerings-, de registratie-, de bewarende en de toezichtsfuncties. Die regels verzekeren de noodzakelijke scheiding van die functies en bepalen de manier waarop de personen die ervoor instaan verantwoording afleggen.
De Koning kan aan de ministers van wie de diensten afhangen delegatie verlenen tot de opmaak van eraan verbonden bijzondere regels.
Art. 30.De geldbewegingen van de diensten geschieden door toedoen van hun rekenplichtigen.
Art. 31.Een interne audit wordt ingericht bij de diensten die aan de onderhavige wet zijn onderworpen.
De interne audit is een zekerheid en advies verstrekkende activiteit, ingesteld ter verbetering van de werking van die diensten, onder meer met betrekking tot de boekhouding en de procedures van de uitvoering van de begroting. De interne audit wordt onafhankelijk ingericht en uitgeoefend.
Op voordracht van de Minister van Begroting bepaalt de Koning de modaliteiten van de organisatie en van de tussenkomst van de interne audit met betrekking tot de begroting en de boekhouding.
De werkplannen voor het uitvoeren van de interne audit, zijn vaststellingen en aanbevelingen, alsook de gebruikte methodologieën worden zonder uitstel aan de Minister van Begroting en aan het Rekenhof meegedeeld.
Art. 32.De Ministerraad houdt toezicht op de uitvoering van de begroting.
Hij bepaalt de houding van de regering ten opzichte van de wetsvoorstellen en de van het parlement uitgaande amendementen, waarvan de aanneming een weerslag zou kunnen hebben, hetzij op de ontvangsten, hetzij op de uitgaven. In dringende gevallen wordt deze bevoegdheid van de Ministerraad uitgeoefend door de Minister van Begroting.
Aan de voorafgaande akkoordbevinding van de Minister van Begroting worden voorgelegd de voorontwerpen van wet, de ontwerpen van koninklijk besluit en ministerieel besluit, van omzendbrief of van beslissing : 1° waarvoor geen of onvoldoende kredieten bestaan;2° waarvoor rechtstreeks of onrechtstreeks, de ontvangsten kunnen worden beïnvloed of nieuwe uitgaven kunnen ontstaan. De Minister van Begroting kan voor bepaalde aangelegenheden beslissen dat het gunstig advies van de Inspecteur van Financiën vrijstelt van zijn voorafgaande akkoordbevinding.
Art. 33.Op voorstel van de Eerste Minister en van de Minister van Begroting, en na het advies van de in Raad vergaderde ministers, organiseert de Koning een administratieve, begrotings- en beheerscontrole.
Naast de uitoefening van die controle vervullen de inspecteurs van financiën het ambt van budgettaire en financiële raadgever van de minister bij wie ze zijn geaccrediteerd.
De inspecteurs van financiën brengen hun adviezen uit in volle onafhankelijkheid en in overeenstemming met de deontologie van het Interfederaal Korps van de inspectie van financiën.
De inspecteurs van financiën voeren hun opdracht uit op stukken en ter plaatse. Ze hebben toegang tot alle dossiers en alle archieven van de aan de onderhavige wet onderworpen diensten, en ontvangen van deze diensten alle inlichtingen die zij vragen.
Zij mogen niet deelnemen aan het beleid noch aan het beheer van de diensten en ook geen bevelen geven tot het verhinderen of schorsen van verrichtingen.
Art. 34.Op instructie van de Minister van Begroting kunnen de inspecteurs van financiën worden belast met een onderzoeksopdracht bij alle diensten onderworpen aan de onderhavige wet.
De inspecteurs van financiën beschikken voor het vervullen van deze taak over de ruimste onderzoeksbevoegdheid. HOOFDSTUK V. - De aan de rechtsmacht van het Rekenhof onderworpen rekenplichtigen Afdeling 1. - De rekenplichtigen
Art. 35.Aan de diensten toebehorende gelden of waarden, met inbegrip van de vastgestelde rechten, mogen alleen in bezit worden gehouden onder de verantwoordelijkheid van een rekenplichtige die aan de rechtsmacht van het Rekenhof is onderworpen en aan wie het beheer van die activa wordt toevertrouwd door of krachtens een wet of verordening.
Het ambt van aan de rechtsmacht van het Rekenhof onderworpen rekenplichtige is onverenigbaar met dat van ordonnateur.
Art. 36.Elke persoon belast met het bewaken, het bewaren of het gebruiken van de aan de diensten toebehorende waren, is verantwoordelijk voor die waren en legt hiervan jaarlijks rekening af aan het Rekenhof.
De rekeningen vermelden : de hoeveelheden en waarden in magazijn, wat is ingekomen, uitgegaan, verbruikt, verkocht, alsook de vernietigde, de verdwenen of de onbruikbare hoeveelheden.
Die verschillende omzettingen en veranderingen in dat deel van de dienst moeten blijken uit processen-verbaal.
Art. 37.Op gezamenlijke voordracht van de Minister van Financiën en van de Minister van Begroting bepaalt de Koning : 1° de vorm en de voorwaarden voor de aanstelling van de rekenplichtigen, alsook voor hun plaatsvervangers tijdens hun afwezigheden;2° de rechten en verplichtingen van die personen;3° de door de administratieve overheid te volgen procedure voor het beheer van vastgestelde rechten, wanneer de rekenplichtige alle noodzakelijke invorderingsdaden heeft vervuld.
Art. 38.De rekenplichtige staat voor het Rekenhof in voor zijn zware fout, zware nalatigheid en herhaaldelijk begane lichte fout, die het ontstaan van het tekort hebben vergemakkelijkt of mogelijk gemaakt. Afdeling 2. - De regularisatie
en de inning van rekenplichtige tekorten
Art. 39.Jaarlijks wordt op de begroting een krediet uitgetrokken waarop de aanrekening en de regularisatie geschiedt van de verliezen voortkomende uit tekorten en buitengewone voorvallen.
De op het hierboven vermelde krediet aangerekende verliezen worden door de administratie die bevoegd is voor de Domeinen in haar registers opgetekend. Die administratie neemt de vereiste maatregelen tot invordering ervan op de goederen van de schuldenaars.
Art. 40.Indien, na verloop van vijf jaar te rekenen van de datum van het arrest van het Rekenhof, een wegens tekort openstaande schuldvordering niet wordt geïnd, wordt de onmogelijkheid van de inning door een proces-verbaal vastgesteld, tot staving van de rekening van de rekenplichtige die met de invordering van het tekort is belast. Afdeling 3. - De rekeningen
Art. 41.Elke verrichting van een rekenplichtige wordt geboekt in zijn beheersrekening.
Art. 42.Elke rekenplichtige legt rekening af aan het Rekenhof over de verrichtingen die hij heeft gedaan in de loop van het jaar.
