gepubliceerd op 22 juni 2016
Uittreksel uit arrest nr. 58/2016 van 28 april 2016 Rolnummer : 6139 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel L4211-3, § 5, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, ingevoegd bij artikel 22 van he Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 58/2016 van 28 april 2016 Rolnummer : 6139 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel L4211-3, § 5, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, ingevoegd bij artikel 22 van het decreet van het Waalse Gewest van 19 december 2012 houdende de algemene ontvangstenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2013, gesteld door de Raad van State.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest nr. 229.503 van 9 december 2014 in zake de gemeente Villers-le-Bouillet en anderen tegen het Waalse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 januari 2015, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel L4211-3, § 5, van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, dat werd ingevoegd bij het decreet van het Waalse Gewest van 19 december 2012 houdende de algemene ontvangstenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2013, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het de gemeenten die ervoor gekozen hebben een beroep te doen op de geautomatiseerde stemming voor de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen van oktober 2012 de verplichting oplegt om kosten die aan dat systeem verbonden zijn te betalen, terwijl de gemeenten die er de voorkeur aan hebben gegeven de stemming door middel van papieren stembiljetten te behouden, tot geen enkele vergelijkbare betaling gehouden zijn ? »;2. « Schendt artikel L4211-3, § 5, van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, dat werd ingevoegd bij het decreet van het Waalse Gewest van 19 december 2012 houdende de algemene ontvangstenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2013, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 190 ervan en met de regel van niet-retroactiviteit van de wetten die onder meer is geformuleerd in artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre het, door een bepaling die op 19 december 2012 werd afgekondigd en die op 1 januari 2013 in werking is getreden, dus nadat de kiesverrichtingen verbonden aan de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen van oktober 2012 waren beëindigd, de gemeenten die in oktober 2011 ervoor gekozen hadden een beroep te doen op de geautomatiseerde stemming voor die verkiezingen de verplichting oplegt de aan dat systeem verbonden kosten te betalen ? »;3. « Schendt artikel L4211-3, § 5, van het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, dat in dat Wetboek werd ingevoegd bij artikel 22 van het decreet van het Waalse Gewest van 19 december 2012 houdende de algemene ontvangstenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2013, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, eventueel in samenhang gelezen met artikel 50, § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/01/1989 pub. 06/11/2008 numac 2008000907 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en met artikel 3 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof - die het in artikel 174 van de Grondwet verankerde beginsel van eenjarigheid van de begroting op de gewesten toepassen -, doordat het tussen zijn adressaten en de overige bestuurden een verschil in behandeling creëert in die zin dat de eerstgenoemden worden onderworpen aan een regel die in het Waalse Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie is ingevoegd door een decreet waarvan de gevolgen beperkt zijn in de tijd en dat is aangenomen aan het einde van een van de Regering uitgaande wetgevingsprocedure die wordt geregeld door de bepalingen van het reglement van het Waals Parlement betreffende de begrotingen (artikelen 102 tot 111), tijdens welke artikel 103 van dat reglement niet in acht werd genomen, en die geen raadpleging van de afdeling wetgeving van de Raad van State omvat, terwijl de laatstgenoemden worden onderworpen aan een regel die is vastgesteld bij een permanent decreet, dat werd aangenomen aan het einde van een gewone wetgevingsprocedure die wordt geregeld door de artikelen 86 tot 101bis van hetzelfde reglement en die, indien zij van de Regering uitgaat, onder meer een advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State omvat ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling B.1.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel L4211-3, § 5, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie (hierna : WWPDD), ingevoegd bij artikel 22 van het decreet van 19 december 2012Relevante gevonden documenten type decreet prom. 19/12/2012 pub. 21/12/2012 numac 2012027186 bron waalse overheidsdienst Decreet houdende de algemene ontvangstenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2013 sluiten houdende de algemene ontvangstenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2013, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad op 21 december 2012 en in werking getreden op 1 januari 2013.
B.1.2. De in het geding zijnde bepaling maakt deel uit van het vierde deel van het WWPDD, dat de lokale verkiezingen in het Waalse Gewest regelt.
Artikel L4135-2 van het WWPDD legt de kosten met betrekking tot het stempapier ten laste van het Waalse Gewest en de kosten met betrekking tot het vereiste materiaal (stembussen, scheidingswanden, enz.) ten laste van de gemeenten. Volgens artikel L4211-1 van hetzelfde Wetboek kan « de regering [...] bij besluit beslissen dat voor de kieskringen, de kieskantons of de gemeenten die zij aanwijst, gebruik wordt gemaakt van een geautomatiseerd stemsysteem bij de provincieraads-, gemeenteraads- en districtsraadsverkiezingen [...] ». Overeenkomstig artikel L4211-2 van hetzelfde Wetboek omvat een geautomatiseerd stemsysteem, per stembureau, een elektronische stembus en één of meer stemmachines die elk zijn uitgerust met een beeldscherm, een eenheid voor het lezen en registreren van magneetkaarten en een leespen. Elk kantonhoofdbureau, gemeentehoofdbureau of districtshoofdbureau beschikt daarnaast over één of meer elektronische systemen voor de optelling van de stemmen.
Artikel L4211-4 bepaalt : « De gemeente mag de stemapparatuur voor andere doeleinden gebruiken voor het beheer van de gemeente, op voorwaarde dat deze apparatuur ten minste drie dagen vóór de datum van de verkiezing weer ter beschikking en gebruiksklaar is voor die verkiezing ».
B.1.3. Het in het geding zijnde artikel L4211-3 bepaalt : § 1. De stemapparatuur bedoeld in artikel L4211-2, § 1, is eigendom van de gemeente, met dien verstande dat de elektronische systemen voor het optellen van de stemmen van een kieskanton de eigendom zijn van de gemeente die de hoofdplaats van een kanton is.
Onverminderd het eerste lid is de gemeente, wanneer deze apparatuur door het Gewest wordt aangeschaft, gehouden hem gedurende een periode van tien jaar die ingaat op de datum waarop de stemapparatuur voor de eerste maal werd gebruikt, jaarlijks een som te storten, waarvan het bedrag door de regering wordt vastgesteld. Dit bedrag mag niet meer dan 0,50 euro per verkiezing en per ingeschreven kiezer bedragen.
Ingeval van gelijktijdige verkiezingen mag het zeker niet meer dan 1,25 euro per ingeschreven kiezer bedragen. De betaling van deze som geschiedt via voorafnemingen van ambtswege die worden verricht op de rekening die op naam van de betrokken gemeenten is geopend bij een kredietinstelling die, naar gelang van het geval, voldoet aan de vereisten van de artikelen 7, 65 of 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.
Onverminderd het eerste lid wordt de in het vorige lid bedoelde som, wanneer de apparatuur door één of meer openbare overheden die geen gemeenten zijn, wordt aangeschaft, aan die overheden betaald ten belope van de investeringen die zij elk hebben gedaan en volgens de door de regering vastgestelde nadere regelen.
Wanneer de apparatuur door de gemeente wordt aangeschaft, komt het Gewest in de investeringskosten financieel tussenbeide ten belope van twintig procent ervan volgens de normen die door de regering zijn vastgesteld in verband met het aantal stemsystemen en is de som vermeld in het tweede en het derde lid niet verschuldigd. § 2. De kosten voor onderhoud en opslag van de apparatuur zijn ten laste van de gemeente. De kosten voor bijstand op de dag van de verkiezing zijn ten laste van het Gewest.
Ten laste van het Gewest blijven evenwel de kosten van prestaties voor onderhoud en opslag gemaakt door ondernemingen ter uitvoering van overeenkomsten die de Staat heeft gesloten vóór de inwerkingtreding van de wet van 11 april 1994 tot regeling van de geautomatiseerde stemming. § 3. De gemeente is gehouden op eigen kosten alle apparatuur die buiten gebruik is zo spoedig mogelijk te laten herstellen of vervangen. In dit geval blijft de in § 1, tweede en derde lid, vermelde som verschuldigd tot het verstrijken van de termijn bepaald in het tweede lid van dezelfde paragraaf. § 4. De verkiezingsprogrammatuur, de veiligheidscodes, de individuele magneetkaarten en de geheugendragers worden bij elke verkiezing verstrekt door de regering of zijn gemachtigde. [...] § 5. Vanaf de gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 2012, zullen de uitgaven die bij de paragrafen 2 en 4 ten laste van Wallonië worden gebracht, alsook de uitgaven in verband met de technische upgrading van de toestellen en de administratieve kosten eigen aan de begeleiding gedurende het verkiezingsproces, door de gemeenten die ervan gebruik hebben gemaakt, worden terugbetaald na het afsluiten van de verkiezingen overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Regering, ten belope van het bedrag dat de kosten van de manuele stemming overschrijdt ».
Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.2. Met de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van artikel L4211-3, § 5, van het WWPDD met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de gemeenten die ervoor hebben gekozen gebruik te maken van de geautomatiseerde stemming voor de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen van oktober 2012, ertoe verplicht de aan dat systeem verbonden kosten te betalen, terwijl de gemeenten die hebben gekozen voor de klassieke stemming door middel van papieren stembiljetten tot geen enkele vergelijkbare betaling gehouden zijn.
B.3. Het verschil in behandeling tussen de gemeenten die gehouden zijn tot de terugbetaling van de uitgaven met betrekking tot de aan de elektronische stemming verbonden kosten, en die welke niet daartoe gehouden zijn, berust op een objectief criterium, namelijk de keuze van de gemeenten om, vanaf de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen van 2012, al dan niet gebruik te maken van de techniek van de geautomatiseerde stemming.
B.4.1. De minister van de Plaatselijke Besturen en de Stad geeft aan dat de in het geding zijnde bepaling ertoe strekt « te voorzien in een juridische grondslag voor de terugvordering, bij de gemeenten die ervoor hebben gekozen gebruik te maken van de techniek van de elektronische stemming, van de extra kosten die zijn verbonden aan die wijze van stemming bij de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen van oktober 2012 » (Parl. St., Waals Parlement, gewone zitting 2012-2013, IV-a en IV-bcd nr. 1 - Bijlage 5, p. 7).
B.4.2. Die overwegingen dienen te worden gelezen in het licht van de meer algemene bedoeling van de overheden van het Waalse Gewest om geen gebruik meer te maken van het systeem van de geautomatiseerde stemming in de vorm zoals die bij de wet van 11 april 1994 tot organisatie van de geautomatiseerde stemming is bepaald.
In haar gewestelijke beleidsverklaring 2009-2014 had de Waalse Regering immers erop gewezen « een einde te willen maken aan het huidige experiment van de elektronische stemming in Wallonië teneinde het democratisch toezicht op de organisatie van de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen te versterken » en kondigde zij vervolgens aan dat zij « de traditionele stemtypes [zou aanmoedigen] en de mogelijkheid [zou onderzoeken] om te experimenteren met elektronische alternatieven die toelaten de papieren stembiljetten te behouden, teneinde in voorkomend geval over te gaan tot een manuele telling met getuigen » (Waals Gewest, Gewestelijke beleidsverklaring 2009-2014, p. 248).
De Waalse Regering, die zich echter bewust is van de praktische en financiële moeilijkheden die konden voortvloeien uit een terugkeer naar de traditionele stemming en gelet op de afwezigheid van de elektronische alternatieven die in de gewestelijke beleidsverklaring waren aangekondigd, heeft, bij een beslissing van 1 september 2011, ervoor gekozen om de 39 gemeenten die eerder gebruik maakten van de geautomatiseerde stemming, toe te laten die praktijk voort te zetten voor de verkiezingen van 2012, mits die gemeenten evenwel de extra kosten ten laste nemen die de geautomatiseerde stemming ten opzichte van de traditionele stemming met zich meebrengt. Die mogelijkheid is aan de betrokken gemeenten meegedeeld in een schrijven van 5 september 2011. Verschillende gemeenten hebben ervoor gekozen het systeem van de geautomatiseerde stemming te behouden. B.5. Het door de decreetgever gekozen criterium van onderscheid, namelijk het al dan niet gebruik maken van het systeem van de geautomatiseerde stemming, is relevant ten aanzien van het nagestreefde doel. De gemeenten die ervoor hebben gekozen gebruik te maken van een systeem van geautomatiseerde stemming en die welke gebruik maken van de traditionele stemming, bevinden zich immers, zowel ten aanzien van de kosten veroorzaakt door de geautomatiseerde stemming als ten aanzien van de voordelen die deze inhoudt, in een verschillende situatie.
B.6.1. De in het geding zijnde maatregel heeft op zich geen onevenredige gevolgen voor de betrokken gemeenten. In het algemeen zijn de gemeenten alleen ertoe gehouden de kosten te dragen die specifiek verbonden zijn aan de gekozen stemtechniek. De gemeenten die geen gebruik maken van de techniek van de geautomatiseerde stemming moeten de aan dat systeem verbonden kosten niet dragen (artikel L4211-3 van het WWPDD), terwijl de gemeenten die gebruik maken van die techniek, in het algemeen zijn uitgesloten van de deelname in de kosten die niet op hen betrekking hebben wegens de automatisering van de stemming (artikel L4211-5 van hetzelfde Wetboek). De gemeenten die gebruik maken van de geautomatiseerde stemming, zijn alleen gehouden tot de terugbetaling van de door het Gewest gedragen kosten die de kosten overstijgen die dat Gewest draagt voor de uitvoering van de manuele stemming.
Bovendien vloeit uit artikel L4211-4 van het WWPDD voort dat de gemeenten die gebruik maken van het systeem van de geautomatiseerde stemming de stemapparatuur mogen gebruiken voor andere doeleinden voor het beheer van de gemeente.
Het is dus redelijk verantwoord de kosten van de geautomatiseerde stemming niet te laten dragen door de gemeenten die niet daarvoor hebben gekozen en die derhalve de door het gebruik van dat systeem geboden voordelen, met name op het vlak van de organisatie van de verkiezingen, niet genieten.
B.6.2. Voor het overige heeft de grief van de verzoekende partijen voor de Raad van State volgens welke het voor dat rechtscollege bestreden besluit de kosten die niet rechtstreeks verbonden zijn aan de kostprijs van de geautomatiseerde stemming ten laste zou leggen van de gemeenten, geen betrekking op de in het geding zijnde bepaling, maar wel op de uitvoering ervan door het Waalse Gewest en valt zij in die zin onder de bevoegdheid van de Raad van State.
B.7. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.8.1. Met de tweede prejudiciële vraag verzoekt de Raad van State na te gaan of artikel L4211-3, § 5, van het WWPDD bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het beginsel van de niet-retroactiviteit van de wetten, in zoverre die bepaling, afgekondigd op 19 december 2012 en in werking getreden op 1 januari 2013, met andere woorden na het beëindigen van de kiesverrichtingen verbonden aan de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen van oktober 2012, de gemeenten die in oktober 2011 ervoor hebben gekozen gebruik te maken van de geautomatiseerde stemming voor die gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen van 2012, ertoe verplicht de aan dat systeem verbonden kosten terug te betalen.
B.8.2. Uit de motieven van de verwijzingsbeslissing blijkt dat aan het Hof een vraag wordt gesteld over de bestaanbaarheid van artikel L4211-3, § 5, van het WWPDD met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de gemeenten, die in oktober 2011 voor de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen van 2012 ervoor hebben gekozen gebruik te maken van het systeem van de geautomatiseerde stemming, de waarborg van de niet-retroactiviteit van de wetten zou ontzeggen, terwijl de gemeenten welke die keuze niet hebben gemaakt, die waarborg niet zouden zijn ontzegd.
B.9.1. Een regel moet als retroactief worden gekwalificeerd wanneer hij van toepassing is op feiten, handelingen en toestanden die definitief waren voltrokken op het ogenblik dat hij in werking is getreden.
In tegenstelling tot wat de Waalse Regering aanvoert, regelt de in het geding zijnde bepaling, door de financiële verplichtingen te wijzigen van de gemeenten die gebruik hebben gemaakt van een systeem van geautomatiseerde stemming voor de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen van oktober 2012, overeenkomstig een beslissing die zij hadden genomen in oktober 2011, niet de toekomstige gevolgen van een situatie vóór de inwerkingtreding ervan, maar wijzigt zij de gevolgen van een handeling die definitief voltrokken is op het ogenblik van de inwerkingtreding ervan, namelijk op 1 januari 2013. De in het geding zijnde bepaling heeft dus een retroactieve werking.
B.9.2. De niet-retroactiviteit van wetskrachtige normen is een waarborg ter voorkoming van rechtsonzekerheid. Die waarborg vereist dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat de rechtzoekende in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien op het tijdstip dat die handeling wordt verricht. De terugwerkende kracht kan enkel worden verantwoord wanneer zij onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang.
B.10.1. Hoewel de in het geding zijnde bepaling een wettig doel nastreeft, zou dat doel de retroactiviteit ervan evenwel niet kunnen verantwoorden. Budgettaire motieven kunnen immers geen verantwoording bieden voor het aannemen van een bepaling die de gemeenten kosten op retroactieve wijze ten laste legt waarvan zij op het ogenblik dat zij hebben beslist de geautomatiseerde stemming te behouden voor de lokale verkiezingen van 2012, de omvang niet kenden. Dat geldt des te meer daar men niet inziet waarom de decreetgever de in het geding zijnde bepaling niet zou hebben kunnen aannemen vóór de organisatie van de lokale verkiezingen van 14 oktober 2012, aangezien hij één jaar vóór die datum op de hoogte was van de keuze van de betrokken gemeenten om voor die verkiezingen de geautomatiseerde stemming te organiseren.
B.10.2. Het gegeven dat de Waalse Regering aan de betrokken gemeenten had meegedeeld dat zij de extra kosten als gevolg van het systeem van de geautomatiseerde stemming ten opzichte van het systeem van de klassieke stemming door middel van papieren stembiljetten ten laste zouden moeten nemen, leidt niet tot een andere conclusie.
Wegens het approximatieve en niet-definitieve karakter van de aan de gemeenten meegedeelde kostenelementen kan die mededeling de rechtsonzekerheid als gevolg van de retroactieve werking van de in het geding zijnde bepaling niet opvangen en kan zij bijgevolg op zich niet volstaan om de daaraan verbonden retroactieve werking te verantwoorden.
B.10.3. In zoverre het de financiële verplichtingen van de gemeenten die ervoor hebben gekozen gebruik te maken van een systeem van geautomatiseerde stemming voor de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen van 14 oktober 2012 retroactief wijzigt, zonder dat die retroactiviteit verantwoord is door een doel van algemeen belang, ontzegt artikel L4211-3, § 5, van het WWPDD die gemeenten de waarborg van de niet-retroactiviteit van de wetgevende normen, terwijl de gemeenten welke die keuze niet hebben gemaakt, die waarborg niet wordt ontzegd.
B.11. De tweede prejudiciële vraag dient bijgevolg bevestigend te worden beantwoord.
Ten aanzien van de derde prejudiciële vraag B.12.1. Met de derde prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht de bestaanbaarheid te onderzoeken van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in voorkomend geval in samenhang gelezen met artikel 50, § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/01/1989 pub. 06/11/2008 numac 2008000907 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten en met artikel 3 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof.
B.12.2. De verwijzende rechter stelt aan het Hof een vraag over het verschil in behandeling tussen, enerzijds, de gemeenten die zijn onderworpen aan de in het geding zijnde bepaling, die in het WWPDD is ingevoegd bij een begrotingsdecreet, waarvan de gevolgen in beginsel in de tijd zijn beperkt en dat wordt aangenomen na afloop van een decretale procedure waarbij de afdeling wetgeving van de Raad van State niet wordt geraadpleegd, en, anderzijds, de gemeenten die niet zijn onderworpen aan een decretale bepaling die in dezelfde omstandigheden is aangenomen.
B.13.1. Zonder dat het noodzakelijk is zich uit te spreken over de kwestie van de eventuele beperking in de tijd van de gevolgen van de in het geding zijnde bepaling is het Hof, onder voorbehoud van artikel 30bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, in de regel alleen bevoegd om de grondwettigheid te controleren van de inhoud van wetsbepalingen, maar niet die van de totstandkoming ervan. De kwestie, die alleen betrekking heeft op de totstandkoming van de in het geding zijnde bepaling, staat los van de bevoegdheid van het Hof.
Om dezelfde reden kan het Hof niet de grief onderzoeken die is afgeleid uit het feit dat artikel 103 van het Reglement van het Waals Parlement, dat bepaalt dat, wanneer bepalingen van normatieve aard worden voorgesteld in een ontwerp van begrotingsdecreet, die bepalingen uit het ontwerp worden gelicht en het voorwerp uitmaken van een afzonderlijk ontwerpdecreet, te dezen niet is nageleefd.
B.13.2. De derde prejudiciële vraag valt niet onder de bevoegdheid van het Hof.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel L4211-3, § 5, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, ingevoegd bij artikel 22 van het decreet van het Waalse Gewest van 19 december 2012 houdende de algemene ontvangstenbegroting van het Waalse Gewest voor het begrotingsjaar 2013, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in zoverre het uitsluitend de gemeenten die ervoor hebben gekozen gebruik te maken van de geautomatiseerde stemming voor de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen, ertoe verplicht de aan dat systeem verbonden kosten te betalen. - Dezelfde bepaling schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het algemeen beginsel van de niet-retroactiviteit van wetskrachtige normen, in zoverre zij van toepassing is op de uitgaven en kosten met betrekking tot de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen van oktober 2012.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 28 april 2016.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels