gepubliceerd op 29 december 2009
Wet houdende de Middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2010
23 DECEMBER 2009. - Wet houdende de Middelenbegroting voor het begrotingsjaar 2010 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 74, 3°, van de Grondwet.
Art. 2.Voor het begrotingsjaar 2010 worden de lopende ontvangsten van de Staat geraamd : Voor de fiscale ontvangsten, op . . . . . EUR 36.999.022.000 Voor de niet-fiscale ontvangsten, op . . . . . EUR 3.831.699.000 Zegge te samen . . . . . EUR 40.830.721.000 overeenkomstig Titel I van de hierbijgaande tabel.
Art. 3.Voor het begrotingsjaar 2010 worden de kapitaalontvangsten geraamd op de som van 190.327.000 euro, overeenkomstig Titel II van de hierbijgaande tabel.
Art. 4.Voor het begrotingsjaar 2010, wordt de opbrengst van leningen geraamd op 39.322.500.000 euro, overeenkomstig Titel III van de hierbijgaande tabel.
Art. 5.In afwijking van artikel 19, derde lid, 1°, van de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, bevat de begroting als ontvangsten de ramingen van de geldsommen die gedurende het begrotingsjaar aan de Staat zullen worden afgedragen.
Deze afwijking is niet van toepassing op de hoofdstukken 02 - FOD Kanselarij van de Eerste Minister, 03 - FOD Budget en Beheerscontrole, 04 - FOD Personeel en Organisatie, 05 - FOD Informatie- en Communicatietechnologie, 23 - FOD Tewerkstelling en Sociaal Overleg, 24 - FOD Sociale Zekerheid, 25 - FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 32 - FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie en 44 - POD Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding en Sociale Economie.
Art. 6.De op 31 december 2009 bestaande directe en indirecte belastingen, in hoofdsom en opdeciemen ten behoeve van de Staat, worden tijdens het jaar 2010 ingevorderd volgens de wetten, besluiten en tarieven waarbij de zetting en invordering ervan worden geregeld, met inbegrip van de wetten, besluiten en tarieven die slechts een tijdelijk of voorlopig karakter hebben.
Art. 7.De toepassing van de artikelen 3 en 4, § 1, van de wet van 28 december 1954, houdende de Rijksmiddelenbegroting voor het dienstjaar 1955, is verlengd tot 31 december 2010.
Art. 8.De Koning kan, binnen de perken en onder de voorwaarden die Hij bepaalt, vrijstelling van belasting verlenen voor de inkomsten van leningen die in 2010 door de federale Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de gemeenten en de openbare instellingen of organismen, voornamelijk in het buitenland zouden worden uitgegeven of geplaatst, en in het bijzonder de Schatkistbons in vreemde munt.
Wat betreft de inkomsten van de effecten van deze leningen die zouden gehouden worden door Belgische verblijfhouders, kunnen de fiscale vrijstellingen echter alleen worden verleend aan de financiële instellingen of de hiermee gelijkgestelde ondernemingen en de beroepsbeleggers bedoeld in artikel 105, 1° en 3°, van het KB/WIB 92, alsmede, onverminderd de toepassing van artikel 262, 1° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, aan de rechtspersonen bedoeld in artikel 220 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Art. 9.§ 1. Om het tekort van de ontvangsten in verhouding tot de uitgaven voor het jaar 2010 te dekken, met inbegrip van de terugbetalingen van leningen en de eventuele uitgaven als gevolg van de financiële beheersverrichtingen bedoeld in § 3, 1°, hierna, of om de tijdelijke schatkistonevenwichten in de loop van het begrotingsjaar te dekken : 1° wordt de Koning gemachtigd om openbare leningen uit te geven. Wanneer de Koning een algemeen uitgiftekader voor leningen heeft bepaald dat de grenzen van de bevoegdheden vastlegt die kunnen worden gedelegeerd, kan de Minister van Financiën gemachtigd worden om, tijdens het begrotingsjaar, de leningen die binnen dit kader vallen uit te geven. 2° wordt de Minister van Financiën gemachtigd om Schatkistcertificaten, Schatkistbons of om het even welk rentedragend financieringsinstrument verschillend van de openbare leningen uit te geven. De leningen bedoeld in 1° en 2° hierboven kunnen zowel in België als in het buitenland worden uitgegeven, en zowel in euro als in vreemde munt. § 2. Het beheer van de overheidsschuld heeft als voornaamste doel de financiële kost van de federale Staatsschuld te verminderen in het kader van een beheer van de marktrisico's en van de operationele risico's rekening gehouden met de algemene doelstellingen van het begrotings- en het monetair beleid.
Het beheer van de overheidsschuld heeft eveneens als doel de financiële kost te verminderen van de schuld van de openbare entiteiten, te onderscheiden van de eigenlijke federale Staat, van de centrale overheid.
Daarom stelt de Minister van Financiën, op voorstel van het strategisch Comité van de schuld dat werkt binnen de algemene administratie van de Thesaurie, de algemene richtlijnen vast die van toepassing zijn op het beheer van de federale Staatsschuld; deze richtlijnen hebben in het bijzonder betrekking op de structuur van de portefeuille van de schuld en op het niveau van de risico's die daaraan kunnen verbonden zijn.
Het strategisch Comité van de schuld neemt de uitvoeringsmaatregelen voor deze algemene richtlijnen. Deze laatste omlijnen de uitvoering van de eigenlijke financiële verrichtingen door het Agentschap van de schuld opgericht binnen de FOD Financiën, algemene administratie van de Thesaurie. § 3. De Minister van Financiën wordt gemachtigd om : 1° iedere financiële beheersverrichting af te sluiten binnen de grenzen gesteld in § 2 hiervoor. Onder financiële beheersverrichting wordt verstaan : a) de dagelijkse beheersverrichtingen van de Schatkist, meer bepaald de financiële verrichtingen die noodzakelijk zijn om het dagelijks kasevenwicht te waarborgen;b) de omruilingen van effecten;c) de aanpassing van de contractuele voorwaarden of van de terugbetalingstermijnen van bestaande leningen, gedaan in overleg met de geldschieters en conform de marktvoorwaarden;d) alle soorten beleggingen, met inbegrip van deze die noodzakelijk zijn voor de continuïteit van de financiering van de Schatkist;e) de interestswaps en de deviezenswaps, de opties, de termijncontracten, en elk ander instrument van het financieel, budgettair en kredietrisicobeheer dat verband houdt met de federale Staatsschuld en die toegelaten zijn door de Minister van Financiën in toepassing van § 2 hiervoor;f) de aankoop van effecten van de federale Staatsschuld op de secundaire markten;g) de tijdelijke terbeschikkingstelling via cessie-retrocessieverrichtingen of andere verrichtingen met een gelijkaardig economisch effect, van schatkistcertificaten, van lineaire obligaties, van gesplitste effecten en van Staatsbons aan de primary dealers en recognized dealers. Op voorstel van het Strategisch Comité van de Schuld, kunnen de tijdelijke terbeschikkingsstellingen bedoeld in het eerste lid, uitgebreid worden tot de instellingen die onderworpen zijn aan een noteringsverplichting voor schatkistwaarden van het Koninkrijk België, en die niet behoren tot de primary dealers en recognized dealers bedoeld in het eerste lid; h) de financiële verrichtingen van de Schatkist met de organismen die behoren tot de sector « overheid » overeenkomstig het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (ESR 95);i) de afgeleide producten voor het beheer van : a.de kostprijs van de energieconsumptie van de federale Staat; b. de kostprijs van andere werkingskosten van de federale Staat, die de Koning kan aanduiden.2° naast de omruiling van effecten van bestaande leningen tegen nieuwe lineaire obligaties, de gelopen intresten van de effecten in omloop te betalen aan de rechthebbenden door middel van lineaire obligaties;3° zoals bepaald in de overeenkomst van 5 januari 1994 afgesloten met de Nationale Bank van België, gedematerialiseerde effecten ter vertegenwoordiging van de Staatsschuld te creëren, die dezelfde eigenschappen hebben als deze van de in omloop zijnde effecten, met het oog op het uitlenen van deze effecten op korte termijn aan de Nationale Bank van België in functie van de behoeften van haar effectenvereffeningsstelsel;4° over te gaan tot de uitgifte van schatkistcertificaten en lineaire obligaties, in te schrijven op een rekening van de Schatkist binnen het effectenvereffeningsstelsel van de Nationale Bank van België teneinde de verrichtingen voorzien in 1°, g) mogelijk te maken. § 4. In afwijking van artikel 4 van de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit, worden de opbrengsten van de financieringsinstrumenten op korte termijn (Schatkistcertificaten, Schatkistbons en gelijkaardige instrumenten) evenals de opbrengsten voortvloeiend uit de verrichtingen bedoeld in § 3, 1°, g), gestort op thesaurierekeningen of orderekeningen van de thesaurie.
Ten einde de continuïteit van de financiering van de Schatkist te verzekeren, zijn de machtigingen bedoeld in § 1, 1° en 2°, eveneens van toepassing op de leningen waarvan de voorwaarden worden vastgelegd in de loop van de voorgaande begrotingsjaren en waarvan de opbrengst wordt gestort in de loop van het jaar 2010.
De Minister van Financiën wordt ertoe gemachtigd een thesaurie in vreemde munt te beheren om elke weerslag op het voeren van een monetair beleid van de verrichtingen in vreemde munt uitgevoerd in het kader van het financieel beleid van de Schatkist, te vermijden.
In het kader van de financiële beheersverrichtingen voorzien in § 3, 1°, hiervoor, wordt de Minister van Financiën gemachtigd om effecten aan te houden: 1° bij het effectenvereffeningsstelsel van de Nationale Bank van België;2° bij de internationale effectenvereffeningsstelsels alsook bij de internationale effectenbewaringstelsels;3° bij bepaalde financiële instellingen die door de op hen toepasselijk wetgeving gemachtigd zijn om effecten te bewaren voor rekening van derden. § 5. De Minister van Financiën kan aan de ambtenaren-generaal van de FOD Financiën, algemene administratie van de Thesaurie, evenals aan de leden van het personeel van het Agentschap van de schuld opgericht binnen de algemene administratie van de Thesaurie die hij aanwijst voor de door hem voorziene specifieke taken het volgende delegeren : a) de machtiging om binnen de grenzen voorzien door de Koning, in functie van de schatkistbehoeften, het bedrag en de financiële voorwaarden van de uitgiftes van openbare leningen bepaald bij § 1, 1°, alsook de nodige machtigingen voor een goede afhandeling van deze uitgiftes, vast te stellen;b) de machtigingen bepaald bij § 1, 2°, § 3 en § 4, derde en vierde lid.
Art. 10.§ 1. De Minister van Financiën wordt ertoe gemachtigd om de intrestontvangsten of -uitgaven die voortkomen uit de beheersverrichtingen van de overheidsschuld in mindering te brengen respectievelijk ten laste te leggen van de intrestkredieten van de sectie « Rijksschuld » van de algemene uitgavenbegroting. § 2. Hij wordt er tevens toe gemachtigd om de kapitaalontvangsten of -uitgaven die voortkomen uit de beheersverrichtingen van de overheidsschuld, verbonden met de vervaldagen van terugbetalingen van leningen, in mindering te brengen respectievelijk ten laste te leggen van de aflossingskredieten van de sectie « Rijksschuld » van de algemene uitgavenbegroting. § 3. De bepalingen van § 2 zijn niet toepasselijk op premies gestort naar aanleiding van de verkoop of aankoop van opties.
Art. 11.In afwijking van artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en Consignatiekas en tot aanbrenging van de wijzigingen daarin, krachtens de wet van 31 juli 1934, zal de rentevoet van de in 2004 uit te keren interesten voor de bij de Deposito- en Consignatiekas in bewaring gegeven consignaties, vrijwillige deposito's en borgtochten van alle categorieën, door de Minister van Financiën worden vastgesteld.
Art. 12.Met het oog op de uitvoering van artikel 5, § 1, van de verordening (E.E.G.) nr. 1941/81 betreffende een geïntegreerd ontwikkelingsprogramma voor de achtergebleven gebieden van België, worden de financiële middelen voor de projecten die onder hun bevoegdheid vallen, gestort op de begrotingen van de Gewesten.
Deze financiële middelen worden voorafgenomen op de terugbetalingen aan de Belgische Schatkist, waartoe de Europese Gemeenschappen ten titel van inningskosten gehouden zijn luidens artikel 3, 1°, vijfde lid, van het besluit van 21 april 1970 van de Raad van Ministers van de Europese Gemeenschappen betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lidstaten door eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, goedgekeurd door de wet van 23 december 1970.
De over te hevelen bedragen worden bepaald door de Minister van Financiën, zoals beslist of voorzien door de E.E.G.-Commissie.
Art. 13.Met het oog op de uitvoering van artikel 11 en artikel 18, § 2, van verordening (EG, EURATOM) nr. 1150/2000 van de Raad van 22 mei 2000, houdende toepassing van besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, worden de vastgestelde niet geboekte rechten, die tijdens controles aan het licht komen, vermeerderd met de rente, ter beschikking gesteld van de Europese Commissie.
