gepubliceerd op 27 mei 2005
Koninklijk besluit betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBFA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en ter uitvoering van diverse wettelijke bepalingen betreffende opdrachten van de CBFA
22 MEI 2005. - Koninklijk besluit betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBFA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en ter uitvoering van diverse wettelijke bepalingen betreffende opdrachten van de CBFA
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Sedert 1 januari 2004 is de Commissie voor het Bank-, Financie en Assurantiewezen (CBFA) de enige toezichtautoriteit belast met de controle op de Belgische financiële sector. De CBFA is ontstaan uit de integratie van de Commissie voor het bank- en financiewezen (CBF) en de Controledienst voor de Verzekeringen (CDV).
Het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, wat zijn algemene regels betreft op voorstel van de Raad van Toezicht van de CBFA, strekt ertoe een eenvormige regeling voor de dekking van de werkingskosten van de CBFA in te voeren, die de plaats inneemt van de regelingen die momenteel gelden voor de sectoren die onder het toezicht vielen van de CBF enerzijds, en van de CDV anderzijds.
Voor de sectoren die onder het toezicht vielen van de voormalige CBF ligt de bestaande regeling vervat in het koninklijk besluit van 14 februari 2003 betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBF (1).
Wat betreft de dekking van de controlekosten betreffende de sectoren die onder de voormalige CDV ressorteerden, geldt enerzijds voor de verzekerings-ondernemingen, de kapitalisatievennootschappen, de pensioenfondsen en de ondernemingen voor hypothecaire leningen het koninklijk besluit van 30 november 1992 tot vaststelling van de modaliteiten van de bijdrage in de controlekosten door de ondernemingen die aan het toezicht van de Controledienst voor de Verzekeringen zijn onderworpen (2), en anderzijds, voor de verzekeringsbemiddelaars, het koninklijk besluit van 25 maart 1996 (3).
Voorliggend besluit integreert deze teksten met behoud van de uitgangspunten die zij gemeen hebben.
Deze uitgangspunten zijn drieërlei. Enerzijds beogen beide bestaande regelingen de dekking van de werkelijke kost van het toezicht.
Anderzijds streven beide regelingen, weze het op verschillende wijze, de stabiliteit en voorspelbaarheid na van de financieringslast die rust op de betrokken sectoren. De regeling voor de voormalige CBF stelt daartoe een maximumbedrag aan inkomsten voorop, dat volgens bepaalde regels evolueert. De regeling voor de voormalige CDV voorziet in goedkeuring van de begroting van de toezichthouder door de voogdijoverheid. Tenslotte zijn beide regelingen gebaseerd op een systeem van prefinanciering met latere regularisatie van de betaalde bijdragen.
Deze drie uitgangspunten zijn dus terug te vinden in voorliggend besluit. De bedragen waarvoor de verschillende sectoren onder toezicht in de prefinanciering van de werkelijke controlekost bijdragen, werden evenwel aangepast om met de integratie rekening te houden.
Wat de sectoren betreft die onder het toezicht vielen van de voormalige CBF is deze aanpassing, naast de technische wijzigingen die verder vermeld worden en die los staan van de integratie, tweeërlei.
Enerzijds worden de in het geldende besluit opgenomen bedragen waarvoor de verschillende ondernemingen in de prefinanciering van de controlekost bijdragen geïndexeerd volgens de in dat besluit voorziene regels. Daarnaast wordt aan bepaalde sectoren, naast hun bijdrage in de werkingskosten van de CBFA, gedurende 25 jaar een jaarlijkse bijdrage ten laste gelegd die dient voor de financiering van de aankoop en inrichting van de nieuwe zetel van de CBFA. Het betreft hier een investering in een onroerend goed waarvan de eventuele opbrengst op termijn ook aan de betrokken sectoren zal toekomen.
Voor de sectoren die onder het toezicht van de voormalige CDV vielen, weerspiegelen de in het voorliggende ontwerp opgenomen bedragen de budgettaire impact van de integratie zoals vooropgesteld in het integratieverslag opgemaakt door het integratiecomité van de CBFA conform artikel 43, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit van 25 maart 2003, en waarover met de sector overleg gepleegd werd.
Dat het voorliggende besluit de continuïteit van de bestaande financieringsmechanismen als uitgangspunt neemt uit zich ten slotte in het feit dat de kosten eigen aan de toezichtsopdrachten die de CBFA van de voormalige CBF heeft overgenomen en deze eigen aan de toezichtsopdrachten overgenomen van de CDV op gescheiden wijze gefinancierd worden door respectievelijk de sectoren die voorheen onder de CBF ressorteerden en zij die onder het toezicht van de CDV vielen.
Hieronder wordt op de uitgangspunten van het ontwerpbesluit nader ingegaan.
Dekking van de jaarlijkse kosten van de CBFA...
De bijdragen van de ondernemingen en personen onderworpen aan het toezicht van de CBFA dienen tot dekking van de jaarlijkse kosten van de CBFA zoals die voortvloeien uit haar resultatenrekening, opgesteld overeenkomstig de boekhoudwetgeving (4).
Deze kosten betreffen in hoofdzaak volgende posten : - de personeelskosten; - de kosten die betrekking hebben op de lichamelijke vaste activa (zetel); - de kosten gemaakt in het kader van samenwerkingsinstanties; - andere kosten.
Het uitgangspunt dat de bijdragen van de geadministreerden van de CBFA strekken tot dekking van haar werkelijke jaarlijkse kosten heeft als gevolg dat zich geen onbeperkte reserves kunnen opbouwen binnen de CBFA door de opeenstapeling van jaarlijkse positieve saldi; dat het eventuele overschot aan inkomsten in vergelijking met de kosten wordt terugbetaald of aangerekend op latere bijdragen. ... binnen bepaalde grenzen...
De evolutie van de jaarlijkse kosten van de CBFA wordt beperkt, wat de stabiliteit en de voorzienbaarheid van de bijdragen van de betrokken sectoren in de hand werkt.
Het ontwerpbesluit voorziet een jaarlijks vast maximumbedrag aan inkomsten.
Het maximumbedrag aan inkomsten betreffende de uitoefening door de CBFA van de taken die de wet van 2 augustus 2002 haar toevertrouwt, werd vastgesteld op een vast bedrag van 58.889.947 euro . Dit bedrag is de som van : het maximumbedrag aan inkomsten voorzien in voornoemd koninklijk besluit van 14 februari 2003 (36.732.132 euro ), volgens de regels van dit besluit aangepast op 31 december 2004, wat neerkomt op 38.421.810 euro ; het globale budget betreffende de uitoefening door de CBFA van de taken van de voormalige CDV, die vastgesteld werd op 20.468.137 euro .
Dit bedrag wordt evenwel slechts op progressieve wijze bereikt in 2008.
Het maximumbedrag aan inkomsten kan jaarlijks binnen volgende grenzen evolueren : - de evolutie van de personeelskosten is beperkt in de mate dat het besluit een maximumaantal voltijdse equivalenten vooropstelt dat vastgesteld werd op 406. Voor dit gegeven aantal VTE's evolueert de loonmassa conform de regels voorzien in de betreffende wetgeving. Het maximumbedrag aan inkomsten zal bijgevolg automatisch de wijzigingen van statuut van het personeel van de voormalige CDV in rekening nemen.
De aldus vastgestelde evolutie van de loonmassa wordt in rekening gebracht op grond van een conformiteitattest van de revisor in functie bij de CBFA; - de evolutie van de andere kosten dan personeelskosten volgt de evolutie van de index van de consumptieprijzen.
