gepubliceerd op 11 december 2007
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de subsidiëring van onderzoeks- en innovatie-infrastructuur in Vlaanderen
26 OKTOBER 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de subsidiëring van onderzoeks- en innovatie-infrastructuur in Vlaanderen
De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op de artikelen 20 en 87, § 1;
Gelet op het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, inzonderheid op artikel VI.9.8. tot en met VI.9.16., toegevoegd bij decreet van 22 december 2006;
Gelet op de adviezen van de Inspectie van Financiën, gegeven op 28 februari 2007 en 12 september 2007;
Gelet op de akkoorden van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 22 maart 2007 en 27 september 2007;
Gelet op het advies van het Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen, gegeven op 19 april 2007;
Gelet op het advies van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, gegeven op 20 april 2007;
Gelet op het advies nr. 43.361/1/V van de Raad van State, gegeven op 24 juli 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel;
Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Aanvullingsdecreet : het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;2° associatie : de vereniging zonder winstoogmerk als vermeld in artikel 97 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen; 3° Herculesstichting : het privaatrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap, als vermeld in artikel VI.9.9, § 1, van het Aanvullingsdecreet; 4° hogeschool : een hogeschool in de Vlaamse Gemeenschap; 5° middelzware onderzoeksinfrastructuur : onderzoeksinfrastructuur met een totale financieringskost van ten minste 150.000 euro en ten hoogste 1.500.000 euro; 6° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het wetenschaps- en innovatiebeleid;7° onderzoeksinfrastructuur : faciliteiten en bronnen die het verrichten van grensverleggend en strategisch basisonderzoek bevorderen, daaronder ondermeer begrepen wetenschappelijke infrastructuur, collecties, natuurlijke habitats, corpora en databanken, met inbegrip van de digitale ontsluiting ervan;8° strategisch onderzoekscentrum : één van de volgende onderzoekscentra : a) het Interuniversitair Micro-Elektronica Centrum, b) het Vlaams Instituut voor Biotechnologie, c) het Vlaams Instituut voor Technologisch Onderzoek, d) het Interdisciplinair instituut voor BreedBand Technologie;9° universiteit : een universiteit in de Vlaamse Gemeenschap; 10° zware onderzoeksinfrastructuur : onderzoeksinfrastructuur met een totale financieringskost van meer dan 1.500.000 euro.
TITEL II. - Herculesfinanciering HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Art. 2.Deze titel is van toepassing op de investeringsinitiatieven die in aanmerking wensen te komen voor subsidiëring door de Herculesstichting overeenkomstig deel VI, titel IVter, van het Aanvullingsdecreet. HOOFDSTUK 2. - Selectie van investeringsinitiatieven inzake middelzware onderzoeksinfrastructuur Afdeling 1. - Herculesverdeelsleutel
Art. 3.De Herculesverdeelsleutel, als vermeld in artikel VI.9.11, van het Aanvullingsdecreet, wordt bepaald als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : 1° S BOF gelijk is aan het globale bedrag van de overheidstoelage voor de Bijzondere Onderzoeksfondsen, na aftrek van de voorafnames als vermeld in artikel 3, § 1, en 4, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2000 betreffende de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;2° S IOF gelijk is aan de globale dotatie voor de subsidiëring van de Industriële Onderzoeksfonsen, als vermeld in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende de ondersteuning van de Industriële Onderzoeksfondsen in 2006 en 2007;3° BOF-sleutel gelijk is aan de verdeelsleutel, als vermeld in artikel 3, § 2, van het in 1° vermelde besluit van de Vlaamse Regering;4° IOF-sleutel gelijk is aan de verdeelsleutel, als vermeld in hoofdstuk 3, afdeling 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 2006 betreffende de ondersteuning van de Industriële Onderzoeksfondsen in 2006 en 2007. - S BOF, S IOF, BOF-sleutel en IOF-sleutel zijn de bedragen, respectievelijk de sleutels die van toepassing zijn in het begrotingsjaar waarvoor de Herculesverdeelsleutel wordt berekend. Afdeling 2. - Aanvragers van de subsidie
Art. 4.De subsidieaanvragen betreffende investeringsinitiatieven inzake middelzware onderzoeksinfrastructuur worden ingediend door het bestuur of de besturen van één of meer bij een associatie aangesloten universiteit(en) of hogescho(o)l(en). Afdeling 3. - Selectieprocedure
Art. 5.§ 1. De associatiebesturen organiseren associatiebrede oproepen voor investeringsinitiatieven voor middelzware onderzoeksinfrastructuur. § 2. - Bij de oproepen en het verdere selectieproces wordt een onderscheid gemaakt tussen Hercules 1-investeringsinitiatieven en Hercules 2-investeringsinitiatieven. - Hercules 1-investeringsinitiatieven zijn initiatieven ten bedrage van ten minste 150.000 euro en ten hoogste 600.000 euro. - Hercules 2-investeringsinitiatieven zijn initiatieven ten bedrage van meer dan 600.000 euro en ten hoogste 1.500.000 euro.
Art. 6.§ 1. - De selectiecriteria worden vastgesteld in het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement van de associatie, als vermeld in artikel 101bis van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. - De selectiecriteria, evenals alle wijzigingen daarvan, worden aan de minister en de Herculesstichting meegedeeld. § 2. Voor de toetsing aan het selectiecriterium, als vermeld in artikel VI.9, 11, § 2, 3°, van het Aanvullingsdecreet, wordt erop toegezien dat het voor de voorgenomen investering opgemaakte investeringsplan ten minste volgende elementen omvat : 1° een beschrijving van de voorgenomen investering;2° een beschrijving van de kwaliteit van de infrastructuur waarin de onderzoeksinfrastructuur desgevallend wordt gehuisvest;3° een schatting van de financiële, personele en materiële kosten;4° een gedetailleerd gebruiksplan dat betrekking heeft op de afschrijvingsperiode van de onderzoeksinfrastructuur;5° een redelijke inschatting van de mate waarin de onderzoeksinfrastructuur bijdraagt tot belangrijke wetenschappelijke, technologische of maatschappelijke ontwikkelingen of innovatie;6° een beschrijving van de kostenstructuur en een opgave van de financieringswijzen en de desbetreffende waarborgen.
Art. 7.§ 1. De investeringsinitiatieven worden geselecteerd overeenkomstig de in de hiernavolgende paragrafen chronologisch beschreven procedure. § 2. Het associatiebestuur evalueert de aanvragen en rangschikt deze op grond van de selectiecriteria op een indicatieve lijst. § 3. - De raad van bestuur van de Herculesstichting stelt een beoordelingspanel samen, bestaande uit : 1° deskundigen uit de associaties, waaronder ten minste drie vertegenwoordigers uit de hogescholensector;2° ten minste twee vertegenwoordigers uit de industriële sector. - Het beoordelingspanel stelt een advies op omtrent de rangschikking van de voorgestelde investeringsinitiatieven en de subsidiepercentages. - Het oordeel van het beoordelingspanel steunt op : 1° een beoordeling, per associatie, van de in § 2 vermelde indicatieve lijsten, met inachtneming van de in artikel 6 vermelde selectiecriteria;2° een toetsing van de voorgestelde investeringsinitiatieven op macroniveau waarbij wordt nagegaan of er zich geen noden of opportuniteiten aandienen op het vlak van instellings- of associatieoverschrijdende samenwerking of samenwerking met instellingen voor postinitieel onderwijs, strategische onderzoekscentra, wetenschappelijke instellingen, of bedrijven. § 4. - De raad van bestuur van de Herculesstichting bezorgt elk associatiebestuur bij aangetekend schrijven de onderdelen van het oordeel van het beoordelingspanel die van toepassing zijn op de betrokken associatie. - De associatiebesturen beschikken over een vervaltermijn van dertig kalenderdagen om aan de raad van bestuur van de Herculesstichting een reactie of een verbetervoorstel over te maken. De dertigdagentermijn gaat in de dag na deze van de betekening van het in het eerste lid vermelde aangetekend schrijven. § 5. De raad van bestuur van de Herculesstichting neemt een eindbeslissing op grond van : 1° het oordeel van het beoordelingspanel;2° de tijdig overgemaakte reacties of verbetervoorstellen van de associatiebesturen. Afdeling 4. - Overdraagbaarheid van onbestemde middelen
Art. 8.De aan een associatie toekomende middelen voor middelzware onderzoeksinfrastructuur die na afloop van het betrokken kalenderjaar niet zijn toegewezen overeenkomstig dit hoofdstuk, kunnen met behoud van bestemming worden overgedragen naar de begroting van de associatie van het daaropvolgende jaar. HOOFDSTUK 3. - Selectie van investeringsinitiatieven inzake zware onderzoeksinfrastructuur Afdeling 1. - Aanvragers van de subsidie
Art. 9.- De subsidieaanvragen betreffende investeringsinitiatieven inzake zware onderzoeksinfrastructuur worden ingediend door een onderzoeksgroep of onderzoeksgroepen in de schoot van een bij een associatie aangesloten universiteit of hogeschool, een strategisch onderzoekscentrum, een instelling voor postinitieel onderwijs, een samenwerkingsverband tussen voornoemde instanties of een samenwerkingsverband tussen ten minste één der voornoemde instanties en één of meer derden als vermeld in artikel 20. - De onderzoeksgroep of onderzoeksgroepen tonen bij de subsidieaanvraag aan dat zij behoorlijk gemandateerd is of zijn door het bestuur van de betrokken instantie of instanties. Afdeling 2. - Commissie Hercules-Science en Commissie Hercules-Invest
Art. 10.§ 1. - De minister richt een Commissie Hercules-Science op, bestaande uit ten minste zes effectieve en zes plaatsvervangende leden die internationale erkenning in hun onderzoeksdomein genieten. Ten hoogste één derde van de effectieve en plaatsvervangende leden gezamenlijk is op het ogenblik van de samenstelling in België werkzaam - De leden van de commissie worden zesjaarlijks aangesteld door de minister uit een dubbeltal, voorgedragen door de raad van bestuur van de Herculesstichting. - Bij de samenstelling van de commissie wordt gewaarborgd dat : 1° ten minste één effectief en één plaatsvervangend lid de industriële sector vertegenwoordigen;2° de effectieve en de plaatsvervangende leden verschillende wetenschappelijke disciplines vertegenwoordigen. § 2. De commissie wordt beschouwd als een adviesorgaan in de zin van het decreet van 15 juli 1997 houdende invoering van een meer evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in adviesorganen. § 3. De minister duidt onder de leden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter aan. § 4. De minister deelt de aanstelling van de effectieve en plaatsvervangende leden en de aanduiding van de voorzitter en van de plaatsvervangend voorzitter vooraf mee aan de Vlaamse Regering.