Deze vastgestelde rechten vermeerderd met de rente worden in afwijking van artikel 3 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, voorafgenomen op de terugbetalingen aan de Belgische Schatkist, waartoe de Europese Gemeenschappen ten titel van inningskosten gehouden zijn luidens artikel 3, 1°, vijfde lid, van het besluit van 21 april 1970 van de raad van Ministers van de Europese Gemeenschappen betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lidstaten door eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, goedgekeurd door de wet van 23 december 1970.
Art. 14.Overeenkomstig artikel 53, 1° van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en door de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, en rekening houdend met : - de in artikel 4, § 5 van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989 bedoelde toewijzing van nalatigheidinteresten, last van verwijlinteresten, forfaitaire en proportionele fiscale boeten op de artikel 3 van dezelfde bijzondere wet bedoelde gewestelijke belastingen; - de in artikel 5, § 3, tweede lid bedoelde toestand waarbij het Vlaamse Gewest met ingang van het aanslagjaar 1999 instaat voor de dienst van de in artikel 3, 5° van dezelfde bijzondere wet bedoelde onroerende voorheffing; - worden de in artikel 3 van dezelfde bijzondere wet bedoelde overdrachten inzake gewestelijke belastingen, verhoogd met voormelde interesten en boeten, voor het begrotingsjaar 2010 geraamd op 4.081.165.000 EUR voor het Vlaamse Gewest, op 1.950.068.000 EUR voor het Waalse Gewest en op 934.217.000 EUR voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 15.Overeenkomstig artikel 53, 2° van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en door de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, en rekening houdend met de wet van 23 mei 2000 tot bepaling van de criteria bedoeld in artikel 39, § 2 van dezelfde bijzondere wet van 16 januari 1989, worden de in artikel 36 van dezelfde bijzondere wet bedoelde overdrachten voor het begrotingsjaar 2010, met inbegrip van het vermoedelijk saldo van de afrekening van het begrotingsjaar 2009, geraamd op 11.528.632.945 EUR voor de Vlaamse Gemeenschap en op 7.649.976.842 EUR voor de Franse Gemeenschap.
Overeenkomstig artikel 59 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap wordt de in artikel 58nonies van dezelfde wet bedoelde overdracht voor het begrotingsjaar 2010, met inbegrip van het vermoedelijk saldo van de afrekening van het begrotingsjaar 2009, geraamd op 5.691.673 EUR voor de Duitstalige Gemeenschap.
Art. 16.Overeenkomstig de artikelen 53, 3° en 35octies van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en door de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, worden de in de artikelen 34 en 35ter tot 35septies bedoelde overdrachten voor het begrotingsjaar 2010, met inbegrip van het vermoedelijk saldo van de afrekening van het begrotingsjaar 2009, geraamd op 5.443.941.039 EUR voor het Vlaamse Gewest, op 3.322.939.962 EUR voor het Waalse Gewest en op 849.872.263 EUR voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 17.De overdracht bedoeld in artikel 65bis van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en door de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, wordt voor het begrotingsjaar 2010, met inbegrip van het vermoedelijk saldo van de afrekening van het begrotingsjaar 2009, geraamd op 24.479.005 EUR voor de Franse Gemeenschapscommissie en 6.119.751 EUR voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
Art. 18.De overdracht bedoeld in artikel 46bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, laatst gewijzigd door de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen en door de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, wordt voor het begrotingsjaar 2010, met inbegrip van het vermoedelijk saldo van de afrekening van het begrotingsjaar 2009, geraamd op 30.598.756 EUR.
Art. 19.De overdrachten ten voordele van de gemeenschappen en de gewesten worden naargelang het geval, gestort hetzij op een toewijzingsfonds voorzien in de Algemene Uitgavenbegroting, hetzij op een rekening van de Ordeverrichtingen van de Thesaurie.
Art. 20.Deze wet treedt in werking op 1 januari 2010.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 23 december 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Begroting, G. VANHENGEL De Staatssecretaris voor Begroting, M. WATHELET Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Nota (1) Gewone zitting 2009-2010. Parlementaire bescheiden. - Wetsontwerp, nr. 2222/001. - Opmerkingen van het Rekenhof nr. 2222/002-Errata nr. 2222/003. - Verslag, nrs. 2222/004, 2222/005 en 2222/006. - Aanvullend verslag nr. 2222/007. - Aangenomen tekst, nr. 2222/005.
Parlementaire handelingen. -- Bespreking. Zittingen van 22 en 23 december 2009. - Aanneming. Zitting van 23 december 2009.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld