Etaamb.openjustice.be
Decreet van 26 maart 2009
gepubliceerd op 10 juni 2009

Decreet tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2009029312
pub.
10/06/2009
prom.
26/03/2009
ELI
eli/decreet/2009/03/26/2009029312/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 MAART 2009. - Decreet tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties (1)


Het Parlement van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 127 van de Grondwet.

Art. 2.In de zin van dit decreet wordt verstaan onder : 1° « jongeren » : de personen die tussen 3 en 30 jaar oud zijn; 2° « J.O. » de jeugdorganisaties die overeenkomstig artikel 3 erkend zijn; 3° « studentenraden » : de studentenraden zoals die bepaald zijn in het decreet van 12 juni 2003 houdende bepaling en organisatie van de deelneming van studenten binnen de universitaire instellingen en tot instelling van de deelneming van studenten op gemeenschapsvlak, het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen en het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten;4° « activiteiten » : de acties bestemd voor jongeren, die uit verschillende fasen kunnen bestaan, waarbij rekening wordt gehouden met de voorbereidingen, evaluaties en animatiemodules met de deelnemers, de creatie van pedagogische of informatie-instrumenten, de opleidingsmodules, het opstellen van analysen en studies, de sensibiliseringscampagnes, de vertegenwoordigings- coördinatie- en mutualiseringsopdrachten, waarbij het collectief beheer van de activiteiten of de werkers mogelijk wordt gemaakt;5° « actiezones » : de volgende zones : a) zone 1 : het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;b) zone 2 : de provincie Waals-Brabant;c) zone 3 : de provincie Henegouwen;d) zone 4 : de provincie Namen;e) zone 5 : de provincie Luik, met uitzondering van de gemeenten van de Duitstalige Gemeenschap;f) zone 6 : de provincie Luxemburg;g) zone 7 : de zone buiten de grondgebieden van het Frans taalgebied en het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;6° « Permanente opvoeding » : proces betreffende het niet-formeel leren, zoals dit bepaald wordt door de Europese Unie(2) om actief burgerschap bij jongeren te ontwikkelen, door onder meer kritische, verantwoordelijke, actieve en solidaire gedragingen te versterken.De permanente opvoeding, zoals die bedoeld is bij dit decreet, wordt vooral uitgeoefend op sociaal vlak (leren samen leven), cultureel vlak (goed begrip en uiting over de samenleving) en politiek vlak; 7° « jeugdbeleid en sociaal-cultureel beleid » : het beleid, enerzijds, in verband met het jeugdbeleid bedoeld in artikel 4, 7° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en anderzijds, in verband met één van de gebieden bedoeld in artikel 4, 8°, 9°, 10°, 12°, en 14° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;8° « Regering » : de Regering van de Franse Gemeenschap; 9° « A.C.J.O. » : de adviescommissie voor de jeugdorganisaties, opgericht bij artikel 37; 10° « Administratie » : de door de Regering aangewezen diensten;11° « beheersorganen » : de maatschappelijke organen van een vereniging zonder winstoogmerk, namelijk de algemene vergadering en de raad van bestuur;12° « leden van een jeugdbeweging » : de aangesloten personen die aan de activiteiten van een in artikel 7 bedoelde jeugdbeweging deelnemen, voor wie bijdragen door de beweging rechtstreeks of onrechtstreeks werden ontvangen, en waarvan het aantal elk jaar op 31 augustus wordt vastgesteld;13° « leden van een thematische beweging » : de aangesloten leden die deelnemen aan een in artikel 6 bedoelde thematische beweging, waarvan het aantal elk jaar op 31 augustus wordt vastgesteld;14° « lokale groepen » : de groepen die samengesteld zijn uit regelmatig ingeschreven jongeren, die, eventueel verdeeld volgens leeftijdscategorieën, lid zijn van een erkende jeugdbeweging die gemeenschappelijke activiteiten op het grondgebied van een gemeente of een wijk voor en door jongeren uitoefent;15° « werkers » : de personen die bij een arbeidsovereenkomst of in statutair verband worden aangeworven en die werkprestaties binnen de jeugdorganisatie verrichten in het kader van haar vierjarig actieplan, uitgedrukt in voltijds equivalent op jaarbasis;16° « permanente werkers » : de werkers bedoeld in artikel 9, 1° van het decreet van 24 oktober 2008 tot bepaling van de voorwaarden voor de subsidiëring van de tewerkstelling in de sociaal-culturele sectoren van de Franse Gemeenschap en gesubsidieerd overeenkomstig artikel 16 van het voormelde decreet van 24 oktober 2008;17° « vrijwilligers » : de natuurlijke personen die vrijwilligersprestaties binnen de jeugdorganisatie verrichten overeenkomstig de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers;18° « cultuurpactwet » : de wet van 16 juli 1973 waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd wordt;19° « vierjarige perioden » : vierjarige perioden waarvan de eerste begin te lopen vanaf 1 januari van het jaar van inwerkingtreding van dit decreet. HOOFDSTUK II. - Erkenning van de jeugdorganisaties

Art. 3.De Regering erkent en subsidieert, binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, de jeugdorganisaties die werkzaam zijn in het kader van het jeugdbeleid en het sociaal-cultureel beleid, die de doelstellingen bedoeld in artikel 4 in acht nemen, en die, onverminderd de bijzondere voorwaarden bedoeld in de artikelen 6 tot 10, aan de in artikel 5 bedoelde algemene erkenningsvoorwaarden voldoen. Afdeling I. - Doelstellingen

Art. 4.De jeugdorganisaties zijn verenigingen van natuurlijke personen of van rechtspersonen die de volgende doelstellingen nastreven : 1° de ontwikkeling van een verantwoordelijk, actief, kritisch en solidair burgerschap bij jongeren bevorderen door de bewustwording en de kennis van de realiteiten van de samenleving, van verantwoordelijkheid en actieve deelneming aan het maatschappelijke, economische, culturele en politieke leven alsook de invoering en de bevordering van sociaal-culturele activiteiten en van activiteiten inzake permanente opvoeding;2° gelijkheid, rechtvaardigheid, gemengdheid, democratie en solidariteit nastreven, waarbij iedereen de rechten en beginselen moet kunnen genieten die vervat zijn in : a) het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;b) het internationaal verdrag inzake de rechten van het kind, op 20 november 1989 aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties;c) het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, aangenomen te New York op 19 december 1966 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties;d) het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, aangenomen te New York op 19 december 1966 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties;3° de ontmoetingen en de uitwisselingen tussen de individu's, de sociale groepen en de culturen in al hun diversiteit bevorderen;4° aan praktijken inzake culturele democratie deelnemen door middel van processen van permanente opvoeding, waarbij de jongeren, uitgaande van de door hen beleefde realiteiten, hun kijk op de samenleving en de wereld kunnen opbouwen en uitwisselen en collectief kunnen handelen;5° jongeren voorzieningen ter beschikking stellen voor hun ontplooiing, ervaring, expressie, informatie en nadenken, in het algemeen zonder winstoogmerk, die de actieve opvoeding door hun gelijken bevorderen;6° rekenschap geven van de wijze waarop ze de jongeren werkelijk laten deelnemen aan het nastreven van hun doelstellingen. De jeugdorganisaties die in het kader van dit decreet worden erkend en gesubsidieerd, kunnen niet erkend en gesubsidieerd worden in het kader van het decreet van 17 juli 2003 met betrekking tot de steun aan het verenigingsleven op het gebied van de permanente opvoeding. Afdeling II. - Algemene erkenningsvoorwaarden

Art. 5.§ 1. Met inachtneming van de artikelen 3, § 3, en 10, eerste lid, van de schoolpactwet, moeten de jeugdorganisaties, om als jeugdorganisaties te worden erkend en die erkenning te behouden, onverminderd de in de artikelen 6 tot 10 bepaalde voorwaarden, voldoen aan de volgende algemene erkenningsvoorwaarden : 1° zich voornamelijk tot jongeren richten, waarbij ze tot deelneming worden aangemoedigd;2° zorgen voor de aanwezigheid van ten minste 2/3 natuurlijke personen van minder dan 35 jaar in de beheersorganen;3° werkzaam zijn op het vlak van het jeugdbeleid en het sociaal-cultureel beleid en de in artikel 4 bepaalde doelstellingen nastreven op grond van lokale en regionale initiatieven of van initiatieven die gemeenschappelijk zijn voor het geheel van de Franse Gemeenschap;4° over een vierjarig actieplan beschikken;5° zorgen voor de publiciteit van de informatie bestemd voor de leden of deelnemers, van de regels voor de toegang tot de activiteiten, programma's en uitrustingen alsook van hun toetredingsvoorwaarden;6° de jongeren, vrijwilligers en vakmensen de middelen voorstellen die aangepast zijn aan de doelstellingen van de vereniging, om steun te bieden bij het nastreven van de doelstellingen bepaald in artikel 4, ofwel door de opleidingen zelf te geven, ofwel door een beroep te doen op gespecialiseerde instellingen;7° beschikken over een animatieteam;8° als vereniging zonder winstoogmerk opgericht zijn overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;9° hun maatschappelijke zetel hebben in het Frans taalgebied of in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en hun activiteiten in ten minste drie actiezones bedoeld in artikel 2, eerste lid, 5°, a) tot f) uitoefenen;10° voor hun maatschappelijke zetel, beschikken over infrastructuren die uitsluitend door ze worden beheerd ofwel als eigenaar, ofwel als huurder, voor een minimumduur die gelijk is aan de duur van het vierjarig actieplan;11° beschikken over een telefoonlijn voor hun exclusief gebruik, een internetsite, een e-mailadres en een bankrekening die op hun naam open staat;12° een verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid aangaan die al hun activiteiten dekken;13° een boekhouding voeren zoals bepaald door of krachtens artikel 17, § 3, van voornoemde wet van 27 juni 1921;14° aanvaarden dat de administratie de rekeningen naziet. De Regering kan niettemin, bij verhuis of werkzaamheden, de jeugdorganisaties tijdelijk vrijstellen van de naleving van de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, 11°; § 2. Onverminderd de andere bepalingen van dit decreet en, inzonderheid, artikel 12, eerste lid, omvat het vierjarig actieplan bedoeld in § 1, 4°, ten minste de volgende belangrijke gegevens : 1° de categorie van de jeugdorganisatie, de financieringsklasse bedoeld binnen die categorie en het financieringscijfer bepaald door de jeugdorganisatie;2° een verzamelstaat waarbij wordt bevestigd dat aan alle algemene en bijzondere erkenningsvoorwaarden voldaan wordt;3° de voorstelling van het publiek waartoe de activiteiten zich richten;4° de actiezones waarin de activiteiten zullen worden uitgeoefend;5° de kenmerken van de activiteiten op grond van de specifieke erkenningscriteria in verband met de categorie van de jeugdorganisatie;6° het (de) animatieteam(s) waarover de jeugdorganisatie beschikt;7° in voorkomend geval, een evaluatieverslag van het vervallen vierjarig actieplan;8° de programmering van activiteiten voor de komende vierjarenperiode;9° de nadere regels voor de werkelijke deelneming van jongeren aan het bereiken van de doelstellingen van de jeugdorganisatie. De Regering kan de belangrijke gegevens bedoeld in het eerste lid nader bepalen en aanvullen. § 3. Het in § 1, 7° bedoelde animatieteam, niet tot de beheersorganen behorend, is samengesteld uit permanente werkers, werkers, vrijwilligers of derden, en laat de leden van de jeugdorganisatie of van derden deelnemen aan activiteiten die beantwoorden aan het maatschappelijk doel van de jeugdorganisatie, aan haar doelstellingen en aan haar vierjarig actieplan. § 4. Als het gaat om jeugdorganisaties die een politieke tendens vertegenwoordigen die in het Parlement van de Franse Gemeenschap uitsluitend uit hoofde van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt vertegenwoordigd, kan de Regering, na het advies van de A.C.J.O. te hebben ingewonnen, afwijken van de voorwaarde voor de vestiging in drie van de actiezones bedoeld in artikel 2, eerste lid, 5°, a) tot f). § 5. De jeugdorganisaties die, onder de in § 1 vastgestelde voorwaarden, niet beantwoorden aan één of meer van deze die in 7°, 9°, 10° vermeld zijn, maar die representatief zijn in de zin van artikel 3, § 2, van de cultuurpactwet, worden door de Regering als dusdanig erkend, om die te laten deelnemen aan het bepalen en toepassen van het cultuurbeleid, en gerangschikt in hoogstens klasse 3 in één van de in de artikelen 6 tot 10 bedoelde categorieën. Afdeling III. - Bijzondere erkenningsvoorwaarden voor elke categorie

jeugdorganisatie Onderafdeling I. - Categorie « thematische bewegingen »

