gepubliceerd op 29 juli 2021
Wet houdende tijdelijke ondersteunings- maatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie
18 JULI 2021. - Wet houdende tijdelijke ondersteunings- maatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie (1)
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - ALGEMENE BEPALING
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
TITEL 2. - FINANCIEN HOOFDSTUK 1. - MONDMASKERS EN HYDROALCOHOLISCHE GELS
Art. 2.Artikel 1ter van koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van goederen en diensten bij die tarieven, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 1 december 1995, hersteld bij het koninklijk besluit van 5 mei 2020, vervangen bij de wet van 20 december 2020 en gewijzigd bij de wet van 2 april 2021, wordt vervangen als volgt: "
Art. 1ter.In afwijking van artikel 1, eerste lid, zijn vanaf 1 juli 2021 tot en met 30 september 2021 onderworpen aan het verlaagd tarief van 6 pct., de leveringen, de intracommunautaire verwervingen en de invoer van de hiernavolgende beschermingsmiddelen: 1° mondmaskers bedoeld onder de GN-codes 4818 90 10, 4818 90 90, 6307 90 93, 6307 90 95, 9020 00 10 90, 9020 00 90 99; 2° hydroalcoholische gels voor de handen bedoeld onder de GN-codes 2207 20 00, 3808 94 10, 3808 94 20 en 3808 94 90.". HOOFDSTUK 2. - VERLENGING VAN DE NOTARIELE VOLMACHTEN
Art. 3.In afwijking van artikel 11, tweede lid, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, zijn de notariële volmachten verleden van 1 juli 2021 tot 30 september 2021 vrijgesteld van het registratierecht, wanneer de instrumenterende ambtenaar ervoor geen ereloon, vacaties of kosten vraagt en voor zover deze volmacht uitsluitend effect sorteert tot 30 september 2021.
In afwijking van artikel 23 van de wet van 29 mei 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, van artikel 22 van de wet van 15 juli 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie (CORONA III), van artikel 18 van de wet van 20 december 2020 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie en van artikel 8 van de wet van 2 april 2021 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, blijft het voordeel van de vrijstelling behouden voor de volmachten verleden van 13 maart 2020 tot 30 juni 2021 wanneer de volmacht ten laatste op 30 september 2021 wordt gebruikt.
Art. 4.In afwijking van artikel 3 van het Wetboek diverse rechten en taksen, zijn de notariële volmachten verleden van 1 juli 2021 tot 30 september 2021 vrijgesteld van het recht op geschriften wanneer de instrumenterende ambtenaar ervoor geen ereloon, vacaties of kosten vraagt en voor zover deze volmacht uitsluitend effect sorteert tot 30 september 2021.
In afwijking van artikel 26, 1°, van de wet van 29 mei 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, van artikel 25 van de wet van 15 juli 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie (CORONA III), van artikel 19 van de wet van 20 december 2020 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie en van artikel 9 van de wet van 2 april 2021 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, blijft het voordeel van de vrijstelling behouden voor de volmachten verleden van 13 maart 2020 tot 30 juni 2021 wanneer de volmacht ten laatste op 30 september 2021 wordt gebruikt. HOOFDSTUK 3. - NETTO OVERUREN BIJ DE WERKGEVERS DIE TOT DE CRUCIALE SECTOREN BEHOREN
Art. 5.In artikel 15, eerste lid, van de wet van 20 december 2020 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, gewijzigd bij de wet van 2 april 2021, worden in de bepaling onder 2° de woorden "30 juni 2021" vervangen door de woorden "30 september 2021". HOOFDSTUK 4. - UITBREIDING VAN DE MOGELIJKHEDEN TOT STUDENTENARBEID DOOR DE GEPRESTEERDE UREN TE NEUTRALISEREN
Art. 6.In artikel 16, § 3, van de wet van 29 mei 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, gewijzigd bij de wetten van 20 december 2020 en 2 april 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "en in het derde kwartaal van 2021" ingevoegd tussen de woorden "in het tweede kwartaal van 2020" en de woorden "gepresteerde uren studentenarbeid";2° in het tweede lid worden de woorden "artikel 33" vervangen door de woorden "artikel 35". HOOFDSTUK 5. - BELASTINGVOORDEEL VOOR DE KWIJTSCHELDING VAN DE HUUR Afdeling 1. - Personenbelasting en belasting niet-inwoners/natuurlijke
personen
Art. 7.§ 1. Er wordt een belastingvermindering verleend aan Rijksinwoners en in artikel 227, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, bedoelde niet-inwoners die een in België gelegen gebouwd onroerend goed waarvan zij eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter, opstalhouder of bezitter zijn, al dan niet in het kader van hun beroepswerkzaamheid, verhuren aan een onderneming die in de maanden juni, juli, augustus of september 2021 minstens één dag tijdens iedere maand waarvoor op de vermindering aanspraak wordt gemaakt, verplicht heeft moeten sluiten in het kader van de COVID-19-pandemie, en de huurprijs en de huurvoordelen voor het voor de ondernemingsactiviteit aangewende gedeelte van dat onroerend goed voor één of voor meerdere van de voormelde maanden waarin de onderneming telkens minstens één dag verplicht heeft moeten sluiten, geheel of gedeeltelijk kwijtschelden.
Voor de toepassing van dit artikel wordt het tegen vergoeding ter beschikking stellen van een gebouwd onroerend goed gelijkgesteld met verhuur. De vergoeding wordt desgevallend gelijkgesteld met de huurprijs.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder huurvoordelen verstaan, de regelmatig weerkerende geldelijke lasten waarvan in de huurovereenkomst is bepaald dat ze door de huurder ten voordele van de verhuurder moeten worden gedragen.
Wanneer de huurprijs en de huurvoordelen niet per maand worden betaald, worden de huurprijs en de huurvoordelen die betrekking hebben op de maand juni, juli, augustus of september 2021 pro rata temporis bepaald.
Wanneer het onroerend goed door de huurder niet uitsluitend voor zijn eigen ondernemingsactiviteit wordt aangewend en de huurprijs niet in de huurovereenkomst is opgesplitst over het voor de eigen ondernemingsactiviteit en het niet voor de eigen ondernemingsactiviteit aangewend gedeelte, worden de huurprijs en de huurvoordelen die betrekking hebben op het voor de eigen ondernemingsactiviteit aangewend gedeelte bepaald door de huurprijs en de huurvoordelen voor het onroerend goed te vermenigvuldigen met het aandeel van de oppervlakte van het voor de eigen ondernemingsactiviteit aangewend gedeelte van het onroerend goed in de totale oppervlakte van het onroerend goed.
Voor de toepassing van dit artikel wordt het gedeelte van het onroerend goed dat ter beschikking wordt gesteld van een derde niet beschouwd als een voor de eigen ondernemingsactiviteit aangewend gedeelte van het onroerend goed. § 2. De in paragraaf 1 vermelde belastingvermindering kan enkel worden verleend wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan: 1° de huurder: a) is voor de periode waarvoor de huurprijs en de huurvoordelen worden kwijtgescholden een zelfstandige die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent in hoofdberoep, een vennootschap die wordt aangemerkt als kleine vennootschap op grond van artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, of een vereniging die wordt aangemerkt als kleine vereniging op grond van artikel 1:28, §§ 1 tot 5, van hetzelfde Wetboek;b) is voor de periode waarvoor de huurprijs en de huurvoordelen worden kwijtgescholden volgens de Kruispuntbank voor ondernemingen actief als onderneming op het adres van het gehuurde onroerend goed;c) heeft de vestigingseenheid van zijn onderneming op het adres van het gehuurde onroerend goed in de maand of maanden waarvoor de huurprijs en huurvoordelen geheel of gedeeltelijk worden kwijtscholden telkens minstens één dag geheel of gedeeltelijk verplicht moeten sluiten ten gevolge van de maatregelen die vanaf 12 maart 2020 zijn genomen door de federale overheid in het kader van de COVID-19-pandemie.Verplichte sluitingen die als sanctie zijn opgelegd evenals verplichte sluitingen die beperkt zijn tot bepaalde uren van de dag, worden niet in aanmerking genomen; d) had voor de betrokken huurovereenkomst geen huurachterstallen op 12 maart 2020;e) kan op het moment van de kwijtschelding van de huurprijs en de huurvoordelen niet worden aangemerkt als een onderneming in moeilijkheden als omschreven in artikel 2, § 1, 4° /2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;2° de huurder is: a) wanneer het een natuurlijke persoon betreft, niet de echtgenoot in de zin van artikel 2, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek van de belas-tingplichtige-verhuurder of een andere persoon die deel uitmaakt van het gezin van de belastingplichtige-verhuurder, noch een kind, ascendent of zijverwant tot de tweede graad van de belastingplichtige-verhuurder, zijn echtgenoot of een andere persoon die deel uitmaakt van zijn gezin;b) wanneer het een vennootschap betreft, geen vennootschap: - waarin de belastingplichtige-verhuurder of een persoon bedoeld in de bepaling onder a), rechtstreeks of onrechtstreeks een in artikel 32, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, bedoelde bedrijfsleider is; - waarin de belastingplichtige-verhuurder of een persoon bedoeld in de bepaling onder a), als vaste vertegenwoordiger van een andere vennootschap een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of een gelijksoortige functie uitoefent; - die een aannemings- of lastgevingsovereenkomst heeft gesloten met een andere vennootschap waarvan de belastingplichtige-verhuurder of een persoon bedoeld in de bepaling onder a), aandeelhouder is, en waarbij die andere vennootschap er zich toe heeft verbonden om tegen vergoeding een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commerciële, financiële of technische aard op zich te nemen in de eerste vennootschap; - waarvan de belastingplichtige-verhuurder of een persoon bedoeld in de bepaling onder a), desgevallend samen, aandelen bezitten die 30 pct. of meer van het in artikel 2, § 1, 6°, a, van hetzelfde Wetboek, bedoelde kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen; 3° de kwijtschelding van de huurprijs en de huurvoordelen is: a) gebaseerd op het opschorten van de verplichting voor de huurder tot het betalen van het geheel of een gedeelte van de huurprijs en de huurvoordelen voor de maanden juni, juli, augustus of september 2021, of voor meerdere van die maanden;b) vrijwillig en definitief toegestaan door de belastingplichtige-verhuurder;c) vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst afgesloten tussen de belastingplichtige-verhuurder en de huurder die door de belas-tingplichtige-verhuurder uiterlijk op 15 november 2021 wordt bezorgd aan de dienst die wordt aangeduid door de administrateur-generaal van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit;4° in geval de huurprijs en de huurvoordelen voor het beroepsmatig aangewende gedeelte van het onroerend goed slechts gedeeltelijk wordt kwijtgescholden, moet een bedrag van minstens 40 pct.van de huurprijs en de huurvoordelen met betrekking tot de betrokken maand of maanden worden kwijtgescholden. § 3. Het bedrag van de kwijtgescholden huurprijs en huurvoordelen waarvoor een belastingvermindering kan worden verleend, kan niet meer bedragen dan 5 000 euro per maand per huurovereenkomst, noch meer bedragen dan 45 000 euro per belastingplichtige-verhuurder.
De in het eerste lid vermelde bedragen worden niet geïndexeerd overeenkomstig artikel 178 van hetzelfde Wetboek. § 4. De belastingvermindering wordt verleend voor het belastbare tijdperk waartoe de periode behoort waarvoor de huurprijs en de huurvoordelen worden kwijtgescholden.
Wanneer de periode waarvoor de huurprijs en de huurvoordelen worden kwijtgescholden, tot meer dan één belastbaar tijdperk behoort, gelden de in paragraaf 3, eerste lid, vermelde bedragen voor die belastbare tijdperken samen. § 5. De belastingvermindering is gelijk aan 30 pct. van het in aanmerking te nemen bedrag van de kwijtgescholden huurprijs en huurvoordelen.
In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 van hetzelfde Wetboek belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig datzelfde artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten. § 6. De belastingvermindering wordt aangerekend overeenkomstig artikel 178/1 van hetzelfde Wetboek, vóór de belastingverminderingen die niet in een belastingkrediet kunnen worden omgezet maar wel aanleiding kunnen geven tot een latere belastingheffing.
De belastingvermindering wordt in rekening gebracht om de in artikel 171, 5° en 6°, van hetzelfde Wetboek bedoelde gemiddelde aanslagvoeten te bepalen. Afdeling 2. - Vennootschapsbelasting en belasting
niet-inwoners/vennootschappen
Art. 8.§ 1. Er kan een belastingkrediet verrekend worden met de vennootschapsbelasting of met de belasting van niet-inwoners voor de in artikel 227, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vermelde niet-inwoners, indien de belastingplichtige een in België gelegen gebouwd onroerend goed waarvan hij eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter, opstalhouder of bezitter is aan een onderneming verhuurt die in de maanden juni, juli, augustus en september 2021 minstens één dag tijdens iedere maand waarvoor op de vermindering aanspraak wordt gemaakt, verplicht heeft moeten sluiten in het kader van de COVID-19-pandemie, en de huurprijs en de huurvoordelen voor het voor de ondernemingsactiviteit aangewende gedeelte van dat onroerend goed voor één of voor meerdere van de voormelde maanden waarin de onderneming verplicht telkens minstens één dag heeft moeten sluiten, geheel of gedeeltelijk kwijtscheldt.
Voor de toepassing van dit artikel wordt het tegen vergoeding ter beschikking stellen van een gebouwd onroerend goed gelijkgesteld met verhuur. De vergoeding wordt desgevallend gelijkgesteld met de huurprijs.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder huurvoordelen verstaan, de regelmatig weerkerende geldelijke lasten waarvan in de huurovereenkomst is bepaald dat ze door de huurder ten voordele van de verhuurder moeten worden gedragen.
Wanneer de huurprijs en de huurvoordelen niet per maand worden betaald, worden de huur en de huurvoordelen die betrekking hebben op de maand juni, juli, augustus of september 2021 pro rata temporis bepaald.
Wanneer het onroerend goed door de huurder niet uitsluitend voor zijn eigen ondernemingsactiviteit wordt aangewend en de huurprijs niet in de huurovereenkomst is opgesplitst over het voor de eigen ondernemingsactiviteit en het niet voor de eigen ondernemingsactiviteit aangewend gedeelte, worden de huurprijs en de huurvoordelen die betrekking hebben op het voor de eigen ondernemingsactiviteit aangewend gedeelte bepaald door de huurprijs en de huurvoordelen voor het onroerend goed te vermenigvuldigen met het aandeel van de oppervlakte van het voor de eigen ondernemingsactiviteit aangewend gedeelte van het onroerend goed in de totale oppervlakte van het onroerend goed.
Voor de toepassing van dit artikel wordt het gedeelte van het onroerend goed dat ter beschikking wordt gesteld van een derde niet beschouwd als een voor de eigen ondernemingsactiviteit aangewend gedeelte van het onroerend goed. § 2. Het in paragraaf 1 vermelde belastingkrediet kan enkel worden verleend wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan: 1° de huurder: a) is voor de periode waarvoor de huurprijs en de huurvoordelen worden kwijtgescholden een zelfstandige die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent in hoofdberoep, een vennootschap die wordt aangemerkt als kleine vennootschap op grond van artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, of een vereniging die wordt aangemerkt als kleine vereniging op grond van artikel 1:28, §§ 1 tot 5, van hetzelfde Wetboek;b) is voor de periode waarvoor de huurprijs en de huurvoordelen worden kwijtgescholden volgens de Kruispuntbank voor ondernemingen actief als onderneming op het adres van het gehuurde onroerend goed;c) heeft de vestigingseenheid van zijn onderneming op het adres van het gehuurde onroerend goed in de maand of maanden waarvoor de huurprijs en huurvoordelen geheel of gedeeltelijk worden kwijtscholden telkens minstens één dag geheel of gedeeltelijk verplicht moeten sluiten ten gevolge van de maatregelen die vanaf 12 maart 2020 zijn genomen door de federale overheid in het kader van de COVID-19-pandemie.Verplichte sluitingen die als sanctie zijn opgelegd evenals verplichte sluitingen die beperkt zijn tot bepaalde uren van de dag, worden niet in aanmerking genomen; d) had voor de betrokken huurovereenkomst geen huurachterstallen op 12 maart 2020;e) kan op het moment van de kwijtschelding van de huurprijs en de huurvoordelen niet worden aangemerkt als een onderneming in moeilijkheden als omschreven in artikel 2, § 1, 4° /2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;2° Wanneer de huurder een vennootschap is, mag het geen verbonden vennootschap zijn als bedoeld in artikel 1:20 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Wanneer de huurder een natuurlijke persoon is, mag deze zelf, noch zijn echtgenoot in de zin van artikel 2, § 1, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 of een andere persoon die deel uitmaakt zijn gezin, noch een van zijn kinderen, ascendenten of zijverwanten tot de tweede graad, of die van zijn echtgenoot of van een andere persoon die deel uitmaakt van zijn gezin: a) bij de belastingplichtige-verhuurder rechtstreeks of onrechtstreeks de in artikel 32, eerste lid, van het Wetboek van de inkomsten-belastingen 1992, bedoelde functie van bedrijfsleider uitoefenen;b) bij de belastingplichtige-verhuurder als vaste vertegenwoordiger van een andere vennootschap een opdracht als bestuurder, zaak-voerder, vereffenaar of gelijksoortige functie uitoefenen;c) alleen of desgevallend samen aandelen bezitten die 30 pct.of meer van het in artikel 2, § 1, 6°, a, van hetzelfde Wetboek, bedoelde kapitaal van de belastingplichtige-verhuurder vertegenwoordigen; d) aandeelhouder zijn van een vennootschap waarmee de belastingplichtige-verhuurder een aannemings- of lastgevingsovereenkomst heeft gesloten om tegen vergoeding een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commerciële, financiële of technische aard op zich te nemen bij de belastingplichtige-verhuurder.3° de kwijtschelding van de huurprijs en de huurvoordelen is: a) gebaseerd op het opschorten van de verplichting voor de huurder tot het betalen van het geheel of een gedeelte van de huurprijs en de huurvoordelen voor de maanden juni, juli, augustus of september 2021, of voor meerdere van die maanden;b) vrijwillig en definitief toegestaan door de belastingplichtige-verhuurder;c) vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst afgesloten tussen de belastingplichtige-verhuurder en de huurder die door de belas-tingplichtige-verhuurder uiterlijk op 15 november 2021 wordt bezorgd aan de dienst die wordt aangeduid door de administrateur-generaal van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit;4° in geval de huurprijs en de huurvoordelen voor het beroepsmatig aangewende gedeelte van het onroerend goed slechts gedeeltelijk wordt kwijtgescholden, moet een bedrag van minstens 40 pct.van de huurprijs en de huurvoordelen met betrekking tot de betrokken maand of maanden worden kwijtgescholden. § 3. Het bedrag van de kwijtgescholden huurprijs en huurvoordelen waarvoor een belastingkrediet kan worden verleend, kan niet meer bedragen dan 5 000 euro per maand per huurovereenkomst, noch meer bedragen dan 45 000 euro per belastingplichtige-verhuurder.
De in het eerste lid vermelde bedragen worden niet geïndexeerd overeenkomstig artikel 178 van hetzelfde Wetboek. § 4. Het belastingkrediet wordt verleend voor het belastbare tijdperk waartoe de periode behoort waarvoor de huurprijs en de huur-voordelen worden kwijtgescholden.
Wanneer de periode waarvoor de huurprijs en de huurvoordelen worden kwijtgescholden, tot meer dan één belastbaar tijdperk behoort, gelden de in paragraaf 3, eerste lid, vermelde bedragen voor die belastbare tijdperken samen. § 5. Het belastingkrediet is gelijk aan 30 pct. van het in aanmerking te nemen bedrag van de kwijtgescholden huurprijs en huurvoordelen.
Het belastingkrediet wordt volledig met de vennootschapsbelasting of met de belasting van niet-inwoners voor de in artikel 227, 2°, van hetzelfde Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vermelde niet-inwoners verrekend. Afdeling 3. - Antimisbruikbepaling
Art. 9.De bepalingen van de artikelen 7 en 8 van deze wet worden voor de toepassing van artikel 344, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 gelijkgesteld met een bepaling van dit Wetboek. Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 2 april 2021 houdende
tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie
Art. 10.In artikel 14, § 2, 2°, tweede lid, inleidende zin, van de wet van 2 april 2021 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, worden in de Franse tekst de woorden "celui-ci peut lui-même," vervangen door de woorden "celui-ci ne peut lui-même" en wordt het woord "soit" telkens vervangen door het woord "ni".
Art. 11.Artikel 15 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt: "
Art. 15.De bepalingen van de artikelen 13 en 14 van deze wet worden voor de toepassing van artikel 344, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 gelijkgesteld met een bepaling van dit Wetboek.". HOOFDSTUK 6. - VERLAGING VAN DE INTERESTEN ZOALS VASTGELEGD IN HET WETBOEK VAN DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE, DE WET VAN 5 MEI 1865 BETREFFENDE DE LENING TEGEN INTEREST, EN DE ALGEMENE WET VAN 18 JULI 1977 INZAKE DOUANE EN ACCIJNZEN
Art. 12.In de artikelen 19, 20, 21 en 22 van hoofdstuk 7 van titel 2 van de wet van 2 april 2021 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, worden de woorden "april, mei en juni 2021" telkens vervangen door de woorden "april, mei, juni, juli, augustus en september 2021". HOOFDSTUK 7. - TAX SHELTER VOOR AUDIOVISUELE WERKEN EN PODIUMKUNSTEN
Art. 13.In artikel 15, eerste en tweede lid, van de wet van 29 mei 2020 houdende diverse dringende fiscale bepalingen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, gewijzigd bij de wetten van 20 december 2020 en 2 april 2021, worden de woorden "30 juni 2021" telkens vervangen door de woorden "30 september 2021".
Art. 14.In artikel 14 van de wet van 20 december 2020 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, gewijzigd bij de wet van 2 april 2021, worden de woorden "30 juni 2021" telkens vervangen door de woorden "30 september 2021". HOOFDSTUK 8. - INWERKINGTREDING
Art. 15.Deze titel heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2021.
In afwijking van het eerste lid hebben de artikelen 6, 2°, 10 en 11 uitwerking met ingang van 1 april 2021.
In afwijking van het eerste lid hebben de artikelen 7 tot 9 uitwerking met ingang van 1 juni 2021.
TITEL 3. - SOCIALE BIJSTAND HOOFDSTUK 1. - WIJZIGING VAN HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 47 VAN 26 JUNI 2020 TOT UITVOERING VAN ARTIKEL 5, § 1, 3°, VAN DE WET VAN 27 MAART 2020 DIE MACHTIGING VERLEENT AAN DE KONING OM MAATREGELEN TE NEMEN IN DE STRIJD TEGEN DE VERSPREIDING VAN HET CORONAVIRUS COVID-19 (II), MET HET OOG OP HET TOEKENNEN VAN EEN TIJDELIJKE PREMIE AAN DE GERECHTIGDEN OP BEPAALDE SOCIALE BIJSTANDSUITKERINGEN
Art. 16.In artikel 1, van het koninklijk besluit nr. 47 van 26 juni 2020 tot uitvoering van artikel 5, § 1, 3° en 5°, van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II), met het oog op het toekennen van een tijdelijke premie aan de gerechtigden op bepaalde sociale bijstandsuitkeringen, bekrachtigd bij de wet van 24 december 2020, worden de woorden "twaalf opeenvolgende maanden" vervangen door de woorden "vijftien opeenvolgende maanden". HOOFDSTUK 2. - WIJZIGING VAN DE WET VAN 26 MEI 2002 BETREFFENDE HET RECHT OP MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE, MET HET OOG OP DE VERLENGING VAN DE TIJDELIJKE VERHOGING VAN HET TERUGBETALINGSPERCENTAGE VAN HET LEEFLOON DOOR DE STAAT TEN AANZIEN VAN DE OCMW'S IN HET KADER VAN COVID-19
Art. 17.In artikel 43/4 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "aanvraag is ingediend tussen 1 juni 2020 en 30 juni 2021" vervangen door de woorden "aanvraag is ingediend tussen 1 juni 2020 en 30 september 2021";2° in het tweede lid worden de woorden "tussen 1 juni 2020 en 30 juni 2021" vervangen door de woorden "tussen 1 juni 2020 en 30 september 2021". HOOFDSTUK 3. - WIJZIGING VAN DE WET VAN 26 MEI 2002 BETREFFENDE HET RECHT OP MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE, MET HET OOG DE TOELAGE VAN HET GEINDIVIDUALISEERDE PROJECT VOOR MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE
Art. 18.In artikel 43/2, § 5, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, ingevoegd bij wet van 2 april 2021, worden de woorden "tussen 1 april 2021 en 30 juni 2021" vervangen door de woorden "tussen 1 april 2021 en 30 september 2021".
TITEL 4. - PENSIOENEN ENIG HOOFDSTUK. - WIJZIGING VAN DE WET VAN 7 MEI 2020 BETREFFENDE UITZONDERLIJKE MAATREGELENIN HET KADER VAN DE COVID-19-PANDEMIE MET BETREKKING TOT PENSIOENEN, AANVULLENDE PENSIOENEN EN ANDERE AANVULLENDE VOORDELEN INZAKE SOCIALE ZEKERHEID
Art. 19.In artikel 14 van de wet van 7 mei 2020 houdende uitzonderlijke maatregelen in het kader van de COVID-19-pandemie met betrekking tot de pensioenen, de aanvullende pensioenen en andere aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden de woorden "30 juni 2021" telkens vervangen door "30 september 2021".
Art. 20.In artikel 16, § 1, derde lid, van dezelfde wet worden de woorden "30 juni 2021" vervangen door "30 september 2021".
Art. 21.In artikel 10, § 1, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden "31 december 2021" vervangen door "31 december 2022".
TITEL 5. - SOCIALE ZAKEN HOOFDSTUK 1. - TIJDELIJKE UITBREIDING VAN HET TOEPASSINGSGEBIED VAN DE WET VAN 3 JULI 2005 BETREFFENDE DE RECHTEN VAN VRIJWILLIGERS TOT DE ORGANISATIES DIE DOOR DE BEVOEGDE OVERHEID ZIJN ERKEND VOOR DE BIJSTAND AAN EN DE ZORG VOOR BEJAARDEN EN VOOR DE OPVANG EN DE HUISVESTING VAN BEJAARDEN IN DE PRIVATE COMMERCIELE SECTOR
Art. 22.§ 1. De definitie van de term "organisatie" zoals vermeld in artikel 3, 3°, van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers wordt uitgebreid tot de organisaties die niet als vereniging zonder winstoogmerk zijn opgericht en die door de bevoegde overheid zijn erkend voor de bijstand aan en de zorg voor bejaarden en voor de opvang en de huisvesting van bejaarden. § 2. De organisaties bedoeld in paragraaf 1 zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de voormelde wet van 3 juli 2005 voor de periodes waarin zij een werknemer die in tijdelijke werkloosheid wordt gesteld in de door hem uitgeoefende functie vervangen door een vrijwilliger.
Art. 23.Artikel 22 heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2021 en treedt buiten werking op 30 september 2021. HOOFDSTUK 2. - BETALINGSTERMIJNEN VOOR DE AAN DE RIJKSDIENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID VERSCHULDIGDE BIJDRAGEN VOOR HET DERDE KWARTAAL 2021
Art. 24.De werkgevers en de personen die hiermee worden gelijkgesteld bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, die ernstige economische moeilijkheden ondervinden ingevolge het coronavirus COVID-19 kunnen, vóór iedere gerechtelijke vervolging en elk ander voorafgaandelijk minnelijk afbetalingsplan, aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid om minnelijke afbetalingstermijnen verzoeken voor de door de werkgever aangegeven bijdragen voor het derde kwartaal 2021 en voor de tot 31 december 2021 vervallen rechtzettingen van bijdragen, met uitzondering van de door voormelde Rijksdienst ambtshalve vastgestelde bijdragen met betrekking tot het derde kwartaal van 2021 in toepassing van artikel 22 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, waarbij de bijdrageopslagen, de eventuele forfaitaire vergoedingen wegens het niet-nakomen van de verplichtingen inzake betaling van voorschotten en de verwijlintresten niet worden aangerekend wanneer en voor zover de vastgelegde betalingsmodaliteiten strikt worden nageleefd.
De minnelijke afbetalingstermijnen bedoeld in het eerste lid worden toegestaan volgens de voorwaarden en nadere regels vastgelegd krachtens artikel 40bis van voornoemde wet van 27 juni 1969.
Art. 25.De vaste vergoeding wegens het niet-nakomen van de verplichtingen inzake betaling van voorschotten bedoeld in artikel 54bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders is niet van toepassing voor het derde kwartaal 2021.
Art. 26.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de periode van de maatregel vastgesteld in artikel 24 en artikel 25, verlengen voor de aangegeven bijdragen voor het vierde kwartaal 2021 en de tot 31 maart 2022 vervallen rechtzettingen van bijdragen.
Art. 27.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2021.
TITEL 6. - DIVERSE ARBEIDSRECHTELIJKE MAATREGELEN HOOFDSTUK 1. - WIJZIGINGEN VAN DE WET VAN 20 DECEMBER 2020 HOUDENDE TIJDELIJKE ONDERSTEUNINGSMAATREGELEN TEN GEVOLGE VAN DE COVID-19-PANDEMIE
Art. 28.In artikel 52 van de wet van 20 december 2020 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, gewijzigd bij de wet van 2 april 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2 worden de woorden "voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021" telkenmale vervangen door de woorden "voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 september 2021";2° in paragraaf 3 worden de woorden "tijdens de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021" vervangen door de woorden "tijdens de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 september 2021";3° in paragraaf 4 worden de woorden "tijdens de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021" vervangen door de woorden "tijdens de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 september 2021".
Art. 29.In artikel 53 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, worden de woorden "8 december 2020" vervangen door de woorden "30 juni 2021";2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 30.In artikel 58, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 2 april 2021, worden de woorden "30 juni 2021" vervangen door de woorden "30 september 2021". HOOFDSTUK 2. - WIJZIGING VAN DE WET VAN 2 APRIL 2021 HOUDENDE TIJDELIJKE ONDERSTEUNINGSMAATREGELEN TEN GEVOLGE VAN DE COVID-19-PANDEMIE
Art. 31.In artikel 58 van de wet van 2 april 2021 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, wordt het tweede lid vervangen als volgt: "Hoofdstuk 2 van deze titel treedt buiten werking op 30 september 2021.". HOOFDSTUK 3. - WIJZIGING VAN DE WET VAN 23 OKTOBER 2020 TOT HET OPENSTELLEN VAN TIJDELIJKE WERKLOOSHEID OVERMACHT CORONA VOOR WERKNEMERS IN DE GEVALLEN WAARIN HET ONMOGELIJK IS VOOR HUN KIND OM NAAR HET KINDERDAGVERBLIJF, DE SCHOOL, OF HET CENTRUM VOOR OPVANG VOOR PERSONEN MET EEN HANDICAP TE GAAN
Art. 32.In artikel 3 van de wet van 23 oktober 2020 tot het openstellen van tijdelijke werkloosheid overmacht corona voor werknemers in de gevallen waarin het onmogelijk is voor hun kind om naar het kinderdagverblijf, de school, of het centrum voor opvang voor personen met een handicap te gaan, gewijzigd bij de wet van 20 december 2020 en de wet van 2 april 2021, worden de woorden "30 juni 2021" vervangen door de woorden "30 september 2021". HOOFDSTUK 4. - WIJZIGING VAN DE WET VAN 4 AUGUSTUS 1996 BETREFFENDE HET WELZIJN VAN DE WERKNEMERS BIJ DE UITVOERING VAN HUN WERK
Art. 33.In artikel 95 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, wordt het tweede lid vervangen als volgt: "De Hoge Raad geeft zijn advies binnen zes maanden nadat hem dit gevraagd is. De minister die het advies vraagt in het kader van artikel 4, § 1, vierde lid, kan deze termijn beperken, met inachtneming van een minimumtermijn van 14 kalenderdagen. In andere spoedeisende gevallen kan de minister die het advies vraagt, deze termijn beperken tot twee maanden. Zodra deze termijnen verstreken zijn, mag er aan voorbijgegaan worden.". HOOFDSTUK 5. - WIJZIGING VAN DE WET VAN 2 APRIL 2021 HOUDENDE TIJDELIJKE ONDERSTEUNINGSMAATREGELEN TEN GEVOLGE VAN DE COVID-19-PANDEMIE
Art. 34.In artikel 47 van de wet van 2 april 2021 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in de bepaling onder 1°, eerste lid, wordt het woord "juni" vervangen door het woord "september";b) in de bepaling onder 1° wordt het tweede lid vervangen door de volgende twee leden: "Om de vermindering te verkrijgen voor het tweede kwartaal 2021 mag de som van de tewerkstellingen van alle werknemers bij de werkgever tijdens het tweede kwartaal 2021 niet kleiner zijn dan in het eerste kwartaal 2021, waarbij deze tewerkstellingen worden berekend op basis van de µ(glob). Om de vermindering te verkrijgen voor het derde kwartaal 2021 mag de som van de tewerkstellingen van alle werknemers bij de werkgever tijdens het derde kwartaal 2021 niet kleiner zijn dan in het eerste kwartaal 2021, waarbij deze tewerkstellingen worden berekend op basis van de µ(glob).".
Art. 35.Artikel 48, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met een zin, luidende: "In afwijking op het vorige lid, kan de werkgever voor wat betreft de verminderingen met betrekking tot het derde kwartaal 2021, een aanvraag indienen tot uiterlijk 30 september 2021.".
Art. 36.In artikel 50, § 1, van dezelfde wet wordt tussen het woord "tweede" en het woord "kwartaal" de woorden "en/of derde" toegevoegd.
Art. 37.In artikel 50 van dezelfde wet wordt paragraaf 3 opgeheven.
Art. 38.In artikel 52 van dezelfde wet wordt de bepaling onder 2°, a) vervangen als volgt: "a) die de hoedanigheid van belastingplichtige hebben bedoeld in artikel 4, § 1, van het Btw-Wetboek, met uitsluiting van de btw-eenheden bedoeld in artikel 4, § 2, van het Btw-Wetboek, en die ertoe gehouden zijn periodieke btw-aangiften in te dienen bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek wanneer en voor zover de betreffende werkgevers te maken hebben met een ver-mindering met ten minste 60 % van de omzet die resulteert uit de handelingen die moeten worden opgenomen in kader 2 van de periodieke btw-aangiften bedoeld in artikel 53, § 1, eerste lid, 2°, van het Btw-Wetboek met betrekking tot het tweede kwartaal 2021, ten opzichte van de omzet die resulteert uit dezelfde handelingen die moesten worden opgenomen in de periodieke btw-aangiften met betrekking tot het tweede kwartaal 2019, om deze doelgroepvermindering te kunnen genieten voor het tweede kwartaal 2021 of met betrekking tot het derde kwartaal 2021, ten opzichte van de omzet die resulteert uit dezelfde handelingen die moesten worden opgenomen in de periodieke btw-aangiften met betrekking tot het derde kwartaal 2019 om deze doelgroepvermindering te kunnen genieten voor het derde kwartaal 2021;".
Art. 39.In artikel 52 van dezelfde wet wordt de bepaling onder 2°, b), aangevuld met de woorden "om deze doelgroepvermindering te kunnen genieten voor het tweede kwartaal 2021 en met een vermindering met ten minste 60 % van de aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aangegeven loonmassa voor het derde kwartaal 2021 ten opzichte van het derde kwartaal 2019 om deze doelgroepvermindering te kunnen genieten voor het derde kwartaal 2021.".
Art. 40.In artikel 56 van dezelfde wet wordt tussen het woord "tweede" en het woord "kwartaal" de woorden "en/of derde" ingevoegd. HOOFDSTUK 6. - INWERKINGTREDING
Art. 41.Deze titel heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2021, met uitzondering van de artikelen 30, 31 en 32 die uitwerking hebben met ingang van 30 juni 2021.
TITEL 7. - ZELFSTANDIGEN HOOFDSTUK 1. - WIJZIGING VAN DE WET VAN 23 MAART 2020 TOT WIJZIGING VAN DE WET VAN 22 DECEMBER 2016 HOUDENDE INVOERING VAN EEN OVERBRUGGINGSRECHT TEN GUNSTE VAN ZELFSTANDIGEN EN TOT INVOERING VAN TIJDELIJKE MAATREGELEN IN HET KADER VAN COVID-19 TEN GUNSTE VAN ZELFSTANDIGEN
Art. 42.In artikel 6, § 1, van de wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen, laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 maart 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in de bepaling onder 7° worden de woorden "tot en met 30 juni 2021" vervangen door de woorden "tot en met 30 september 2021";b) in de bepaling onder 8° worden de woorden "in de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 juli 2021" vervangen door de woorden "in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021";c) in de bepaling onder 9° worden de woorden "tot en met 30 juni 2021" vervangen door de woorden "tot en met 30 september 2021";d) in de bepaling onder 10° worden de woorden "tot en met 30 juni 2021" vervangen door de woorden "tot en met 30 september 2021".
Art. 43.In de wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2021, wordt een hoofdstuk 3/1 ingevoegd, luidende: "Hoofdstuk 3/1. Toekenning van een eenmalige premie voor bepaalde begunstigden van de tijdelijke crisismaatregelen overbrug-gingsrecht in het kader van de COVID-19-crisis.
Art. 5/1.§ 1. De zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot zoals bedoeld in artikel 3, § 1, van deze wet heeft recht op een eenmalige premie van 598,81 euro indien hij minstens zes maandelijkse financiële uitkeringen rechtmatig genoten heeft in toepassing van de artikelen 4bis, § 2, 4ter, 4quater, § 1 en 4quinquies, § 2, van deze wet in de periode vanaf 1 oktober 2020 tot en met 30 april 2021. § 2. De premie bedoeld in dit artikel wordt beschouwd als een financiële uitkering die evenwel niet in aanmerking wordt genomen voor het cumulplafond bedoeld in de artikelen 4quater, § 3, en 4quinquies, § 5 van deze wet. § 3. Er wordt geen rekening gehouden met deze premie in het kader van de vaststelling van de overige sociale rechten van de aanvrager.
Art. 5/2.§ 1. Het sociaal verzekeringsfonds controleert op eigen initiatief de voorwaarde bepaald in artikel 5/1 en, indien aan deze voorwaarde voldaan is, gaat zij over tot uitbetaling van de eenmalige premie. § 2. Voor de toepassing van artikel 5/1, § 1, baseert het sociaal verzekeringsfonds zich op de maandelijkse financiële uitkeringen die zij rechtmatig uitbetaald heeft aan de zelfstandige voor de maanden die zich bevinden in de periode tussen 1 oktober 2020 tot en met 30 april 2021. § 3. Het sociaal verzekeringsfonds gaat over tot uitbetaling van de eenmalige premie vanaf de inwerkingtreding van de wet en ten laatste op 30 september 2021. § 4. De zelfstandige wordt door zijn sociaal verzekeringsfonds in kennis gesteld van de beslissing tot toekenning van de eenmalige premie. § 5. Op aanvraag van een zelfstandige, die ingediend moet worden voor 15 september 2021, moet het sociaal verzekeringsfonds op-nieuw nagaan of aan de voorwaarde bepaald in artikel 5/1, § 1 voldaan is en de zelfstandige hierover inlichten.
Art. 5/3.Voor zover hiervan niet wordt afgeweken door de bepalingen van deze wet, zijn de bepalingen van de afdelingen 2, 5 en 6 van hoofdstuk 5 van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen betreffende de beslissing, de terugvordering en de verjaring van de financiële uitkering van toepassing op de toekenning van deze premie bedoeld in artikel 5/1.".
Art. 44.De eenmalige premie voor bepaalde begunstigden van de tijdelijke crisismaatregelen overbruggingsrecht in het kader van de COVID-19-crisis als bedoeld in hoofdstuk 3/1 van de wet van 23 maart 2020 tot wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen, is in hoofde van de begunstigde zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot belastbaar in de inkomstenbelastingen als een vergoeding verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van, naargelang het geval, winst, baten of bezoldigingen.
In afwijking van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 156 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, is de in het eerste lid bedoelde eenmalige premie afzonderlijk belastbaar tegen de in artikel 171, 4°, van het voormelde Wetboek vermelde aanslagvoet, behalve wanneer de som van de aldus berekende belasting en de overeenkomstig artikel 171 van het voormelde Wetboek berekende belasting op de aldaar vermelde inkomsten, vermeerderd met de belasting Staat op de andere inkomsten, meer bedraagt dan de overeenkomstig de voormelde artikelen 130 tot 145 en 146 tot 156 bepaalde belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3° en 90, eerste lid, 6° en 9°, van het voormelde Wetboek vermelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek belastbaar zijn, vermeerderd met de belasting Staat met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten. HOOFDSTUK 2. - WIJZIGING VAN DE WET VAN 22 DECEMBER 2016 HOUDENDE INVOERING VAN EEN OVERBRUGGINGSRECHT TEN GUNSTE VAN ZELFSTANDIGEN
Art. 45.In artikel 24 van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen, wordt paragraaf 2 vervangen als volgt: " § 2. Deze wet is van toepassing op alle in artikel 5, § 2, van deze wet bedoelde feiten, die plaatsvinden vanaf de datum van inwer-kingtreding ervan, met uitzondering van: 1° artikel 5/1, ingevoegd bij de wet van 22 december 2020 tot instelling van verschillende maatregelen ten gunste van zelfstandigen in de context van de COVID-19-crisis, dat van toepassing is op de in artikel 5, § 2, van deze wet bedoelde feiten die zich voordoen in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 september 2021;2° de wijziging van artikel 10, § 3, eerste lid, zoals ingevoegd door artikel 7 van de wet van 22 december 2020 tot instelling van ver-schillende maatregelen ten gunste van zelfstandigen in de context van de COVID-19-crisis, die van toepassing is op de in artikel 5, § 2, van deze wet bedoelde feiten die zich voordoen in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 september 2021. De Koning kan voor de termijn bepaald in de bepalingen onder 1° en 2° van deze paragraaf, de uiterste vervaldag verlengen met hoogstens drie maanden bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.".
Art. 46.In artikel 6 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 juni 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een paragraaf 8 ingevoerd, luidende: " § 8.Het pensioen per kalenderjaar, berekend overeenkomstig de paragrafen 2 tot 6, wordt vermenigvuldigd met een coëfficiënt van 0,017."; 2° de paragrafen 8 en 9 worden de paragrafen 9 en 10. HOOFDSTUK 3. - OVERBRUGGINGSRECHT EN RUST- EN OVERLEVINGSPENSIOEN DER ZELFSTANDIGEN
Art. 47.In artikel 9 van hetzelfde besluit van 30 januari 1997, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 juni 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een paragraaf 8 ingevoerd, luidende: " § 8.Het pensioen per kalenderjaar, berekend overeenkomstig de paragrafen 2 tot 6, wordt vermenigvuldigd met een coëfficiënt van 0,017."; 2° paragraaf 8 wordt paragraaf 9.
Art. 48.In artikel 9bis van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 juni 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° er wordt een paragraaf 8 ingevoerd, luidende: " § 8.Het pensioen per kalenderjaar, berekend overeenkomstig de paragrafen 2 tot 6, wordt vermenigvuldigd met een coëfficiënt van 0,017."; 2° de paragrafen 8 tot 10 worden de paragrafen 9 tot 11.
Art. 49.De artikelen 46 tot 48 zijn van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan vanaf 1 juli 2021. HOOFDSTUK 4. - WIJZIGING VAN HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 22 DECEMBER 1967 HOUDENDE ALGEMEEN REGLEMENT BETREFFENDE HET RUST- EN OVERLEVINGSPENSIOEN DER ZELFSTANDIGEN
Art. 50.Artikel 28, § 5, van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, ingevoegd bij de wet van 22 december 2020, wordt vervolledigd met een vierde lid, luidende: "Het vorige lid is van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2021 en voor de kwartalen die gelegen zijn vanaf het vierde kwartaal van 2020 waarin de zelfstandige het behoud van de sociale rechten inzake de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de zin van artikel 3, 2°, van de wet van 22 december 2016 geniet voor de in artikel 5, § 2, van de wet van 22 december 2016 bedoelde feiten die zich voordoen in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 september 2021.".
Art. 51.In artikel 37ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij de wet van 22 december 2020, wordt paragraaf 2 vervangen als volgt: " § 2. De in § 1 bedoelde gelijkgestelde periode kan, voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2021 en voor de kwartalen die gelegen zijn vanaf het vierde kwartaal van 2020 waarin de zelfstandige het behoud van de sociale rechten inzake de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de zin van artikel 3, 2°, van de wet van 22 december 2016 geniet voor de in artikel 5, § 2, van de wet van 22 december 2016 bedoelde feiten die zich voordoen in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 september 2021, tijdens de gehele beroepsloopbaan van de zelfstandige maximaal vier kwartalen bedragen.
De Koning kan de uiterste vervaldag, bedoeld in het vorige lid, een of meermaals verlengen met hoogstens drie maanden bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.".
Art. 52.In artikel 46ter, § 1, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij de wet van 22 december 2020, wordt de bepaling onder G gewijzigd als volgt: "G. Voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2021, voor de kwartalen gelegen vanaf het vierde kwartaal 2020 waarin de zelfstandige het behoud van de sociale rechten inzake de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen in de zin van artikel 3, 2°, van de wet van 22 december 2016 geniet voor de in artikel 5, § 2, van de wet van 22 december 2016 bedoelde feiten die zich voordoen in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 september 2021, is het fictief inkomen voor de kwartalen bedoeld in artikel 37ter, gelijk aan de bedrijfsinkomsten, bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 38, voor het betrokken jaar, aangepast volgens de bepalingen van artikel 14, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38.". HOOFDSTUK 5. - INWERKINGTREDING
Art. 53.Deze titel heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2021.
TITEL 8. - INKOMENSGARANTIE VOOR OUDEREN ENIG HOODSTUK. - WIJZIGING VAN DE WET VAN 22 MAART 2001 TOT INSTELLING VAN EEN INKOMENSGARANTIE VOOR OUDEREN
Art. 54.In artikel 18, § 7, van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, ingevoegd bij de wet van 20 december 2020, worden de bepalingen onder 2° tot 4° vervangen als volgt: "2° met ingang van 1 juli 2021 vermenigvuldigd met 1,0463; 3° met ingang van 1 januari 2022 vermenigvuldigd met 1,0733;4° met ingang van 1 januari 2023 vermenigvuldigd met 1,1010; 5° met ingang van 1 januari 2024 vermenigvuldigd met 1,1294.".
Art. 55.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2021.
TITEL 9. - MAATREGELEN INZAKE HET LOONOVERLEG VOOR DE PERIODE 2021-2022 HOOFDSTUK 1. - DE CORONAPREMIE
Art. 56.In artikel 38 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 mei 2019, wordt een paragraaf 3unvicies ingevoegd, luidende: " § 3unvicies. De werkgever is een bijzondere bijdrage van 16,5 % verschuldigd op het bedrag van de coronapremie bedoeld in artikel 19quinquies, § 4, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, toegekend vanaf 1 augustus 2021.
De bijdragen worden door de werkgever betaald aan de instelling belast met de inning van de socialezekerheidsbijdragen, binnen dezelfde termijnen en onder dezelfde voorwaarden als de socialezekerheidsbijdragen voor de werknemers.
De opbrengst van de bijdragen wordt overgemaakt aan de RSZ-Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
De bepalingen van het algemene stelsel van de sociale zekerheid van werknemers, inzonderheid wat betreft de aangiften met verant-woording van de bijdragen, de termijnen inzake betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor sociale zekerheid, zijn van toepassing.".
Art. 57.Artikel 183 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen, gewijzigd bij de wetten van 20 juli 2015 en 31 juli 2020, wordt aangevuld met een lid, luidende: "Voor de toepassing van dit hoofdstuk en zijn uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder "consumptiecheques": de consumptiecheque en de coronapremie bedoeld in artikel 19quinquies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.".
Art. 58.In hoofdstuk 6 van titel 12 van dezelfde wet wordt een artikel 185/1 ingevoegd, luidende: "
Art. 185/1.De coronapremies op papieren drager zoals bedoeld in artikel 19quinquies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, kunnen enkel ter beschikking worden gesteld door de uitgevers die erkend zijn voor het uitgeven van de coronapremie in elektronische vorm en deze coronapremie in elektronische vorm ter beschikking stelt.".
Art. 59.In artikel 2, 6°, van het koninklijk besluit van 12 oktober 2010 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en erkennings-procedure voor uitgevers van maaltijdcheques in een elektronische vorm, tot uitvoering van artikelen 183 tot 185 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen, laatst gewijzigd bij de wet van 31 juli 2020, wordt de tweede zin, die aanvangt met de woord "Overeenkomstig" en eindigt met de woorden "nationale federaties.", vervangen als volgt: "De consumptiecheque en de coronapremie kunnen enkel worden gebruikt in de inrichtingen vermeld in artikel 19quinquies, § 2, 4°, van het voornoemde koninklijk besluit van 28 november 1969.".
Art. 60.In hetzelfde besluit, wordt een artikel 6/2 ingevoegd, luidende: "
Art. 6/2.In afwijking van de artikelen 5 en 6 worden, voor wat betreft de uitgifte van elektronische coronapremies, de uitgevers die reeds een erkenning gekregen hebben voor de uitgifte van elektronische maaltijd-, eco- of consumptiecheques van rechtswege erkend.
De erkenning van rechtswege geldt enkel indien de uitgevers bedoeld in het vorige lid binnen de maand na de inwerkingtreding van de wet van 18 juli 2021 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de COVID-19-pandemie een dossier bezorgen aan de minister bevoegd voor Economie waarin wordt aangetoond dat aan alle erkenningsvoorwaarden van de artikelen 2 en 3 van dit besluit is voldaan.".
Art. 61.De Koning kan de bij artikelen 60 en 61 gewijzigde bepalingen van het koninklijk besluit van 12 oktober 2010 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en erkenningsprocedure voor uitgevers van maaltijdcheques in een elektronische vorm, tot uitvoering van artikelen 183 tot 185 van de wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen, opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen.
Art. 62.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 augustus 2021. HOOFDSTUK 2. - FISCAAL STELSEL VAN DE CORONAPREMIE
Art. 63.De coronapremie die overeenkomstig artikel 19quinquies, § 4, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt toegekend, is vrijgesteld van inkomstenbelastingen.
Art. 64.De coronapremie bedoeld in artikel 64 evenals de bijzondere bijdrage die bij toepassing van artikel 38, § 3unvicies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers op het bedrag van die premie ver-schuldigd is, worden als beroepskost aangemerkt overeenkomstig artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Art. 65.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 augustus 2021. HOOFDSTUK 3. - WIJZIGING VAN HET KONINKLIJK BESLUIT NR. 45 VAN 26 JUNI 2020 TOT UITVOERING VAN ARTIKEL 5, § 1, 5°, VAN DE WET VAN 27 MAART 2020 DIE MACHTIGING VERLEENT AAN DE KONING OM MAATREGELEN TE NEMEN IN DE STRIJD TEGEN DE VERSPREIDING VAN HET CORONAVIRUS COVID-19 (II) TOT VERLENGING VAN SOMMIGE MAATREGELEN, TOT VERDUIDELIJKING VAN BEPAALDE MODALITEITEN VAN HET CORONA OUDERSCHAPSVERLOF EN VAN DE CONSUMPTIECHEQUE
Art. 66.In het koninklijk besluit nr. 45 van 26 juni 2020 tot uitvoering van artikel 5, § 1, 5°, van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II) tot verlenging van sommige maatregelen, tot verduidelijking van bepaalde modaliteiten van het corona ouderschapsverlof en van de consumptiecheque, bekrachtigd bij de wet van 24 december 2020 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met toepassing van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het corona-virus COVID-19 (II), wordt het opschrift van hoofdstuk 3 vervangen als volgt: "Hoofdstuk 3 - Coronapremie en andere maatregelen genomen tijdens de COVID-19-crisis"
Art. 67.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "
Art. 9.In artikel 10 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) het punt 5° wordt vervangen als volgt: "5° de coronapremie, bedoeld in artikel 19quinquies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en uitgereikt ten laatste op 31 december 2021;"; b) hetzelfde artikel 10 wordt aangevuld met de bepalingen onder 6° en 7°, luidende: "6° het recht op betaalde afwezigheid van het werk bedoeld in artikel 3 van de wet van 28 maart 2021 houdende toekenning van een recht op klein verlet voor werknemers met het oog op het toegediend krijgen van een vaccin ter bescherming tegen het coronavirus COVID-19; 7° alle andere uitzonderlijke en tijdelijke maatregelen met een loonkostverhogend element, genomen tijdens de COVID-19-crisis en dit vóór 12 april 2021.".
Art. 68.In artikel 10 van hetzelfde besluit wordt het laatste lid vervangen als volgt: "Hoofdstuk 3 treedt in werking op 1 juli 2021.".
Art. 69.Hoofdstuk 3 heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2021.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands Zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 18 juli 2021.
FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, A. DE CROO De Minister van Werk, P.-Y. DERMAGNE De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE De Minister van Zelfstandigen, D. CLARINVAL De Minister van Pensioenen en Maatschappelijke Integratie, K. LALIEUX Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be): Stukken : 55-2070 Integraal verslag: 15 juli 2021.