gepubliceerd op 02 maart 2007
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de ondersteuning van de Industriële Onderzoeksfondsen in 2006 en 2007
8 DECEMBER 2006. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de ondersteuning van de Industriële Onderzoeksfondsen in 2006 en 2007
De Vlaamse Regering, Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 57;
Gelet op het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen, in samenlezing met artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
Gelet op het decreet van 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003, inzonderheid op artikel 74;
Gelet op het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, inzonderheid op artikel 10, § 2 en § 3, 100 en 101bis, in samenlezing met artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
Gelet op de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, inzonderheid op artikel 11;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de toekenning van een dotatie in 2004 en 2005 aan het Industrieel Onderzoeksfonds bij de universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 5 juli 2006;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 19 juli 2006;
Gelet op het advies van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, gegeven op 19 juli 2006;
Gelet op de adviezen nr. 41.106/1 en 41.509/1 van de Raad van State, gegeven op 7 september 2006 en 9 november 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° associatie : de vereniging zonder winstoogmerk als bedoeld in artikel 97 van het structuurdecreet;2° BOF-besluit : het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2000 betreffende de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;3° referentieperiode : de periode die loopt vanaf het begrotingsjaar n-6 tot en met het jaar n-2, waarbij n staat voor het jaar waarin de overeenkomstig hoofdstuk III becijferde verdeelsleutel wordt toegepast;4° strategisch basisonderzoek : kwalitatief hoogwaardig, op langere termijn gericht onderzoek, dat beoogt wetenschappelijke of technologische capaciteit op te bouwen als basis voor economische of maatschappelijke toepassingen die : a) bij de aanvang van het onderzoek nog niet duidelijk zijn gedefinieerd;b) slechts effectief kunnen worden ontwikkeld door middel van vervolgonderzoek;5° strategisch onderzoekscentrum : een centrum als bedoeld in het op 22 juli 2005 door de Vlaamse Regering goedgekeurde beleidskader voor steun aan grote kenniscentra ten behoeve van innovatie;6° structuurdecreet : het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de associaties en op de universiteiten en hogescholen die partner zijn bij een associatie. HOOFDSTUK II. - Omschrijving en taakstelling van de Industriële Onderzoeksfondsen
Art. 3.§ 1. Een Industrieel Onderzoeksfonds, afgekort IOF, is een intern bestemmingsfonds van een universiteit of, voor zover daartoe beslist wordt op grond van artikel 100 van het structuurdecreet, van een associatie. Bij een universiteit of een associatie kan slechts één IOF worden ingericht.
De middelen van een IOF worden aangewend voor het strategisch basisonderzoek in de schoot van de universiteit en de hogescho(o)l(en) die partner zijn bij de associatie waartoe de universiteit behoort. § 2. Een IOF wordt gedurende de begrotingsjaren 2006 en 2007 gespijsd door een subsidie-enveloppe, als bedoeld in artikel 4, tweede lid.
Het universiteitsbestuur, de besturen van de hogescho(o)l(en) die partner zijn bij de associatie en het associatiebestuur kunnen te allen tijde beslissen om bijkomende middelen in het IOF in te brengen. § 3. Een IOF wordt, naar gelang het geval, beheerd op de wijze bepaald door een reglement, vastgesteld door het universiteitsbestuur, dan wel door het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement van de associatie, als bedoeld in artikel 101bis van het structuurdecreet.
Het toepasselijke reglement voorziet ten minste in : 1° de oprichting van een IOF-raad, die het universiteits- of associatiebestuur van advies dient over de besteding van de middelen van het IOF;2° een omschrijving van de onderzoeksactiviteiten die in aanmerking komen voor een toelage op grond van de IOF-middelen;3° een omschrijving van de criteria op grond waarvan de in 2° bedoelde onderzoeksactiviteiten worden geselecteerd. § 4. De IOF-raad, als bedoeld in § 3, tweede lid, 1°, bestaat uit ten minste 12 leden en is onderverdeeld in drie geledingen : 1° geleding 1 : personeelsleden van de universiteit;2° geleding 2 : personeelsleden van de hogescho(o)l(en) die partner zijn bij de betrokken associatie;3° geleding 3 : vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Geleding 1 bestaat uit ten minste één derde van de leden van de IOF-raad. Geleding 2 en geleding 3 bestaan elk uit ten minste één vierde van de leden van de IOF-raad.
Ten minste één vierde en ten hoogste de helft van geleding 1 is tegelijkertijd lid van de onderzoeksraad bij de universiteit.
Een persoon kan niet namens twee geledingen zetelen in de IOF-raad.
Personen die een betrekking uitoefenen bij verschillende partners bij de betrokken associatie, worden gerekend bij de geleding waarbij zij de grootste opdracht uitoefenen. Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven die tegelijkertijd een betrekking uitoefenen bij de universiteit of de hogescho(o)l(en), worden gerekend bij geleding 1 of geleding 2, zodra hun opdracht 50 % of meer bedraagt van een voltijdse betrekking.
Ten hoogste twee derde van de leden van de IOF-raad is van hetzelfde geslacht. Wanneer niet wordt voldaan aan deze voorwaarde, kan de IOF-raad geen rechtsgeldig advies uitbrengen.
De voorzitter van de IOF-raad wordt aangeduid onder de leden van geleding 1. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring Afdeling 1. - Globale dotatie en verdeelsleutel
Art. 4.De Vlaamse Regering legt jaarlijks, binnen de perken van de begrotingskredieten, een globale dotatie vast voor de subsidiëring van de IOF's.
De globale dotatie wordt onder de universiteiten of associaties verdeeld a rato van het procentuele aandeel van de universiteit in de som van de parameters, omschreven in artikel 5 en gewogen overeenkomstig artikel 6.
Art. 5.§ 1. Parameter 1 betreft het procentuele aandeel van de universiteit in het globale aantal doctoraatsdiploma's.
Dit aandeel wordt berekend overeenkomstig de regelen die van toepassing zijn op het criterium als bedoeld in artikel 3, § 3, eerste lid, 2° van het BOF-besluit. § 2. Parameter 2 betreft het gemiddelde procentuele aandeel van de universiteit in het globale aantal publicaties, enerzijds, en in het globale aantal citaties, anderzijds.
Dit aandeel wordt berekend overeenkomstig de regelen die van toepassing zijn op het criterium als bedoeld in artikel 3, § 8, eerste lid, 1°, respectievelijk 2° van het BOF-besluit. § 3. Parameter 3 betreft het procentuele aandeel van de universiteit, in de referentieperiode, in de door het Instituut voor Innovatie door Wetenschap en Technologie beheerde financiering van projecten waarin universiteiten kunnen deelnemen.
Voor de toepassing van het eerste lid worden tevens als middelen verworven door de universiteit beschouwd : 1° de middelen verworven door de strategische onderzoekscentra voor wat betreft het onderzoek(sgedeelte) dat wordt uitgevoerd in een onderzoeksgroep van de universiteit, voor zover de universiteit een vergoeding ontvangt voor de indirecte kosten;2° de middelen verworven door de universitaire ziekenhuizen als bedoeld in artikel 4 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, voor wat betreft het onderzoek(sgedeelte) dat wordt uitgevoerd in een onderzoeksgroep van een universiteit. § 4. Parameter 4 betreft het procentuele aandeel van de universiteit in het geheel van de universitaire contractinkomsten uit het Vijfde Kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1998-2002).
Voor de toepassing van het eerste lid worden tevens als middelen verworven door de universiteit beschouwd : 1° de middelen verworven door de strategische onderzoekscentra voor wat betreft het onderzoek(sgedeelte) dat wordt uitgevoerd in een onderzoeksgroep van de universiteit, voor zover de universiteit een vergoeding ontvangt voor de indirecte kosten;2° de middelen verworven door de universitaire ziekenhuizen als bedoeld in artikel 4 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, voor wat betreft het onderzoek(sgedeelte) dat wordt uitgevoerd in een onderzoeksgroep van een universiteit. § 5. Parameter 5 betreft het procentuele aandeel van de universiteit, in de referentieperiode, in het globale aantal : 1° toegekende United States Patent and Trademark Office-octrooien;2° aangevraagde en toegekende European Patent Office-octrooien;3° aangevraagde octrooien conform het Patent Cooperation Treaty. Toegekende octrooien hebben in de telling een gewicht van 1.
Gepubliceerde aangevraagde octrooien hebben in de telling een gewicht van 0,5. Indien in de referentieperiode zowel een aanvraag als een toekenning vallen, prevaleert de toekenning en krijgt het octrooi in de telling een gewicht van 1.
Voor de toepassing van het eerste lid worden tevens als door de universiteit aangevraagde en toegekende octrooien beschouwd : 1° de aangevraagde of toegekende octrooien die, zonder de universiteit als mede-aanvrager te vermelden, vóór 1 januari 2007 zijn aangevraagd door het Interuniversitair Micro-Elektronica Centrum, het Antwerps Innovatie Centrum en de Collen Stichting voor zover op het aangevraagde of toegekende octrooi een persoon wordt vermeld die als voltijds medewerker of voltijds bursaal aan de universiteit is verbonden;2° de aangevraagde of toegekende octrooien die zijn aangevraagd door het universitair ziekenhuis, als bedoeld in artikel 4 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987. § 6. Parameter 6 betreft het procentuele aandeel van de universiteit in de creatie, in de referentieperiode, van spin-off bedrijven. Het gaat hierbij over nieuwe ondernemingen wiens oprichting afhankelijk is van het gebruik van kennis en intellectuele eigendom gecreëerd of ontwikkeld aan de universiteit. In geval de universiteit deelneemt in een vennootschap die als maatschappelijk doel heeft kapitaal, financiële knowhow of management knowhow ter beschikking te stellen van haar spin-off bedrijven, worden de door deze rechtspersoon beheerde spin-offs eveneens in de telling inbegrepen. Er wordt bij elke universiteit of de hiervoor bedoelde rechtspersoon jaarlijks een opvraging van de stukken gedaan, waaruit de spin-off relatie dient te blijken.
Voor de toepassing van het eerste lid : 1° komen slechts deelnames in aanmerking die bestaan in : a) ofwel de rechtstreekse inbreng van immateriële activa of financiële middelen in spin-off bedrijven, b) ofwel de ondersteuning van spin off-bedrijven door middel van de deelname in een spin-off ondersteunend bedrijf dat kapitaal, financiële know how of management know how ter beschikking stelt van spin-off-bedrijven overeenkomstig artikel 20, § 3, van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen;2° geldt dat een spin-off bedrijf, gecreëerd door een strategisch onderzoekscentrum, toegerekend wordt aan de universiteit waar de betrokken onderzoeksgroep gehuisvest is die de wetenschappelijke kennis, de resultaten van het wetenschappelijk of projectmatig wetenschappelijk onderzoek, de technologie of de administratieve of logistieke innovaties ontwikkeld heeft die de basis vormen voor de creatie van het spin-off bedrijf. § 7. Parameter 7 betreft het procentuele aandeel van de universiteit in het totale wetenschappelijke personeelsbestand van de Vlaamse universiteiten in de referentieperiode.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder wetenschappelijk personeelsbestand verstaan : de som van volgende personeelsleden, in voltijdse equivalenten begrepen, en geteld op 1 februari van het betreffende referentiejaar : 1° het zelfstandig academisch personeel en het assisterend academisch personeel, als bedoeld in artikel 64 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;2° de wetenschappelijke medewerkers, als bedoeld in artikel 158 van voormeld decreet van 12 juni 1991.
Art. 6.De in artikel 5 bedoelde parameters worden voor het jaar 2006 en 2007 gewogen als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 7.§ 1. De resultaten van de berekeningen, als bedoeld in artikel 5 en 6, worden telkens afgerond op twee cijfers na de komma.
De bij toepassing van de verdeelsleutel verkregen bedragen worden afgerond op het honderdtal. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschappelijk onderzoek en het technologisch innovatiebeleid, is ertoe gemachtigd om voor de berekening van de verdeelsleutel nadere regelen vast te leggen op het vlak van : 1° de instanties, verantwoordelijk voor het aanleveren of valideren van de nodige cijfergegevens;2° de termijn waarbinnen de nodige cijfergegevens worden afgeleverd;3° de vormvoorschriften betreffende het aanleveren van de nodige cijfergegevens;4° de technische uitwerking van de berekeningsmodaliteiten. Het in het eerste lid bedoelde ministerieel besluit wordt vastgelegd na advies van de universiteiten, respectievelijk associaties en van het steunpunt dat door de Vlaamse Regering belast wordt met de opmaak en de analyse van O&O-indicatoren. § 3. De exacte verdeling van de middelen over de universiteiten of associaties wordt opgenomen in een ministerieel besluit. Afdeling 2. - Interne verdeling
Art. 8.§ 1. De middelen uit het IOF worden, naar gelang het geval, toegekend door het universiteits- of associatiebestuur, na gemotiveerd advies van de IOF-raad, en middels een open oproep binnen de universiteit en de hogescho(o)l(en) die partner zijn bij de betrokken associatie. § 2. Ten minste 30 % van de IOF-middelen wordt besteed aan mandaten van onbepaalde duur voor postdoctorale onderzoekers. Deze onderzoekers worden regelmatig geëvalueerd.
Ten hoogste 10 % van de IOF-middelen kan worden aangewend ter dekking van de kosten, daaronder begrepen werkingsuitgaven en loonlasten, verbonden aan het beheer van de via het IOF bekostigde mandaten en projecten en de werking van het IOF. De overige IOF-middelen kunnen worden besteed aan : 1° de werkingsuitgaven, uitrustingskosten en loonlasten ten behoeve van onderzoeksprojecten met een projectbedrag van ten minste 50.000 EUR per jaar; 2° projectkostenvergoedingen ter ondersteuning van IOF-mandaten. § 3. De aan het IOF toekomende middelen die na afloop van het betrokken kalenderjaar niet zijn toegewezen, kunnen met behoud van bestemming worden overgedragen naar de begroting van de universiteit of de associatie van het daaropvolgende jaar. Afdeling 3. - Betalingsritme
Art. 9.Op het einde van elke maand wordt aan iedere universiteit of, naar gelang het geval, iedere associatie, één twaalfde van het haar toekomende subsidiëringsbedrag ter beschikking gesteld. Afdeling 4. - Informatieplicht
Art. 10.Het universiteits- of associatiebestuur bezorgt het in artikel 3, § 3, bedoelde reglement aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschappelijk onderzoek en het technologisch innovatiebeleid.
Indien het universiteitsbestuur bedoeld reglement heeft vastgesteld, omschrijft en verantwoordt het de wijze waarop het rekening gehouden heeft met de associatiebrede bestemming van de IOF-middelen. Afdeling 5. - Subsidiëringsvoorwaarden en controle op de naleving
Art. 11.De bepalingen van artikel 3, § 3, en van de artikelen 8 en 10 gelden als subsidiëringsvoorwaarde.
Indien de regeringscommissaris van de universiteiten of, naar gelang het geval, de regeringscommissaris of commissaris, belast met het toezicht op de associatie, een overtreding van de subsidiëringsvoorwaarden vaststelt, voegt hij bij het beroepschrift een advies om, wat betreft de in het kader van dit besluit toegekende middelen, toepassing te maken van : 1° gedurende het begrotingsjaar 2006 : artikel 57 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991;2° gedurende het begrotingsjaar 2007 : artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof. HOOFDSTUK IV. - Evaluatie
Art. 12.In 2007 evalueert een extern expertenpanel, bestaande uit personen met een aantoonbare deskundigheid op het vlak van strategisch basisonderzoek en valorisatie : 1° de werking van dit besluit;2° de concrete aanwending en de eerste resultaten van de sedert het begrotingsjaar 2004 toegekende IOF-middelen op het vlak van de maatschappelijke en economische valorisatie. Deze evaluatie verzamelt de nodige elementen met het oog op een eventuele bijsturing van de ondersteuningsmodaliteiten van de IOF's.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschappelijk onderzoek en het technologisch innovatiebeleid, kan nadere regelen voor deze evaluatie vastleggen. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 13.Artikel 3, § 2, eerste lid, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 juli 1993 tot regeling van de vergoeding van de centrale beheerskosten en de algemene exploitatiekosten van de universiteiten, verbonden aan de uitvoering van de wetenschappelijke activiteiten die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd werden, opgeheven bij besluit van de Vlaamse Regering van 2 april 2004, wordt opnieuw opgenomen in volgende lezing : « 4° de Industriële Onderzoeksfondsen; ».
Art. 14.Het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de toekenning van een dotatie in 2004 en 2005 aan het Industrieel Onderzoeksfonds bij de universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap wordt opgeheven.
Art. 15.§ 1. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2006, met uitzondering van artikel 3, § 4, dat in werking treedt op 1 oktober 2007.
Dit besluit houdt op uitwerking te hebben op 31 december 2007. § 2. Niettegenstaande de krachtens artikel 146 van de Grondwet door de wet georganiseerde rechtsbescherming, worden de beslissingen die vóór 1 oktober 2006 genomen werden omtrent de interne besteding van de IOF-middelen, geacht regelmatig te zijn.
Art. 16.De Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschappelijk onderzoek en het technologisch innovatiebeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit. Hij of zij is ertoe gemachtigd om voor de toepassing van dit besluit nadere regelen van louter procedurele aard vast te stellen.
Brussel, 8 december 2006.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De vice-minister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, F. MOERMAN