De rekeningen worden aan het Rekenhof overgelegd vóór 1 maart van het jaar na dat waarvoor ze worden opgemaakt, onverminderd de termijnen vastgelegd voor de bij tekort, mutatie of het beëindigen van de rekenplichtige functies af te leggen rekeningen.
TITEL III. - Bijzondere bepalingen van toepassing op de diensten HOOFDSTUK I. - Het algemeen bestuur Afdeling 1. - De begroting
Art. 43.Elk jaar keurt de Kamer van volksvertegenwoordigers de begroting van het algemeen bestuur goed.
Art. 44.De ministerraad beslist over de maatregelen, noodzakelijk voor de opmaak van de begroting.
De Minister van Begroting stelt de ontwerpen van begrotingswet op en de amendementen van de regering bij deze ontwerpen.
Art. 45.De ontwerpen van de middelenbegroting en van algemene uitgavenbegroting worden, samen met een algemene toelichting bij die ontwerpen, ingediend bij de Kamer van volksvertegenwoordigers uiterlijk op 31 oktober van het jaar dat het begrotingsjaar voorafgaat.
Art. 46.De algemene toelichting bij de begroting bevat inzonderheid : 1° de ontleding en de synthese van de begrotingen;2° een economisch verslag;3° een financieel verslag;4° een meerjarenraming;5° een Zilvernota, waarin de regering haar beleid met betrekking tot de vergrijzing uiteenzet.
Art. 47.De middelenbegroting verleent machtiging voor de invordering van de belasting overeenkomstig de wetten, besluiten en tarieven die er betrekking op hebben. Ze bevat de raming van de ontvangsten van het algemeen bestuur en verleent machtiging, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die ze bepaalt, tot het aangaan van leningen.
Bij het ontwerp van middelenbegroting wordt een inventaris van alle fiscale uitgaven gevoegd.
De fiscale uitgaven omvatten alle aftrekken, verminderingen en uitzonderingen op het algemeen stelsel van belastingheffing, die gedurende het begrotingsjaar gelden ten voordele van belastingplichtigen of van economische, sociale of culturele activiteiten.
De middelenbegroting wordt uiterlijk op 31 december van het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurd.
Art. 48.De algemene uitgavenbegroting voorziet in en verleent machtiging voor de uitgaven, per programma, van het algemeen bestuur.
De kredieten voor de programma's groeperen onderscheidenlijk de begrotingsmiddelen die betrekking hebben op de werkingskosten en op de doelstellingen van de activiteitenprogramma's.
De algemene uitgavenbegroting bepaalt, zo nodig, de aan de uitgaven verbonden voorwaarden. Bij ontstentenis van een organieke wet, moet er voor elke subsidie in de algemene uitgavenbegroting een speciale bepaling zijn die de aard van de subsidie preciseert; die subsidies kunnen worden toegekend onder de voorwaarden vastgesteld door de Koning, op voordracht van de Minister van Begroting.
De algemene uitgavenbegroting wordt uiterlijk op 31 december van het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurd.
Art. 49.Onverminderd artikel 19 vermelden de begrotingsdocumenten eveneens, ter informatie : 1° wat de ontvangsten betreft, de raming van de inningen tijdens het jaar die voortvloeien uit de op de begroting aangerekende vastgestelde rechten;2° wat de uitgaven betreft, de raming van de betalingen, per programma, tijdens het jaar, die voortvloeien uit de op vereffeningskredieten aangerekende vastgestelde rechten.
Art. 50.De verantwoording van de algemene uitgavenbegroting is samengesteld uit nota's waarin de algemene beleidslijnen van de federale overheidsdiensten worden uiteengezet en, per organisatieafdeling, de toegewezen opdrachten en, per programma, de nagestreefde doelstellingen, alsook de aan te wenden middelen om deze te bereiken. Ze bevat daarenboven een uitsplitsing van de in artikel 47, tweede lid, bedoelde inventaris en preciseert aldus in welke mate fiscale uitgaven bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen van elk programma.
Art. 51.De kredieten voor de programma's worden in de begrotingstabellen volgens de economische classificatie opgesplitst in basisallocaties, met opgave van de uitgaven bestemd voor de financiële dienst van geprefinancierde uitgaven. Deze bepaling geldt niet voor de kredieten ingeschreven voor de dotaties.
Art. 52.De bevoegde minister kan tijdens het begrotingsjaar en met de instemming van de Minister van Begroting, de basisallocaties herverdelen : 1° binnen de perken van de vastleggingskredieten van elk van de programma's van de algemene uitgavenbegroting;2° binnen de perken van de vereffeningskredieten van elk van de secties van de algemene uitgavenbegroting. Deze herverdelingen worden zonder verwijl aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan het Rekenhof medegedeeld.
Art. 53.Ieder jaar wordt in de loop van het eerste trimester een begrotingscontrole uitgevoerd met het oog op de eventuele aanpassing van de middelenbegroting en de algemene uitgavenbegroting. In voorkomend geval worden ontwerpen tot aanpassing uiterlijk op 30 april ingediend bij de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Deze aanpassingen worden vóór 30 juni door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurd.
Artikel 51 is eveneens van toepassing op de ontwerpen van aanpassing van de algemene uitgavenbegroting.
Art. 54.In voorkomend geval deelt het Rekenhof aan de Kamer van volksvertegenwoordigers zijn opmerkingen mee aangaande de documenten bedoeld in de artikelen 45, 50, 51, 52 en 53.
Art. 55.Indien blijkt dat de algemene uitgavenbegroting niet vóór de aanvang van het begrotingsjaar kan worden goedgekeurd, opent de wet voorlopige kredieten die voor de werking van de diensten noodzakelijk zijn en in mindering komen van de begroting van dat begrotingsjaar.
In voorkomend geval worden wetsontwerpen waarbij nieuwe voorlopige kredieten worden geopend, welke in mindering komen van de begroting voor hetzelfde begrotingsjaar, bij de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend.
Art. 56.De wet waarbij voorlopige kredieten worden geopend, stelt de termijn vast waarop de kredieten betrekking hebben.
De termijn waarvoor vastleggings- en vereffeningskredieten worden toegekend, mag niet meer dan vier maanden bedragen, behalve wanneer wettelijke of contractuele verplichtingen een andere termijn opleggen.
Art. 57.De voorlopige kredieten worden berekend op grond van de overeenkomstige kredieten in de laatst goedgekeurde algemene uitgavenbegroting.
De voorlopige kredieten mogen niet worden aangewend voor uitgaven van een nieuwe aard waartoe de wetgever voordien geen machtiging heeft verleend.
Behoudens bijzondere bepalingen van de wetten waarbij voorlopige kredieten worden geopend, mogen de uitgaven niet hoger liggen dan de bedragen van de kredieten per programma van de laatst goedgekeurde begroting, en dit in verhouding tot de termijn waarop de voorlopige kredieten betrekking hebben.
Art. 58.De bekendmaking van de algemene uitgavenbegroting in het Belgisch Staatsblad doet de wetten waarbij voorlopige kredieten worden geopend, vervallen.
Art. 59.Elke wet waardoor een niet op de begroting voorziene uitgave kan ontstaan moet de nodige kredieten openen voor het lopende jaar, en, indien het nodig blijkt, voor het volgende jaar. Afdeling 2. - De uitvoering van de begroting
Art. 60.De gezamenlijke ontvangsten zijn bestemd voor de gezamenlijke uitgaven.
Art. 61.De ministers mogen geen enkele uitgave vastleggen of vereffenen boven de voor ieder van hen bij wet geopende kredieten of boven de machtigingen verleend door de Ministerraad krachtens artikel 70.
Ze mogen het bedrag van de kredieten, bestemd voor de uitgaven van hun onderscheiden diensten, niet verhogen door bijzondere inkomsten.
Het Rekenhof heeft permanent en onmiddellijk toegang tot de budgettaire aanrekeningen. Het licht zonder uitstel de bevoegde minister, de Minister van Begroting en, in voorkomend geval, de Kamer van volksvertegenwoordigers in over elke vastgestelde overschrijding of overschrijving van de uitgavenkredieten.
Art. 62.§ 1. In afwijking van artikel 60 kan een organieke wet begrotingsfondsen oprichten door voor uitgaven, waarvan zij het voorwerp vaststelt, sommige ontvangsten te bestemmen. § 2. De vastleggingskredieten en de vereffeningskredieten betreffende elk begrotingsfonds variëren in functie van de geïnde bedragen van de in § 1 bedoelde ontvangsten. Die kredieten worden vermeerderd met de op het einde van het vorige begrotingsjaar beschikbare kredieten die vanaf de aanvang van het begrotingsjaar mogen worden aangewend.
De begrotingsfondsen kunnen niet worden gestijfd met kredieten van de algemene uitgavenbegroting.
Het bedrag van de geannuleerde vastleggingen van de begrotingsfondsen wordt bij het voor vastlegging beschikbare krediet gevoegd.
De in § 1 bedoelde wet kan toestaan dat vastleggingen mogen worden aangegaan ten laste van een in de begroting toegestane vastleggingsmachtiging. In dat geval geschieden de vereffeningen slechts ten belope van het op het betrokken begrotingsfonds beschikbare vereffeningskrediet. Het op het einde van het begrotingsjaar beschikbare saldo van de vastleggingsmachtigingen wordt geannuleerd. § 3. De middelenbegroting vermeldt de ramingen van de voor de uitgaven bestemde ontvangsten van de begrotingsfondsen.
De algemene uitgavenbegroting vermeldt : 1° de raming van de volgens § 2 bepaalde kredieten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen : a) de op het einde van het vorige begrotingsjaar beschikbare variabele kredieten;b) de variabele kredieten die tijdens het begrotingsjaar zullen worden gevormd;c) wat de vastleggingskredieten betreft, het bedrag van de tijdens het begrotingsjaar te annuleren vastleggingen bedoeld in § 2, derde lid;2° de raming van de uitgavenverrichtingen op de variabele kredieten;3° de raming van de op het einde van het begrotingsjaar niet aangewende variabele kredieten. De in het vorige lid vermelde bedragen worden aangepast naar aanleiding van de begrotingscontrole bedoeld in artikel 53.
Art. 63.In afwijking van de artikelen 60 en 62 wordt de Minister van Financiën gemachtigd om, naargelang van de behoeften, een gedeelte van de fiscale ontvangsten aan te wenden voor de ter uitvoering van de wet gedane uitgaven uit hoofde van terugbetaling van directe of indirecte belastingen, verwijlinteresten en boeten.
Voor de door de Minister van Financiën ten onrechte geïnde sommen worden op de begroting ambtshalve terugbetalingsfondsen geopend. Zij bevatten de ramingen van de ontvangsten die niet op de middelenbegroting worden aangerekend en van de uitgaven die niet op de algemene uitgavenbegroting worden aangerekend.
De rekenplichtigen die niet-verschuldigde sommen hebben geïnd, kunnen er, ten belope van dat bedrag, rechtstreeks op hun rekening over beschikken om overeenkomstig de geldende wetten en besluiten te voorzien in de terugbetaling ervan en in de betaling van de eraan verbonden verwijlinteresten.
Art. 64.De begrotingscomptabiliteit registreert eveneens de verrichtingen bedoeld in artikel 49.
Art. 65.Geen uitgave kan worden gedaan zonder de tussenkomst van de Minister van Financiën, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.
Art. 66.De Minister van Financiën kan voorschotten toekennen aan rekenplichtigen van de federale Staatsdiensten teneinde uitgaven te dekken waarvan de aard wordt vastgesteld door de Koning.
Art. 67.In afwijking van artikel 22, tweede lid, en in spoedeisende gevallen, wanneer de betaling niet kan uitblijven zonder dat er een ernstig nadeel uit voortvloeit, kan de Ministerraad, op zijn eigen verantwoordelijkheid en met een met redenen omklede beslissing die hij tegelijkertijd aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en het Rekenhof overzendt, van dit hof een dringend visum vorderen.
De ontwerpen van beslissing worden door de Minister van Begroting aan de Ministerraad voorgelegd.
Wanneer door uitzonderlijke omstandigheden de Ministerraad niet tijdig kan bijeenkomen, wordt deze beslissing gezamenlijk genomen door de Minister van Financiën en de Minister van Begroting.
In zodanige gevallen beperkt het Rekenhof zijn controle tot het onderzoek van de juistheid van de schuldvordering en zendt het zijn opmerkingen onverwijld over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Het voor de regularisatie van de uitgave vereiste wetsontwerp wordt binnen de maand na de beslissing bij de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend.
Art. 68.Alle in de kassen van het algemeen bestuur ontvangen geld wordt gecentraliseerd op de rekening van de Staatskas.
Art. 69.De Minister van Begroting zendt periodiek de stand van de kredieten evenals van hun aanwending, per programma en per basisallocatie, aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan het Rekenhof.