Art. 6.Om als thematische bewegingen te worden erkend, moeten de jeugdorganisaties voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden : 1° de maatschappij sensibiliseren en interpelleren door, enerzijds, het voeren van activiteiten, en, anderzijds, het organiseren van acties inzake nadenken of analyseren, gericht op één of meer herkenbare thema's, welke betrekking kunnen hebben op een bijzonder gebied of op een globaal gebied van de maatschappij;2° het uitwerken van collectieve standpunten door één of meer gestructureerde jongerengroepen en het uiten van die binnen de maatschappij door verschillende typen activiteiten aanmoedigen;3° gekenmerkt worden door de toetreding op vrijwillige basis van leden die een duurzame actie binnen de jeugdorganisaties voeren;4° de leden ofwel individueel, ofwel per lokale groep of studentenraad opnemen. Die voorwaarden worden inzonderheid vervuld door de invoering van ten minste één van de volgende actiewijzen : a) een rechtstreekse jongerenanimatie uitvoeren, namelijk een animatie die gebaseerd is op een rechtstreeks contact met de jongeren;b) jongeren de mogelijkheid geven om zich uit te drukken (inhoud), die inleiden in de expressiewijzen (vorm) en hen helpen bij de mededeling van hun standpunten door inhoud en vorm individueel en collectief in overeenstemming te brengen;c) processen ondersteunen waardoor jongeren kunnen worden gesensibiliseerd, opgevoed, bewust gemaakt voor de maatschappelijke uitdagingen, en de inzet van jongeren ten opzichte van een onderwerp bevorderen door hun de mogelijkheid te bieden om keuzen te maken;d) opleidingen voor jongeren, vrijwilligers en professionelen organiseren;e) jongeren informatie voorstellen over verschillende onderwerpen die ze aangaan door hun kritische zin ten opzichte van informatie te ontwikkelen. Onderafdeling II. - Categorie « jeugdbewegingen »

Art. 7.Om als jeugdbewegingen te kunnen worden erkend, moeten de jeugdorganisaties aan de volgende bijzondere voorwaarden voldoen : 1° de actiewijze rechtstreekse animatie van jongeren aanmoedigen, waarbij een rechtsreeks contact met hen wordt bevorderd, via levens- en experimenteerruimten, waarbij ze de mogelijkheid krijgen om de gewenste acties en projecten uit te voeren;2° gekenmerkt worden door de toetreding van leden die een regelmatige en duurzame actie binnen de jeugdorganisaties voeren;3° hun activiteiten richten op het « samen leven » binnen de groepen jongeren en op collectieve activiteiten die door en voor jongeren worden opgevat;4° hun praktijken richten op het opbouwen van gedragingen, kennis en bekwaamheden, door acties te voeren, op het dagelijks leven met gelijken, op het ontwerpen en uitvoeren van een permanent pedagogisch animatieproject, op de opvoeding van een persoon in al zijn dimensies en op het onderdompelen in de lokale realiteiten;5° steun verlenen aan lokale groepen en de communicatie en de samenwerking tussen deze bevorderen; 6° hun activiteiten uitoefenen over ten minste drie van de zes actiezones, waarin ze ten minste 5 lokale groepen per actiezone tellen en ten minste 25 lokale groepen en 1.500 jongeren tellen.

Onderafdeling III. - Categorie « jeugddiensten »

Art. 8.Om als jeugddiensten te kunnen worden erkend, moeten de jeugdorganisaties voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden : 1° bijdragen tot de ontwikkeling van de verantwoordelijkheidszin en de persoonlijke vaardigheden van de jongeren om hen te helpen om binnen de maatschappij actieve burgers te worden met verantwoordelijkheidszin en kritische zin : a) door bijzondere actiewijzen te bepalen in verband met de specificiteit van de activiteiten die ze in het kader van dit decreet uitoefenen;b) door, met inachtneming van de voorwaarden vermeld in artikel 5, § 1, 9°, regelmatige activiteiten voor de jongeren of de jeugdorganisaties uit te oefenen, ofwel via een gedecentraliseerde vestiging in ten minste tien gemeenten, verdeeld over minstens drie actiezones, ofwel via het ontwerpen en uitvoeren van een globaal activiteitenproject;2° in hun vierjarig actieplan ten minste één van de volgende opdrachten vermelden : a) rechtstreekse animatie van jongeren, waarbij een rechtstreeks contact met deze wordt bevorderd;b) inleiding van jongeren in sociaal-culturele expressievormen;c) sensibilisering voor de uitdagingen van onze maatschappij;d) opleiding van jongeren, vrijwilligers en professionelen;e) jongereninformatie;f) ter beschikking stellen van ontmoetings- en huisvestingsplaatsen;g) ontwikkeling van internationale uitwisselingen;3° de opdracht(en) die worden gekozen uit deze die bedoeld zijn in 2° uitvoeren via één of meer actiewijzen. Onderafdeling IV. - Categorie « federaties van jeugdorganisaties »

Art. 9.Om als federaties van jeugdorganisaties te kunnen worden erkend, moeten de jeugdorganisaties voldoen aan de volgende bijzondere voorwaarden : 1° ten minste vijf erkende jeugdorganisaties verbinden.Deze werken, over gemeenschappelijke doelstellingen, mede op grond van gemeenschappelijke ideologische en sociale opvattingen of op basis van een gemeenschappelijk beleid; 2° ten gunste van hun leden, de volgende opdrachten uitoefenen : a) de coördinatie en de vernetwerking van de leden;b) de interne en externe vorming van de leden, de jongeren, de professionelen en de vrijwilligers;c) de dienstverlening aan leden;d) de pedagogische begeleiding, de methodologische steun en de uitwisseling van de beroepspraktijken;e) de verwezenlijking en het beheer van de projecten;f) de verwezenlijking van instrumenten tot bevordering van het informeren en nadenken en tot pedagogische ondersteuning, en de herwaardering van de acties en projecten van hun leden;g) de sectorvertegenwoordiging;3° in afwijking van artikel 5, § 1, 2°, zorgen voor de aanwezigheid van ten minste 50 % natuurlijke personen van minder dan 35 jaar in de beheersorganen. Als verschillende federaties van jeugdorganisaties onder hun leden één zelfde jeugdorganisatie tellen, dan duidt deze de federatie aan waartoe ze aangesloten moet worden om voor deze telling in aanmerking te komen.

Onderafdeling V. - Categorie « federaties van jongerencentra »

Art. 10.Om als federaties van jongerencentra te kunnen worden erkend, moeten de jeugdorganisaties voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° erkend zijn als federaties van jongerencentra volgens artikel 8 van het decreet van 20 juli 2000 tot bepaling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van jeugdhuizen, van ontmoetings- en huisvestingscentra, van informatiecentra voor jongeren en van hun federaties, of beschikken over ten minste vier jongerencentra in het kader van federaties van informatiecentra en van ontmoetings- en huisvestingscentra, of beschikken over ten minste dertien leden in het kader van de federaties van jeugdhuizen;2° ten gunste van hun leden de volgende opdrachten uitvoeren : a) de coördinatie en de vernetwerking van hun leden;b) de interne en externe vorming van hun leden, de jongeren, de professionelen en de vrijwilligers;c) de dienstverlening aan leden;d) de pedagogische begeleiding;e) de verwezenlijking en het beheer van projecten;f) de verwezenlijking van instrumenten tot bevordering van het informeren en nadenken en van pedagogische instrumenten, en de herwaardering van de acties en projecten van hun leden;g) de sectorvertegenwoordiging;3° in afwijking van artikel 5, § 1, 2°, zorgen voor de aanwezigheid van ten minste 50 % natuurlijke personen van minder dan 35 jaar in de beheersorganen. Als verschillende federaties van jongerencentra onder hun leden één zelfde lid tellen, dan duidt dit lid de federatie aan waartoe ze aangesloten moet worden om voor de in het eerste lid, 1° bepaalde telling in aanmerking te komen. Afdeling IV. - Procedures voor de toekenning, de hernieuwing, de

schorsing, de intrekking van de erkenning en procedure voor het beroep

Art. 11.De Regering bepaalt, na het advies van de ACJO te hebben ingewonnen : 1° de nadere regels voor de aanvraag om erkenning en actualisering van die aanvraag, met inbegrip van de nadere regels betreffende de bepalingen bedoeld in de artikelen 4 tot 10 alsook in hoofdstuk III en betreffende de bijzondere stelsels bedoeld in hoofdstuk IV;2° de nadere regels voor het indienen van een beroep tegen een beslissing tot weigering of intrekking van een erkenning, tot klasse-afdaling of tot weigering van klasse-opklimming in één van de klasseringen bedoeld in hoofdstuk III, tot weigering of stopzetting van de toelating tot één van de bijzondere stelsels bedoeld in hoofdstuk IV, tot schorsing van het recht op de toekenning van de werkingssubsidies bedoeld in hoofdstuk VI; 3° de regels voor het indienen van de aanvraag om advies aan de A.C.J.O. in het kader van de beroepen; 4° de mogelijkheid, voor de jeugdorganisatie, om gehoord te worden in het kader van de beroepen;5° de nadere regels volgens welke de beslissingen moeten worden genomen tot toekenning, weigering, intrekking van de erkenning, tot klasse-afdaling of klasse-opklimming in één van de klasseringen bedoeld in hoofdstuk III, tot toelating, weigering of stopzetting van de toelating tot één van de bijzondere stelsels bedoeld in hoofdstuk IV.

Art. 12.Het vierjarig actieplan van de gedurende een vierjarige periode erkende jeugdorganisaties heeft betrekking op het saldo van de te dekken vierjarige periode.

Op het einde van elke vierjarige periode, voeren de erkende jeugdorganisaties een interne evaluatie van hun vierjarig actieplan in verband met de afgelopen periode uit en maken een nieuw vierjarig actieplan op.

De vierjarige actieplannen van het geheel van de jeugdorganisaties worden onderzocht op het einde van elke vierjarige periode in het kader van een evaluatieprocedure betreffende de algemene en bijzondere voorwaarden voor hun erkenning. De Regering bepaalt de nadere regels voor die procedure na het advies van de A.C.J.O. te hebben ingewonnen.

Art. 13.Op het einde van elke vierjarige periode, kijkt de administratie na of het vierjarig actieplan van de jeugdorganisaties in overeenstemming is alsook of de in artikel 5 bedoelde algemene erkenningsvoorwaarden en de bijzondere erkenningsvoorwaarden betreffende hun categorie, zoals bepaald in de artikelen 6 tot 10, vervuld zijn;

Een verandering van financieringsklasse kan slechts één keer plaatsvinden gedurende de periode waarop het vierjarig actieplan betrekking heeft en na evaluatie door de administratie en advies van de A.C.J.O. Die kan, binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, slechts in de twee onmiddellijk lagere of hogere financieringsklassen plaatsvinden.

De jeugdorganisaties kunnen vóór 30 juni een verandering van financieringscijfer voor het volgende begrotingsjaar aanvragen. Die verandering van cijfer wordt door de administratie geëvalueerd binnen de zestig dagen na de indiening van de aanvraag. HOOFDSTUK III. - Rangschikking binnen de categorieën van jeugdorganisaties : thematische bewegingen, jeugdbewegingen, jeugddiensten, federaties van jeugdorganisaties en federaties van jeugdcentra

Art. 14.§ 1. De jeugdorganisaties vragen, binnen de categorieën bedoeld in de artikelen 6 tot 10, hun rangschikking aan in één van de 50 financieringsklassen volgens de criteria en tabellen bepaald in de paragrafen 2 tot 6 en kiezen één van de volgende 8 financieringscijfers op grond van hun aantal werkers en de criteria die specifiek zijn voor elke categorie : a) financieringscijfer.0 : ten minste 1 werker; b) financieringscijfer.1 : ten minste 2,5 werkers; c) financieringscijfer.2 : ten minste 4 werkers; d) financieringscijfer.3 : ten minste 6 werkers; e) financieringscijfer.4 : ten minste 9 werkers; f) financieringscijfer.5 : ten minste 17 werkers; g) financieringscijfer.6 : ten minste 25 werkers; h) financieringscijfer.7 : ten minste 36 werkers. § 2. Wat de thematische bewegingen betreft, zijn de criteria, op cumulatieve wijze, de volgende : 1° het aantal leden of lokale groepen of studentenraden overeenkomstig de volgende tabellen : a) voor de leden (zie Tabel 1.rangschikking binnen de categorieën van jeugdorganisaties : thematische bewegingen - leden); b) voor de lokale groepen of de studentenraden (zie Tabel 2. rangschikking binnen de categorieën van jeugdorganisaties : thematische bewegingen - lokale groepen/studentenraden); 2° het aantal activiteiten overeenkomstig de volgende tabel (zie Tabel 3.rangschikking binnen de categorieën van jeugdorganisaties : thematische bewegingen - aantal activiteiten). § 3. Wat de jeugdbewegingen betreft, is het criterium het aantal leden overeenkomstig de volgende tabel (zie Tabel 4. Rangschikking binnen de categorieën van jeugdorganisaties : jeugdbewegingen). § 4. Wat de jeugddiensten betreft, is het criterium het aantal activiteiten per jaar overeenkomstig de volgende tabel (zie Tabel 5.

Rangschikking binnen de categorieën van jeugdorganisaties : jeugddiensten). § 5. Wat de federaties van jeugdorganisaties betreft, is het criterium het aantal jeugdorganisaties die overeenkomstig de volgende tabel worden vertegenwoordigd (zie Tabel 6. Rangschikking binnen de categorieën van jeugdorganisaties : federaties van jeugdorganisaties). § 6. Wat de federaties van jongerencentra betreft, is het criterium overeenkomstig de volgende tabellen het aantal leden, te weten : - voor de federaties van jeugdhuizen en de federaties van informatiecentra voor jongeren, het aantal jongerencentra erkend in het kader van het voormelde decreet van 20 juli 2000; - voor de federaties van ontmoetings- en huisvestingscentra, het aantal jongerencentra erkend in het kader van het voormelde decreet van 20 juli 2000 of exploitatiezetels van een erkende jeugdorganisatie; a) voor de federaties van jeugdhuizen (zie Tabel 7.Rangschikking binnen de categorieën van jeugdorganisaties : federatie jeugdcentra - jeugdhuizen) b) voor de federaties van informatiecentra voor jongeren (zie Tabel 8. Rangschikking binnen de categorieën van jeugdorganisaties : federatie jongerencentra - informatiecentra voor jongeren) c) voor de federaties van ontmoetings- en huisvestingscentra (zie Tabel 9.Rangschikking binnen de categorieën van jeugdorganisaties : federaties jongerencentra - ontmoetings- en huisvestingscentra). § 7. Binnen de perken van de beschikbare kredieten kan de Regering niettemin, bij de eerste aanvraag om rangschikking van de jeugdorganisaties, op de voordracht van de Administratie en na advies van de A.C.J.O., van ambtswege een rangschikking in klasse 1 of in één van beide onmiddellijk hogere klassen vaststellen, voor zover ze voldoen aan de erkenningsvoorwaarden in verband met de categorie en de klasse waaronder ze in principe zouden ressorteren met toepassing van dit decreet. § 8. In afwijking van de paragrafen 1 tot 7, kunnen de jeugdorganisaties die subsidies genieten met toepassing van de artikelen 33 tot 35, worden gerangschikt in de financieringscijfers van de financieringsklasse die overeenstemt met de som van de subsidies en tegemoetkomingen in de bezoldiging van de permanente werkers bedoeld in artikel 59 en de subsidies bedoeld in de artikelen 33 tot 35. § 9. Voor de toepassing van het geheel van de tabellen bedoeld in dit artikel, wordt elke jeugdorganisatie gerangschikt in een financieringsklasse en kiest een financieringscijfer wanneer ze het cijfer bereikt dat die rangschikking verantwoordt, zonder het cijfer van de hogere klasse of van het hogere cijfer te bereiken. HOOFDSTUK IV. - De bijzondere stelsels

Art. 15.Gedurende de uitvoering van een vierjarig actieplan, kan een jeugdorganisatie alleen tot één van de in de artikelen 16 tot 30 bedoelde stelsels worden toegelaten. Afdeling I. - Bijzonder stelsel voor ondersteuning van de

gedecentraliseerde en permanente acties van de jeugdbewegingen

Art. 16.Tot het bijzonder stelsel voor ondersteuning van de gedecentraliseerde en permanente acties van de jeugdbewegingen, hierna « het stelsel » genoemd, worden de jeugdbewegingen toegelaten die, in het kader van hun vierjarig actieplan, een programmering van specifieke acties voor de lokale groepen en hun ondersteuningsstructuren ontwerpen en uitvoeren.

Art. 17.Het vierjarig actieplan, opgemaakt met inachtneming van artikel 5, § 2, wordt aangevuld met de volgende gegevens : 1° een analyse van het publiek van de jongeren die in de bestaande lokale groepen werkzaam zijn en een analyse van het potentieel publiek;2° de identificatie van de partners en van de hulpmiddelen die de vernetwerking met andere jongerenverenigingen of de vestiging in de kansarme wijken van de lokale groepen mogelijk maken;3° een beschrijving van de bestaande lokale groepen, hun aanvragen, behoeften en hulpmiddelen. Het programma van de specifieke acties, gevoegd bij het vierjarig actieplan, vermeldt de projecten die tot doel hebben de opdrachten van de gedecentraliseerde actie uit te oefenen en de aan te wenden middelen.

Art. 18.De specifieke acties moeten voldoen aan de volgende opdrachten : 1° interne medewerkingsverbanden tussen de lokale groepen en de jeugdbewegingen leggen of ontwikkelen;2° de lokale groepen begeleiden en ondersteunen;3° de opening en de oprichting van de lokale groepen ontwikkelen. Afdeling II. - Bijzonder stelsel voor ondersteuning van

opleidingsacties en pedagogische expertisen

Art. 19.Tot het bijzonder stelsel voor ondersteuning van opleidingsacties en pedagogische expertisen, hierna « het stelsel » genoemd, worden de jeugdorganisaties toegelaten die, in het kader van hun vierjarig actieplan, een programmering van specifieke opleidingsacties voor de jeugdorganisaties en andere groepen dan deze ontwerpen en uitvoeren.

Art. 20.Het vierjarig actieplan, opgemaakt met inachtneming van artikel 5, § 2, wordt aangevuld met de volgende gegevens : 1° de specifieke opleidingsacties die reeds werden gevoerd in het kader van het vorige vierjarig actieplan;2° het bewijs van de machtiging als organisator van de theoretische opleiding van animatoren of coördinators van vakantiecentra, gekregen krachtens het decreet van 17 mei 1999 betreffende de vakantiecentra;3° de productie van pedagogische instrumenten;4° ofwel : a) opleidingen voor de vrijwillige jeugdanimators, gefinancierd op de begroting van de Franse Gemeenschap voor het afgesloten jaar, ten bedrage van minstens 1360 uren die in aanmerking komen per volledige groep van acht deelnemers;b) de identificatie van minstens vier jeugdorganisaties, erkend als organisatoren van de theoretische opleiding van animators of coördinators van vakantiecentra door de Administratie, waarvan de jeugdorganisatie die het vierjarig actieplan invoert, de coördinatie waarneemt. Het programma van de specifieke opleidingsacties wordt gevoegd bij het vierjarig actieplan en vermeldt de projecten die tot doel hebben de opdrachten van het stelsel uit te oefenen en de aan te wenden middelen. Afdeling III. - Bijzonder stelsel voor ondersteuning van

animatieacties in medewerking met scholen

Art. 21.Tot het bijzonder stelsel voor ondersteuning van animatieacties in medewerking met scholen, hierna « het stelsel » genoemd, worden de jeugdorganisaties toegelaten die, in het kader van hun vierjarig actieplan, een programmering van specifieke acties voor de jongeren in medewerking met scholen ontwerpen en uitvoeren.

Art. 22.Het vierjarig actieplan, opgemaakt met inachtneming van artikel 5, § 2, wordt aangevuld met de volgende gegevens : 1° de specifieke en permanente pedagogische en sociaal-culturele animatieactiviteiten die reeds werden uitgeoefend in het kader van het vorige vierjarig actieplan;2° de specifieke en permanente pedagogische en sociaal-culturele animatieactiviteiten in medewerking met minstens tien scholen in de Franse Gemeenschap per jaar, verdeeld over drie actiezones;3° animaties die in verband staan met de verwezenlijking van pedagogische instrumenten die door de betrokken jeugdorganisatie worden opgevat en die gebaseerd moeten zijn op een analyse van de behoeften inzake medewerking, waarbij rekening wordt gehouden met de bij het stelsel bedoelde jongeren en met hun omgeving;4° de medewerking die moet worden vastgesteld door overeenkomsten houdende bepaling van de rollen en taken van elke partner en, in voorkomend geval, van de door sommige partners geleverde financiële middelen, en die moet worden verwezenlijkt door concrete acties en medewerkingsverbanden waarvan de jeugdorganisatie de coördinatie waarneemt;5° de activiteiten die uitsluitend in het kader van continuïteit moeten passen. Het programma van de specifieke animatieacties wordt gevoegd bij het vierjarig actieplan en vermeldt de projecten die tot doel hebben de opdrachten van het stelsel uit te oefenen en de aan te wenden middelen. Afdeling IV. - Bijzonder stelsel voor ondersteuning van acties tot

bewustmaking en actieve strijd tegen de extremistische bewegingen

Art. 23.Tot het bijzonder stelsel voor ondersteuning van acties tot bewustmaking en actieve strijd tegen de extremistische bewegingen, hierna « het stelsel genoemd », worden de jeugdorganisaties toegelaten die, in het kader van hun vierjarig actieplan, een programmering ontwerpen en uitvoeren van specifieke acties ter bestrijding van alle bewegingen die blijkbaar, volgens verschillende samenlopende aanwijzingen, hun vijandigheid vertonen tegenover de rechten en vrijheden die worden gewaarborgd door het hierna bedoelde Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, goedgekeurd door de wet van 13 mei 1955 en door de aanvullende protocollen bij dat verdrag.

Art. 24.Het vierjarig actieplan, opgemaakt met inachtneming van artikel 5, § 2, wordt aangevuld met de volgende gegevens : 1° de specifieke acties van het stelsel die reeds in het kader van het vorige vierjarig actieplan werden gevoerd;2° de specifieke activiteiten van het stelsel die vooral bestemd zijn voor een publiek dat niet tot de jeugdorganisatie behoort en die op ten minste drie actiezones betrekking moeten hebben;3° de specifieke pedagogische instrumenten die in het kader van het stelsel worden voortgebracht. Het programma van de specifieke acties van het stelsel wordt gevoegd bij het vierjarig actieplan en vermeldt de projecten die tot doel hebben de opdrachten van het stelsel uit te oefenen en de aan te wenden middelen. Afdeling V. - Bijzonder stelsel voor ondersteuning van acties tot

bewustmaking van de politieke en studentenwereld voor burgerdeelneming en democratie

Art. 25.Tot het bijzonder stelsel voor ondersteuning van acties tot bewustmaking van de politieke en studentenwereld voor burgerdeelneming en democratie, hierna « het stelsel » genoemd, worden de in artikel 6 bedoelde thematische bewegingen toegelaten die, in het kader van hun vierjarig actieplan, een programmering ontwerpen en uitvoeren van hierna bedoelde specifieke acties.