Art. 11.§ 1. - De minister richt een Commissie Hercules-Invest op, bestaande uit telkens één effectief lid en één plaatsvervanger voorgedragen door de Participatiemaatschappij Vlaanderen, het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie, respectievelijk de Herculesstichting. De voordrachten geschieden bij dubbeltal. - De door de Herculesstichting voorgedragen leden maken geen deel uit van de raad van bestuur of van het management van de Herculesstichting. - De leden van de commissie worden zesjaarlijks aangesteld door de minister. § 2. De commissie wordt beschouwd als een adviesorgaan in de zin van het decreet van 15 juli 1997 houdende invoering van een meer evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in adviesorganen. § 3. De minister duidt onder de leden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter aan. § 4. De minister deelt de aanstelling van de effectieve en plaatsvervangende leden en de aanduiding van de voorzitter en van de plaatsvervangend voorzitter vooraf mee aan de Vlaamse Regering.
Art. 12.- De Commissie Hercules-Science en de Commissie Hercules-Invest stellen elk een reglement van orde vast, dat slechts uitvoerbaar is na bekrachtiging door de minister. - De commissies worden administratief ondersteund door de Herculesstichting, onder de voorwaarden geregeld in de samenwerkingsovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en de Herculesstichting. Afdeling 3. - Selectieprocedure
Art. 13.De Herculesstichting organiseert een oproep voor initiatieven betreffende zware onderzoeksinfrastructuur, verder Hercules 3-initiatieven genoemd. - De oproep wordt gericht tot : 1° de associatiebesturen en alle besturen van de universiteiten en hogescholen die partner zijn bij een associatie;2° de strategische onderzoekscentra;3° de instellingen voor postinitieel onderwijs.
Art. 14.§ 1. De investeringsinitiatieven worden geselecteerd overeenkomstig de in de hiernavolgende paragrafen chronologisch beschreven procedure. § 2. - De Commissie Hercules-Science evalueert de wetenschappelijke kwaliteit van de aanvragen en rangschikt de excellent bevonden aanvragen op grond van de hiernavolgende selectiecriteria : 1° de wetenschappelijke kwaliteit en relevantie van het door middel van de onderzoeksinfrastructuur uit te voeren onderzoeksprogramma;2° het belang van de onderzoeksinfrastructuur voor het onderzoek binnen de betrokken wetenschappelijke discipline;3° het innoverend karakter van het door middel van de onderzoeksinfrastructuur uit te voeren onderzoeksprogramma;4° de mate waarin de onderzoeksinfrastructuur als logistiek knooppunt een grote reeks nieuwe projecten kan genereren;5° het technologisch vernieuwend karakter van de onderzoeksinfrastructuur;6° in geval de onderzoeksinfrastructuur moet worden geconstrueerd : de technische haalbaarheid van de onderzoeksinfrastructuur;7° de kwaliteit en de competentie van de betrokken onderzoeksgroep of -groepen, de wetenschappelijke positie van de betrokken onderzoeksgroep of -groepen in internationale context, alsook de betrokkenheid bij het beleid van internationale onderzoeksinfrastructuren;8° de mate waarin het voorstel kan worden ingepast in het strategische onderzoeksbeleid van de betrokken instelling of instellingen;9° de mate waarin de investering in de onderzoeksinfrastructuur bijdraagt tot de versteviging van de Vlaamse of de regionale positie op het betreffende onderzoeksdomein;10° de mate waarin het voorstel gealigneerd is op zowel binnen- als buitenlandse initiatieven en infrastructuren binnen het betreffende onderzoeksdomein;11° de toegankelijkheid van de onderzoeksinfrastructuur voor onderzoekers van buiten de onthaalinstelling, als vermeld in artikel 19, § 1, alsook de kwaliteit van de toegangsregeling. - De Commissie Hercules-Science laat zich bij de beoordeling van de aanvraagdossiers bijstaan door peers die als autoriteit in de betrokken vakgebieden worden erkend en niet werkzaam zijn in België. § 3. - De Commissie Hercules-Invest gaat ten aanzien van de door de Commissie Hercules-Science excellent bevonden aanvragen na of de opgemaakte investeringsplannen voldoende realistisch en objectief zijn. De investeringsplannen omvatten daartoe ten minste volgende elementen : 1° een beschrijving van de voorgenomen investering;2° een beschrijving van de wijze waarop de infrastructuur verkregen wordt;3° een gebruiksplan;4° een beschrijving van de kwaliteit van de infrastructuur waarin de onderzoeksinfrastructuur desgevallend wordt gehuisvest;5° een schatting van de financiële, personele en materiële kosten;6° een sluitende begroting. - De Commissie Hercules-Invest onderzoekt vervolgens of er zich geen noden of opportuniteiten aandienen op het vlak van instellings- of associatieoverschrijdende samenwerking of samenwerking met onderzoekscentra, wetenschappelijke instellingen, of ondernemingen. - Op grond van het onderzoek, vermeld in het eerste en het tweede lid, formuleert de Commissie Hercules-Invest desgevallend een aanbeveling, die toegevoegd wordt aan de lijst van de door de Commissie Hercules-Science excellent bevonden aanvragen. § 4. - De raad van bestuur van de Herculesstichting neemt een eindbeslissing, rekening houdend met de beginselen als vermeld in deze paragraaf. - De lijst van de door de Commissie Hercules-Science excellent bevonden aanvragen kan slechts worden bekrachtigd of afgewezen. Bij afwijzing worden de Commissie Hercules-Science en de Commissie Hercules-Invest opnieuw bevraagd, desgevallend met uitdrukkelijke opgave van de elementen die volgens de raad van bestuur nader moeten worden onderzocht. - Indien de Commissie Hercules-Invest omtrent een aanvraagdossier een aanbeveling heeft geformuleerd, handelt de raad van bestuur van de Herculesstichting als volgt : 1° ofwel wordt de aanbeveling verworpen, en wordt het dossier goedgekeurd;2° ofwel wordt de aanbeveling geheel of ten dele aanvaard, en wordt het dossier goedgekeurd, met dien verstande dat de door de raad van bestuur opgelegde voorwaarden op het vlak van financiering of samenwerking zullen gelden als subsidiëringsvoorwaarden;3° ofwel wordt de aanbeveling geheel of ten dele aanvaard, en wordt het dossier slechts goedgekeurd indien aan de raad van bestuur de nodige remediëringen worden voorgelegd binnen een door de raad van bestuur bepaalde termijn, die niet korter kan zijn dan tien kalenderdagen en zestig kalenderdagen niet mag overschrijden. HOOFDSTUK 4. - Subsidiëring Afdeling 1. - Subsidiabele kosten
Art. 15.De subsidiabele kosten zijn deze als vermeld in artikel VI.9.13, met dien verstande dat over de afschrijvingsperiode van de onderzoeksinfrastructuur ten hoogste 15 procent van de subsidiëring besteed kan worden aan : 1° herstellingskosten met betrekking tot de onderzoeksinfrastructuur;2° kosten voor aanpassingen aan gebouwen en aansluitingskosten ten behoeve van de onderzoeksinfrastructuur;3° personele kosten voor het permanente onderhoud en het bedienen van de onderzoeksinfrastructuur. Afdeling 2. - Subsidiepercentage
Art. 16.Geselecteerde Hercules 1-initiatieven ontvangen onder de voorwaarden als vermeld in artikel VI.9.14, van het Aanvullingsdecreet een subsidiëring ten belope van 100 % van de subsidiabele kosten.
Art. 17.- Geselecteerde Hercules 2- en 3-initiatieven ontvangen onder de voorwaarden als vermeld in artikel VI.9.14, van het Aanvullingsdecreet een subsidiëring ten belope van 70 % van de subsidiabele kosten. - De subsidiëring wordt echter verhoogd tot 90 % in het geval het investeringsinitiatief uitgaat van een onderzoeksgroep of onderzoeksgroepen in de schoot van meer dan één aanvrager, voor zover in het aanvraagdossier wordt aangetoond dat alle aanvragers ten minste de helft dragen van het bedrag dat zij zouden moeten betalen, mocht de resterende 10 % van de subsidiabele kosten naar evenredigheid worden verdeeld. - Indien ten minste 25 % van de in aanmerking komende kosten ten laste worden genomen door een andere instantie dan een universiteit of een hogeschool, wordt het door de universiteit of de hogeschool zelf te financieren gedeelte voor 100 % gesubsidieerd. Afdeling 3. - Betalingsmodaliteiten
Art. 18.De raad van bestuur van de Herculesstichting en de ontvangers van de subsidie sluiten een overeenkomst omtrent de wijze waarop de subsidies worden uitbetaald, na goedkeuring van de subsidiabele kosten. Afdeling 4. - Subsidiëringsvoorwaarden
Art. 19.§ 1. De gesubsidieerde onderzoeksinfrastructuur wordt beheerd door een onthaalinstelling die over een zakelijk recht op de infrastructuur beschikt. - In het geval van middelzware onderzoeksinfrastructuur is de onthaalinstelling : 1° ofwel een associatie, een universiteit of een hogeschool;2° ofwel een behoorlijk gemandateerd orgaan van de associatie, de universiteit of de hogeschool;3° ofwel een samenwerkingsverband tussen één of meer associaties, universiteiten of hogescholen;4° ofwel een vereniging, stichting of vennootschap die door één of meer associaties, universiteiten of hogescholen wordt gecontroleerd. - In het geval van zware onderzoeksinfrastructuur is de onthaalinstelling : 1° ofwel een associatie, een universiteit, een hogeschool, een strategisch onderzoekscentrum of een instelling voor postinitieel onderwijs;2° ofwel een behoorlijk gemandateerd orgaan van de associatie, de universiteit, de hogeschool, het strategisch onderzoekscentrum of een instelling voor postinitieel onderwijs;3° ofwel een samenwerkingsverband tussen één of meer associaties, universiteiten of hogescholen, strategische onderzoekscentra of een instelling voor postinitieel onderwijs;4° ofwel een vereniging, stichting of vennootschap die door één of meer associaties, universiteiten, hogescholen of strategische onderzoekscentra of door een instelling voor postinitieel onderwijs wordt gecontroleerd. - Voor de toepassing van het tweede lid, 4°, en het derde lid, 4°, wordt de controle over een vereniging of stichting geacht samen te vallen met het bezit van de meerderheid van de stemmen in de raad van bestuur. De controle over een vennootschap wordt geïnterpreteerd in de zin die artikel 5 van het Wetboek van vennootschappen daaraan geeft. § 2. De onthaalinstelling houdt een logboek bij waarin wordt volgende elementen worden opgenomen : 1° de gebruikers van de onderzoeksinfrastructuur;2° de aanwending van de onderzoeksinfrastructuur;3° de tijdsduur van het gebruik van de onderzoeksinfrastructuur;4° commentaren van de gebruikers bij de efficiëntie en effectiviteit van de onderzoeksinfrastructuur.
Art. 20.- Derden kunnen te allen tijde participeren aan een gesubsidieerd investeringsinitiatief. Zij kunnen als tegenprestatie voor een bepaalde financiële, personele of materiële inbreng in het investeringsinitiatief een gelimiteerd recht van gebruik ten aanzien van de onderzoeksinfrastructuur doen gelden. - Derden kunnen nimmer begunstigde zijn van de subsidiëring in de zin van dit besluit. Deze subsidiëring wordt nimmer doorgestort aan bedoelde derden of aan een rechtspersoon waarin de subsidiegerechtigden samen met deze derden participeren. Afdeling 5. - Toezicht
Art. 21.Indien de regeringscommissaris bij een universiteit, de commissaris bij een hogeschool, of de regeringscommissaris of commissaris, belast met het toezicht op de associatie, een overtreding vaststelt van de in artikel 17 vermelde aanwendingsvereisten of van de in artikel 19 en 20 vermelde subsidiëringsvoorwaarden, voegt hij bij het beroepschrift een advies om toepassing te maken van artikel 57 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, dan wel artikel 13 van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof. HOOFDSTUK 5. - Evaluatie
Art. 22.§ 1. De werking en de impact van het Herculesmechanisme in termen van wetenschappelijke, economische en maatschappelijke valorisatie worden vijfjaarlijks, en voor het eerst in 2012, geëvalueerd door een panel van experts, waaronder vertegenwoordigers van de industriële sector. De experts zijn extern aan alle bij het Herculesmechanisme betrokken instanties. - De evaluatie betreft ten minste : 1° de wetenschappelijke opbrengst van de investering, gemeten aan de hand van onder meer wetenschappelijke doorbraken, hoogwaardige publicaties, valorisatieresultaten en verworven industriële projecten;2° de effectiviteit van de investering, rekening houdend met de gebruiksintensiteit van de onderzoeksinfrastructuur en de verhouding van de gebruiksintensiteit tot de totale gebruikskost;3° de toegankelijkheid van de onderzoeksinfrastructuur voor de onderzoekers, rekening houdend met de bezettingsgraad van de infrastructuur, het aandeel van het gebruik door onderzoekers uit de onthaalinstelling, en het gebruik door derden;4° de internationale betekenis van de investering in de goedgekeurde onderzoeksinfrastructuur, rekening houdend met de mate waarin de onderzoeksinfrastructuur wordt ingezet in internationale onderzoeksprogramma's;5° het instellings- en associatieoverschrijdende karakter van de goedgekeurde aanvragen, rekening houdend met het percentage van de goedgekeurde aanvragen dat gezamenlijk gefinancierd wordt en met het percentage van de goedgekeurde aanvragen waarbij een significant gedeelte van de gebruikstijd wordt ingenomen door één of meer universiteiten of hogescholen buiten de onthaalinstelling;6° de financiële, personele en materiële inbreng van derden in de investeringsinitiatieven. - De evaluatie kan voorstellen omvatten betreffende wenselijke bijstellingen aan de Herculesfinanciering teneinde de doelmatigheid en efficiëntie ervan te verbeteren. § 2. De onthaalinstellingen bezorgen de in artikel 19, § 2, bedoelde logboeken aan het panel van experts. § 3. De resultaten van de evaluatie worden aan de Vlaamse Regering meegedeeld. De resultaten van de eerste evaluatie worden meegedeeld vóór het einde van 2012.
TITEL III. - Bijzondere bepalingen betreffende specifieke infrastructuurprojecten
Art. 23.De Commissie Hercules-Science, als vermeld in artikel 10, brengt, daartoe bevraagd, bij de minister advies uit over : 1° aanvragen voor het creëren van toegangsmogelijkheden tot onderzoeksinfrastructuren die niet in het Vlaamse Gewest of in de Vlaamse Gemeenschap zelf kunnen worden uitgebouwd omwille van de kostprijs ervan, of omwille van de beperkte kritische massa van de onderzoeksgemeenschap;2° de wenselijkheid van een rechtstreekse Vlaamse participatie, in het bijzonder door middel van cofinanciering, in initiatieven voor de ontwikkeling van nieuwe zware onderzoeksinfrastructuur die redelijkerwijs slechts in een gemeenschaps- of gewestoverschrijdende context kan worden gefinancierd. TITEL IV. - Inwerkingtreding en uitvoeringsmachtiging
Art. 24.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007.
Art. 25.De minister is belast met de uitvoering van dit besluit. Hij is ertoe gemachtigd om voor de toepassing van dit besluit nadere regelen van louter procedurele aard vast te stellen.
Brussel, 26 oktober 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, P. CEYSENS Verslag aan de Regering betreffende het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering betreffende de subsidiëring van onderzoeks- en innovatie-infrastructuur in Vlaanderen 1. Inleiding Titel IV van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, verder Aanvullingsdecreet genoemd, legt de decretale grondslag voor de financiering op een geïntegreerde manier van onderzoeksinfrastructuur in Vlaanderen (« Herculesmechanisme »). Onderzoeksinfrastructuur omvat alle faciliteiten en bronnen die het verrichten van grensverleggend en strategisch basisonderzoek bevorderen, daaronder ondermeer begrepen wetenschappelijke infrastructuur, collecties, natuurlijke habitats, corpora en databanken, met inbegrip van de digitale ontsluiting ervan.
Voorliggend besluit van de Vlaamse Regering betreffende subsidiëring van de onderzoeks- en innovatie-infrastructuur in Vlaanderen geeft hier nadere uitwerking aan.
Tevens legt het besluit de werkwijze vast voor de toekenning door de Vlaamse Regering van middelen die op een niet-structurele manier binnen de begroting beschikbaar komen voor investeringen in zware onderzoeksinfrastructuur.
De verwijzingen in het besluit naar mannelijke vormen zijn sekseneutraal en dit voor de leesbaarheid van de tekst. 2. Situering 2.1. Probleemstelling Vlaanderen beschikt momenteel niet over een structureel financieringskanaal voor (middel)zware onderzoeksinfrastructuur aan de Vlaamse universiteiten, hogescholen, instellingen voor postinitieel onderwijs en publieke onderzoekscentra. Hierdoor konden in het verleden weinig of geen substantiële investeringen worden verricht.
Mogelijke alternatieve financieringskanalen kampen immers met hun eigen problemen : - De beperkte stijging van de werkingsmiddelen van de universiteiten in de periode 1995-2006 liet vrijwel niet toe om deze middelen aan te wenden voor de aanschaf van (middel)zware infrastructuur. - Ook binnen het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) en het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen (FWO-Vlaanderen) is er slechts een beperkte ruimte voor dit soort van investeringen. Daarbij komen de aanvragen voor onderzoeksinfrastructuur vaak in concurrentie met andere aanvragen, in het bijzonder met deze voor de categorieën personeel en werking. Telkens wanneer de aanvraagmassa de slaagkansen doet zakken, is er een reflex bij de wetenschappelijke evaluatiecommissies om de middelen te concentreren op personeel en werking. Zo besteedde het FWO-Vlaanderen in de periode 1998-2002 gemiddeld jaarlijks 8,6 MEUR aan (middelzware) infrastructuur (1). - Vanaf 2004 kent de Vlaamse overheid een financiering toe aan het Industrieel Onderzoeksfonds (IOF) dat bij elke universiteit werd ingesteld. Het IOF moet toelaten om het kennispotentieel verder te ontwikkelen door het verrichten van basisonderzoek met het oog op toepassing op middellange termijn (innovatie, valorisatie, dienstverlening). Sedert de hervorming van het Vlaams hoger onderwijs dienen de academische opleidingen aan de hogescholen, zoals de universitaire, te worden ingebed in onderzoek. Een belangrijk deel van dit onderzoek dient aan te sluiten bij de inhoud van het onderwijs. Dit is voor de hogescholen meer toepassingsgericht. Het verrichten van basisonderzoek vormt dan ook een opdracht van zowel de universiteiten als de hogescholen. In 2006 werd daarom de betrokkenheid van de hogescholen bij het beheer van de IOF-middelen versterkt. Tevens werd aan de universiteiten en hogescholen de mogelijkheid gegeven om de IOF-middelen te beheren op niveau van de associatie. Zoals het BOF, zijn de middelen waarover het IOF beschikt echter te beperkt om voor het basisonderzoek op een structurele manier de behoeften aan (middel)zware infrastructuur te financieren. - Deelname aan internationale onderzoeksprogramma's biedt sporadisch de mogelijkheid om de aankoop van zware infrastructuur te financieren.
Een voorbeeld is het Zesde Kaderprogramma voor Onderzoek en Ontwikkeling van de EU (2002-2006), dat via de geïntegreerde projecten en het deelprogramma « onderzoeksinfrastructuur » toeliet om deze infrastructuur aan te kopen. De intra-Europese concurrentie voor deze kredieten is echter zo groot (en de slaagkans zo klein) dat dit kanaal een te onzekere factor vormt als basis voor een duurzaam en structureel investeringsbeleid t.a.v. zware infrastructuur ten behoeve van de universiteiten.
Deze factoren, gekoppeld aan de hoge kostprijs van (middel)zware onderzoeksinfrastructuur, dwingt de kenniscentra dan ook tot de grootste terughoudendheid bij apparatuurinvesteringen. Hierdoor dreigt Vlaanderen een ernstige achterstand op te lopen ten opzichte van de rest van Europa. 2.2. Ad hoc initiatieven Gelet op de boven vermelde problemen werd een drastische inhaaloperatie inzake investeringen in zware onderzoeksinfrastructuur in Vlaanderen onontbeerlijk. Vanaf 2001 nam de Vlaamse Regering dan ook een aantal initiatieven om hieraan tegemoet te komen. Een overzicht van deze initiatieven wordt weergegeven in onderstaande tabel (2) : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Naast deze initiatieven besliste de Vlaamse Regering op 12 december 2003 om tegemoet te komen aan het gestelde probleem inzake investeringsruimte voor zware onderzoeksinfrastructuur aan de Vlaamse universiteiten, door de goedkeuring van de impulsfinanciering voor wetenschappelijke apparatuur ten laste van het Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eénmalige Investeringsuitgaven (FFEU) (VR/2003/12.12/DOC.1279).
In 2003 werd een bedrag van 25 MEUR ter beschikking gesteld van de Vlaamse universiteiten voor de aankoop van zware apparatuur voor strategisch basisonderzoek. Concreet werden 20 dossiers geselecteerd die in de loop van 2004 en 2005 werden gerealiseerd. Het succes van het FFEU-initiatief 2003 bracht wel aan het licht dat er een discrepantie bleef bestaan tussen vraag en aanbod (3). Daarom werd in 2004 beslist om een tweede oproep tot het indienen van voorstellen te lanceren ten laste van het FFEU 2004, sector wetenschapsbeleid (VR/2004/16.04/DOC.0474). In totaal werd voor de ronde 2004 een budget van 14,3 MEUR ter beschikking gesteld.
Parallel aan de FFEU-initiatieven gericht op zware onderzoeksinfrastructuur werden binnen de nieuwe beheersovereenkomst met het FWO-Vlaanderen (2002-2007) een aantal bepalingen opgenomen, waarbij de klemtonen van de subsidiebesteding deels werden verlegd naar de financiering van middelzware onderzoeksinfrastructuur.
Meer specifiek zijn volgende bepalingen opgenomen : - Art. 6 : De subsidie moet door het FWO-Vlaanderen in ieder geval worden aangewend voor de financiering, via de onthaalinstellingen, van de volgende actielijnen (), met in het bijzonder onder punt 4° : « De financiering van middelzware uitrusting sensu lato, met inbegrip van databanken en corpora, voor interuniversitair gebruik ». - Art. 7, 4° : « Het Fonds besteedt vanaf 2003 minstens hetzelfde bedrag als het gemiddelde van de laatste vijf jaar, namelijk 8.600.000 EUR aan uitrusting ». 5° : « Als daarnaast, vanaf het begrotingsjaar 2004 aan het Fonds aanvullende middelen ter beschikking kunnen worden gesteld, moet minstens 20 % hiervan worden besteed aan de aankoop van middelzware uitrusting. » - Art. 14 : Het saldo van de FWO-middelen ingeschreven in de begroting van de Vlaamse Gemeenschap afkomstig van de winstverdeling van de Nationale Loterij na aftrek van de middelen die worden besteed aan de humanitaire acties en Flanders Multimedia Valley, moeten aangewend voor de actielijnen bepaald in art. 6, waaronder dus ook de financiering van middelzware uitrusting.
In zijn concrete implementatie stelde artikel 7, 5, van de lopende beheersovereenkomst een probleem. De ervaring leerde immers snel dat deze bepaling te rigide was om te komen tot een evenwichtige financiering van enerzijds projecten en anderzijds middelzware uitrusting. In addendum 1 bij de beheersovereenkomst 2002-2007 werd dit percentage dan ook verminderd tot 10 %. Deze wijzing laat aan het FWO toe binnen zijn beleidsautonomie naar gelang de kwaliteit van de ingediende projecten een eigen afweging te maken. Tevens anticipeerde dit addendum op de instelling van het Herculesfinancieringmechanisme voor (middel)zware uitrusting.
Daarnaast werd in addendum 2 bij de lopende beheersovereenkomst voor 2006 een ad-hoc financiering voorzien voor de deelname van Vlaamse onderzoekers aan projecten die worden uitgevoerd aan big science faciliteiten zoals de CERN (VR/2006/28.04/DOC.0413). Deze projecten waarvan de omvang van de institutionele, operationele en logistieke kosten beduidend hoger is dan deze van de andere, reguliere projecten, kwamen in directe competitie met deze laatste. Hierdoor kwam de financiering van projecten onder druk.
In afwachting van de structurele regeling, werd deze ad-hoc regeling in addendum 4 bij de lopende beheersovereenkomst in een licht gewijzigde vorm verlengd voor 2007 (VR/2006/15.12/DOC.1545 BIS). 2.3. Tussenevaluatie van de ad hoc-initiatieven De FFEU-initiatieven 2003 en 2004 werden door de universiteiten zeer gunstig onthaald, gelet op de belangrijke financiële impuls die werd gegeven. Maar ondanks het onmiskenbaar gunstig effect van deze initiatieven, blijft de gevolgde werkwijze kampen met een aantal fundamentele problemen : - Deze ad hoc-initiatieven vormen geen oplossing om de investeringsnoden van de onderzoeksactoren structureel te lenigen.
Hierdoor kunnen onmogelijk financieel onderbouwde strategische termijnplannen worden opgemaakt rond het uitbouwen van de onderzoeksinfrastructuur. Dit brengt de Vlaamse universiteiten in een zwakke concurrentiepositie ten opzichte van de ons omringende landen (Nederland (4), Frankrijk en Duitsland), waar wel structurele financieringskanalen voor onderzoeksinfrastructuur werden uitgebouwd. - Het FFEU-initiatief 2003 heeft ondanks de interuniversitaire selectieprocedure weinig initiatieven opgeleverd waarbij één apparaat door meerdere universiteiten gezamenlijk werd aangekocht (1 dossier).
Om de interuniversitaire samenwerking te bevorderen werd in de FFEU-oproep 2004 een bijkomende bepaling opgenomen die stelt dat minstens de helft van het aan elke instelling toegewezen budget moet worden besteed aan interuniversitaire projecten. Verder werd op 11 maart 2004 door alle Vlaamse universiteiten een charter ondertekend betreffende het interuniversitaire gebruik van zware infrastructuur waarin alle universiteiten zich in principe bereid verklaren de zware infrastructuur zoveel mogelijk voor interuniversitair gebruik ter beschikking te stellen. - De verschillende afzonderlijke initiatieven naast de genoemde impulsfinanciering werden opgezet vanuit een 'eigen' argumentatie en kenden een 'eigen' besluitvorming, zonder onderlinge afweging. Gelet op de grote behoefte aan de verdere uitbouw van de capaciteit aan onderzoeksinfrastructuur binnen de Vlaamse academische wereld, maar rekening houdend met financiële beperkingen, dienen keuzes te worden gemaakt. In dit verband verdient het de voorkeur om gebruik te maken van gebundelde' selectieprocedures zoals gehanteerd bij de FFEU-oproepen 2003 en 2004. - Deze initiatieven omvatten geen financiering voor kosten inzake werking, onderhoud, actualisering en personeel verbonden met deze infrastructuur. Deze kosten kunnen over de ganse afschrijfcyclus van de infrastructuur hoger oplopen dan de investering zelf. De aanschaf van dergelijke infrastructuur zonder een zekere garantie voor verdere ondersteuning tijdens de gebruikscyclus legt bijgevolg een belangrijke hypotheek op het efficiënt en optimaal benutten van de infrastructuur. - In opdracht van de Vlaamse Regering heeft de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), een analyse gemaakt van de geschatte noden inzake onderzoeksapparatuur aan de Vlaamse universiteiten voor de periode 2005-2015. Deze analyse werd in juni 2005 voorgelegd aan de bevoegde minister. De totale waarde van de bestaande apparatuur bedraagt volgens de VLIR ongeveer 414,4 miljoen euro. Op basis van een afschrijvingsscenario van minstens 5 jaar, stellen de universiteiten bijgevolg dat jaarlijks ongeveer 50 à 80 miljoen euro nodig is om het huidige park te onderhouden en daar waar nodig te upgraden.
Rekening houdend met deze elementen wordt binnen de beleidsnota wetenschap en innovatie 2004-2009 specifieke aandacht besteed aan het thema onderzoeksinfrastructuur. De beleidsnota vermeldt in dit verband (p. 31) : Inzake zware apparatuur heeft de Vlaamse regering een aantal belangrijke initiatieven genomen voor de financiering hiervan ten laste van het Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Investeringsuitgaven (FFEU) maar er is geen structureel financieringskanaal, dat de apparatuurnoden van de Vlaamse onderzoeksactoren structureel kan lenigen.Bovendien ontbreekt het aan specifieke financiering voor de werking-, onderhoud-, actualisering- en personeelskosten die met deze apparatuur verbonden zijn.
Er zal onderzocht worden op welke wijze de aanschaf van zware onderzoeksinfrastructuur op een structurele manier kan gefinancierd worden. Bij het uitwerken van de modaliteiten van dit financieringsmechanisme zullen incentives worden ingebouwd om de gemeenschappelijke aanschaf door meerdere onderzoeksactoren te stimuleren.
Voor die infrastructuur, die omwille van de kostprijs of de beperkte kritische massa van de eigen onderzoeksgemeenschap niet in Vlaanderen zelf kan worden uitgebouwd maar die elders beschikbaar is, moeten in functie van de noden van de Vlaamse onderzoeksgemeenschap toegangsmogelijkheden worden gecreëerd.
Om strategische beslissingen te kunnen nemen over de deelname aan initiatieven voor de ontwikkeling van nieuwe superapparatuur, die a-priori slechts in een internationale, multilaterale context kan worden gefinancierd en waarvan de kostprijs vaak meerdere tientallen miljoenen EUR bedraagt, zal de Vlaamse overheid een toetsingskader ontwikkelen. Strategische afspraken met prioritaire partnerlanden of partnerregio's kunnen hierbij een belangrijke rol spelen.
Deze beleidsopties geven mee invulling aan de algemene doelstelling van de Vlaamse Regering om via een grotere samenwerking tussen de verschillende actoren het innovatiekarakter van Vlaanderen te versterken. 3. Naar een structureel financieringsmechanisme voor onderzoeks- en innovatie-infrastructuur 3.1. Rationale en doelstellingen De beschikbare onderzoeksinfrastructuur bepaalt in belangrijke mate de wetenschappelijke kwaliteit, het economische potentieel en de internationale aantrekkingskracht van het Vlaamse wetenschaps- en innovatiebestel.
Grote onderzoeksfaciliteiten zijn om diverse redenen sleutelelementen bij het versterken van de innovatiekracht binnen Vlaanderen : - Wegens hun maatschappelijke en economische betekenis : - via innovatief onderzoek dat met deze faciliteiten wordt verricht worden nieuwe industriële en maatschappelijk relevante toepassingen gegenereerd (5). Hoogwaardige onderzoeksfaciliteiten trekken high-tech bedrijven (6), kennisinstellingen en opleidingen aan, niet alleen vanwege doorbraken vanuit het onderzoek dat bij die faciliteiten wordt verricht, maar ook door de vraag naar innovatieve oplossingen die ontstaat naar producten voor dit vernieuwend onderzoek; - het innovatief onderzoek gekoppeld aan deze faciliteiten kan zelf ook multiplicatoreffecten genereren, waardoor bijv. economische activiteiten, meerwaarde, of bijkomende werkgelegenheid worden gecreëerd. - Wegens hun betekenis in het kader van de uitbouw van toponderzoek in Vlaanderen : om onderzoek van topkwaliteit binnen Vlaanderen te houden zijn adequate onderzoeksfaciliteiten nodig. Dergelijke faciliteiten kunnen daarenboven een bepalende factor zijn bij het aantrekken van onderzoekstalent. Wetenschappers zoeken veelal die plaatsen op waar zij hun onderzoek in de best mogelijke omstandigheden kunnen uitvoeren. Hierdoor kan een omgekeerde « brain drain » (« brain gain ») worden gestimuleerd. In die optiek is het Herculesinitiatief perfect complementair met de Odysseus- en Methusalem-programma's. 3.2. Het Herculesmechanisme Rekening houdend met het voorgaande voorziet het Aanvullingsdecreet in de instelling van een afzonderlijk financieringsmechanisme voor middelzware en zware onderzoeksinfrastructuur, hierna Herculesmechanisme genoemd.
Om een optimale financiering te verzekeren worden binnen het Herculesmechanisme verschillende opties voor aankoop en/of samenwerking uitgewerkt, rekening houdend met volgende strategische doelstellingen : - Het bevorderen van samenwerking tussen universiteiten, hogescholen, instellingen voor postinitieel onderwijs, strategische onderzoekscentra, onderzoeksinstellingen en de private sector. Deze samenwerking wordt in hoofdzaak gestimuleerd via een progressief subsidiepercentage in functie van de co-financiering door meerdere partijen. - Het garanderen van optimale gebruiksmogelijkheden en beschikbaarheid gedurende een belangrijk deel van de levenscyclus van de apparatuur.
Daartoe dient bij de indiening van het dossier niet enkel rekening te worden gehouden met de investeringskost, maar ook met andere kosten zoals onderhoudskosten en kosten van technisch personeel dat specifiek voor het operationeel houden van de apparatuur moet worden ingezet. - Door het werken met gesplitste kredieten, het spreiden van de uitgaven, rekening houdend met een financiële meerjarenplanning.
Daardoor moeten zeer grote projecten, die slechts sporadisch voorkomen, doch een aanzienlijk deel van het jaarlijkse budget zouden in beslag nemen, kunnen gefinancierd worden.
Met de instelling van het Herculesmechanisme dient het FWO niet langer vanuit de dotatie die de Vlaamse overheid aan deze financieringsinstantie toekent, middelzware uitrusting te financieren.
Binnen het FWO-Vlaanderen werden middelen vastgelegd die het toelaten om vanaf 2007 (tot en met 2010) 5 miljoen euro per jaar ter beschikking te stellen voor het lanceren van oproepen voor middelzware onderzoeksinfrastructuur (7). Na de inwerkingtreding van het Herculesmechanisme kan het FWO deze middelen aanwenden voor andere initiatieven die kaderen binnen haar missie.
De specifieke modaliteiten van het Herculesmechanisme worden hierna toegelicht. 3.3. Modaliteiten van het Herculesmechanisme Het Aanvullingsdecreet heeft de krachtlijnen vastgelegd van het Herculesmechanisme en deze worden in voorliggend besluit nader uitgewerkt. 3.3.1. Algemene kenmerken Het Herculesmechanisme is een kanaal voor de financiering van middelzware en zware onderzoeksinfrastructuur aan de Vlaamse universiteiten en hogescholen via de associaties. Voor zware onderzoeksinfrastructuur wordt de doelgroep uitgebreid met de instellingen voor postinitieel onderwijs en de Vlaamse strategische onderzoekscentra. Derden uit de publieke of de private sector kunnen steeds deelnemen aan initiatieven (zij kunnen zelfs de aanvragen tot financiering (mee) indienen), maar ze ontvangen hier geen persoonlijke subsidie voor. Deze samenwerking wordt gestimuleerd door middel van een verhoging van de subsidiepercentages.
Aangezien het Hercules-initiatief zowel bestemd is voor de financiering van wetenschappelijke uitrusting voor grensverleggend als voor basisonderzoek worden het IWT en het FWO samen verantwoordelijk voor het beheer ervan. Zoals vastgelegd in het Aanvullingsdecreet wordt deze samenwerking institutioneel vormgegeven via de oprichting van een privaatrechtelijk extern verzelfstandigd agentschap, « Herculesstichting » genaamd. Deze entiteit is het formele beslissingsorgaan dat bij haar werkzaamheden ondermeer maximaal beroep zal doen op de operationele en de wetenschappelijke expertise van FWO-Vlaanderen en IWT. 3.3.2. Indeling van de ondersteuning Binnen het Herculesmechanisme worden drie categorieën aanvragen gedefinieerd : - Hercules-categorie 1 : deze categorie beschrijft de voorwaarden, criteria en richtlijnen voor investeringsaanvragen van middelzware onderzoeksinfrastructuur met een vereiste financiering van minimaal 150.000 EUR en maximaal 600.000 EUR. - Hercules-categorie 2 : deze categorie beschrijft de voorwaarden, criteria en richtlijnen voor investeringsaanvragen van middelzware onderzoeksinfrastructuur met een vereiste financiering van minimaal 600.000 EUR en maximaal 1.500.000 EUR. - Hercules-categorie 3 : deze categorie beschrijft de voorwaarden, criteria en richtlijnen voor investeringsaanvragen van zware onderzoeksinfrastructuur met een vereiste financiering van minimaal 1.500.000 EUR. Voor de financiering van onderzoeksinfrastructuur kleiner dan 150.000 EUR kan blijvend gebruik worden gemaakt van de algemene aanvraagmogelijkheden binnen de bestaande financieringskanalen voor grensverleggend en strategisch basisonderzoek, i.e. als onderdeel van de klassieke projectaanvragen (personeel, werking, uitrusting). 3.3.3. Procedure, selectie en financiering Artikel VI.9.13 van het Aanvullingsdecreet legt de verschillende kostencategorieën vast die voor subsidiëring in aanmerking komen : - kosten voor wetenschappelijke investeringen, zijnde de kosten voor de aanschaf van de onderzoeksinfrastructuur zelf of de aanschaf van de onderdelen voor de constructie van de beoogde onderzoeksinfrastructuur; - personeelskosten voor de ontwikkeling en de constructie van de onderzoeksinfrastructuur; - onderhoudskosten gedurende de hele afschrijvingsperiode, zijnde de kosten voortvloeiend uit onderhoudsovereenkomsten of upgrades van de onderzoeksinfrastructuur.
Aangezien de instellingen die (middel)zware uitrusting installeren, vaak aanpassingswerken aan gebouwen moeten uitvoeren en het efficiënt gebruik van de onderzoeksuitrusting in sommige gevallen gespecialiseerd personeel vraagt, wordt voorzien dat, gespreid over de afschrijvingsperiode van de investering per dossier maximaal 15 % van de middelen die aan een aanvraag worden toegekend kunnen gaan naar kosten voor de aanpassingen aan gebouwen en aansluitingskosten, herstellingskosten aan de uitrusting en personele kosten voor onderhoud en bediening. De personeelsleden dienen te worden aangeworven door de onthaalinstelling.
Kosten die niet in aanmerking komen voor subsidiëring zijn : - werkingskosten met betrekking tot de onderzoeksinfrastructuur. Deze kosten vallen normaal ten laste van onderzoeksprojecten die gebruik maken van de infrastructuur; - kosten voor infrastructurele voorzieningen, zoals kosten voor gebouwen, voorzieningen die tot de gebruikelijke huisvesting gerekend kunnen worden, met uitzondering van kosten voor aanpassingen aan gebouwen en aansluitingskosten ten behoeve van de onderzoeksinfrastructuur;
Middelzware infrastructuur - Categorie 1 en 2 Categorie 1 en 2 hebben betrekking op middelzware onderzoeksinfrastructuur in de universiteiten en de hogescholen die zijn georganiseerd in vijf associaties. Artikel VI.9.11 van het Aanvullingsdecreet bepaalt dat de middelen voor middelzware uitrusting worden verdeeld onder de associaties door middel van een Herculesverdeelsleutel die wordt afgeleid uit de BOF- en IOF-sleutel.
De Herculesmiddelen zijn immers bestemd voor de financiering van uitrusting bestemd voor zowel grensverleggend als basisonderzoek.
Artikel 3 van het besluit geeft uitvoering aan bovenvermelde decretale bepaling : de Herculessleutel die in een bepaald jaar wordt gehanteerd, is het gewogen gemiddelde van de BOF- en IOF-sleutel waarbij de weging wordt gebaseerd op het totale bedrag dat aan beide financieringskanalen wordt toegekend in datzelfde jaar.
Selectieprocedure Voor de toekenning van de middelen voor middelzware onderzoeksinfrastructuur organiseren de associatiebesturen associatiebrede oproepen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen categorie 1 en categorie 2 aanvragen.
Hiervoor legt, in uitvoering van artikel 101bis van het Structuurdecreet het associatiebestuur een reglement vast met ondermeer de selectieprocedure en de selectiecriteria. Art VI.9,11, § 2, 3, van het Aanvullingsdecreet legt de elementen vast waaraan het investeringsplan dat deel moet uitmaken van een aanvraag, dient te worden getoetst. Deze selectiecriteria en latere wijzigingen hieraan worden mede gedeeld aan de Vlaamse minister bevoegd voor het wetenschaps- en innovatiebeleid en aan de Herculesstichting.
De selectie van de voorstellen die in aanmerking komen voor financiering gebeurt in drie stappen : - in de schoot van elke associatie worden de ingediende voorstellen beoordeeld en gerangschikt op een indicatieve lijst; - de Herculesstichting stelt een beoordelingspanel in. Naast minstens twee vertegenwoordigers van de industriële sector bestaat dit panel uit deskundigen van de associaties. Het besluit legt een minimum vertegenwoordiging van de hogescholen hierin vast. Dit panel geeft een advies over de investeringsvoorstellen. In het bijzonder onderzoekt het panel of er geen mogelijkheid / noden zijn die verantwoorden om een initiatief dat wordt voorgedragen door een associatie te verruimen tot een instellings- of associatieoverschrijdende samenwerking of er derden (bedrijven, onderzoekscentra, ) bij te betrekken. De instellingen krijgen de mogelijkheid op basis van suggesties van het beoordelingspanel hun voorstel aan te passen; - de raad van bestuur van de Herculesstichting neemt de eindbeslissing op basis van het advies van het beoordelingspanel en de reacties en verbetervoorstellen van de instelling op aanbevelingen van dit panel.
Financieringspercentages Het onderscheid tussen de categorie 1 en de categorie 2 aanvragen bestaat, naast de kostprijs, in verschillen in de toegekende steunpercentages.
De geselecteerde voorstellen uit categorie 1 ontvangen een subsidiering van 100 % van de subsidiabele kosten.
Voor de categorie 2 voorstellen bedraagt deze 70 %. Dit percentage wordt verhoogd tot : - 90 % als het voorstel uitgaat van een onderzoeksgroep of - groepen uit meer dan één universiteit of hogeschool en in het aanvraagdossier wordt aangetoond dat alle aanvragers ten minste de helft dragen van het bedrag dat zij zouden moeten betalen, mocht de resterende 10 % van de subsidiabele kosten naar evenredigheid worden verdeeld. Hiermee wordt benadrukt dat er van alle aanvragers een daadwerkelijke inbreng en engagement moet zijn en dat het niet gaat om een formele constructie; - 100 % als ten minste 25 % van de in aanmerking komende kosten ten laste worden genomen door een andere instantie dan een universiteit of een hogeschool.
Deze werkwijze is ingegeven door verschillen in de omvang van de investering zelf. Alhoewel de uitrusting onder categorie 1 duidelijk valt onder het kenmerk middelzwaar, gaat het vaak om courante instrumenten in de brede zin waarover een onderzoeksgroep moet beschikken om competitief onderzoek te doen en die binnen deze groep intensief worden gebruikt. Een structurele regeling voor gebruik door derden is in de grote meerderheid van de gevallen niet aan de orde en zou - gelet op de relatief beperkte investering - leiden tot een onverantwoord zware overhead.
Voor categorie 2 is de omvang van de investering reeds zo groot dat zorgvuldig dient te worden onderzocht of één onderzoeksgroep alleen wel optimaal deze infrastructuur gebruikt. Om samenwerking te stimuleren wordt een dubbel mechanisme voorzien. Indien onderzoekers bij het uitwerken van hun voorstel dit reeds niet hebben gedaan, dienen de associaties in de schoot van de Herculesstichting te overleggen over mogelijkheden tot samenwerking. Ook zullen vertegenwoordigers van ondermeer het bedrijfsleven hierbij betrokken worden om te onderzoeken of samenwerking met derden mogelijk is. In het eerste geval wordt het steunpercentage verhoogd tot 90 % en in het ander geval financiert de Herculesstichting alle subsidiable kosten die ten laste vallen van de universiteiten of de hogescholen.
Zware infrastructuur - Categorie 3 Categorie 3 heeft betrekking op zware onderzoeksinfrastructuur waarvan de mogelijkheden en de noden in vele gevallen één enkele instelling te boven gaan.
De werkwijze voor de subsidiëring van zware onderzoeksinfrastructuur verschilt grondig van deze die wordt gevolgd voor de middelzware uitrusting waarvoor alleen universiteiten en hogescholen aanvragen kunnen indienen en waarvoor elke associatie over een vooraf bepaalde jaarlijkse enveloppe beschikt.
Aanvragers Om competitief te blijven hebben de strategische onderzoekscentra en de instellingen voor postinitieel onderwijs, zoals de hogeronderwijsinstellingen, nood aan zware uitrusting. De financiering hiervan is vaak niet mogelijk met eigen middelen of op onderzoekscontracten. In het besluit wordt daarom voorzien dat zowel de strategische onderzoekscentra als de instellingen voor postinitieel onderwijs kunnen optreden als (mede)aanvrager.
Voor de toekenning van de middelen voor zware infrastructuur geldt een open competitie tussen verschillende actoren. Naast de universiteiten en de hogescholen kunnen de strategische onderzoekscentra en de instellingen voor postinitieel onderwijs aanvragen indienen.
Categorie 3 is zo omvangrijk dat een consortium de meest aangewezen formule is voor het aanvragen en beheren ervan. Belangrijk is hierbij dat maximaal wordt gestreefd naar samenwerking met de industrie om de bijdrage aan de Vlaamse innovatiecapaciteit zo krachtig mogelijk te maken. Het besluit voorziet dan ook dat ondernemingen, maar ook andere wetenschappelijke instellingen als medeaanvrager kunnen optreden.
De aanvragen worden ingediend door de onderzoeksgroepen. De onderzoeksgroepen dienen aan te tonen dat ze behoorlijk gemandateerd zijn door het bestuur van een betrokken instelling.
Financieringspercentages Voor de financieringspercentages van categorie 3 geldt dezelfde regel als voor categorie 2, met dien verstande dat ook strategische onderzoekscentra en de instellingen voor postinitieel onderwijs in aanmerking komen voor steun.
Selectieprocedure De oproepen voor het indienen van subsidieaanvragen voor categorie 3 worden georganiseerd door de Herculesstichting.
De evaluatie van de ingediende voorstellen verloopt in twee stappen : Wetenschappelijke evaluatie van ingediende voorstellen In een eerste stap worden de aanvragen voorgelegd aan een in te stellen wetenschappelijke adviescommissie (« Hercules Science »). De minister bevoegd voor het wetenschaps- en innovatiebeleid, stelt de leden van deze commissie aan uit een dubbeltal dat wordt voorgedragen door de Herculesstichting. De leden dienen in hun domein een internationale erkenning te genieten. Ten hoogste 1/3 de leden mag op het ogenblik van de aanstelling in België werkzaam zijn. Bovendien dient minstens één lid uit de industriële sector te komen.
De Commissie Hercules-Science beoordeelt de wetenschappelijke kwaliteit van de aanvragen. Deze samenstelling verzekert enerzijds dat de nodige kennis over het Vlaams wetenschaps- en innovatiebestel in de schoot van de commissie aanwezig is en waarborgt anderzijds de nodige afstandelijkheid die bij de beoordeling van zulke zware investeringen onmisbaar is. Bij de samenstelling dient erover gewaakt te worden dat personen met een brede visie op de domeinspecifieke ontwikkeling van de wetenschap en technologie worden aangeduid zodanig dat commissie alle relevante domeinen afdekt. Voor gedetailleerde analyse van voorstellen kan de Commissie Hercules-Science bij de voorbereiding van haar adviezen beroep doen op vooraanstaande deskundigen uit het specifiek vakgebied of vakgebieden waarop de aanvraag betrekking heeft.
De Commissie Hercules-Science beoordeelt de wetenschappelijke kwaliteit van de aanvragen aan de hand van de volgende criteria : 1° de wetenschappelijke kwaliteit en relevantie van het door middel van de onderzoeksinfrastructuur uit te voeren onderzoeksprogramma;2° het belang van de onderzoeksinfrastructuur voor het onderzoek binnen de betrokken wetenschappelijke discipline;3° het innoverend karakter van het door middel van de onderzoeksinfrastructuur uit te voeren onderzoeksprogramma;4° de mate waarin de onderzoeksinfrastructuur als logistiek knooppunt een grote reeks nieuwe projecten kan genereren;5° het technologisch vernieuwend karakter van de onderzoeksinfrastructuur;6° in geval de onderzoeksinfrastructuur moet worden geconstrueerd : de technische haalbaarheid van de onderzoeksinfrastructuur;7° de kwaliteit en de competentie van de betrokken onderzoeksgroep of -groepen, de wetenschappelijke positie van de betrokken onderzoeksgroep of -groepen in internationale context, alsook de betrokkenheid bij het beleid van internationale onderzoeksinfrastructuren;8° de mate waarin het voorstel kan worden ingepast in het strategische onderzoeksbeleid van de betrokken instelling of instellingen;9° de mate waarin de investering in de onderzoeksinfrastructuur bijdraagt tot de versteviging van de Vlaamse of de regionale positie op het betreffende onderzoeksdomein;10° de mate waarin het voorstel gealigneerd is op zowel binnen- als buitenlandse initiatieven en infrastructuren binnen het betreffende onderzoeksdomein;11° voor zover relevant, de toegankelijkheid van de onderzoeksinfrastructuur voor onderzoekers van buiten de onthaalinstelling, alsook de kwaliteit van de toegangsregeling. De commissie rangschikt de excellent bevonden aanvragen.
Financieel, technische en maatschappelijke evaluatie van ingediende voorstellen In een tweede stap worden de op wetenschappelijke basis excellent beoordeelde aanvragen voor advies voorgelegd aan een in te stellen commissie die instaat voor een financiële beoordeling van de voorgestelde investeringsplannen (Commissie « Hercules Invest »). Deze commissie wordt samengesteld uit personen voorgedragen door de Herculesstichting, het departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) en de Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV) en wordt aangesteld door de minister bevoegd voor het wetenschaps- en innovatiebeleid. Leden van de raad van bestuur of het management van de Herculesstichting kunnen niet zetelen in de Commissie Hercules-Invest.
Tevens onderzoekt de Commissie Hercules-Invest of er zich geen mogelijkheden of noden aandienen voor een (sterkere) samenwerking tussen de instellingen die voor financiering in aanmerking komen of als medevrager kunnen optreden, maar ook met derden zowel in Vlaanderen als daarbuiten. Bijzondere aandacht dient hierbij te worden besteed aan mogelijkheden voor samenwerking met het bedrijfsleven.
De Hercules Invest-commissie zal op basis van concrete dossiers aanbevelingen formuleren om creatieve vormen van samenwerking te stimuleren. De volgende aankoopopties worden beschouwd : - Klassieke aankoop : in de meeste gevallen zal de onderzoeksinfrastructuur door de onderzoeksinstelling (onthaalinstelling) worden aangekocht. Belangrijk is dat voor grote investeringsuitgaven risico's verbonden aan de aankoop, alsook het gebruik ervan, worden ingeschat en zoveel mogelijk worden ingedekt.
Dit is nodig om te vermijden dat de instelling met onverwachte kosten wordt geconfronteerd waarvoor zij niet de nodige middelen heeft en waardoor deze dure onderzoeksapparatuur niet meer optimaal kan worden ingezet. Belangrijke elementen voor de indekking van risico's omvatten onder meer de vaste prijs, de onderhoudscontracten en de garantieperiode. De financiering zal in dit geval enerzijds gebeuren bij aankoop of levering voor wat betreft de investeringskost, en anderzijds via jaarlijkse financiering voor wat betreft garantie en onderhoud en dit gedurende de verwachte/vereiste afschrijfperiode (meestal 5 à 7 jaar). - Operationele leasing of renting : in deze gevallen wordt de apparatuur niet aangekocht maar geleast. De kosten en risico's verbonden aan de apparatuur (onderhoud, herstellingen, verzekering,...) liggen in dit geval bij de leasinggever. De onderzoeksinstelling betaalt een vaste maandelijkse (of jaarlijkse) vergoeding waar alle kosten zijn inbegrepen (8). Op het einde van de periode kan een aankoopoptie voorzien worden die toelaat de apparatuur te kopen aan bijv. de verwachte restwaarde. Deze formule heeft als voordeel dat samen met de gespreide financiering een aantal risico's verbonden aan het bezitten van de apparatuur worden overgedragen. De financiering zal in dit geval jaarlijks gebeuren als een percentage van de jaarlijks verschuldigde lease-vergoeding op voorwaarde dat de apparatuur beschikbaar en operationeel is en gebruikt wordt voor onderzoek zoals oorspronkelijk vooropgesteld.
Deze vorm van aankoop kan in bepaalde gevallen opportuun zijn : - wanneer de investeringswaarde te groot is (ofwel omdat de onderzoeksinstelling voor haar deel niet over voldoende middelen beschikt, ofwel omdat vanuit het Herculesmechanisme onvoldoende middelen beschikbaar zijn); - wanneer de duurtijd dat de apparatuur waardevol is voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, korter is dan de economische levensduur van de apparatuur. - Publiek-private samenwerking (PPS) : dit is een zeer ruim begrip en tal van vormen van PPS bestaan. Op basis van een korte analyse van dossiers in voorbereiding kunnen twee vormen van PPS vooropgesteld worden : Design, Build, Finance and Maintain (DBFM) en Co-development : - DBFM : in dit scenario zoekt men een of meer private partijen die samen de volledige verantwoordelijkheid opnemen voor het ter beschikking stellen van de onderzoeksinfrastructuur gedurende een lange periode. Samen zullen zij instaan voor het ontwerp, de bouw, het onderhoud en de financiering van de investeringskosten. Ze worden vergoed op basis van de geleverde prestaties, waarbij duidelijke prestatievereisten op voorhand worden vastgelegd en bij de vergoeding straffen en boni in rekening worden gebracht in functie van de geleverde dienst. Uitgebreide praktijkervaring leert dat deze vorm van PPS de beste mogelijkheid biedt tot meerwaarde voor projecten waarvan de investeringswaarde voldoende groot is, waar een significante onderhoud- en/of dienstencomponent in zit, waar de dienstverlening op een doelmatige manier via outputspecificaties kan worden vastgelegd, en waar aanzienlijk voordeel kan gehaald worden uit de optimalisatie van de totale levenscycluskost. Toegepast op onderzoeksinfrastructuur zal deze vorm van PPS dus maar in een beperkt aantal situaties tot meerwaarde leiden. De opportuniteit ervan zal project per project worden onderzocht. De subsidiëring van DBFM-projecten zal jaarlijks gebeuren als een percentage van de betaling voor de geleverde dienst. - Co-development : in sommige gevallen is de gewenste infrastructuur zo vernieuwend of vooruitstrevend dat er nog een belangrijk stuk onderzoek dient te gebeuren. Een samenwerkingsverband voor de gemeenschappelijke ontwikkeling van de apparatuur kan in dit geval onderzocht worden en biedt vaak mogelijkheden voor een win-win. De private partner heeft toegang tot de expertise en onderzoekscapaciteit van de instelling, kan een eerste referentie opbouwen en kan de opgedane ervaring en kennis later verder valoriseren en zo een competitief voordeel opbouwen. De instelling heeft de mogelijkheid als eerste over deze zeer vooruitstrevende apparatuur te beschikken, kan haar ervaring en kennis valoriseren in de onderhandeling voor de aanschaf van de apparatuur, en heeft in sommige gevallen de mogelijkheid inkomsten te genereren uit bepaalde intellectuele eigendomsrechten.
Belangrijk is dat in dit geval de samenwerking contractueel wordt vastgelegd in een formeel samenwerkingsakkoord waarin de doelstellingen en belangen van alle partijen duidelijk geïdentificeerd zijn en de gezamenlijke investering van middelen duidelijk en op verifieerbare wijze wordt vastgelegd. Deze middelen kunnen zowel betrekking hebben op geld, infrastructuur en op mensen, als op immateriële activa zoals kennis, technologie, expertise en informatie.
De subsidiëring voor de investering zal hier gespreid worden over de periode dat de ontwikkeling gebeurt en wordt best gekoppeld aan bepaalde mijlpalen. Voor de kosten verbonden aan gebruik na oplevering (garantie, onderhoud, gealloceerd personeel) zal dit jaarlijks gebeuren gedurende de periode dat de apparatuur voor toponderzoek kan worden aangewend.
Beslissing De Raad van bestuur van de Herculesstichting neemt een eindbeslissing waarbij slechts de lijst van de door de Commissie Hercules-Science excellent bevonden aanvragen kan worden bekrachtigd of afgewezen. Bij afwijzing worden de Commissie Hercules-Science en de Commissie Hercules-Invest opnieuw bevraagd, desgevallend met uitdrukkelijke opgave van de elementen die volgens de raad van bestuur nader moeten worden onderzocht.
Indien de Commissie Hercules-Invest omtrent een aanvraagdossier een aanbeveling heeft geformuleerd, kan de raad van bestuur van de Herculesstichting : - de aanbeveling verwerpen, waarop het dossier wordt goedgekeurd; - de aanbeveling geheel of ten dele aanvaarden, en wordt het dossier goedgekeurd, met dien verstande dat de door de raad van bestuur opgelegde voorwaarden op het vlak van financiering of samenwerking gelden als subsidiëringsvoorwaarden; - de aanbeveling geheel of ten dele aanvaarden, waarbij het dossier slechts wordt goedgekeurd indien aan de raad van bestuur de nodige remediëringen worden voorgelegd binnen een door de raad van bestuur bepaalde termijn. 3.3.4. Financiering van (middel)zware onderzoeksinfrastructuur De Herculesstichting ontvangt vanuit de Vlaamse begroting jaarlijks een dotatie voor de financiering van middelzware en zware onderzoeksinfrastructuur. Voor het opstartjaar 2007 is een bedrag van 5 miljoen euro in de Vlaamse begroting ingeschreven. In het kader van de meerjarenbegroting waarin voor de volgende jaren een belangrijke stijging van de overheidmiddelen voor onderzoek en innovatie is voorzien, zal de dotatie aan de Herculesstichting worden verhoogd.
Voor 2008 is een structurele financiering voor middelzware en zware onderzoeksinfrastructuur voorzien van 15 miljoen euro. 3.3.5. Eigendomsrechten Het besluit bepaalt inzake (midddel)zware onderzoeksinfrastructuur dat de aangekochte apparatuur beheerd moet worden door een aanwijsbare onthaalinstelling (die over een zakelijk recht (eigendom, mede-eigendom, vruchtgebruik,) dient te beschikken) en die ook de verantwoordelijkheid heeft over het optimale gebruik van de infrastructuur. 3.3.6. Evaluatie van het initiatief Voorliggend besluit regelt eveneens de beleidsmatige evaluatie van het Herculesmechanisme. Om de vijf jaar zal een panel van onafhankelijke deskundigen de werking en de impact ervan beoordelen in termen van wetenschappelijke, economische en maatschappelijke valorisatie.
De eerste evaluatie die in de loop van 2012 wordt uitgevoerd dient minstens betrekking te hebben op volgende punten : - Wat is de opbrengst van de investering, gemeten onder meer aan de hand van wetenschappelijke doorbraken, toppublicaties, valorisatieresultaten en verworven industriële contracten ? - Wat is de effectiviteit van de investering, waarbij in dossier ingediend door een samenwerkingsverband bijzondere aandacht wordt besteed aan de sterkte van de samenwerking ? - Wat is de gebruiksintensiteit van de goedgekeurde onderzoeksinfrastructuur en wat is de verhouding van de gebruiksintensiteit tot de totale gebruikskost ? - Wat is de toegankelijkheid van de infrastructuur voor de onderzoekers? Hierbij wordt gekeken naar de bezettingsgraad van de infrastructuur. Wat is het aandeel van het gebruik door onderzoekers uit de onthaalinstelling en wat is het gebruik door externen (andere universiteiten, hogescholen, onderzoeksinstellingen, industrie) ? - Wat is de internationale betekenis van de investering in de goedgekeurde onderzoeksinfrastructuur ? In welke mate wordt de onderzoeksinfrastructuur ingezet in internationale onderzoeksprogramma's ? - Wat is het instellings- en associatieoverschrijdende karakter van de goedgekeurde voorstellen ? Welk is het percentage van de goedgekeurde aanvragen dat gezamenlijk wordt gefinancierd en welk is het percentage van de goedgekeurde aanvragen waarbij een significant gedeelte van de gebruikstijd wordt ingenomen door derden buiten de onthaalinstelling ? Hierbij zal bijzondere aandacht worden besteed aan het aandeel in het gebruik vanuit de industrie. - Wat is de inbreng van derden, in het bijzonder de industrie en buitenlandse actoren ? Waar relevant voor beoordeling, zal aan de onthaalinstellingen opdracht worden gegeven de nodige gegevens in logboeken bij te houden.
In het kader van de evaluatie zullen deze gegevens ter beschikking worden gesteld van de deskundigen. Aan deze deskundigen zal eveneens worden gevraagd voorstellen te doen m.b.t. mogelijke bijstellingen aan het financieringsmechanisme teneinde de doelmatigheid en efficiëntie ervan te verbeteren. 3.4. Opmerkingen inzake staatssteun Het Herculesmechanisme is uiteraard verenigbaar met de Europeesrechtelijke regelingen inzake staatssteun, indien de steun verleend wordt aan non profit-instellingen.
Indien ondernemingen participeren aan een gesubsidieerd initiatief (zie inzonderheid art. 20 van het ontwerpbesluit), dient gewezen te worden op de Europese Kaderregeling O&O&I aangaande samenwerkingsprojecten tussen ondernemingen en onderzoeksorganisaties.
Voornoemde regeling bepaalt dat slechts indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, geen sprake is van (indirecte) staatssteun aan de betrokken ondernemingen : a) de deelnemende ondernemingen dragen de volledige kosten van het project, b) de resultaten waaraan geen intellectuele-eigendomsrechten kunnen worden ontleend, mogen ruim worden verspreid en eventuele intellectuele-eigendomsrechten op de O&O&I-resultaten die uit de activiteiten van de onderzoeksorganisatie voortvloeien, worden volledig aan de onderzoeksorganisatie toegekend, c) de onderzoeksorganisatie ontvangt van de deelnemende ondernemingen een vergoeding die overeenstemt met de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die voorvloeien uit de door de onderzoeksorganisatie in het kader van het project uitgevoerde activiteit en die worden overgedragen aan de deelnemende ondernemingen.Eventuele bijdragen van de deelnemende ondernemingen in de kosten van de onderzoeksorganisatie worden op deze compensatie in mindering gebracht.
De Herculesstichting zal er op toezien dat de overeenkomsten in de schoot van de consortia aan ten minste één van deze voorwaarden voldoen. 4. Specifieke investeringen in zware onderzoeksinfrastructuur De minister bevoegd voor het wetenschaps- en innovatiebeleid wint het advies in van de Commissie Hercules-Science over : - aanvragen voor het creëren van toegangsmogelijkheden tot onderzoeksinfrastructuren die omwille van de kostprijs of de beperkte kritische massa van de onderzoeksgemeenschap niet in Vlaanderen zelf kunnen worden uitgebouwd, maar elders beschikbaar zijn (bijv.CERN, ESRF,...). - de directe Vlaamse deelname (vb. via co-financiering) aan initiatieven voor de ontwikkeling van nieuwe zware onderzoeksinfrastructuur die a priori slechts in een internationale, bilaterale of multilaterale context kan worden gefinancierd.
Gelet op haar samenstelling en prestige is deze commissie bijzonder goed geplaatst om vertrekkend van de kenmerken van het Vlaams wetenschaps- en innovatiebestel en de potentiële impact van de voorstellen hierop, een advies te formuleren. 5. Financiering Ten behoeve van de Herculesstichting voor de financiering van middelzware en zware onderzoeksuitrusting wordt vanaf het begrotingsjaar 2007 een nieuwe basisallocatie ingeschreven. Artikel VI.9.10 van het Aanvullingsdecreet bepaalt dat 2/3 van deze middelen bestemd zijn voor middelzware en 1/3 voor zware uitrusting.
De Vlaamse Regering kan jaarlijks beslissen op grond van objectief vastgestelde noodwendigheden hiervan af te wijken.
Dit artikel voorziet ook hoe de Herculesstichting dient om te gaan met bedragen die in bepaald jaar niet worden aangewend : naast de overdracht met behoud van bestemming naar het volgend jaar, kan dit bedrag ook geheel of gedeeltelijk worden toegewezen aan door de Vlaamse Regering aan te wijzen investeringsinitiatieven. Zoals bepaald in artikel 8 van voorliggend besluit kan een associatie het niet bestede gedeelte van de middelen voor middelzware uitrusting die haar in een begrotingsjaar wordt toegekend, met behoud van bestemming overdragen naar een volgend jaar. (1) Op basis van de jaarverslagen 2003 van de universiteiten kunnen we afleiden dat dit ongeveer 30 % bedraagt van de totale bestedingen aan onderzoeksinfrastructuur binnen de universiteiten (incl.de FWO-middelen). (2) Deze financiering omvat enkel een bijdrage tot de aanschaf van de infrastructuur.(3) 72 voorstellen werden ingediend, waarvan er slechts 20 voor financiering konden worden geselecteerd en waarbij 10 voorstellen in reserve werden geplaatst.(4) In Nederland verloopt de financiering voor zware onderzoeksinfrastructuur via de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).Voor de periode 2005-2006 beschikt NWO over twee investeringsprogramma's : het NWO-middelgroot' programma voor investeringsaanvragen met een bijdrage tussen 110 KEUR en 900 KEUR met een totaal budget over de 2 jaar van 20 MEUR en het NWO-groot' programma voor investeringen hoger dan 900 KEUR met een totale budgettaire omvang van 18,5 MEUR voor de 2 jaar. (5) In dit verband kan worden verwezen naar het succes van IMEC. Dankzij voortdurende grote investeringen in clean room faciliteiten is IMEC uitgegroeid tot Europa's grootste onafhankelijke laboratorium voor micro- en nano-elektronica. Hierbij dient opgemerkt dat dergelijke investeringen gebeuren met een belangrijke participatie van de private sector. (6) Hier kunnen we verwijzen naar het initiatief van de 'bio-incubator' aan het VIB.De bio-incubator biedt de nodige infrastructuur om jonge, groeiende biotechnologiebedrijven in staat te stellen om het vertaaltraject van onderzoeksresultaten naar commercialisering qua tijd en kosten te reduceren. (7) De beslissing over deze procedure werd door het Bureau van het FWO-Vlaanderen genomen op 13/10/2005.(8) Operationele leasing of renting mag niet verward worden met financiële leasing of huurkoop.In beide laatste gevallen wordt de instelling van bij de aanvang eigenlijk economisch (niet noodzakelijk juridisch) eigenaar van de onderzoeksapparatuur zodat wanneer de instelling tot de sector overheid behoort, de totale investeringswaarde meteen een impact heeft op het vorderingensaldo.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de subsidiëring van de onderzoeks- en innovatie-infrastructuur in Vlaanderen.
Brussel, 26 oktober 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel P. CEYSENS