Art. 70.§ 1. In dringende gevallen, veroorzaakt door uitzonderlijke of onvoorzienbare omstandigheden, kan de Ministerraad, bij gemotiveerde beraadslaging, machtiging verlenen tot het vastleggen, het vereffenen en het betalen van uitgaven boven de limiet van de begrotingskredieten of, bij ontstentenis van kredieten, ten belope van het door de beraadslaging vastgesteld bedrag. De beslissing van de Ministerraad kan betrekking hebben op een machtiging die ertoe strekt het budgettaire vastleggingskrediet te verhogen zonder wijziging van het vereffeningskrediet, op een machtiging strekkende tot verhoging van het vereffeningskrediet zonder wijziging van het vastleggingskrediet of op een vastleggingsmachtiging verleend in het beschikkend gedeelte van de begrotingswet.
De ontwerpen van beslissing worden door de Minister van Begroting aan de Ministerraad voorgelegd.
De uitgavenvastleggingen en -vereffeningen die de beraadslaging toestaat worden afzonderlijk geregistreerd in de boekhouding.
De tekst van de beraadslagingen wordt onmiddellijk aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en het Rekenhof meegedeeld. Eventueel doet dit laatste onverwijld zijn opmerkingen toekomen aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. § 2. De bij de beslissing bedoelde machtigingen worden opgenomen in een wetsontwerp waarbij de nodige kredieten worden geopend.
De beraadslaging moet in de volgende gevallen het voorwerp uitmaken van een wetsontwerp ad hoc : 1° wanneer de beslissing betrekking heeft op een bedrag van ten minste 5 miljoen euro;2° wanneer de beslissing machtiging verleent voor een uitgave van ten minste 500 000 euro, die ten minste 15 procent vertegenwoordigt van het krediet ten laste waarvan die uitgave wordt aangerekend. Iedere uitvoering (vastlegging, vereffening of betaling) van de beslissing wordt opgeschort tot het in het tweede lid bedoelde wetsontwerp ad hoc is ingediend.
Wanneer beslissingen achtereenvolgens betrekking hebben op hetzelfde artikel, worden de bedragen waarvoor zij machtiging verlenen, samengeteld voor de toepassing van deze bepalingen. § 3. Paragraaf 2 is niet van toepassing op de beslissingen die machtiging verlenen voor uitgaven waarvoor kredieten zijn uitgetrokken in een reeds ingediend wetsontwerp.
Paragraaf 2, tweede lid, is niet van toepassing wanneer de Ministerraad beslist bepaalde andere kredieten te blokkeren ten belope van het in de beslissing vastgestelde bedrag; in de beslissing worden de geblokkeerde kredieten aangegeven. § 4. De Ministerraad verdeelt, in basisallocaties, de bedragen van de machtigingen die boven of naast de door de wet geopende kredieten worden verleend.
Art. 71.Voor de gedeelten van de opbrengst van belastingen, heffingen en stortingen die zijn toegewezen aan andere openbare overheden, worden in de algemene uitgavenbegroting ambtshalve toewijzingsfondsen geopend. Zij bevatten de ramingen van de ontvangsten die niet op de middelenbegroting worden aangerekend en die de minister van Financiën rechtstreeks ter beschikking kan stellen van de betrokken overheden overeenkomstig de wetten en besluiten die er de toewijzing van regelen. Afdeling 3. - De algemene rekening
Art. 72.De algemene rekening van het algemeen bestuur wordt door de Minister van Begroting opgemaakt en aan het Rekenhof toegezonden vóór 31 maart van het jaar na dat waarop ze betrekking heeft.
Art. 73.Elke dienst van het algemeen bestuur maakt het gedeelte van de rekening van uitvoering van de begroting op dat op hem betrekking heeft en zendt dat aan de minister van Begroting vóór 1 maart van het jaar na dat waarop ze betrekking heeft.
Op voordracht van de Minister van Begroting bepaalt de Koning de vorm waarin de rekening van uitvoering van de begroting moet worden opgemaakt.
Art. 74.Overeenkomstig artikel 49 bevat de toelichting bij de rekening van uitvoering van de begroting van het algemeen bestuur eveneens : 1° voor de ontvangsten : a) de in de begroting vermelde raming van de inningen;b) de rechten die zijn vastgesteld in de loop van de voorgaande jaren en die niet geïnd waren aan het begin van het begrotingsjaar;c) de tijdens het begrotingsjaar geïnde bedragen;d) de vastgestelde rechten die nog moeten worden geïnd;e) het verschil tussen de ramingen en de inningen;2° voor de uitgaven : a) de in de begroting vermelde raming van de betalingen;b) de rechten die vereffend zijn in de loop van de voorafgaande jaren en die niet betaald waren aan het begin van het begrotingsjaar;c) de tijdens het begrotingsjaar verrichte betalingen;d) de vereffende rechten die nog moeten worden betaald;e) het verschil tussen de ramingen en de betalingen.
Art. 75.Vóór 31 mei van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar maakt het Rekenhof de algemene rekening van het algemeen bestuur met zijn opmerkingen over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Art. 76.Vóór 30 juni van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar dient de minister van Begroting bij de Kamer van volksvertegenwoordigers het wetsontwerp in tot goedkeuring van de algemene rekening van het algemeen bestuur. HOOFDSTUK II. - De administratieve diensten met boekhoudkundige autonomie
Art. 77.De administratieve diensten met boekhoudkundige autonomie zijn diensten waarvan het beheer en de boekhouding door een wet zijn gescheiden van die van het algemeen bestuur, zonder dat hen een afzonderlijke rechtspersoonlijkheid wordt toegekend.
Art. 78.Elke administratieve dienst met boekhoudkundige autonomie stelt jaarlijks een begroting van de ontvangsten en de uitgaven op waarvan de regels van voorstelling door de Koning, op voordracht van de Minister van Begroting, worden bepaald.
De begroting voorziet in de uitgaven die rechtstreeks verband houden met het activiteitenniveau van de dienst, die zonder beperking van het bedrag worden gemachtigd.
Art. 79.Het begrotingsontwerp wordt opgesteld door de organen van beheer. Na akkoord van de minister van wie de dienst afhangt, wordt het ontwerp voor goedkeuring aan de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden samen met het ontwerp van algemene uitgavenbegroting.
In voorkomend geval zijn de administratieve diensten met boekhoudkundige autonomie onderworpen aan de wet waarbij voorlopige kredieten worden geopend, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 55 tot 58.
Art. 80.De administratieve diensten met boekhoudkundige autonomie beschikken over een autonoom kasbeheer.
Die diensten kunnen dotaties ontvangen ten laste van de algemene uitgavenbegroting waarvan de Koning, op voordracht van de Minister van Begroting, de regels voor de betaling vaststelt.
De administratieve diensten met boekhoudkundige autonomie waken er te allen tijde over dat de betaling van hun uitgaven binnen de perken van de beschikbare kasmiddelen blijven.
Art. 81.De algemene rekening van de administratieve diensten met boekhoudkundige autonomie wordt opgemaakt door de beheersorganen en goedgekeurd door de minister van wie de dienst afhangt, die ze uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarop ze betrekking heeft, overzendt aan de Minister van Begroting.
Art. 82.De algemene rekeningen van de administratieve diensten met boekhoudkundige autonomie worden door de Minister van Begroting aan het Rekenhof toegezonden vóór 31 maart van het jaar na dat waarop ze betrekking hebben.
Art. 83.Vóór 31 mei van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar maakt het Rekenhof de algemene rekeningen van de administratieve diensten met boekhoudkundige autonomie met zijn opmerkingen over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Art. 84.Vóór 30 juni van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar dient de Minister van Begroting bij de Kamer van volksvertegenwoordigers het wetsontwerp in tot goedkeuring van de algemene rekeningen van de administratieve diensten met boekhoudkundige autonomie. HOOFDSTUK III. - De administratieve openbare instellingen
Art. 85.De administratieve openbare instellingen worden onderverdeeld in : 1° enerzijds, de instellingen met ministerieel beheer, die rechtstreeks zijn onderworpen aan het gezag van de minister onder wie ze ressorteren en aan wie het beheer is toevertrouwd;2° en anderzijds, de instellingen met beheersautonomie, die genieten van een organieke autonomie, onverminderd het toezicht en de controle van de minister onder wie ze ressorteren.
Art. 86.Elke administratieve openbare instelling stelt jaarlijks een begroting van de ontvangsten en de uitgaven op waarvan de regels van voorstelling door de Koning, op voordracht van de Minister van Begroting, worden bepaald.
De begroting van de administratieve openbare instellingen kan niet-limitatieve uitgavenkredieten omvatten.
Art. 87.§ 1. Het ontwerp van begroting van elke administratieve openbare instelling met ministerieel beheer wordt opgesteld door de minister onder wie de instelling ressorteert en overgezonden aan de Minister van Begroting.
Die begrotingsontwerpen worden voor goedkeuring bij de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend samen met het ontwerp van algemene uitgavenbegroting van het algemeen bestuur.
De goedkeuring door de Kamer van de begrotingen van de administratieve openbare instellingen met ministerieel beheer geschiedt door de aanneming van de desbetreffende bepalingen in de wet houdende de algemene uitgavenbegroting van het algemeen bestuur. § 2. Het ontwerp van begroting van elke administratieve openbare instelling met beheersautonomie wordt door het beheersorgaan opgesteld en goedgekeurd door de minister van wie de instelling afhangt en door de Minister van Begroting.
De goedgekeurde begrotingen van die instellingen worden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers meegedeeld als bijlage bij de verantwoording van de algemene uitgavenbegroting van het algemeen bestuur; indien het begrotingsontwerp niet is goedgekeurd door de bevoegde ministers wordt het toch aan de Kamer van volksvertegenwoordigers meegedeeld.
Het plafond van de vastleggingen voor investeringen wordt voor elke administratieve openbare instelling met beheersautonomie vastgesteld door een bijzondere bepaling in de algemene uitgavenbegroting van het algemeen bestuur. § 3. Op voordracht van de Minister van Begroting stelt de Koning de datum vast waarop de ontwerpen van begroting van de administratieve openbare instellingen worden opgemaakt en regelt Hij de overlegging aan de betrokken overheden.
Art. 88.De Ministerraad waakt erover dat de administratieve openbare instellingen hun ontvangsten en uitgaven in overeenstemming brengen met het economische, sociale en financiële beleid van de Staat.
Te dien einde worden de begrotingen van de betrokken instellingen bij de Ministerraad aanhangig gemaakt, onder de voorwaarden die hij bepaalt, hetzij om, vóór hun goedkeuring, de algemene inhoud ervan vast te leggen, hetzij om richtlijnen vast te stellen voor hun uitvoering.
De instellingen worden, met het oog op dit onderzoek, uitgenodigd hun activiteitsvooruitzichten voor te stellen alsmede de hiermede verbonden budgettaire gevolgen voor een periode van verschillende jaren.
De Ministerraad wordt periodiek ingelicht over de uitvoering van deze begrotingen.
De handelingen gesteld door de ministerraad worden ter kennis gebracht van de instelling door de toezichthoudende minister en door de Minister van Begroting. De instelling is ertoe gehouden zich ernaar te schikken.
Art. 89.De ontstentenis van overzending binnen een redelijke termijn door een administratieve openbare instelling van haar ontwerp van begroting en zijn bijlagen, heeft de blokkering van eventuele stortingen van de Rijkstussenkomsten in het voordeel van deze instelling tot gevolg, overeenkomstig de door de Koning op voordracht van de Minister van Begroting vast te stellen modaliteiten.
Art. 90.Indien op de eerste dag van het begrotingsjaar geen goedkeuring is gegeven, belet zulks niet de aanwending van de kredieten die in het ontwerp van begroting van de administratieve openbare instellingen zijn voorzien, tenzij het principieel nieuwe uitgaven betreft waartoe geen machtiging is verleend bij de laatst goedgekeurde begroting.
Art. 91.Overdracht en overschrijding van de limitatieve kredieten uitgetrokken op de begroting van de administratieve openbare instellingen moeten, vóór enige tenuitvoerlegging worden toegestaan door de minister van wie de instelling afhangt, op eensluidend advies van de Minister van Begroting of diens gemachtigde.
Zo de kredietoverschrijdingen een hogere financiële tussenkomst van de Staat kunnen meebrengen als de algemene uitgavenbegroting bepaalt, moeten zij vooraf door de aanneming van een overeenstemmend krediet in de algemene uitgavenbegroting van het algemeen bestuur worden goedgekeurd.
Art. 92.Elke administratieve openbare instelling legt aan de minister van wie ze afhangt en aan de Minister van Begroting, naast het door artikel 18 bedoelde jaarverslag, tussentijdse opgaven van de uitvoering van haar begroting over. De instelling verstrekt aan voornoemde ministers alle andere inlichtingen die haar door hen worden gevraagd.
Art. 93.§ 1. De algemene rekening van elke administratieve openbare instelling met ministerieel beheer wordt opgemaakt onder het gezag van de minister van wie zij afhangt, die ze uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op dat waarop ze betrekking heeft, overzendt aan de Minister van Begroting.
De Minister van Begroting legt die rekening vóór 31 maart van het jaar na dat waarop ze betrekking heeft voor controle over aan het Rekenhof.
Het Rekenhof legt de gecontroleerde rekening, met zijn opmerkingen, vóór 31 mei van datzelfde jaar over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Vóór 30 juni van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar, dient de Minister van Begroting bij de Kamer van volksvertegenwoordigers het wetsontwerp in tot goedkeuring van de algemene rekeningen van de administratieve openbare instellingen met ministerieel beheer. § 2. De algemene rekening van elke administratieve openbare instelling met beheersautonomie wordt door het autonoom orgaan opgemaakt en goedgekeurd door de minister van wie de instelling afhangt. De minister zendt de goedgekeurde rekening uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op dat waarop ze betrekking heeft aan de Minister van Begroting.
De Minister van Begroting legt de goedgekeurde rekening vóór 31 maart van het jaar na dat waarop ze betrekking heeft voor controle over aan het Rekenhof. Het Rekenhof deelt de goedgekeurde rekening met zijn opmerkingen vóór 31 mei van datzelfde jaar mee aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. § 3. De jaarrekeningen van die instellingen worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 110 geïntegreerd in de jaarrekening van de federale Staat die door de Minister van Begroting wordt opgesteld.
Art. 94.Het Rekenhof kan zijn controle op de boekhouding en op het beheer van de administratieve openbare instellingen ter plaatse uitoefenen. HOOFDSTUK IV. - De staatsbedrijven
Art. 95.De staatsbedrijven worden door bijzondere wetten ingericht.
Art. 96.De staatsbedrijven stellen jaarlijks een begroting van de ontvangsten en de uitgaven op waarvan de regels van voorstelling door de Koning, op voordracht van de Minister van Begroting, worden bepaald.
De begroting voorziet in de uitgaven die rechtstreeks verband houden met het activiteitenniveau van het bedrijf die zonder beperking van het bedrag worden gemachtigd.
Art. 97.Het begrotingsontwerp van elk staatsbedrijf wordt opgesteld door het beheersorgaan en door de minister van wie zij afhangt voor goedkeuring aan de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden, samen met het ontwerp van algemene uitgavenbegroting van het algemeen bestuur.
In voorkomend geval zijn de staatsbedrijven onderworpen aan de wet waarbij voorlopige kredieten worden geopend, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 55 tot 58.
Art. 98.Overdracht en overschrijding van de limitatieve kredieten uitgetrokken op de begroting van de staatsbedrijven moeten, vóór enige tenuitvoerlegging worden toegestaan door de minister van wie het staatsbedrijf afhangt, op eensluidend advies van de Minister van Begroting of diens gemachtigde.
Zo de kredietoverschrijdingen een hogere financiële tussenkomst van de Staat kunnen meebrengen als de algemene uitgavenbegroting bepaalt, moeten zij vooraf door de aanneming van een overeenstemmend krediet in de algemene uitgavenbegroting van het algemeen bestuur worden goedgekeurd.
Art. 99.De boekhouding van de staatsbedrijven moet het mogelijk maken de kostprijs van de diensten en van de produkten alsook het bedrijfsresultaat per bedrijfstak te berekenen.
Art. 100.De algemene rekening van elk staatsbedrijf wordt door het beheersorgaan goedgekeurd en door de minister van wie het staatsbedrijf afhangt overgezonden aan de Minister van Begroting, uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarop ze betrekking heeft.
De Minister van Begroting zendt die rekening vóór 31 maart van het jaar na dat waarop ze betrekking heeft voor controle over aan het Rekenhof. Het Rekenhof legt de gecontroleerde rekening met zijn opmerkingen vóór 31 mei van datzelfde jaar over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Vóór 30 juni van datzelfde jaar dient de Minister van Begroting bij de Kamer van volksvertegenwoordigers het wetsontwerp in tot goedkeuring van de algemene rekeningen van de staatsbedrijven.
Art. 101.In afwijking op artikel 33, eerste lid, stelt de Koning, op voordracht van de minister van wie het staatsbedrijf afhangt en van de Minister van Begroting, de regels vast voor de administratieve en begrotingscontrole, aangepast aan zijn handels-, industriële of financiële bedrijvigheid.
Art. 102.Het Rekenhof kan zijn controle op de boekhouding en op het beheer van de staatsbedrijven ter plaatse uitoefenen.
Art. 103.De voorwaarden waaronder de Staat het nodige kapitaal ter beschikking van de staatsbedrijven stelt, - ofwel door de inbreng in natura, ofwel door dotaties in contanten, - worden door de wet vastgesteld.
Art. 104.De minister van wie het staatsbedrijf afhangt kan, met het akkoord van de Minister van Financiën, leningen aangaan voor de eigen behoeften van dat bedrijf, voorzover hij er vooraf toe gemachtigd is door een wet.
Art. 105.Voor de leveringen en de diensten verstrekt door een staatsbedrijf ten bate van andere diensten van de Staat of van andere staatsbedrijven, is betaling verschuldigd.
Zulks geldt tevens voor de leveringen en de diensten aan dit bedrijf verstrekt door andere diensten van de Staat of door andere staatsbedrijven.
De minister van wie het staatsbedrijf afhangt mag hiervan echter in bijzondere gevallen afwijken, mits het akkoord van de Minister van Begroting.
Art. 106.De door de Staat gedragen lasten voor rekening van de staatsbedrijven worden in onderlinge overeenstemming vastgesteld door de minister van wie het staatsbedrijf afhangt en de Minister van Begroting en worden door die bedrijven aan de Staat terugbetaald.
De uitgaven van algemeen bestuur voortvloeiende uit de controle van hun verrichtingen worden eveneens door de bedrijven terugbetaald.
Art. 107.De minister van wie het staatsbedrijf afhangt en de Minister van Begroting bepalen de algemene voorwaarden waaronder de contracten en overeenkomsten voor werken, leveringen en diensten, door de staatsbedrijven gesloten, de betaling van voorschotten mogen bedingen vooraleer de dienst is verstrekt en aanvaard.
Art. 108.Wanneer de gelden van de staatsbedrijven tijdelijk ontoereikend zijn, kan de Minister van Financiën voorschotten verlenen, voor een termijn van hoogstens één jaar om dringende uitgaven te dekken waarin hun begroting voorziet.
Art. 109.De schulden en de schuldvorderingen tussen de staatskas en de staatsbedrijven brengen interest op, in de gevallen en volgens de modaliteiten in gemeen overleg vast te stellen door de Minister van Financiën en de minister van wie elk staatsbedrijf afhangt.
TITEL IV. - De jaarrekening van de federale Staat
Art. 110.De jaarrekening van de federale Staat wordt door de Minister van Begroting opgesteld op basis van de door alle diensten verstrekte boekhoudkundige gegevens.
Art. 111.De jaarrekening van de federale Staat wordt door de Minister van Begroting aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan het Rekenhof toegezonden vóór 30 september van het jaar dat volgt op het jaar waarop ze betrekking heeft.
Art. 112.De jaarrekening van de federale Staat wordt door toedoen van de Minister van Begroting in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
TITEL V. - Diverse bepalingen HOOFDSTUK I. - De verjaring van schuldvorderingen
Art. 113.Onverminderd de bepalingen van artikel 114 zijn de verjaringsregels van het gemeen recht van toepassing op de diensten bedoeld in artikel 2.
Art. 114.§ 1. Inzake salarissen, voorschotten daarop en vergoedingen, toelagen of uitkeringen, die een toebehoren van de salarissen vormen of ermee gelijkstaan, zijn de door de in artikel 2 bedoelde diensten ten onrechte uitbetaalde sommen voorgoed vervallen aan hen die ze hebben ontvangen, als de terugbetaling daarvan niet is gevraagd binnen een termijn van vijf jaar te rekenen van de eerste januari van het jaar van de betaling. § 2. Om geldig te zijn moet deze vraag tot terugbetaling ter kennis van de schuldenaar worden gebracht bij een ter post aangetekende brief met vermelding van : 1° het totale bedrag van de teruggevraagde som met, per jaar, de opgave van de ten onrechte uitgevoerde betalingen;2° de bepalingen in strijd waarmede de betalingen zijn gedaan. Te rekenen vanaf de afgifte van de aangetekende brief aan de post kan het onverschuldigde bedrag worden teruggevorderd gedurende tien jaar. § 3. De in § 1 vastgestelde termijn wordt verlengd tot tien jaar wanneer de onverschuldigde sommen zijn verkregen door bedrieglijke handelingen of door valse of bewust onvolledige verklaringen.
Art. 115.Onverminderd de toepassing van andere verjaringen of vervallenverklaringen vastgesteld door het bijzonder ervoor geldend recht, vervalt aan de in artikel 2 bedoelde diensten het tegoed dat zij voor rekening van derden onder zich houden en waarvoor dertig jaar zijn verlopen nadat de laatste verrichting met derden zich voordeed of zonder dat een gegrond bevonden aanvraag tot teruggave of toewijzing ervan of tot de betaling van de interesten, geldig werd ingediend.
De sommen die de in artikel 2 bedoelde diensten onder zich houden doordat zij ze niet hebben kunnen uitkeren aan de gerechtigden, blijven onderworpen aan de verjaringstermijn die geldt voor de schuldvorderingen welke door middel van die sommen moeten worden aangezuiverd.
Art. 116.De betaalstukken, uitgegeven ter aanzuivering of terugbetaling van de in artikel 115 bedoelde schuldvorderingen, sommen en tegoeden, worden waardeloos als de betaling ervan niet wordt gevorderd binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de uitgifte ervan.
Het bedrag ervan vervalt voorgoed aan de in artikel 2 bedoelde diensten behoudens beslag onder derden of verzet; in dat geval wordt het, na het verstrijken van het vijfde jaar te rekenen vanaf de datum van uitgifte van het betaalstuk, in de Deposito- en Consignatiekas gestort, tot vrijwaring van de rechten aan wie het toekomt. HOOFDSTUK II. - De vervreemding van goederen
Art. 117.§ 1. Onverminderd de toepassing van bijzondere wettelijke bepalingen, moeten roerende of onroerende goederen die toebehoren aan de in artikel 2 bedoelde diensten en die niet opnieuw kunnen worden gebruikt en voor vervreemding in aanmerking komen, worden verkocht of op een andere wijze vervreemd onder bezwarende titel, met de tussenkomst van de administratie die bevoegd is voor de Domeinen en overeenkomstig de wettelijk voorgeschreven vormen. § 2. Roerende en onroerende goederen die toebehoren aan de in artikel 2, 1°, 2° en 4°, bedoelde diensten en die niet langer nodig zijn voor een bepaalde dienst maar wel nog kunnen worden gebruikt door een andere dienst die ressorteert onder dezelfde rechtspersoon, kunnen het voorwerp uitmaken van een administratieve overdracht. Die administratieve overdracht gebeurt door tussenkomst van de administratie die bevoegd is voor de Domeinen. § 3. De tussenkomst van de administratie die bevoegd is voor de Domeinen is evenwel niet verplicht : 1° voor de verkopen van de aan de administratieve openbare instellingen toebehorende roerende goederen;2° voor de in het buitenland gebruikte roerende goederen waarvan het algemeen belang vereist dat ze ter plaatse worden verkocht. § 4. De roerende goederen die in onbruik geraakt doch nog bruikbaar zijn, kunnen evenwel, mits goedkeuring van de hogere overheid, worden omgevormd of veranderd in goederen van dezelfde aard, op voorwaarde dat zij verder aangewend blijven door de dienst waarvan zij afkomstig zijn.
Art. 118.Een verslag betreffende de gedurende het jaar in uitvoering van artikel 117 gerealiseerde verkopen of eventuele andere vervreemdingen van roerende en onroerende goederen, evenals van de op het einde van het jaar nog te realiseren verkopen of eventuele andere vervreemdingen, wordt elk jaar opgenomen in de toelichting bij de jaarrekening van de federale Staat.
Art. 119.Onverminderd de toepassing van bijzondere wettelijke bepalingen komt de opbrengst van de in artikel 117 bedoelde verkopen of eventuele andere vervreemdingen toe aan de rechtspersoon die eigenaar was van de vervreemde goederen en moet op diens begroting worden aangerekend.
Art. 120.De vervreemding of de administratieve overdracht van onroerende goederen die deel uitmaken van het patrimonium dat voor de behoeften van een in artikel 2, 1°, 2° en 4°, bedoelde dienst noodzakelijk is, kunnen in voorkomend geval aanleiding geven tot een compensatie die wordt bepaald in gemeen overleg tussen de Minister van Begroting en de beherende minister. HOOFDSTUK III. - De controle op de toekenning en de aanwending van subsidies
Art. 121.Iedere subsidie verleend door het Rijk of door een rechtspersoon, die rechtstreeks of onrechtstreeks door het Rijk wordt gesubsidieerd, daarin begrepen ieder door hen zonder interest verleend terugvorderbaar voorschot, moet worden aangewend voor de doeleinden waarvoor zij werd verleend.
Behalve wanneer een wets- of verordeningsbepaling daarin voorziet, worden in iedere beslissing houdende toekenning van een subsidie nauwkeurig de aard, het gebruik en de omvang van en de nadere regels omtrent de door de begunstigde van de subsidie te verstrekken verantwoording vermeld.
Iedere begunstigde is ertoe gehouden verantwoording te verstrekken over de aanwending van de ontvangen bedragen, tenzij de wet hem daartoe vrijstelling verleent.
Art. 122.Door het aanvaarden van de subsidie verleent de begunstigde meteen aan het Rijk het recht om ter plaatse controle te doen uitoefenen op de aanwending van de toegekende gelden.
De Koning, op voordracht van de Minister van Begroting, zorgt voor de organisatie en de coördinatie van de controle.
Art. 123.Tot onmiddellijke terugbetaling van de subsidie is gehouden, de begunstigde : 1° die de voorwaarden niet naleeft waaronder de subsidie werd verleend;2° die de subsidie niet aanwendt voor de doeleinden waarvoor zij werd verleend;3° die de in artikel 122 bedoelde controle verhindert. Blijft de begunstigde in gebreke de in artikel 121 bedoelde verantwoording te verstrekken, dan is hij gehouden tot terugbetaling ten belope van het deel dat niet werd verantwoord.
Art. 124.De uitkering van de subsidies kan worden opgeschort zolang de begunstigde voor soortgelijke subsidies, die hij voordien heeft ontvangen, verzuimt de in artikel 121 bedoelde verantwoording te verstrekken of zich aan de in artikel 122 bepaalde controle te onderwerpen.
Wordt een subsidie per tranches uitgekeerd, dan wordt iedere tranche voor de toepassing van dit artikel als een afzonderlijke subsidie beschouwd.
TITEL VI. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 125.In artikel 1, eerste lid, 2°, van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen, gewijzigd bij de wetten van 12 juli 1989 en 7 mei 1999, worden de woorden « met uitzondering van de administratieve openbare instellingen bedoeld in artikel 2 van de wet van ... houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, en » ingevoegd tussen de woorden « aangenomen » en de woorden « de Europese economische samenwerkingsverbanden ».
Art. 126.§ 1. De artikelen 2 tot 7 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut zijn niet meer van toepassing op de administratieve openbare instellingen onderworpen aan de onderhavige wet. § 2. De bepalingen van de organieke wet of van het statuut van de administratieve openbare instellingen die zijn onderworpen aan de onderhavige wet hebben niet langer uitwerking in de mate dat zij tegenstrijdig of niet-conform zijn met de bepalingen van de onderhavige wet.
Art. 127.De bij koninklijk besluit van 17 juli 1991 samengeordende wetten op de rijkscomptabiliteit, gewijzigd bij de wetten van 24 december 1993, 3 april 1995, 19 juli 1996 en 10 juni 1998, worden opgeheven voor de in artikel 2 bedoelde diensten.
Art. 128.Worden opgeheven voor de in artikel 2 bedoelde diensten : 1° artikel 1 van het decreet van 12 augustus 1807 « relatif aux valeurs fausses et aux assignats et mandats versés à la Trésorerie par les comptables »;2° de wet van 15 mei 1846 op de rijkscomptabiliteit, gewijzigd bij de wetten van 8 april 1857, 28 december 1867, 20 juli 1921, 13 juli 1930, bij koninklijk besluit van 14 augustus 1933, bij koninklijk besluit nr.34 van 13 november 1934, bij de wetten van 9 april 1935, 14 december 1946, 5 maart 1952, 23 februari 1953, 28 juni 1963, 6 februari 1970, 28 juni 1989 en 22 november 1989; 3° de wet van 7 mei 1912 betreffende de borgstelling der staatsrekenplichtigen, gewijzigd bij de wet van 31 mei 1948;4° de artikelen 3, 4 en 6 van de wet van 20 juli 1921 tot instelling van de boekhouding der betaalbaar gestelde kredieten;5° artikel 5 van de wet van 31 mei 1923 met betrekking tot de vervreemding van onroerende domeingoederen;6° de wet van 3 juli 1956 betreffende de afschaffing van de frankgedeelten in de openbare comptabiliteit;7° de wet van 3 januari 1958 betreffende de cessies en inpandgevingen van schuldvorderingen op de Belgische Staat uit hoofde van werken en leveringen;8° de wet van 28 juni 1963 tot wijziging en aanvulling van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gewijzigd bij de wetten van 31 december 1966, 22 december 1977, 2 juli 1981, bij de koninklijke besluiten nr. 402 en 403 van 18 april 1986, bij de wetten van 17 maart 1987 en 28 juni 1989; 9° het koninklijk besluit nr.5 van 18 april 1967 betreffende de controle op de toekenning en op de aanwending van de toelagen; 10° artikel 5 van de domaniale wet van 2 juli 1969 ter afwijking van de rijkscomptabiliteit;11° de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten bate van de Staat en de provinciën, gewijzigd bij de wet van 24 december 1976.
Art. 129.Worden opgeheven : 1° artikel 3 van het decreet van 15-20 september 1792 « relatif aux phares, amers, tonnes et balises »;2° het decreet (van de Nationale Conventie) van 23-27 augustus 1793 « qui établit un mode de comptabilité »;3° het decreet van 28 pluviôse jaar III (16 februari 1795) « sur la comptabilité »;4° de wet van 17 floréal jaar VII (6 mei 1799) « qui fixe les règles de comptabilité conformément au nouveau système de poids et mesures »;5° artikel 2 van het decreet van 12 augustus 1807 « relatif aux valeurs fausses et aux assignats et mandats versés à la Trésorerie par les comptables »;6° de wet van 9 februari 1818 « réglant les moyens de pourvoir aux besoins financiers du royaume », gewijzigd bij de wet van 30 november 1819;7° artikel 11 van de wet van 2 mei 1956 op de postcheque, gewijzigd door artikel 153 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.
Art. 130.De wet van 5-15 september 1807 wordt opgeheven in zoverre ze betrekking heeft op de rijkscomptabiliteit.
Art. 131.De opmaak en overlegging van rekeningen betreffende begrotingsjaren van vóór de datum van de inwerkingtreding van deze wet blijven onder de wetgeving vallen die dan van kracht was.
Artikel 100, eerste lid, van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit blijft van toepassing op de schuldvorderingen op de federale Staat die ontstaan zijn vóór de inwerkingtreding van deze wet.
Art. 132.De staatsdiensten waarvan het beheer krachtens een bijzondere wet gescheiden is van het beheer van de diensten van algemeen bestuur, worden beschouwd als « administratieve diensten met boekhoudkundige autonomie » in de zin van deze wet.
Art. 133.De onderhavige wet treedt in werking op 1 januari 2004. Op gezamenlijk voorstel van de Minister van Financiën en de Minister van Begroting, kan de Koning die inwerkingtreding evenwel uitstellen ten laatste tot 1 januari 2005.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 22 mei 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën, D. REYNDERS Gezien en met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Nota Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 50-1870-2001/2002 : Nr.1 : Wetsontwerp. 50-1870-2002/2003 : Nrs. 2 en 3 : Amendementen.
Nr. 4 : Verslag.
Nr. 5 : Tekst verbeterd door de commissie.
Nr. 6 : Amendementen.
Nr. 7 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Integraal Verslag : 19 en 20 maart 2003.
Stukken van de Senaat : 2-1550-2002/2003 : Nr. 1 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.