Art. 26.Het vierjarig actieplan, opgemaakt met inachtneming van artikel 5, § 2, wordt aangevuld met de volgende gegevens : 1° de specifieke acties van het stelsel die reeds in het kader van het vorige vierjarig actieplan werden gevoerd;2° de specifieke acties van het stelsel en de bediende actiezones;3° het aantal specifieke acties per jaar, dat ten minste zes moet bedragen over het gehele grondgebied van de Franse Gemeenschap en waarvan ten minste één in elke actiezone moet worden verwezenlijkt. Het programma van de acties van het stelsel wordt gevoegd bij het vierjarig actieplan en vermeldt de projecten die tot doel hebben de opdrachten van het stelsel uit te oefenen, de aan te wenden middelen en de potentiële partners. Afdeling VI. - Bijzonder stelsel voor ondersteuning van acties bestemd

voor een specifiek publiek

Art. 27.Tot het bijzonder stelsel voor ondersteuning van acties bestemd voor een specifiek publiek, hierna « het stelsel » genoemd, worden de jeugdorganisaties toegelaten die, in het kader van hun vierjarig actieplan, een programmering ontwerpen en uitvoeren van hierna bedoelde specifieke acties.

Art. 28.Het vierjarig actieplan, opgemaakt met inachtneming van artikel 5, § 2, wordt aangevuld met de volgende gegevens : 1° de specifieke activiteiten van het stelsel die moeten worden bestemd voor een specifiek publiek, zoals volksmilieus, gehandicapte personen of slachtoffers van discriminaties, of die jongeren de mogelijkheid moeten geven om aan vrijwillerswerk elders dan in de jeugdorganisatie te doen;deze moeten reeds gevoerd zijn in het kader van het vorige vierjarig actieplan; 2° de beschrijving van de specifieke activiteiten en het aantal bediende actiezones. Het programma van de specifieke acties wordt gevoegd bij het vierjarig actieplan en vermeldt de projecten die tot doel hebben de opdrachten van het stelsel uit te oefenen, en de aan te wenden middelen. Afdeling VII. - Bijzonder stelsel voor ondersteuning van acties inzake

opvoeding van jongeren tot de media

Art. 29.Tot het bijzonder stelsel voor ondersteuning van acties inzake opvoeding van jongeren tot de media hierna « het stelsel genoemd », worden de jeugdorganisaties toegelaten die, in het kader van hun vierjarig actieplan, een programmering van hierna vermelde specifieke acties ontwerpen en uitvoeren.

Art. 30.Het vierjarig actieplan, opgemaakt met inachtneming van artikel 5, § 2, wordt aangevuld met de volgende gegevens : 1° de specifieke activiteiten van het stelsel die reeds in het kader van het vorige vierjarig actieplan werden uitgeoefend;2° de specifieke activiteiten van het stelsel die ten minste zes activiteiten moeten bedragen en die op ten minste drie actiezones betrekking moeten hebben;3° ten minste vijf acties als deskundige voor de praktijken inzake gebruik van de media door jongeren bij de verschillende partners over ten minste drie van de zeven actiezones. Het programma van de acties van het stelsel wordt gevoegd bij het vierjarig actieplan en vermeldt de projecten die tot doel hebben de opdrachten van het stelsel uit te oefenen en de aan te wenden middelen. Afdeling VIII. - Bijzonder stelsel voor ondersteuning van transversale

acties en acties inzake partnerschap tussen de jeugdorganisaties et de jongerencentra

Art. 31.Tot het bijzonder stelsel voor ondersteuning van transversale acties en acties inzake partnerschap tussen de jeugdorganisaties et de jongerencentra, hierna « het stelsel » genoemd, worden de jeugdorganisaties toegelaten die, in het kader van hun vierjarig actieplan, een programmering ontwerpen en uitvoeren van hierna bedoelde specifieke acties.

Art. 32.§ 1. Het vierjarig actieplan, opgemaakt met inachtneming van artikel 5, § 2, wordt aangevuld met de volgende gegevens : 1° de ondersteuning en de ontwikkeling van de samenwerking tussen de jongerencentra en de lokale groepen van jeugdbewegingen door het gebruik van één of meer fysieke, artistieke en sociaal-culturele communicatie- en expressiewijzen;2° de ondersteuning en de ontwikkeling van de samenwerking, waarbij het transversale aspect van de praktijken, methoden en acties tussen de jeugdorganisaties, jongerencentra en lokale groepen van jeugdbewegingen. Het vierjarig actieplan moet permanente activiteiten als doel hebben die verspreid zijn over het geheel van de duur ervan en die bedoeld zijn voor het grootste aantal jongeren van de partner-jongerencentra en van de lokale groepen van betrokken jeugdbewegingen.

Het bepaalt de prioritaire doelstellingen van de jeugdorganisatie en van de betrokken partners alsook de middelen die aan te wenden zijn om die te verwezenlijken.

De in het tweede lid bedoelde acties moeten : 1° de uitwisseling van animatiepraktijken die worden aangewend in de jeugdorganisaties, jongerencentra en lokale groepen van jeugdbewegingen en hun vernetwerking bevorderen;2° de ontmoeting van de verschillende publieksgroepen die de partnervoorzieningen van de jeugdbeweging bezoeken, mogelijk maken;3° animatiepraktijken die de partners gemeen zijn, aanwenden. § 2. De samenwerking moet worden georganiseerd door middel van samenwerkingsovereenkomsten waarin de rollen en taken van elke partner en, in voorkomend geval, de financiële middelen die door sommige partners worden geleverd, worden bepaald. Ze moet door concrete acties en samenwerkingsverbanden worden verwezenlijkt. De jeugdorganisatie is de coördinator van het stelsel.

Het stelsel wordt geleid door de jeugdorganisaties, die niet de federaties van jongerencentra of de federaties van jeugdbewegingen waarvan lokale centra of groepen partner in het stelsel zijn, kunnen zijn.

De Regering stelt, op de voordracht van de ACJO, de nadere regels vast voor de gegevens die in het programma voor specifieke acties moeten voorkomen. HOOFDSTUK V. - Overkoepelende VZW's

Art. 33.De federaties van erkende jeugdorganisaties die volgens het voormelde decreet van 19 oktober 2007 meer dan 50 werkers tellen, genieten forfaitaire aanvullende subsidies ten bedrage van 50.000 euro.

Art. 34.De federaties van ontmoetings- en huisvestingscentra en de federaties van informatiecentra voor jongeren, erkend als federaties van jongerencentra door of krachtens dit decreet, die volgens het decreet van 19 oktober 2007 meer dan 30 werkers tellen, genieten forfaitaire aanvullende subsidies ten bedrage van 50.000 euro.

Art. 35.De federaties van ontmoetings- en huisvestingscentra, erkend als federaties van jongerencentra door of krachtens dit decreet, die jongerencentra verbinden die erkend zijn krachtens artikel 5 van het voormelde decreet van 20 juli 2000, genieten forfaitaire aanvullende subsidies ten bedrage van 50.000 euro. HOOFDSTUK VI. - Jeugdgroeperingen

Art. 36.De Regering kan tijdelijk, volgens door haar nader te bepalen regels en na advies van de ACJO, verenigingen als « jeugdgroeperingen » erkennen, op voorwaarde dat ze : 1° ofwel verenigingen zijn die, ook al voldoen ze niet aan al de in artikel 5 vastgestelde voorwaarden, een specifieke activiteit hebben die door en voor de jongeren in overeenstemming met de doelstellingen bedoeld in artikel 4 wordt opgevat, en die afwijken van de in de artikelen 5, 4°, 9° bedoelde voorwaarden;2° ofwel internationale jeugdorganisaties zijn die hun centraal secretariaat of hun zetel in België hebben en waarbij één of meer erkende jeugdorganisaties aangesloten zijn;3° ofwel sectororganisaties zijn die als doel hebben de beroepspraktijken van de sector en de verordeningskaders waardoor ze worden geregeld, te verdedigen en te herwaarderen. Op advies van de A.C.J.O. kan de Regering die jeugdgroeperingen een specifieke subsidie toekennen die niet hoger mag liggen dan de subsidie die voortvloeit uit de eerste financieringsklasse die de jeugdorganisaties kunnen genieten met toepassing van de bepalingen van hoofdstuk III. Die erkenning kan om de twee jaar worden vernieuwd en te allen tijde worden ingetrokken. HOOFDSTUK VII. - De Adviescommissie voor de jeugdorganisaties en haar susbcommissies Afdeling I. - De Adviescommissie voor de jeugdorganisaties (A.C.J.O.)

Art. 37.§ 1. Er wordt een Adviescommissie voor de jeugdorganisaties opgericht, die alle vragen behandelt en die alle opdrachten uitoefent die vallen onder de toepassing van artikel 6 van de schoolpactwet en die betrekking hebben op de jeugdorganisaties en de jeugdgroeperingen. § 2. De vragen en opdrachten bedoeld in § 1 veronderstellen dat de A.C.J.O. inzonderheid ermee belast wordt : 1° te worden geraadpleegd over de ontwerpen van decreet of besluit van de Franse Gemeenschap die worden opgesteld op het gebied van de jeugdorganisaties;2° adviezen uit te brengen of voorstellen in te dienen : a) in het kader van de erkenning en de intrekking van de erkenning van de jeugdorganisaties;b) in het kader van de aanvragen om toelating tot één van de bijzondere stelsels bedoeld in hoofdstuk IV en van de aanvragen om verandering van rangschikking zoals bedoeld in hoofdstuk III;c) in het kader van de beroepen bedoeld in artikel 11;d) in het kader van de procedure voor de schorsing van het recht op de subsidie, de intrekking van de erkenning, de wijziging van de niveauklasse of de uitsluiting van het genot van één van de bijzondere stelsels;e) in het kader van de aanvragen om facultatieve subsidies die de Regering binnen de perken van de beschikbare kredieten kan toekennen aan de erkende jeugdorganisaties;f) in het kader van de aanvragen om facultatieve subsidies die worden toegekend voor acties die worden gevoerd op het niveau van de Franse Gemeenschap, die de Regering, binnen de perken van de beschikbare kredieten, kan toekennen aan de verenigingen waarvan het doel met dat van een jeugdorganisatie kan worden gelijkgesteld;3° adviezen uit te brengen en voorstellen in te dienen over elke vraag betreffende de bevordering van de jeugdorganisaties en de betrokken jongeren en, inzonderheid, over : a) de aanvragen om buitengewone subsidies;b) elke wijziging van de toekenning van de gewone subsidies aan de jeugdorganisaties;c) de opleiding van de animators en kaderleden van de jeugdorganisaties, en de vragen betreffende de tewerkstelling in de jeugdorganisaties;4° elk advies of voorstel uit te brengen over het beleid dat gevolgen heeft voor de jeugdorganisaties;5° samen met de Jeugdraad van de Franse Gemeenschap of de Adviescommissie voor de Jeugdhuizen en -centra, elk advies of voorstel over het jeugdbeleid uit te brengen; 6° zich uit te spreken over de voorstellen die worden gedaan door de subcommissies en die systematisch worden gevoegd bij de adviezen van de A.C.J.O., die te coördineren en te zorgen voor het opvolgen ervan; 7° te zorgen voor het opvolgen van de begrotingen die geheel of gedeeltelijk worden bestemd voor de sector van de jeugdorganisaties; daartoe formuleert de A.C.J.O. adviezen of voorstellen die betrekking hebben op : a) de eenjarige of meerjarige planning van : - de toekenning van de erkenningen; - de toelating tot één van de bijzondere stelsels; b) de bevordering van de erkende jeugdorganisaties of verenigingen;8° de praktijken van de jongeren inzake deelneming van jongeren die werkzaam zijn binnen de jeugdorganisaties, inzonderheid deze die in de vierjarenplannen worden beschreven, te identificeren en te analyseren, met het oog op het creëren van collectieve deskundigheid over dat onderwerp, waarbij de dienstverlening van externe medewerkers wordt aangevraagd die inzonderheid komen uit het Waarnemingscentrum voor het Cultuurbeleid en het Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd;9° het burgerengagement van jongeren te bevorderen.

Art. 38.§ 1. De A.C.J.O. is samengesteld uit : 1° twee vertegenwoordigers per erkende federatie van jeugdorganisaties;2° negen leden, verdeeld over die federaties in verhouding tot het aantal erkende jeugdorganisaties waarbij deze respectievelijk aangesloten zijn;3° twee leden die het geheel van de jeugdorganisaties die geen lid zijn van een erkende federatie van jeugdorganisaties vertegenwoordigen;4° drie leden die bijzonder deskundig zijn inzake jeugdbeleid. Alle leden van de Commissie zijn stemgerechtigd.

Wanneer het aantal jeugdorganisaties die geen lid zijn van een erkende federatie van jeugdorganisaties hoger ligt dan 20 % van het totaal aantal erkende jeugdorganisaties, wordt het aantal bedoeld in het eerste lid, 2°, op tien vastgesteld. In dit geval, worden de jeugdorganisaties die geen lid zijn van een erkende federatie van jeugdorganisaties fictief beschouwd als een groep jeugdorganisaties, die in aanmerking komt voor de verdeling bedoeld in het eerste lid, 2°.

De Commissie kan niet samengesteld zijn uit meer dan 2/3 van vertegenwoordigers van hetzelfde geslacht. § 2. De leden van de A.C.J.O. bedoeld in § 1, eerste lid, 1° en 2°, worden door de Regering benoemd op de voordracht van de federaties van jeugdorganisaties bedoeld in artikel 9.

De leden van de A.C.J.O. bedoeld in § 1, eerste lid, 3°, alsook deze die, in voorkomend geval, zitting hebben krachtens de toepassing van § 1, derde lid, worden door de Regering benoemd op de voordracht va het geheel van de jeugdorganisaties bedoeld in § 1, eerste lid, 3°. Deze verklaren de Administratie voorafgaandelijk dat ze geen lid zijn van een erkende federatie van jeugdorganisaties. Het huishoudelijk reglement van de Commissie bepaalt de nadere regels voor het overleg van alle jeugdorganisaties bedoeld in § 1, eerste lid, 3°.

De leden bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, worden door de Regering benoemd op de voordracht van de A.C.J.O. § 3. Voor elk werkend lid, behalve deze die in § 1, eerste lid, 4° bedoeld zijn, benoemt de Regering, overeenkomstig § 2, een plaatsvervangend lid.

Het plaatsvervangend lid is stemgerechtigd bij de vergaderingen van de A.C.J.O. als het werkend lid afwezig is.

In de andere gevallen, kan het plaatsvervangend lid de vergaderingen van de A.C.J.O. met adviserende stem bijwonen.

Het krijgt van ambtswege voor informatie elke oproepingsbrief of elk document die/dat aan alle werkende leden wordt gericht. § 4. Eén van beide leden bedoeld in § 1, eerste lid, 1° en 3°, moet minder dan vijfendertig jaar oud zijn bij de inwerkingtreding van zijn benoeming. § 5. Om lid van de A.C.J.O. te zijn, zoals bedoeld in § 1, eerste lid, 1° en 2°, moet men worden gemachtigd door de federatie van jeugdorganisaties die beschikt over het recht om te worden vertegenwoordigd, behalve de jeugdorganisaties die geen lid zijn van een erkende federatie van jeugdorganisaties, in het geval bedoeld in § 1, derde lid. De hoedanigheid van lid van de A.C.J.O. is onverenigbaar met de volgende ambten : 1° lid van een executieve, een parlement, een ministerieel kabinet, of Parlementsattaché bij het Parlement van de Franse Gemeenschap;2° onverminderd de bepalingen van artikel 44, statutair of contractueel personeelslid van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, het Commissariaat-Generaal voor Internationale Betrekkingen van de Franse Gemeenschap van België of de Dienst Geboorte en Kind, of die, wegens zijn ambt, dossiers onderzoeken betreffende de erkenning, de subsidiëring en de werking van de jeugdorganisaties die krachtens dit decreet erkend zijn; 3° voor de leden van de A.C.J.O. bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, lid van een jeugdorganisatie. § 6. Niemand kan tot lid van de A.C.J.O. worden benoemd als hij werd veroordeeld of lid is van een instelling of een vereniging die werd veroordeeld krachtens een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing, wegens niet-naleving van de democratische beginselen zoals die vermeld zijn in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in de Grondwet, in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenophobie ingegeven daden of door de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd.

Dat verbod eindigt tien jaar na de voormelde rechterlijke beslissing, als bewezen kan worden dat de persoon of de vereniging zijn/haar negatieve houding tegenover de democratische beginselen vermeld in de bepalingen van vorig lid openlijk heeft opgegeven.

Het eindigt één jaar na de voormelde rechterlijke beslissing, indien de persoon de vereniging zijn ontslag heeft aangeboden wegens en onmiddellijk na de veroordeling van deze wegens niet-naleving van de democratische beginselen vermeld in de bepalingen bedoeld in het eerste lid. § 7. Het mandaat van werkend en plaatsvervangend lid duurt vier jaar.

Het kan twee keer worden hernieuwd.

Het mandaat van de werkende en plaatsvervangende leden eindigt : 1° door het vervallen van de termijn;2° door vrijwillig ontslag of door overlijden; 3° door intrekking van het mandaat, schriftelijk meegedeeld aan het secretariaat van de A.C.J.O., op initiatief van de mandaatgever; 4° door intrekking of weigering van de erkenning uitgesproken ten aanzien van een federatie van jeugdorganisaties of van een mandaatgevende organisatie die het recht had daar krachtens § 1 vertegenwoordigd te zijn; 5° door verlies van het recht zitting te hebben in de A.C.J.O., voortvloeiend uit de vooraf niet verantwoorde afwezigheid van het lid gedurende drie opeenvolgende vergaderingen of de helft van de jaarlijkse vergaderingen; 6° indien het lid bedoeld in § 4 de leeftijd van 35 jaar heeft bereikt. In het geval bedoeld in het eerste lid, 5°, kan de Regering, op aanvraag van de mandaatgever en na advies van de A.C.J.O. beslissen dat het lid zijn lopende mandaat opnieuw kan uitoefenen.

Het werkend lid of het plaatsvervangend lid waarvan het mandaat eindigt vóór de termijn van vier jaar, wordt vervangen door een persoon die wordt benoemd volgens dezelfde voorwaarden om het mandaat te voleindigen. § 8. Naar aanleiding van de hernieuwing van de leden van de A.C.J.O., op het einde van de periode van vier jaar, richt deze een activiteitenverslag aan het Parlement van de Franse Gemeenschap, aan de Regering en aan de jeugdorganisaties. § 9. De A.C.J.O. stelt een jaarverslag op en deelt dit mee aan het Parlement van de Franse Gemeenschap, alsook aan de jeugdorganisaties.

Art. 39.De A.C.J.O. kiest een voorzitter uit haar leden.

De voorzitter : 1° organiseert de activiteiten van de A.C.J.O. en roept die bijeen; 2° zorgt voor de externe vertegenwoordiging van de A.C.J.O.; 3° zorgt voor de toepassing van de beslissingen van de A.C.J.O.; 4° neemt, tussen twee vergaderingen, alle maatregelen die nuttig zijn voor de algemene opdrachten en doelstellingen van de A.C.J.O. Hij doet verslag over zijn acties en initiatieven bij de eerstvolgende vergadering van de A.C.J.O. Bij ontslag of lange afwezigheid van de voorzitter, kan de A.C.J.O., uit haar werkende leden een voorzitter ad interim aanwijzen, die het mandaat van de ontslaggevende of afwezige voorzitter voleindigt.

Art. 40.De A.C.J.O. wordt ten minste zes keer per burgerlijk jaar door de voorzitter bijeengeroepen.

De A.C.J.O. organiseert één keer per jaar een vergadering van het geheel van de jeugdorganisaties.

De voorzitter roept bovendien de A.C.J.O. bijeen, als de Regering of één vijfde van de werkende leden van de A.C.J.O. dit aanvragen.

De processen-verbaal, adviezen en voorstellen van de A.C.J.O. worden aan de Regering en de jeugdorganisaties meegedeeld.

Art. 41.De A.C.J.O. brengt de adviezen uit die de Regering of het Parlement van de Franse Gemeenschap aanvraagt binnen een termijn van drie maanden, die ingaat vanaf de datum waarop de A.C.J.O. de aanvraag heeft ontvangen.

Als de A.C.J.O. de adviezen niet binnen de voorschreven termijn uitbrengt, en als deze niet door de Regering of het Parlement van de Franse Gemeenschap werd verlengd, dan zijn de adviezen niet meer vereist.

Art. 42.De aanwezigheid van ten minste één derde van de leden is vereist, opdat de A.C.J.O. geldig zou kunnen beraadslagen en beslissen.

De A.C.J.O. neemt haar beslissingen bij gewone meerderheid van de door de aanwezige leden uitgebrachte stemmen.

Er kan een minderheidsnota worden gevoegd bij de adviezen en voorstellen van de A.C.J.O. Het huishoudelijk reglement bepaalt de voorwaarden waaronder een minderheidsnota tot uiting kan komen.

De tweede stemming is definitief, ongeacht het aantal leden die tijdens de vergadering aanwezig zijn.

Art. 43.De A.C.J.O. keurt met een meerderheid van drievierde van de aanwezige leden een huishoudelijk reglement goed, dat ze de Regering ter goedkeuring voorlegt. Dat huishoudelijk reglement omvat minstens : 1° de werkmethode die de A.C.J.O. wenst te volgen; 2° de nadere regels voor de indiening van één of meer minderheidsnota's; 3° de regel volgens welke het advies wordt uitgebracht in naam van de A.C.J.O. en zonder vermelding van namen; 4° de stemmingswijze voor de goedkeuring van adviezen betreffende de toekenning, de schorsing en de intrekking van de erkenning.Die stemmingswijze bepaalt dat er een meerderheid moet worden bereikt die ten minste gelijk is aan deze die bedoeld is in artikel 42, tweede lid.

Zij bepaalt ook de wijze van werking van de subcommissies en werkgroepen bedoeld in afdeling 2.

Art. 44.Een vertegenwoordiger van de administratie wordt met adviserende stem uitgenodigd op de vergaderingen van de A.C.J.O., de subcommissies en de werkgroepen.

Een vertegenwoordiger van het waarnemingscentrum voor het cultuurbeleid, ingesteld bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 26 april 2001 tot oprichting van het Waarnemingscentrum voor het cultuurbeleid, en een vertegenwoordiger van het Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd, ingesteld bij het decreet van 12 mei 2004 houdende de oprichting van het " Observatoire de l'Enfance, de la Jeunesse et de l'Aide à la Jeunesse " (Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd), als waarnemer binnen de A.C.J.O. De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder een presentiegeld en reisvergoedingen worden toegekend aan de leden van de A.C.J.O. en aan de personen die door haar worden uitgenodigd om hun adviezen te geven.

Art. 45.De Regering stelt de werkings- en personeelsmiddelen vast die ze de A.C.J.O. toekent.

Ze verleent haar de steun en verschaft haar de inlichtingen die ze nuttig acht.

De administratie wordt ermee belast het secretariaat van de A.C.J.O. en van drie subcommissies waar te nemen, waarvan de keuze door de A.C.J.O. wordt gedaan, en voor de betrekkingen van de A.C.J.O. met de andere betrokken administraties te zorgen. Afdeling II. - Subcommissies

Onderafdeling I. - Subcommissie « lokaal jeugdbeleid »

Art. 46.Binnen de A.C.J.O. wordt een subcommissie voor het lokaal jeugdbeleid, hierna de « subcommissie » genoemd, opgericht, die de volgende opdrachten heeft : 1° tot nadenken aanmoedigen, voorstellen doen en de ontwikkeling bevorderen van projecten die transversale praktijken tussen de jeugdorganisaties en de jongerencentra mogelijk maken; 2° een antwoord geven op de aanvragen om advies van de A.C.J.O. in het kader van de bijzondere stelsels waarbij de betrekkingen tussen de jeugdorganisaties en de jeugdcentra kunnen worden ondersteund; 3° op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, moties uitbrengen betreffende de initiatieven die te ontwikkelen zijn op het vlak van het lokaal jeugdbeleid, om de betrekkingen tussen de jeugdorganisaties en de jongerencentra te bevorderen. De subcommissie deelt elk jaar een activiteitenverslag mee aan de A.C.J.O., die het bij zijn verslag bedoeld in artikel 38, § 8 voegt.

Art. 47.De subcommissie is samengesteld uit : 1° drie vertegenwoordigers van jeugdorganisaties die erkend zijn in de categorie van de federaties van jongerencentra;2° drie vertegenwoordigers van jeugdorganisaties die erkend zijn in de categorie van de jeugdbewegingen;3° drie vertegenwoordigers van jeugdorganisaties die erkend zijn in de categorie van de jeugddiensten;4° drie vertegenwoordigers van jeugdorganisaties die erkend zijn in de categorie van de thematische bewegingen;5° twee vertegenwoordigers van de administratie. Onderafdeling II. - Subcommissie « Kind »

Art. 48.Binnen de A.C.J.O. wordt een subcommissie « kind », hierna de « subcommissie » genoemd, opgericht, die de volgende opdrachten heeft : 1° tot nadenken aanmoedigen, voorstellen doen en de ontwikkeling bevorderen van projecten die de herwaardering en de ontwikkeling van praktijken in verband met het kind in de jeugdorganisaties mogelijk maken; 2° een antwoord geven op de aanvragen om advies van de A.C.J.O. in het kader van de bijzondere stelsels waarbij de door de jeugdorganisaties gevoerde acties kunnen worden ondersteund; 3° op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, moties uitbrengen betreffende de initiatieven die te ontwikkelen zijn in verband met het kind. De subcommissie deelt elk jaar een activiteitenverslag mee aan de A.C.J.O., die het bij zijn verslag bedoeld in artikel 38, § 8 voegt.

Art. 49.De subcommissie is samengesteld uit : 1° twee vertegenwoordigers van elke erkende federatie van jeugdorganisaties;2° twee vertegenwoordigers van jeugdorganisaties die niet in een federatie opgenomen zijn, behalve de jeugdorganisaties die niet bedoeld zijn in de punten 3° en 4°;3° twee vertegenwoordigers van jeugdorganisaties die erkend zijn in de categorie van de jeugddiensten;4° twee vertegenwoordigers van jeugdorganisaties die erkend zijn in de categorie van de jeugddiensten;5° twee vertegenwoordigers van de administratie. Onderafdeling III. - Subcommissie « opleiding »

Art. 50.Binnen de A.C.J.O. wordt een subcommissie « opleiding », hierna de « subcommissie » genoemd, opgericht, die de volgende opdrachten heeft : 1° tot nadenken aanmoedigen, voorstellen doen en de ontwikkeling bevorderen van projecten die de herwaardering en de ontwikkeling van de opleiding van de beroepswerkers en van de vrijwilligers binnen de jeugdorganisaties mogelijk maken; 2° een antwoord geven op de aanvragen om advies van de A.C.J.O. in het kader van de bijzondere stelsels waarbij de door de jeugdorganisaties gevoerde acties kunnen worden ondersteund; 3° op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, moties uitbrengen betreffende de initiatieven die te ontwikkelen zijn in verband met de opleiding. De subcommissie deelt elk jaar een activiteitenverslag mee aan de A.C.J.O., die het bij zijn verslag bedoeld in artikel 38, § 8 voegt.

Art. 51.De subcommissie is samengesteld uit : 1° een vertegenwoordiger van elke erkende federatie van jeugdorganisaties alsook een vertegenwoordiger van de jeugdorganisaties die niet in een federatie opgenomen zijn;2° tien vertegenwoordigers van erkende jeugdorganisaties, waaronder minstens een vertegenwoordiger per categorie van erkende jeugdorganisaties met uitzondering van de federaties van jeugdorganisaties, waarbij die jeugdorganisaties een opleidingswerkzaamheid uitvoeren die in de vierjarige actieplannen ontwikkeld wordt;3° twee vertegenwoordigers van de administratie. Onderafdeling IV. - Subcommissie « jeugdbewegingen »

Art. 52.Binnen de A.C.J.O. wordt een subcommissie « jeugdbewegingen », hierna de « subcommissie » genoemd, opgericht, die de volgende opdrachten heeft : 1° tot nadenken aanmoedigen, voorstellen doen en de ontwikkeling bevorderen van projecten die de herwaardering en de ontwikkeling van de actie van de jeugdbewegingen mogelijk maken; 2° een antwoord geven op de aanvragen om advies van de A.C.J.O. in het kader van de bijzondere stelsels waarbij de door de jeugdbewegingen gevoerde decentralisatieactie kan worden ondersteund; 3° op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, moties uitbrengen betreffende de initiatieven die te ontwikkelen zijn in verband met de jeugdbewegingen. De subcommissie deelt elk jaar een activiteitenverslag mee aan de A.C.J.O., die het bij zijn verslag bedoeld in artikel 38, § 8 voegt.

Art. 53.De subcommissie is samengesteld uit : 1° twee vertegenwoordigers van elke erkende jeugdbeweging;2° twee vertegenwoordigers van de administratie. Onderafdeling V. - Subcommissie « tewerkstelling »

Art. 54.Binnen de A.C.J.O. wordt een subcommissie « tewerkstelling », hierna de « subcommissie » genoemd, opgericht, die de volgende opdrachten heeft : 1° tot nadenken aanmoedigen, voorstellen doen die de herwaardering en de ontwikkeling van de tewerkstelling van de jeugdorganisaties mogelijk maken;2° adviezen uitbrengen in het kader van de verdeling van de pedagogisch gedetacheerden en ermee gelijkgestelde betrekkingen die aanleiding geven tot een gesubsidieerde loonaanvulling;3° op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, moties uitbrengen betreffende de initiatieven die te ontwikkelen zijn in verband met het tewerkstellingsbeleid in de sector van de jeugdorganisaties. De subcommissie bepaalt de criteria voor de toekenning van de pedagogisch gedetacheerden en andere ermee gelijkgestelde betrekkingen en legt die de Regering ter goedkeuring voor. Het feit dat een organisatie niet beschikt over een post van pedagogisch gedetacheerde maakt een voorrangscriterium uit.

Op grond van een lijst van de toegekende en vacante posten die door de administratie worden toegekend, kan de subcommissie de volgende beslissingen nemen : 1° aanwijzing van een onbeklede post van pedagogisch gedetacheerde voor een jeugdorganisatie die daarover niet beschikt.Een post wordt als onbekleed beschouwd wanneer hij vacant blijft, nadat drie mogelijkheden tot indiening van een kandidatuur, die de Regering in september en januari van elk jaar ter beslissing wordt voorgelegd, niet benut werden; 2° toekenning van een ermee gelijkgestelde post waarvoor een loonaanvulling wordt toegekend;3° beslissing tot niet aanwijzing van een post bedoeld in de punten 1° en 2°. De subcommissie deelt ieder jaar een activiteitenverslag aan de A.C.J.O. mee, die het voegt bij het verslag bedoeld in artikel 38, § 8.

Art. 55.De subcommissie is samengesteld uit : 1° twee vertegenwoordigers van elke federatie van jeugdorganisaties;2° twee vertegenwoordigers van jeugdorganisaties die niet bij een federatie aangesloten zijn;3° twee vertegenwoordigers van de administratie. Onderafdeling VI. - De subcommissie « acties tot sensibilisering voor burgerdeelneming, democratie en strijd tegen extremisme »

Art. 56.Binnen de A.C.J.O. wordt een subcommissie « acties tot sensibilisering voor burgerdeelneming, democratie en strijd tegen extremisme », hierna de « subcommissie » genoemd, opgericht, die de volgende opdrachten heeft : 1° tot nadenken aanmoedigen, ontmoetingen organiseren en gemeenschappelijke voorstellen doen die de herwaardering en de ontwikkeling van het politiek engagement van jongeren in de samenleving mogelijk maken;2° de actie van de politieke jeugd coördineren met het oog op de bevordering ervan ten aanzien van de jongeren met het oog op pluralisme bij het politiek engagement van jongeren;3° op eigen initiatief of op aanvraag van de Regering, moties uitbrengen betreffende de initiatieven die te ontwikkelen zijn in verband met de bijzondere stelsels die open zijn voor de jeugdorganisaties die erkend worden door een democratische politieke fractie die in het Parlement van de Franse Gemeenschap vertegenwoordigd wordt en die het burgerengagement kunnen bevorderen. De subcommissie deelt elk jaar een activiteitenverslag mee aan de A.C.J.O., die het bij zijn verslag bedoeld in artikel 38, § 8 voegt.

Art. 57.De subcommissie is samengesteld uit : 1° twee vertegenwoordigers van elke jeugdorganisatie waarvan de representativiteit vastgesteld zou worden op grond van artikel 3, § 2, van de schoolpactwet;2° twee vertegenwoordigers van de administratie.

Art. 58.De A.C.J.O. wijst de leden van de subcommissies bedoeld in de artikelen 46 tot 57 aan op de voordracht van hun mandaatgevers.

De leden die de jeugdorganisaties vertegenwoordigen, zijn stemgerechtigd en de leden die de administratie vertegenwoordigen hebben een adviserende stem.

De artikelen 38 tot 45 zijn van overeenkomstige toepassing op de subcommissie bedoeld in afdeling 2.

De Regering kan, op de voordracht van de A.C.J.O., andere subcommissies oprichten.

De A.C.J.O. kan werkgroepen oprichten en samenstellen.

Onverminderd de bepalingen van artikel 38, wordt de voorzitter van een subcommissie door de A.C.J.O. aangewezen uit de leden van die subcommissie.

De A.C.J.O., de subcommissies en werkgroepen kunnen externe personen hun werkzaamheden laten bijwonen. HOOFDSTUK VIII. - Toekenning van de subsidies Afdeling I. - Jaarlijkse gewone subsidies voor de jeugdorganisaties

Art. 59.De erkende jeugdorganisaties genieten jaarlijkse gewone subsidies, bestaande, enerzijds, uit een vast bedrag bestemd voor het dekken van het geheel of een deel van de werkingskosten, en anderzijds, uit een tegemoetkoming in de kosten voor de bezoldiging van de permanente werkers, bepaald op grond van hun rangschikking in de categorie waartoe ze behoren en van de rangschikking zoals bedoeld in hoofdstuk III. Het bedrag van de tegemoetkoming in de kosten voor de bezoldiging van de permanente werkers is minstens gelijk aan de tegemoetkoming in die kosten zoals bepaald krachtens het decreet van 24 oktober 2008 tot bepaling van de voorwaarden voor de subsidiëring van de tewerkstelling in de socioculturele sectoren van de Franse Gemeenschap, met dien verstande dat de barema van de permanente werkers bedoeld bij de cijfers.1 tot.7, in afwijking van artikel 9, 1° van het decreet van 24 oktober 2008, verschillend zal kunnen zijn van deze die voortvloeit uit de toepassing van voormeld artikel 9, 1°.

Het bedrag van de tegemoetkoming in de kosten voor de bezoldiging van de permanente werkers wordt bepaald op grond van het aantal permanente werkers die overeenstemmen met de 8 financieringscijfers. Dat aantal permanente werkers wordt vastgesteld als volgt : a) cijfer.0 : 1 permanente werker; b) cijfer.1 : minstens 1,5 permanente werker; c) cijfer.2 : minstens 2 permanente werkers; d) cijfer.3 : minstens 2,5 permanente werkers; e) cijfer.4 : minstens 3 permanente werkers; f) cijfer.5 : minstens 4 permanente werkers; g) cijfer.6 : minstens 5 permanente werkers; h) cijfer.7 : minstens 6 permanente werkers.

Het vast bedrag bestemd voor het dekken van het geheel of een deel van de werkingskosten wordt vastgesteld overeenkomstig de volgende tabel (in euro) (zie Tabel 10. Toekenning van subsidies - vast bedrag).

Vanaf het jaar 2013 worden de subsidies verdeeld binnen de perken van begrotingskredieten van minstens 10,7 miljoen euro, geïndexeerd overeenkomstig artikel 63.

Art. 60.De Regering wordt ertoe gemachtigd, na het advies van de A.C.J.O. te hebben ingewonnen, de tabellen aan te vullen die bij de artikelen 14 en 59 bedoeld zijn, om de evolutie van de subsidies van de erkende jeugdorganisaties mogelijk te maken, mits goedkeuring door het Parlement. Afdeling II. - Subsidies toegekend in het kader van de bijzondere

stelsels

Art. 61.In het kader van het in artikel 16 bedoelde bijzonder stelsel voor ondersteuning van de gedecentraliseerde en permanente acties van de jeugdbewegingen, kunnen de jeugdorganisaties, binnen de perken van begrotingskredieten ten bedrage van minstens 1,2 miljoen euro, een jaarlijkse vaste subsidie genieten die bepaald wordt als volgt : 1° een bedrag voor de financiering van permanente werkers, « deskundigen opening » genoemd, berekend op dezelfde wijze als de tegemoetkoming bedoeld in artikel 59, onderverdeeld overeenkomstig de volgende tabel :

Financieringsklassen

Aantal « deskundigen opening »

Van 1 tot 9

0,5

Van 10 tot 19

1

Van 20 tot 25

1,5

Van 26 tot 35

2

Van 36 tot 50

2,5


2° een bedrag voor de financiering van permanente werkers, « lokale deskundigen-adviseurs » genoemd, berekend op dezelfde wijze als de tegemoetkoming bedoeld in artikel 59, onderverdeeld overeenkomstig de volgende tabel :

Aantal leden

Aantal « lokale deskundige-adviseurs »

Minder dan 2500

0

Van 2501 tot 7500

0,5

Van 7501 tot 12500

1

Van 12501 tot 17500

1,5

Van 17501 tot 22500

2

Van 22501 tot 27500

2,5

Van 27501 tot 32500

3

Van 32501 tot 37500

3,5

Van 37501 tot 42500

4

Van 42501 tot 47500

4,5

Van 47501 tot 52500

5

Van 52501 tot 57500

5,5

Van 57501 tot 62500

6

Van 62501 tot 67500

6,5

Vanaf 67501

7


3° een vast bedrag van twee euro voor elk lid, bestemd voor de financiering van het geheel of een deel van de lasten in verband met de ondersteuning van de lokale groepen;4° een vast bedrag bestemd voor de financiering van de solidariteits- en openingsacties, berekend als volgt : a) als de jeugdbeweging minder dan 4500 leden telt : (aantal leden/5) X 90 euro;b) als de jeugdbeweging meer dan 4500 leden telt : [(aantal leden/5 - 900) X 35] + 81000 euro. De bedragen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4° worden aangepast opdat de kredieten bepaald in het begin van het eerste lid niet zouden worden overschreden.

Art. 62.In het kader van de bijzondere stelsels bedoeld in de artikelen 19 tot 32, genieten de jeugdorganisaties een jaarlijkse vaste subsidie van 7.250 euro en een tegemoetkoming in de bezoldiging van een halftijdse permanente werker, dit is de helft van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 59, die moet dienen voor de werving van die permanente werker.

Het minimumaantal jeugdorganisaties die in de bijzondere stelsels worden opgenomen, buiten het bijzonder stelsel bepaald in afdeling I van hoofdstuk IV, wordt op 18 voor de jaren 2009 tot 2012, en op 25 vanaf het jaar 2013 vastgesteld.

Art. 63.Vanaf 2010, worden de bedragen vastgesteld in de artikelen 33 tot 35, 59 tot 62, 67 tot 69 en 81 aangepast aan de schommelingen van het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen, door die bedragen te vermenigvuldigen met een aanpassingscijfer berekend volgens de formule : « GI van december van het betrokken begrotingsjaar Gedeeld door : GI van december 2008 ».

Art. 64.Onverminderd de bepalingen van het decreet van 24 oktober 2008 tot bepaling van de voorwaarden voor de subsidiëring van de tewerkstelling in de sociaal-culturele sectoren van de Franse Gemeenschap en houdende verschillende bepalingen, stellen de erkende jeugdorganisaties permanente werkers tewerk voor wie ze subsidies ontvangen overeenkomstig het tweede lid van artikel 59. Afdeling III. - Samenvoeging van jeugdorganisaties

Art. 65.Bij samenvoeging van verschillende erkende jeugdorganisaties, blijft de jeugdorganisatie die uit de samenvoeging is ontstaan, gedurende de resterende vierjarenperiode, het geheel van de subsidies en tegemoetkomingen genieten in de bezoldigingen van de permanente werkers die de erkende jeugdorganisaties die samengevoegd zijn, bij of krachtens dit decreet, genoten.

De jeugdorganisatie die uit de samenvoeging is ontstaan, geniet gedurende de volgende vierjarenperiode, een financieringsklasse en -cijfer dat overeenstemt met het bedrag van een subsidie en tegemoetkoming in de bezoldigingen van de permanente werkers, zoals bedoeld in artikel 59, dat minstens gelijk is aan het bedrag dat ze krachtens het eerste lid genoot.

De jeugdorganisatie die uit de samenvoeging is ontstaan, geniet de in het eerste en tweede lid bedoelde middelen op voorwaarde dat haar activiteitsvolume niet op aanzienlijke wijze daalt. Als dat activiteitsvolume op aanzienlijke wijze daalt, wordt het bedrag van de globale subsidie door de Regering verminderd op de voordracht van de administratie na advies van de A.C.J.O. De jeugdorganisatie die uit de samenvoeging is ontstaan, blijft gedurende de perioden bedoeld in het eerste en tweede lid de door de Franse Gemeenschap in vast verband benoemde leden van het onderwijzend personeel genieten die ter beschikking werden gesteld van de samengevoegde erkende jeugdorganisaties. HOOFDSTUK IX. - Steun voor tewerkstelling in de jeugdorganisaties

Art. 66.Er wordt een lid van het onderwijzend personeel dat door de Franse Gemeenschap in vast verband wordt benoemd, kosteloos ter beschikking gesteld van elke erkende jeugdorganisatie.

Art. 67.Op de voordracht van de A.C.J.O., kent de Regering vaste aanvullende subsidies van 8.000 euro aan de jeugdorganisaties voor betrekkingen waarvan het aantal door de Regering wordt vastgesteld en die een steun genieten die bepaald wordt door het decreet van het Waalse Gewest van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector.

Art. 68.§ 1. Er wordt een bedrag van 400.000 euro jaarlijks verdeeld over de jeugdorganisaties waarvan het aantal werknemers bedoeld bij het decreet van 19 oktober 2007 betreffende de invoering van een geïnformatiseerde databank voor tewerkstelling in de non-profit sector van de Franse Gemeenschap, met inbegrip van de betrekkingen bedoeld bij artikel 69 van de wet van 16 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, ter beschikking gesteld van een jeugdorganisatie door een groepering sociale Maribel die vóór 31 december 2003 werd opgericht, hoger is dan of gelijk is aan zes, met uitzondering van de werkers bedoeld in artikel 44, § 1, 1°, e) van het voormelde decreet van 20 juli 2000.

Het bedrag van die aanvullende subsidie wordt evenredig vastgesteld door het aantal bovenvermelde werkers van elke jeugdorganisatie met zes eenheden te verminderen. § 2. Zolang het gebruik van de databank bedoeld in § 1 niet mogelijk is met toepassing van artikel 41, tweede lid, van het voormelde decreet van 19 oktober 2007, zijn de nadere regels voor de verdeling van het bedrag bedoeld in paragraaf 1 de volgende : - de telling van de werkers die door de verenigingen worden tewerkgesteld, wordt verricht in de loop van het jaar 2009 door de dienst die door de Regering wordt aangesteld, op grond van de toestand van de werkers op 31 maart 2009; - elke vereniging deelt de door de Regering aangestelde dienst de toestand van haar werkers uiterlijk binnen de 45 dagen na de inwerkingtreding van dit decreet mee; - vanaf 1 januari 2010, stelt de door de Regering aangestelde dienst op 31 januari het aantal werkers vast op wie deze paragraaf van toepassing is; - als de verenigingen de door de Regering aangestelde dienst niet op de hoogte brengen van de toestand van haar werkers en van de wijziging van hun aantal, wordt het aantal werkers van het voorafgaande jaar door de door de Regering aangestelde dienst in aanmerking genomen voor de toepassing van deze paragraaf.

Art. 69.Op de voordracht van de A.C.J.O. en volgens de nader door haar te bepalen regels, kan de Regering de jeugdorganisaties die werkers tewerkstellen in het kader van het voormelde decreet van 24 oktober 2008, een aanvullende subsidie tot beloop van één punt per werker toekennen, naar rata van twee werkers die de steun genieten zoals bedoeld bij het decreet van 25 april 2002 betreffende de tegemoetkomingen ter bevordering van de indienstneming van niet-werkende werkzoekenden door de plaatselijke, gewestelijke en gemeenschapsoverheden, door bepaalde werkgevers in de niet-commerciële sector, het onderwijs en de commerciële sector. HOOFDSTUK X. - Uitbetaling, verantwoording, schorsing of intrekking van de subsidies

Art. 70.De Regering betaalt in één enkele schijf, voor uiterlijk 31 maart, de werkingssubsidies bedoeld in de artikelen 33 tot 35, 59 tot 67, en 85 % van de tegemoetkomingen in de bezoldigingen van de permanente werkers bedoeld in de artikelen 59 tot 62, 68 en 69, uit, waarbij het saldo van deze laatste in één enkele schijf uiterlijk binnen de drie maanden volgend op het neerleggen bij de administratie van de documenten bedoeld in artikel 71 wordt uitbetaald.

De Regering trekt van de uitbetaling van die schijven de delen af van de subsidies in verband met de voorafgaande burgerlijke jaren waarvan de jeugdorganisaties de aanwending ervan niet zouden hebben kunnen verantwoorden.

Art. 71.De subsidie die voor een jaar wordt toegekend, heeft betrekking op hetzelfde burgerlijk jaar.

Die subsidie wordt verantwoord door het resultatenrekening van datzelfde burgerlijk jaar. De lasten worden in aanmerking genomen op grond van een rekenplichtige vastlegging gedurende datzelfde burgerlijk jaar.

De vereniging moet voor uiterlijk 31 juli de Regering haar jaarlijkse rekeningen voorleggen die door haar algemene vergadering worden goedgekeurd en die betrekking hebben op het voorafgaande burgerlijk jaar. Die jaarrekeningen bestaan uit de balans en de resultatenrekening volgens het schema bepaald door de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen.

De lasten die in de resultatenrekening opgenomen zijn, anders dan deze die betrekking hebben op de loonlasten die door andere subsidies gedekt worden, verantwoorden de forfaitaire subsidies bedoeld in de artikelen 33 tot 35, 59 tot 62 en 67 tot 69.

Art. 72.De jeugdorganisaties bewaren gedurende vijf jaar, vanaf de eerste januari van het jaar volgend op het jaar waarin de subsidies worden toegekend, alle boekhoudkundige stukken tot staving van de aanwending van de toegekende subsidies en houden die ter beschikking van de administratie voor nazicht, krachtens de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.

Art. 73.Vóór de procedure betreffende de intrekking en volgens de nadere regels die door de Regering na advies van de A.C.J.O. te bepalen zijn, kan de Regering de uitbetaling van de jaarlijkse subsidies bedoeld in afdeling I van hoofdstuk VI schorsen voor een maximumduur van één jaar. Die beslissing kan niet worden hernieuwd gedurende een vierjarenperiode.

Art. 74.De jeugdorganisaties waarvan de erkenning wordt ingetrokken of waarvan de toelating tot de bijzondere stelsels ophoudt, genieten de subsidies bedoeld in hoofdstuk VI prorata temporis voor de periode die loopt vanaf de eerste januari van het lopende jaar tot de datum van uitwerking van de intrekking van de erkenning.

Art. 75.Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kent de Regering eveneens een uitzonderlijke subsidie, berekend op grond van de klasse van de jeugdorganisaties, die een periode van hoogstens zes maanden dekt, met ingang van de datum van uitwerking van de intrekking van de erkenning of van de stopzetting van de toelating tot één van de bijzondere stelsels. Die uitzonderlijke subsidie dekt uitsluitend de werkingslasten en de personeelslasten. Die uitzonderlijke subsidie wordt verantwoord overeenkomstig artikel 71.

Als een erkende jeugdorganisatie in vereffening wordt gesteld, zijn de subsidies aan deze verschuldigd overeenkomstig het eerste lid, voor zover de jeugdorganisatie een vereffenaar heeft benoemd die zich ertoe verbindt dat de uitbetaalde subsidies uitsluitend voor het dekken van de werkingslasten en de personeelskosten worden aangewend.

Art. 76.Het Waarnemingscentrum voor Kind en Hulpverlening aan de Jeugd, opgericht bij het decreet van 12 mei 2004, samen met de A.C.J.O., evalueert dit decreet om de vier jaar te rekenen vanaf de datum van de inwerkingtreding ervan en voor de eerste keer op 1 januari 2015.

In afwijking van het eerste lid, wordt de evaluatie van de toepassing van de bijzondere stelsels bedoeld in de artikelen 15 tot 32 uitgevoerd voor 1 januari 2012.

Die evaluatie wordt de Regering en het Parlement van de Franse Gemeenschap meegedeeld binnen een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf het verstrijken van de termijn van vijf jaar bedoeld in het eerste lid.

De Regering zorgt, door toedoen van haar diensten, voor de bekendmaking van die evaluatie. HOOFDSTUK XI. - Bescherming van de benamingen

Art. 77.Alleen de erkende jeugdorganisaties worden ertoe gemachtigd de benaming « door de Franse Gemeenschap erkende jeugdorganisatie » te gebruiken.

Met geldboete van 250 tot 500 euro wordt gestraft, hij die de bij het eerste lid bedoelde benaming gebruikt in overtreding van die bepaling.

De hoedanigheid van officier van de gerechtelijke politie wordt toegekend aan de beëdigde ambtenaren van niveau 1 van de door de Regering aangestelde diensten, om de inbreuken bedoeld in het tweede lid vast te stellen. HOOFDSTUK XII. - Wijzigings-, opheffings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 78.Artikel 3 van het decreet van 12 mei 2004 tot oprichting van het « Observatoire de l'Enfance, de la Jeunesse et de l'Aide à la Jeunesse (Waarnemingscentrum voor Kind, Jeugd en Hulpverlening aan de Jeugd) wordt aangevuld als volgt : « 8° het uitvoeren van de evaluatie bedoeld in artikel 76 van het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties. ».

In artikel 9, tweede lid, van hetzelfde decreet, wordt punt 8° vervangen door de volgende bepaling : « 8° een vertegenwoordiger van de A.C.J.O., opgericht bij artikel 37 van het decreet van 26 maart 2009 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties. ».

Art. 79.Het decreet van 20 juni 1980 tot vaststelling van de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties, gewijzigd bij het decreet van 8 november 2001, het decreet van 17 december 2003, het decreet van 19 mei 2004 en het decreet van 24 oktober 2008, wordt opgeheven.

Art. 80.De Regering bepaalt in welke decreten en besluiten die verwijzen naar het opschrift « decreet van 20 juni 1980 tot vaststelling van de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties » dient te worden verwezen naar dit decreet.

Art. 81.De jeugdorganisaties die, op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, subsidies genoten die door of krachtens het voormelde decreet van 20 juni 1980 werden toegekend, blijven, gedurende een periode van vier jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van dit decreet, een gewaarborgde subsidie genieten die gelijk is aan, ofwel, de tegemoetkoming in de bezoldiging van een permanente werker, opgeteld bij het maximumbedrag tussen de werkingssubsidies die in 2007 ontvangen zijn, ofwel, aan het gemiddelde van de werkingssubsidies die werden ontvangen gedurende de jaren 2005 tot 2007, naargelang de ene of de andere van de voormelde formules de voordeligste is voor de jeugdorganisatie, op voorwaarde dat hun activiteitsvolume niet op aanzienlijke wijze daalt.

Als dat activiteitsvolume gedurende die periode van vier jaar op aanzienlijke wijze daalt, wordt het bedrag van de globale subsidie door de Regering verminderd, op de voordracht van de administratie, na het advies van de A.C.J.O. te hebben ingewonnen.

Die gewaarborgde subsidies worden met 5,98 % op 1 januari 2009 geïndexeerd.

Art. 82.§ 1. Op de datum van inwerkingtreding van dit decreet, worden de verenigingen die door of krachtens het decreet van 20 juni 1980 tot vaststelling van de erkenning en de subsidiëring van de jeugdorganisaties erkend werden, van rechtswege erkend in het kader van dit decreet, voor een periode van vier jaar, in de volgende categorieën : 1° de verenigingen die erkend zijn als jeugdbewegingen of gespecialiseerde jeugdbewegingen, worden erkend als thematische bewegingen;2° de verenigingen die erkend zijn als jeugddiensten of coördinatieorganisaties die minder dan tien jeugdorganisaties overkoepelen, worden erkend als jeugddiensten;3° de verenigingen die erkend zijn als federaties van jeugdorganisaties of als coördinatieorganisaties die ten minste tien erkende jeugdorganisaties overkoepelen, worden erkend als federaties van jeugdorganisaties;4° de verenigingen die als federaties van jeugdcentra door of krachtens het voormelde decreet van 20 juli 2000 erkend werden en de verenigingen die erkend zijn als jeugddiensten die minstens 3 leden tellen die als ontmoetings- en huisvestingscentra of informatiecentra voor jongeren werden erkend krachtens het voormelde decreet van 20 juli 2000, worden erkend als federaties van jeugdcentra. § 2. De klasse waarin de in paragraaf 1 bedoelde verenigingen van rechtswege gerangschikt zijn bij de inwerkingtreding van dit decreet, wordt door deze aangevraagd op grond van de gewaarborgde subsidie bedoeld in artikel 81 en door de Regering bevestigd naar aanleiding van de bepaling van de financieringsindex bedoeld in het volgende lid.

De indexeringsindex wordt bepaald door de Regering, op de voordracht van elke vereniging bedoeld in § 1, uitgedrukt op grond van het aantal werkers bedoeld in artikel 14 en, in voorkomend geval, van de criteria die specifiek zijn voor elke categorie en op eensluidend advies van de A.C.J.O.. § 3. In afwijking van paragraaf 2 van dit artikel en onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 84, worden de verenigingen die van ambtswege erkend zijn als federaties van jeugdorganisaties of federaties van jongerencentra gerangschikt in de financieringsklassen bedoeld in de tabellen van artikel 14, § 5 en 6, op grond van het aantal leden van het financieringscijfer « .0 ».

In afwijking van het eerste lid van dit artikel, worden de federaties van jeugdhuizen gedurende het eerste vierjarenplan gerangschikt als volgt : 1° die met meer dan 10 leden en minder dan 30 leden worden gerangschikt in de financieringsklasse 2;2° die met meer dan 30 leden en minder dan 50 worden gerangschikt in de financieringsklasse 5;3° die met meer dan 50 leden worden gerangschikt in de financieringsklasse 7. § 4. De jeugdorganisaties die krachtens dit artikel van ambtswege werden erkend als thematische bewegingen kunnen, volgens door de Regering na advies van de A.C.J.O. nader te bepalen regels, worden erkend als jeugdbewegingen op 1 januari 2009.

Art. 83.De jeugdorganisaties, met uitzondering van de federaties van jeugdorganisaties en van de federaties van jongerencentra, genieten 96 % in 2010, 98 % in 2011 en 100 % in 2012 van de geïndexeerde subsidies bedoeld in artikel 59, als die bedragen hoger zijn dan de bedragen van de gewaarborgde subsidies bedoeld in artikel 81.

De federaties van jeugdorganisaties en de federaties van jongerencentra genieten 94 % in 2009, 96 % in 2010, 98 % in 2011 en 100 % in 2012 van de in artikel 59 bedoelde geïndexeerde subsidies.

Art. 84.In afwijking van het voormelde decreet van 24 oktober 2008 en van dit decreet, kunnen de jeugdorganisaties die op 1 januari 2009 alleen één werker tellen die op eigen fondsen wordt bezoldigd en waarvan de gewaarborgde subsidie bedoeld in artikel 81 hoger is dan 70.000 euro, de sprong van één of meer financieringscijfers genieten door gesubsidieerde betrekkingen gelijk te stellen met betrekkingen van permanente werkers, tot beloop van hoogstens twee werkers.

De jeugdorganisaties die minstens zes werkers tellen en die de bepalingen van het eerste lid hebben gebruikt, kunnen, voor de volgende vierjarenperiode het voordeel genieten van : - de sprong van één financieringsklasse, indien zij het aantal werkers die op eigen fondsen bezoldigd worden, met één eenheid vermeerderen in vergelijking met het aantal werkers bedoeld in het eerste lid; - de sprong van twee financieringsklassen, als zij het aantal werkers die op eigen fondsen bezoldigd worden, met twee eenheden vermeerderen in vergelijking met het aantal werkers bedoeld in het eerste lid.

Art. 85.De verenigingen die in het kader van het voormelde decreet van 20 juni 1980 werden erkend, genieten een uitzonderlijke vaste subsidie die betrekking heeft op de periode die loopt tussen 1 juli 2008 en 31 december 2008.

Het totale bedrag van de uitzonderlijke subsidies wordt forfaitair op 3.500.000 euro vastgesteld en verdeeld over de verenigingen bedoeld in het eerste lid in verhouding tot de gewaarborgde subsidies bedoeld in artikel 81.

De uitbetaling van dat totale bedrag wordt verricht ter aanvulling van de subsidies bedoeld in de artikelen 50 tot 52 en 56 tot 58 als volgt : 1° 450.000 euro worden uiterlijk op 30 juni 2009 uitbetaald; 2° 1.000.000 euro worden uiterlijk op 30 juni 2010 uitbetaald; 3° 1.000.000 euro worden uiterlijk op 30 juni 2011 uitbetaald; 4° 1.050.000 euro worden uiterlijk op 30 juni 2012 uitbetaald.

Die uitzonderlijke forfaitaire subsidie wordt toegekend binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten en verantwoord overeenkomstig de bepalingen van artikel 71.

Art. 86.Dit decreet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2009, met uitzondering van : 1° afdeling 2 van hoofdstuk IV, die op 1 juli 2009 in werking treedt : 2° afdeling 3 van hoofdstuk IV, die op 1 juli 2009 in werking treedt;3° afdeling 4 van hoofdstuk IV, die op 1 januari 2013 in werking treedt;4° afdeling 5 van hoofdstuk IV, die op 1 juli 2009 in werking treedt;5° afdeling 6 van hoofdstuk IV, die op 1 januari 2013 in werking treedt;6° afdeling 7 van hoofdstuk IV, die op 1 juli 2009 in werking treedt; 7° artikel 66, die in werking treedt op een datum die door de Regering wordt bepaald op eenparige voordracht van de A.C.J.O. Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel op 26 maart 2009.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Vice-Presidente en Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen, Mevr. M.-D. SIMONET De Vice-President en Minister van Begroting, Financiën, Ambtenarenzaken en Sport, M. DAERDEN De Minister van Leerplichtonderwijs, C. DUPONT De Minister van Cultuur en Audiovisuele Sector, Mevr. F. LAANAN De Minister van Kinderwelzijn, Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. C. FONCK De Minister van Jeugd en Onderwijs voor Sociale Promotie, M. TARABELLA Nota (1) Zitting 2008-2009 Stukken van de Raad.- Ontwerp van decreet, nr. 660-1. - Commissieamendementen, nr. 660-2.- Verslag, nr. 660-3.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 24 maart 2009. (2) Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de erkenning van de waarde van niet-formeel en informeel leren in de jeugdsector in Europa (Publicatieblad C 168 van 20.07.2006)

^