Zoals het koninklijk besluit van 14 februari 2003 voorziet voorliggend ontwerpbesluit de toevoeging, bij het maximumbedrag aan inkomsten, van de kosten gemaakt in het kader van samenwerkingsinstanties bedoeld in artikel 117, § 5, van de wet van 2 augustus 2002, en dit voor hun werkelijk bedrag.
Bij het maximumbedrag aan inkomsten voor het jaar, desgevallend aangepast volgens voornoemde regels, wordt tevens gedurende 25 jaar een bedrag van 3.122.824 euro gevoegd dat het jaarlijkse aanvullende budget vertegenwoordigt dat toelaat de afschrijving en de financieringslast betreffende de maatschappelijke zetel van de CBFA te dekken. Dit bedrag werd niet opgenomen in het maximumbedrag aan inkomsten dat strekt ter dekking van de werkingskosten stricto sensu, enerzijds aangezien het om een lineair bedrag gaat en anderzijds omdat het een investering van de sector vertegenwoordigt.
Het aldus bepaalde jaarlijks bedrag aan inkomsten van de CBFA dient als beperking van de mogelijkheid voor de CBFA om bijkomende bijdragen op te vragen in geval van deficit (zie verder). ... bij wijze van prefinanciering...
Aangezien de bijdragen van de verschillende sectoren bestemd zijn om de werkelijke kosten van de CBFA van het jaar te dekken, en aangezien het juiste bedrag van deze kosten pas op het einde van het jaar gekend is, voorziet het besluit een systeem van prefinanciering dat gepaard gaat met een regularisatie na afsluiting van de jaarrekeningen.
Voor de ondernemingen die onder het toezicht van de voormalige CBF vielen herneemt het besluit, op enkele technische aanpassingen na, de regels met betrekking tot de bepaling van de « voorlopige » bijdragen van het koninklijk besluit van 14 februari 2003. De sectoren die niet-variabele bijdragen betalen (zie hierna) dragen daarnaast jaarlijks bij in de financiering van de zetel van de CBFA, en dit op basis van hun nettobijdragen voor het voorgaande jaar. Op te merken valt dat een deel van de vergoeding die de CBFA ontving voor de overdracht van haar rechten op de gebouwen die de voormalige CBF betrok, werd aangewend voor de financiering van de zetel ten laste van de betrokken ondernemingen. Het andere deel werd gebruikt om de liquiditeitsreserve te spijzen waarover verder meer.
Voor de ondernemingen die onder het toezicht van de voormalige CDV vielen worden de sectorale enveloppen vastgesteld door het hoger vermelde controlebudget van 20.468.137 euro als volgt over de verschillende sectoren om te slaan : - de sector van de verzekeringsondernemingen, pensioenfondsen en kapitalisatievennootschappen neemt 15.468.879 euro ten laste. Dit is 26,27 % van het totale maximumbedrag aan inkomsten van de CBFA; - de sector van de ondernemingen voor hypothecaire leningen, zowel deze die onder het koninklijk besluit nr. 225 van 7 januari 1936 vallen als deze waarop de wet van 4 augustus 1992 van toepassing is, neemt 993.888 euro ten laste. Dit is 1,69 % van het totale maximumbedrag aan inkomsten van de CBFA; - de sector van de verzekeringsbemiddelaars neemt 3.415.000 euro ten laste. Dit is 5,80 % van het maximumbedrag aan inkomsten van de CBFA; - een bedrag dat 2,97 % van deze enveloppen beloopt wordt er, zoals voor de andere sectoren reeds voorzien in artikel 14 van voormeld koninklijk besluit van 14 februari 2003, jaarlijks aan toegevoegd ter financiering van het departement Consumentenbescherming en van het auditoraat.
De aldus bepaalde sectorale enveloppen worden verhoogd met een proportionele lineaire bijdrage ter financiering van de zetel van de CBFA. Op te merken valt dat een deel van de verkoopprijs van het gebouw in de Kortenberglaan werd aangewend voor de financiering van de zetel van de CBFA ten laste van de sectoren die onder de CDV ressorteerden; het andere deel werd gebruikt om de liquiditeitsreserve te spijzen waarover verder meer.
Voor de berekening van de bijdragen van de individuele ondernemingen herneemt het ontwerpbesluit de criteria van het koninklijk besluit van 30 november 1992.
Om de CBFA toe te laten haar werkingskosten te prefinancieren (zie hierboven) maar ook om de financiering mogelijk te maken van de vaste activa die nog niet volledig afgeschreven zijn wordt een liquiditeitsreserve van maximum 15 miljoen euro aangelegd, waarvan 10 miljoen euro ten laste van de sectoren die onder de voormalige CBF ressorteerden en 5 miljoen ten laste van de sectoren die onder toezicht stonden van de voormalige CDV. Dit bedrag stemt overeen met de kost van 3 maanden werking van de instelling.
Ten beloop van 1,875 miljoen euro, zijnde respectievelijk 1,250 miljoen euro in het kader van de opdrachten aangaande de sector van het bank- en financiewezen en 0,625 miljoen euro in het kader van de opdrachten met betrekking tot de verzekeringssector, kan de CBFA deze reserve tevens aanwenden voor uitzonderlijke risico's en lasten, zoals bedoeld in de boekhoudwetgeving. ... voorzien van een correctiemechanisme.
Aangezien één van de doelstellingen van het systeem erin bestaat toe te laten dat de CBFA haar kosten binnen bepaalde grenzen kan dekken maar ook te vermijden dat zich reserves vormen door de opeenstapeling van jaarlijkse positieve saldi, dringt zich een correctie op wanneer op het einde van het jaar blijkt - dat de som van de geïnde bijdragen hoger is dan het maximumbedrag aan inkomsten of dan het totale bedrag van de werkelijke kosten van de CBFA, indien dat lager is; - dat de som van de geïnde bijdragen lager blijkt dan het maximumbedrag aan inkomsten of dan het totale bedrag van de werkelijke kosten van de CBFA indien dat lager is.
In het eerste geval dient het overschot toe te komen aan de sectoren onder toezicht of aan bepaalde onder hen, naar verhouding met hun bijdragen, onder vorm van een terugbetaling of van een aanrekening op de bijdragen van het volgende jaar.
In het tweede geval dienen bijkomende bijdragen opgevraagd aan de betrokken sectoren of aan bepaalde onder hen, zodat het bedrag van de jaarlijkse kosten of, indien dat lager is, van het maximumbedrag aan inkomsten dat als grens geldt, bereikt wordt.
Om de scheiding van de inkomsten die voortkomen uit de sectoren die onder de voormalige CBF, respectievelijk CDV ressorteerden, te bewerkstelligen, conform de wens uitgedrukt in het verslag aan de Koning voorafgaand aan het koninklijk besluit van 25 maart 2003 tot uitvoering van artikel 45, § 2, van de wet van 2 augustus 2002 (5), zal het correctiemechanisme op het einde van het jaar in twee stadia worden toegepast.
Eerst worden de inkomsten van de sectoren die onder het toezicht van de voormalige CDV vielen vergeleken met het door de CBFA bepaalde deel van de globale werkelijke kosten van de CBFA dat betrekking heeft op het toezicht op deze sectoren. Dit deel van de globale werkelijke kosten omvat enerzijds de kosten die onmiddellijk toerekenbaar zijn aan dat toezicht en anderzijds een deel van de kosten betreffende de algemene diensten van de CBFA. Een eventueel overschot wordt geristorneerd aan de verzekeringsondernemingen, kapitalisatievennootschappen, pensioenfondsen en ondernemingen voor hypothecaire leningen naar verhouding met hun bijdragen. In geval van deficit worden bijkomende bijdragen opgevraagd aan dezelfde ondernemingen, eveneens naar verhouding met het bedrag van hun aanvankelijke bijdrage.
Daarna wordt het bedrag van de aldus aan de werkelijke kost van het toezicht aangepaste inkomsten afkomstig van de verzekeringssector gevoegd bij het brutobedrag van de inkomsten afkomstig van de ondernemingen die onder de voormalige CBF ressorteerden. De som van deze bedragen wordt vervolgens vergeleken met de globale werkelijke kosten van de CBFA alsook met het maximumbedrag aan inkomsten. In geval van overschot ten aanzien van het (aangepaste) maximumbedrag aan inkomsten of van het globale bedrag van de werkelijke kosten, indien dat lager is, dient aan de betrokken sectoren geristorneerd. In het tegenovergestelde geval dienen bijkomende bijdragen gevorderd.
Zoals onder het koninklijk besluit van 14 februari 2003 zijn de sectoren die in dit stadium recht hebben op terugbetaling de kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, vennootschappen voor beleggingsadvies, instellingen voor collectieve belegging en Belgische en buitenlandse genoteerde ondernemingen alsook de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging.
Naast de invoering van een eenvormige financieringsregeling voor de CBFA brengt voorliggend besluit enkele technische wijzigingen aan aan de geïntegreerde teksten.
Het gaat onder meer over de invoering van een bepaling die de bijdragen van een nieuwe categorie ondernemingen onder statuut, de beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, regelt (art. 11), over een aanpassing van de bepaling aangaande de verrekenings- en vereffeningsinstellingen om rekening te houden met recente reorganisaties in deze sector (art. 14) over een aanpassing van de bijdrageregeling voor de instellingen voor collectieve belegging, met het oog op de vereenvoudiging van de inningsprocedures en van en de controle, onder meer door de bedrijfsrevisor bij de CBFA, van hun bijdragen (art. 15-17) en, ten slotte, over een aanpassing van de bijdrageregeling voor de emittenten naar buitenlands recht waarvan de financiële instrumenten zijn toegelaten tot een Belgische gereglementeerde markt (art. 21), dit eveneens om rekening te houden met de evolutie van de betrokken sector.
Dat, Sire, is de strekking van het ontwerpbesluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Middenstand en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE _______ Nota's (1) Belgisch Staatsblad, 26 februari 2003.(2) Belgisch Staatsblad, 17 december 1992.(3) Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 9, 10, 2°, 4° et 6°, en artikel 11, § 3 van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings-bemiddeling en de distributie van verzekeringen, Belgisch Staatsblad , 3 april 1996.(4) Naar luid van artikel 57 van de wet van 2 augustus 2002 voert de CBFA haar boekhouding en stelt zij haar jaarrekeningen op overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk I van de wet van 17 juli 1975 op de jaarrekeningen van de ondernemingen op dezelfde wijze als de openbare instellingen bedoeld in artikel 1, 3°, van die wet en zonder afbreuk te doen aan de aanpassingen vereist door de bijzondere aard van haar activiteiten, bevoegdheden en statuut, die vastgesteld worden door de Koning op advies van de CBFA. (5) "De financiering van het deel van de [door de CDV ...] naar de CBFA overgehevelde opdrachten blijft evenwel enkel, op een gescheiden wijze, gewaarborgd door de inkomsten afkomstig van de ondernemingen die voorheen werden gecontroleerd door de Controledienst der Verzekeringen".
22 MEI 2005. - Koninklijk besluit betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBFA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en ter uitvoering van diverse wettelijke bepalingen betreffende opdrachten van de CBFA ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, inzonderheid op de artikelen 18, 1° en 56;
Gelet op het Wetboek van Vennootschappen, ingevoerd bij de wet van 7 mei 1999, inzonderheid op de artikelen 438 en 583;
Gelet op de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, inzonderheid op artikel 10, 7°;
Gelet op de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, inzonderheid op artikel 41;
Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op artikel 36, gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 225 van 7 januari 1936 tot reglementeering van de hypothecaire leeningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen, inzonderheid op artikel 63;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 43 van 15 december 1934 betreffende de controle op de kapitalisatieondernemingen, inzonderheid op artikel 16;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 februari 2003 betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBFA, gewijzigd bij de besluiten van 25 maart 2003 en 22 december 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 maart 1996 tot uitvoering van de artikelen 9, 10, 2°, 4° en 6°, en artikel 11, § 3, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, gewijzigd bij het besluit van 25 maart 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 november 1992 tot vaststelling van de modaliteiten van de bijdrage in de controlekosten door de ondernemingen die aan het toezicht van de CBFA zijn onderworpen, gewijzigd bij de besluiten van 8 maart 1994 en 25 maart 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 juni 1936 houdende algemene verordening betreffende het toezicht op de ondernemingen van hypothecaire leningen;
Gelet op het advies van de CBFA en op het voorstel van de Raad van Toezicht van de CBFA, gedaan met toepassing van artikel 48, § 1, 5°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989, 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten enerzijds aan de CBF een belangrijk aantal nieuwe taken toewijst en anderzijds haar werking herorganiseert; dat het KB van 25 maart 2003, als bekrachtigd door de programmawet van 5 augustus 2003 de Controledienst voor de Verzekeringen integreert in de CBF, waarvan de naam is gewijzigd in CBFA; dat de CBFA een nieuwe zetel heeft verworven, waarvan de kost in hoofdzaak via lening wordt gefinancierd; dat de goede afloop en realisatie van deze ontwikkelingen een dringende aanpassing van de wijze van financiering van de CBFA vereist zodat zonder verwijl een herziening van de regelgeving betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBFA noodzakelijk is;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse handel en Wetenschapsbeleid en Onze Minister van Middenstand en Landbouw;
Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.§ 1. De werkingskosten van de CBFA, andere dan de kosten bedoeld in de tweede paragraaf van dit artikel, zijn jaarlijks gedekt ten belope van 58.889.947 EUR overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Het in het eerste lid vermelde bedrag wordt, op 31 december van elk jaar voor het afgelopen jaar aangepast op basis van de evolutie van de kosten in het afgelopen jaar met betrekking tot de leden van de organen en het personeel van de CBFA in vergelijking met deze in het voorafgaande jaar. De invloed van die evolutie wordt gecertificeerd door de bedrijfsrevisor in functie bij de CBFA. Het aantal personeelsleden van de CBFA mag in geen geval hoger liggen dan 406 behoudens afwijking toegestaan door de Minister van Financiën en op gemotiveerd voorstel van de CBFA. Niet inbegrepen in dit aantal zijn de stagiairs of tijdelijke werknemers die de Commissie moet in dienst nemen krachtens de geldende tewerkstellingsbevorderende wetgeving, de langdurige zieken, de tijdelijke werknemers ter vervanging van medewerkers die wegens ziekte of zwangerschapsverlof meer dan 30 dagen afwezig zijn, de medewerkers van de CBFA die gedetacheerd zijn naar internationale instellingen of organismen, voor zover hun vergoeding tijdens het jaar van detachering gedragen wordt door de instelling of het organisme waarnaar de betrokken medewerker gedetacheerd is en de werknemers die in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van de onderneming op non-actief zijn gesteld tot op de datum van hun vervroegd pensioen.
Het bedrag vermeld in het eerste lid wordt bovendien, voor de andere uitgaven en lasten dan bedoeld in het tweede lid, op de in het tweede lid bepaalde datum aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Het referentie-indexcijfer hiervoor is dat van de maand december 2004. De weerslag van die evolutie wordt gecertificeerd overeenkomstig de tweede zin van het tweede lid. § 2. De kosten die de CBFA desgevallend zou doen in het kader van de samenwerkingsinstanties bedoeld in artikel 117, § 5, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten worden overeenkomstig de bepalingen van dit besluit gedekt voor hun werkelijk bedrag.
Een jaarlijks bedrag ter financiering van de verwerving van de zetel van de CBFA wordt voor een periode van 25 jaar overeenkomstig de bepalingen van dit besluit gedekt. HOOFDSTUK II. - Dekking van de werkingskosten van de CBFA die betrekking hebben op de bevoegdheden inzake het assurantiewezen
Art. 2.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan artikelen 5 en 6 betalen de op 1 januari in België gevestigde verzekerings-ondernemingen, de pensioenfondsen en de kapitalisatievennootschappen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 26,27 % van het in artikel 1, § 1, eerste lid, bedoelde bedrag. § 2. De in § 1 vastgestelde bijdrage wordt omgeslagen over de in § 1 bedoelde ondernemingen naar verhouding van hun premies of bijdragen zoals die blijken uit hun laatst beschikbare jaarrekening, volgens het volgende onderscheid : 1° voor de verrichtingen van ondernemingen naar Belgisch recht : de premies of bijdragen worden integraal in aanmerking genomen, met uitzondering van deze betreffende de herverzekeringsverrichtingen die voor 30 % in aanmerking worden genomen;2° voor de verrichtingen van in België gevestigde ondernemingen ressorterend onder het recht van derde landen : de premies of bijdragen worden integraal in aanmerking genomen, met uitzondering van deze betreffende de herverzekeringsverrichtingen die voor 30 % in aanmerking worden genomen;3° voor de verrichtingen in België van in België gevestigde agentschappen of bijkantoren van ondernemingen die ressorteren onder het recht van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte : de premies of bijdragen worden voor 30 % in aanmerking genomen. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder premies en bijdragen verstaan : 1° voor de verzekeringsondernemingen : de algebraïsche som van de bedragen onder de postenuitgegeven premies' (710.11,710.12) en wijziging in de nog uit te geven premies' (720.11,720.12) van hoofdstuk II, afdeling II, I. - Gedetailleerde technische rekening niet-levensverzekering en II. - Gedetailleerde technische rekening levensverzekering, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 17 november 1994 met betrekking tot de jaarrekening van de verzekeringsondernemingen; 2° voor de pensioenfondsen : de algebraïsche som van de bedragen onder de posten toelagen werkgevers' (4001) en bijdragen werknemers' (4002) van hoofdstuk I, afdeling II van de bijlage bij het koninklijk besluit van 19 april 1991 met betrekking tot de jaarrekening van private voorzorgsinstellingen onderworpen aan de wetgeving betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. § 3. De bijdrage verschuldigd op grond van § 2, is tenminste 250 EUR. Het totale bedrag aan bijdrageverhogingen ingevolge de toepassing van het eerste lid wordt afgetrokken van de bijdragen van ondernemingen voor wie die verhogingen niet gelden, naar verhouding van de bijdragen verschuldigd op grond van § 2. § 4. De in dit artikel bedoelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De CBFA vraagt de betaling van die bijdragen tegen 30 juni.
Art. 3.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan artikelen 5 en 6 betalen de op 1 januari in België gevestigde hypotheek-ondernemingen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 1,69 % van het in artikel 1, § 1, eerste lid, bedoelde bedrag. § 2. De in § 1 vastgestelde bijdrage wordt omgeslagen over de in § 1 bedoelde ondernemingen naar verhouding van het globale bedrag van het verschuldigd blijvend saldo in omloop op 31 december van het voorlaatste voorafgaande jaar. § 3. De bijdrage verschuldigd op grond van § 2, is tenminste 250 EUR. Het totale bedrag aan bijdrageverhogingen ingevolge de toepassing van het eerste lid wordt afgetrokken van de bijdragen van ondernemingen voor wie die verhogingen niet gelden, naar verhouding van de bijdragen verschuldigd op grond van § 2. § 4. De in dit artikel bedoelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De CBFA vraagt de betaling van die bijdragen tegen 30 juni.
Art. 4.Zonder afbreuk te doen aan artikelen 5 en 6 betalen de op 1 januari in het register van de verzekerings-tussenpersonen ingeschreven personen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 5,80 % van het in artikel 1, § 1, eerste lid, bedoelde bedrag.
De in het eerste lid vastgestelde bijdrage wordt opgevraagd aan de hand van een basisinschrijvingsrecht en een bijzonder inschrijvingsrecht voor de verzekeringstussenpersonen die overeenkomstig artikel 4 van de wet van van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen verantwoordelijken voor de distributie moeten aanduiden ten belope van 30 % van het basisinschrijvingsrecht per verantwoordelijke, met dien verstande dat het totaal van het basisinschrijvingsrecht en de bijzondere inschrijvingsrechten maximaal 28.000 EUR mag bedragen. Dit maximumbedrag geldt eveneens voor de som van het basisinschrijvingsrecht en de bijzondere inschrijvingsrechten, met inbegrip van de inschrijvingsrechten die verschuldigd zijn voor natuurlijke of rechtspersonen voor wie de verzekeringstussenpersoon een collectieve inschrijving heeft genomen en die op exclusieve wijze in zijn naam en voor zijn rekening optreden.
Het voornoemde basisinschrijvingsrecht stemt overeen met het bedrag dat voor resultaat heeft dat de som van alle inschrijvingsrechten, rekening houdend met de in het tweede lid bepaalde regels, gelijk is aan de in het eerste lid bepaalde gezamenlijke bijdrage.
De in dit artikel bedoelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De CBFA vraagt de betaling van die bijdragen tegen 30 juni.
Art. 5.De in de artikelen 2 tot 4 bedoelde verzekeringsondernemingen, pensioenfondsen, kapitalisatievennootschappen, hypotheekondernemingen en verzekerings-tussenpersonen betalen jaarlijks een bijdrage die 2,97 % beloopt van de bijdragen die zij op grond van de voorgaande artikelen van dit besluit verschuldigd zijn ter dekking van de kosten in verband met het auditoraat en de consumentenbescherming.
Art. 6.De op grond van de artikelen 2 tot 5 van dit besluit verschuldigde bijdragen worden jaarlijks gedurende 25 jaar verhoogd met de volgende bedragen tot financiering van de zetel van de CBFA : 1° de in artikel 2 bedoelde verzekeringsondernemingen, pensioenfondsen, de kapitalisatievennootschappen : 608.446 EUR; 2° de in artikel 3 bedoelde hypotheek-ondernemingen : 39.093 EUR; 3° de in artikel 4 bedoelde verzekeringstussenpersonen : 134.324 EUR. De bijkomende bedragen die aan de drie voornoemde categorieën van ondernemingen worden gevraagd, worden omgeslagen over de ondernemingen die deel uit maken van die categorie naar verhouding van de van elk van die ondernemingen geïnde of te innen bijdragen.
Art. 7.De CBFA kan de ondernemingen bedoeld in artikel 2 de uitzonderlijke uitgaven en lasten ten laste leggen die zij voor het toezicht heeft moeten maken krachtens de bepalingen van artikel 21, § 1, vierde en vijfde lid, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, dan wel voor de verwerking van niet-gestandaardiseerde gegevens verstrekt door gecontroleerde ondernemingen. De krachtens dit artikel verschuldigde bijdrage wordt betaald binnen een termijn van één maand na het verzoek tot betaling door de CBFA. De in het eerste lid bedoelde inkomsten die niet zijn gebruikt om prestaties van derden te betalen en de overige diverse inkomsten zoals financiële en uitzonderlijke opbrengsten, terugbetalingen, opbrengsten uit de verkoop van drukwerk en opbrengsten uit de deelneming van de CBFA aan samenwerkingsinstanties bedoeld in artikel 117, § 5, van de wet van 2 augustus 2002 met betrekking tot de opdrachten bedoeld in artikel 45, 5° tot 12°, van de wet van 2 augustus 2002, worden, na aftrek van oninbare bedragen, gezamenlijk in aanmerking genomen voor de vaststelling van het overeenkomstig de artikelen 8 en 9 bepaalde bedrag.
Art. 8.Als het totaal van de op grond van de artikelen 2 tot 7 door de CBFA geïnde of te innen bedragen, desgevallend vermeerderd met andere bijdragen of inkomsten betreffende de opdrachten bedoeld in artikel 45, 5° tot 12°, van de wet van 2 augustus 2002, zoals berekend op 31 december van het betrokken jaar, groter is dan het bedrag van het door de CBFA bepaalde deel van de gehele werkelijke kosten van de CBFA voor dat jaar betreffende de opdrachten bedoeld in artikel 45, 5° tot 12°, van de wet van 2 augustus 2002, betaalt de CBFA het overschot terug aan de categorieën van ondernemingen bedoeld in de artikelen 2 en 3, naar verhouding van de geïnde of te innen bedragen van die categorieën van ondernemingen. Het overschot dat per categorie wordt terugbetaald, wordt omgeslagen over de ondernemingen die deel uitmaken van die categorie, naar verhouding van de van elk van die ondernemingen geïnde of te innen bijdragen.
De terugbetaling geschiedt, desgevallend, via verrekening met de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen en uiterlijk op 30 juni van het volgende jaar.
De in het eerste lid bedoelde kosten hebben eveneens betrekking op de werkingskosten van de Commissie voor de Verzekeringen, bedoeld in artikel 41 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, de Raad voor Aanvullende Pensioenen en de Commissie voor Aanvullende Pensioenen bedoeld in respectievelijk de artikelen 52 en 53 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, en de Raad voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen en de Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen, bedoeld in respectievelijk de artikelen 60 en 61 van de programmawet van 24 december 2002.
Art. 9.Als het totaal van de op grond van de artikelen 2 tot 7 door de CBFA geïnde of te innen bedragen desgevallend vermeerderd met andere bijdragen of inkomsten betreffende de opdrachten bedoeld in artikel 45, 5° tot 12°, van de wet van 2 augustus 2002, zoals berekend op 31 december van het betrokken jaar, lager is dan het bedrag van het door de CBFA bepaalde deel van de gehele werkelijke kosten voor dat jaar betreffende de opdrachten bedoeld in artikel 45, 5° tot 12°, van de wet van 2 augustus 2002, doet de CBFA voor het verschil een beroep op de categorieën van ondernemingen bedoeld in de artikelen 2 en 3.
Dit verschil wordt omgeslagen over deze verschillende categorieën van ondernemingen naar verhouding van de geïnde of te innen bedragen. Het bijkomende bedrag dat aan elke categorie wordt gevraagd, wordt omgeslagen over de ondernemingen die deel uitmaken van die categorie naar verhouding van de van elk van die ondernemingen geïnde of te innen bijdragen.
Bijkomende opvragingen geschieden tegen eind juni van het volgende jaar.
De in het eerste lid bedoelde kosten hebben eveneens betrekking op de werkingskosten van de Commissie voor de Verzekeringen, bedoeld in artikel 41 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, de Raad voor Aanvullende Pensioenen en de Commissie voor Aanvullende Pensioenen bedoeld in respectievelijk de artikelen 52 en 53 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, en de Raad voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen en de Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen, bedoeld in respectievelijk de artikelen 60 en 61 van de programmawet van 24 december 2002. HOOFDSTUK III. - Dekking van de werkingskosten van de CBFA die betrekking hebben op de bevoegdheden inzake het bank- en financiewezen
Art. 10.Zonder afbreuk te doen aan artikelen 22 en 23 betalen de op 1 januari in België gevestigde kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, beheervennoot-schappen van instellingen voor collectieve belegging en vennootschappen voor beleggingsadvies jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 30,17 % van het in artikel 1, § 1, eerste lid, bedoelde bedrag.
De helft van de in het eerste lid bedoelde totale bijdrage wordt omgeslagen over alle kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging en vennootschappen voor beleggingsadvies naar verhouding van hun maximaal vereiste eigen vermogen, rekening houdend met het volgende onderscheid : - het deel van het maximaal vereiste eigen vermogen tot 250.000.000,00 EUR wordt integraal in aanmerking genomen; - het deel van het maximaal vereiste eigen vermogen van 250.000.000,00 EUR tot 1.240.000.000,00 EUR wordt voor drie vierden in aanmerking genomen; - het deel van het maximaal vereiste eigen vermogen van 1.240.000.000,00 EUR tot 2.480.000.000,00 EUR wordt voor de helft in aanmerking genomen; - het deel van het maximaal vereiste eigen vermogen dat meer bedraagt dan 2.480.000.000,00 EUR wordt voor een vierde in aanmerking genomen.
Het in aanmerking genomen vereiste eigen vermogen voor de kredietinstellingen en de beursvennootschappen is het eigen vermogen voor de positie van de kredietinstelling of van de beursvennootschap op 31 december van het voorafgaande jaar, berekend overeenkomstig artikel 82 van het besluit van de CBFA van 5 december 1995 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen, respectievelijk van de beursvennootschappen.
Het in aanmerking genomen vereiste eigen vermogen voor vennootschappen voor vermogensbeheer en voor de vennoot-schappen voor beleggingsadvies is het eigen vermogen voor de positie van de vennootschap op 31 december van het voorafgaande jaar, berekend overeen-komstig het koninklijk besluit van 5 augustus 1991 betreffende het vermogensbeheer en het beleggingsadvies.
Het in aanmerking genomen vereiste eigen vermogen voor vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten is het eigen vermogen van de vennootschap op 31 december van het voorafgaande jaar, berekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 25 november 1991 over de wissel- en depositomakelarij.
Het in aanmerking genomen vereiste eigen vermogen voor de vennootschappen voor plaatsing van orders in financiële instrumenten is het gedeelte van het maatschappelijk kapitaal dat moet volgestort zijn krachtens artikel 58 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggings-ondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs.
Het in aanmerking genomen vereiste eigen vermogen voor beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging is het eigen vermogen van de vennootschap op 31 december van het voorafgaande jaar, berekend overeenkomstig het reglement van de CBFA getroffen krachtens de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.
Een vierde van de in het eerste lid bedoelde totale bijdrage wordt omgeslagen over alle kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging en vennootschappen voor beleggingsadvies naar verhouding van hun positieve bruto-opbrengsten van de twaalf voorafgaande maanden vastgesteld op 31 december van het voorafgaande jaar, rekening houdend met het volgende onderscheid : - het deel van de opbrengsten tot 125.000.000,00 EUR wordt integraal in aanmerking genomen; - het deel van de opbrengsten van 125.000.000,00 EUR tot 250.000.000,00 EUR wordt voor drie vierden in aanmerking genomen; - het deel van de opbrengsten van 250.000.000,00 EUR tot 500.000.000,00 EUR wordt voor de helft in aanmerking genomen; - het deel van de opbrengsten van 500.000.000,00 EUR tot 992.000.000,00 EUR wordt voor een vierde in aanmerking genomen; - het deel van de opbrengsten dat meer bedraagt dan 992.000.000,00 EUR wordt niet in aanmerking genomen.
Onder bruto-opbrengsten van de kredietinstellingen moet het bankproduct, na aftrek van het renteresultaat, worden verstaan zoals dat blijkt uit de periodieke staten aan de CBFA. Onder bruto-opbrengsten van de beursvennootschappen, vennootschappen voor plaatsing van orders in financiële instrumenten en bijkantoren van beleggingsondernemingen die ressorteren onder een andere lid-Staat van de Europese Unie moet worden verstaan het totaal van de bedrijfsopbrengsten na aftrek van het renteresultaat in de mate dat dat in de bedrijfsopbrengsten begrepen is en vermeerderd met de opbrengsten van financiële vaste activa, zoals dat blijkt uit de periodieke staten aan de CBFA. Onder bruto-opbrengsten van de vennootschappen voor vermogensbeheer, beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging en de vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten moet worden verstaan het totale bedrag van de bedrijfsopbrengsten na aftrek van het renteresultaat in de mate dat dat in de bedrijfsopbrengsten begrepen is en vermeerderd met de opbrengsten van financiële vaste activa, zoals die blijken uit de boekhoudstaten aan de CBFA. Onder bruto-opbrengsten van de vennootschappen voor beleggingsadvies moet worden verstaan het totale bedrag van de bedrijfsopbrengsten, na aftrek van het renteresultaat in de mate dat dat in de bedrijfsinkomsten begrepen is en vermeerderd met de opbrengsten van financiële vaste activa zoals die blijken uit de jaarrekeningen op 31 december van het voorafgaande jaar of, bij ontstentenis daarvan, uit rekeningen aangepast over de twaalf maanden van het voorafgaande burgerlijk jaar.
De bijdragen die worden betaald door de kredietinstellingen, beleggingsonderne-mingen of beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder een andere lid-Staat van de Europese Unie, worden, voor de toepassing van de voorgaande leden, vastgesteld op basis van één derde van de positieve bruto-opbrengsten.
Een vierde van de in het eerste lid bedoelde totale bijdrage wordt omgeslagen over alle kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging en vennootschappen voor beleggingsadvies naar verhouding van hun balanstotaal op 31 december van het voorafgaande jaar, rekening houdend met het volgende onderscheid : - het deel van het balanstotaal tot 6.200.000.000,00 EUR, wordt integraal in aanmerking genomen; - het deel van het balanstotaal van 6.200.000.000,00 EUR tot 12.395.000.000,00 EUR, wordt voor drie vierden in aanmerking genomen; - het deel van het balanstotaal van 12.395.000.000,00 EUR tot 24.790.000.000,00 EUR, wordt voor de helft in aanmerking genomen; - het deel van het balanstotaal van 24.790.000.000,00 EUR tot 61.975.000.000,00 EUR, wordt voor een vierde in aanmerking genomen; - het deel van het balanstotaal dat meer bedraagt dan 61.975.000.000,00 EUR, wordt niet in aanmerking genomen.
De bijdragen die worden betaald door de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen of de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder een andere lid-Staat van de Europese Unie, worden, voor de toepassing van de voorgaande leden, vastgesteld op basis van één derde van hun balanstotaal.
Als de totale bijdrage van een kredietinstelling of beursvennootschap die transacties met financiële instrumenten verricht voor eigen rekening in de zin van artikel 58, § 1, tweede lid, van de wet van 6 april 1995, of verbintenissen aangaat tot vaste overneming van uitgiften van financiële instrumenten of tot waarborg voor de plaatsing van die uitgiften en die niet ressorteren onder een andere lid-Staat van de Europese Unie minder dan 6.276 EUR bedraagt, geldt dit bedrag als bijdrage.
Als de totale bijdrage van een beursvennootschap die geen transacties met financiële instrumenten verricht voor eigen rekening in de zin van artikel 58, § 1, tweede lid, van de wet van 6 april 1995, noch verbintenissen aangaat tot vaste overneming van uitgiften van financiële instrumenten of tot waarborg voor de plaatsing van die uitgiften, maar die fondsen of effecten van cliënten houdt en die niet ressorteert onder een andere lid-Staat van de Europese Unie minder dan 4.184 EUR bedraagt, geldt dit bedrag als bijdrage.
Als de totale bijdrage van een beursvennootschap die geen transacties met financiële instrumenten verricht voor eigen rekening in de zin van artikel 58, § 1, tweede lid, van de wet van 6 april 1995, noch verbintenissen aangaat tot vaste overneming van uitgiften van financiële instrumenten of tot waarborg voor de plaatsing van die uitgiften, noch fondsen of effecten van cliënten houdt, van een vennootschap voor vermogensbeheer, een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, een vennootschap voor makelarij in financiële instrumenten, een vennootschap voor plaatsing van orders in financiële instrumenten of een vennootschap voor beleggingsadvies die niet ressorteren onder een andere lid-Staat van de Europese Unie minder dan 3.138 EUR bedraagt, geldt dit bedrag als bijdrage.
Als de totale bijdrage verschuldigd door een kredietinstelling, een beleggingsonderneming of een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, die ressorteert onder een andere lid-Staat van de Europese Unie minder dan 2.092 EUR bedraagt, geldt dit bedrag als bijdrage.
Het totale bedrag van de verhogingen verkregen met toepassing van de vorige leden wordt afgetrokken van de totale bijdrage van de overige kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, beheervennoot-schappen van instellingen voor collectieve belegging en vennootschappen voor beleggingsadvies en hierover omgeslagen naar verhouding van de bijdrage berekend op grond van het tweede tot het achtste lid.
Kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging en vennootschappen voor beleggingsadvies waarvan de vergunning is ingetrokken of herroepen, blijven bijdrageplichtig zoals vastgesteld in dit artikel, zolang zij, na voormelde intrekking of herroeping, onderworpen blijven aan het toezicht van de CBFA conform artikel 60 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, artikel 107 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemidde-laars en beleggingsadviseurs of artikel 200 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.
De in dit artikel bedoelde bedragen, met inbegrip van de bedragen die de schijven uitmaken waarvan sprake in de tweede tot achtste lid, worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De CBFA vraagt de betaling van die bijdragen tegen 30 augustus.
Art. 11.Zonder afbreuk te doen aan artikelen 22 en 23 betalen de op 1 januari in België gevestigde derivatenspecialisten bedoeld in artikel 45bis van de wet van 6 april 1995 jaarlijks een bijdrage van 0,25 % van hun bedrijfsopbrengsten, met een minimum van 2.500 EUR. De CBFA vraagt die bijdragen op tegen 30 augustus.
Art. 12.Zonder afbreuk te doen aan artikelen 22 en 23 betalen de op 1 januari in België gevestigde wisselkantoren jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 0,33 % van het in artikel 1, § 1, eerste lid, bedoelde bedrag.
De in het eerste lid vastgestelde bijdrage bestaat uit : a) een vast bedrag per wisselkantoor van 1.307 EUR; b) een bedrag per wisselkantoor op grond van de omslag van het saldo, na aftrek van de opbrengst van de krachtens littera a) betaalde bedragen, over alle wisselkantoren naar verhouding van hun omzet tijdens het voorafgaande jaar. De in dit artikel bedoelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De CBFA vraagt de betaling van de door dit artikel vastgestelde bijdrage tegen 30 juni.
Art. 13.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan artikelen 22 en 23 betalen de Belgische verrekeningsinstellingen andere dan kredietinstellingen en de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse verrekeningsinstellingen andere dan kredietinstellingen die op 1 januari over een vergunning beschikken krachtens artikel 22, § 2, van de wet van 2 augustus 2002, jaarlijks een bijdrage die 0,3 % beloopt van hun bedrijfsopbrengsten van het voorafgaande jaar, met een minimum van 161.084 EUR. De in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse kredietinstellingen, die voor hun diensten als verrekeningsinstelling op 1 januari onderworpen zijn aan het toezicht bedoeld in artikel 22 van dezelfde wet, betalen jaarlijks een bijdrage van 161.084 EUR. De niet in België gevestigde buitenlandse verrekeningsinstellingen, die voor hun diensten als verrekeningsinstelling op 1 januari onderworpen zijn aan het toezicht bedoeld in artikel 22 van dezelfde wet, betalen jaarlijks een bijdrage die 0,3 % beloopt van hun bedrijfsopbrengsten van het voorafgaande jaar, met een maximum van 161.084 EUR. Geen bijdrage is verschuldigd indien de betrokken instelling een bijdrage aan de CBFA betaalt voor een bijkantoor in België. § 2. De naamloze vennootschap naar Belgisch recht « Interprofessionele effectendeposito en girokas » betaalt jaarlijks een bijdrage van 161.084 EUR voor het toezicht bedoeld in artikel 23 van dezelfde wet.
De in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse vereffeningsinstellingen andere dan kredietinstellingen, die voor hun diensten als vereffeningsinstelling op 1 januari onderworpen zijn aan het toezicht bedoeld in artikel 23 van dezelfde wet, betalen jaarlijks een bijdrage die 0,3 % beloopt van hun bedrijfsopbrengsten van het voorafgaande jaar met een minimum van 161.084 EUR. De niet in het eerste of tweede lid bedoelde in België gevestigde instellingen, andere dan kredietinstellingen, die aan het toezicht bedoeld in artikel 23 van dezelfde wet zijn onderworpen, betalen jaarlijks een bijdrage van 161.084 EUR. De in de voorgaande leden vastgestelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bedragen.
De CBFA vraagt de betaling van de door dit artikel vastgestelde bijdrage tegen 31 maart.
Art. 14.De door de CBFA te innen bijdragen voor de beslissingen betreffende de dossiers bedoeld in artikel 20 van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten zijn vastgesteld overeenkomstig de barema's in bijlage van dit besluit.
De in voornoemde bijlage vermelde bedragen worden aangepast overeen-komstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen, wanneer de vereiste aanpassing meer dan tien percent bedraagt, in schijven van telkens tien percent.
De bijdragen verschuldigd krachtens dit artikel worden betaald binnen een termijn van één maand na de kennisgeving van de beslissing van de CBFA over het dossier dat haar is voorgelegd.
Indien de bijdragen zijn verschuldigd door niet in België gevestigde personen dienen zij bij de indiening van hun dossier een in België gevestigde voldoende solvabele persoon of instelling aan te duiden, die heeft aanvaard garant te staan voor de betaling van de verschuldigde bijdragen.
Art. 15.§ 1. Belgische openbare instel-lingen voor collectieve belegging die op 1 januari zijn ingeschreven overeenkomstig artikel 120, § 1, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten of artikel 31 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, betalen elk jaar aan de CBFA een bijdrage van 0,075 EUR per mille van hun netto-inventariswaarde op 31 december van het voorafgaande jaar, voor de instellingen die een jaarverslag of een halfjaarverslag opstellen op 31 december, en van hun laatste netto-inventariswaarde van december van het voorafgaande jaar voor de andere instellingen. § 2. Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging die op 1 januari zijn ingeschreven overeenkomstig artikel 120, § 1, van de wet van 4 december 1990 of artikel 31 van de wet van 20 juli 2004 betalen elk jaar aan de CBFA een bijdrage van 0,50 EUR per mille van het bedrag van hun inschrijvingen in het voorafgaande jaar, zonder dat met eventuele terugbetalingen rekening wordt gehouden.
De in aanmerking te nemen prijs voor de berekening van de bijdrage bedoeld in deze paragraaf, omvat niet de provisies, kosten en taksen die ten laste worden gelegd van de deelnemers bij de inschrijving. § 3. De in dit artikel bedoelde bijdragen gelden niet voor : 1° de openbare instellingen voor collectieve belegging in schuld-vorderingen bedoeld in artikel 119bis van de wet van 4 december 1990 of artikel 21 van de wet van 20 juli 2004;2° de openbare instellingen voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming bedoeld in artikel 116 van de wet van 4 december 1990 of in artikel 17 van de wet van 20 juli 2004;3° de openbare monetaire instellingen voor collectieve belegging waarvan sprake in artikel 16, § 6. § 4. Wanneer een instelling voor collectieve belegging meerdere compartimenten omvat, zijn de in de §§ 1 en 2 bedoelde bijdragen per ingeschreven compartiment verschuldigd. § 5. De bijdrage verschuldigd krachtens paragraaf 2 van dit artikel kan per openbare instelling voor collectieve belegging, ongeacht of zij compartimenten omvat, niet minder zijn dan 314 EUR. § 6. De CBFA vraagt de betaling van de bijdragen tegen eind maart. § 7. Het in dit artikel vermelde bedrag wordt aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 16.§ 1. De Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming bedoeld in artikel 116 van de wet van 4 december 1990 of in artikel 17 van de wet van 20 juli 2004 betalen voor de beslissingen inzake prospectus een bijdrage aan de CBFA overeenkomstig de barema's in bijlage bij dit besluit.
De bijdragen verschuldigd krachtens deze paragraaf worden betaald binnen een termijn van één maand na de kennisgeving van de beslissing van de CBFA over het dossier dat haar is voorgelegd. § 2. De Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming bedoeld in artikel 116 van de wet van 4 december 1990 of in artikel 17 van de wet van 20 juli 2004, die op 1 januari zijn ingeschreven overeenkomstig artikel 120, § 1, van de wet van 4 december 1990 of artikel 31 van de wet van 20 juli 2004, betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 200.000 EUR aan de CBFA. Deze bijdrage wordt omgeslagen naar verhouding van het bedrag van hun eigen vermogen, zoals uitgedrukt in de laatste jaarrekening, na aftrek van de kapitaalsubsidies.
De bijdrage verschuldigd op grond van deze paragraaf is tenminste 314 EUR. Het totale bedrag aan bijdrageverhogingen ingevolge de toepassing van het minimum wordt afgetrokken van de bijdragen van emittenten voor wie die verhogingen niet gelden, naar verhouding van de bijdragen verschuldigd op grond van het tweede lid van deze paragraaf.
De CBFA vraagt de betaling van de bijdragen tegen 30 juni. § 3. Openbare instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 119bis van de wet van 4 december 1990 of artikel 21 van de wet van 20 juli 2004 betalen aan de CBFA een eenmalige bijdrage van 0,05 EUR per mille van de totaalwaarde van het beheerd vermogen met een minimum van 6.276 EUR en een maximum van 15.690 EUR voor het onderzoek van het dossier betreffende de inschrijving bedoeld in artikel 120, § 1, van de voornoemde wet van 4 december 1990 of artikel 31 van de wet van 20 juli 2004.
Wanneer een instelling voor collectieve belegging meerdere compartimenten omvat, is de bijdrage per ingeschreven compartiment verschuldigd.
De bijdragen worden vereffend binnen de maand na de inschrijving. § 4. Openbare instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen naar Belgisch recht bedoeld in artikel 119bis van de wet van 4 december 1990 of artikel 21 van de wet van 20 juli 2004 betalen aan de CBFA een bijdrage van 4.707 EUR voor het onderzoek van het prospectus bedoeld in artikel 39 van het koninklijk besluit van 29 november 1993 op de instellingen voor belegging in schuldvorderingen.
Wanneer ingevolge de gelijktijdige uitgifte van verschillende categorieën van effecten door eenzelfde instelling voor collectieve belegging in schuldvorderingen verscheidene prospectussen worden openbaargemaakt, wordt de bijdrage slechts één keer geïnd.
Wanneer een instelling voor collectieve belegging meerdere compartimenten omvat, is de bijdrage per ingeschreven compartiment verschuldigd.
Deze bijdrage wordt vereffend binnen de maand na de kennisgeving van de beslissing van de CBFA. § 5. Belgische openbare instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen bedoeld in artikel 119bis van de wet van 4 december 1990 of artikel 21 van de wet van 20 juli 2004, die op 1 januari zijn ingeschreven overeenkomstig artikel 120, § 1, van de wet van 4 december 1990 of artikel 31 van de wet van 20 juli 2004, betalen elk jaar aan de CBFA een bijdrage van 0,02 EUR per mille van de totaalwaarde van hun beheerde vermogen op 31 december van het voorafgaande jaar.
Wanneer een instelling voor collectieve belegging meerdere compartimenten omvat, is de bijdrage per ingeschreven compartiment verschuldigd.
De krachtens deze paragraaf verschuldigde bijdrage kan per openbare instelling voor collectieve belegging, ongeacht of zij compartimenten omvat, niet minder zijn dan 314 EUR De CBFA vraagt de betaling van de bijdragen tegen eind maart. § 6. De in artikel 15, § 1, bepaalde bijdrage wordt teruggebracht tot 0,05 EUR per mille voor openbare monetaire instellingen voor collectieve belegging. Voor de toepassing van dit artikel wordt als een monetaire instelling voor collectieve belegging aanzien, de instelling voor collectieve belegging waarvan het in het prospectus opgenomen beleggingsbeleid de vaste verbintenis inhoudt een rendement na te streven dicht bij het rendement bekomen op de geldmarkt en het grootste deel van haar middelen te beleggen in geldmarktinstrumenten waarvan de resterende duurtijd lager is dan een jaar.
Wanneer een instelling voor collectieve belegging meerdere compartimenten omvat, is de bijdrage per ingeschreven compartiment verschuldigd.
De krachtens deze paragraaf verschuldigde bijdrage kan per openbare instelling voor collectieve belegging, ongeacht of zij compartimenten omvat, niet minder zijn dan 314 EUR behoudens wanneer dit bedrag per instelling voor collectieve belegging reeds is bereikt krachtens artikel 15.
De CBFA vraagt de betaling van de bijdragen tegen eind maart. § 7. De in dit artikel vermelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 17.§ 1. Buitenlandse openbare instellingen voor collectieve belegging, die op 1 januari zijn ingeschreven overeenkomstig artikel 137 van de voormelde wet van 4 december 1990 of artikel 129 van de wet van 20 juli 2004, met uitzondering van de instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen, betalen elk jaar aan de CBFA de volgende bijdrage : 1° de instellingen voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die aan de voorwaarden van de Richtlijn 85/611/EEG voldoen : 2.000 EUR; 2° de andere instellingen voor collectieve belegging : 10.000 EUR. De in het eerste lid bedoelde bijdrage wordt verdubbeld voor het eerste jaar waarin een bijdrage is verschuldigd.
De CBFA vraagt de bijdragen tegen eind maart. § 2. Openbare instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen naar buitenlands recht betalen aan de CBFA een eenmalige bijdrage van 0,05 EUR per mille van de totaalwaarde van het beheerd vermogen, met een minimum van 6.276 EUR en een maximum van 15.690 EUR voor het onderzoek van het dossier betreffende de inschrijving bedoeld in artikel 137 van de voornoemde wet van 4 december 1990 of artikel 129 van de wet van 20 juli 2004.
Deze bijdragen worden vereffend binnen de maand na inschrijving. § 3. Buitenlandse openbare instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen die op 1 januari zijn ingeschreven overeenkomstig artikel 137 van de wet van 4 december 1990 of artikel 129 van de wet van 20 juli 2004, betalen elk jaar aan de CBFA een bijdrage van 0,02 EUR per mille van de totaalwaarde van hun beheerde vermogen op 31 december van het voorafgaande jaar.
De bijdrage kan per openbare instelling voor collectieve belegging, ongeacht of zij compartimenten omvat, niet minder zijn dan 314 EUR De CBFA vraagt de betaling van de bijdragen tegen eind maart. § 4. Wanneer een instelling voor collectieve belegging meerdere compartimenten omvat, zijn de in dit artikel bedoelde bijdragen per ingeschreven compartiment verschuldigd. § 5. De in dit artikel vermelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 18.De vennootschappen inge-schreven op de lijst bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van vennootschappen betalen aan de CBFA een bijdrage van : 1° 314 EUR bij hun inschrijving op de lijst;2° 157 EUR bij elke wijziging in de lijst die hen betreft;3° 314 EUR bij de schrapping van of weglating uit de lijst. De bijdrage verschuldigd krachtens het eerste lid wordt betaald binnen een termijn van één maand vanaf de kennisgeving van de beslissing van de CBFA tot inschrijving op de lijst, wijziging in de lijst en schrapping van de lijst.
De in dit artikel vermelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 19.Per kennisgeving die aan de CBFA moet worden gericht krachtens hoofdstuk I van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen, moet aan de CBFA een bijdrage van 314 EUR worden betaald.
Wanneer een kennisgeving door verschillende kennisgevers wordt verricht, zijn die hoofdelijk verplicht tot betaling van de bijdrage.
Deze wordt betaald binnen de maand na de kennisgeving.
Het in het eerste lid vastgestelde bedrag wordt aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 20.§ 1. De bijdrage verschuldigd aan de CBFA door hen die een vergunning als marktonderneming in de zin van artikel 16 van de wet van 2 augustus 2002 aanvragen voor het onderzoek van het in dat artikel bedoelde dossier bedraagt 26.150 EUR. § 2. Zonder afbreuk te doen aan artikelen 22 en 23 betalen de op 1 januari in België gevestigde marktondernemingen jaarlijks volgende bijdragen : 1° de N.V. Euronext Brussels : 594.667 EUR; 2° het Rentenfonds : 71.965 EUR. § 3. De andere in België gevestigde marktondernemingen betalen jaarlijks een bijdrage gelijk aan 0,015 EUR pro mille van hun marktkapitalisatie, met een minimum van 199.124 EUR. § 4. De in de §§ 1 tot 3 vastgestelde bedragen worden aangepast overeen-komstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De CBFA vraagt de betaling van de in dit artikel vastgestelde bijdragen tegen 31 maart.
Art. 21.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan artikel 22 en 23 betalen emittenten waarvan de financiële instrumenten, op 1 januari, op hun verzoek of mits hun akkoord zijn toegelaten tot een Belgische gereglementeerde markt jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 10,65 % van het in artikel 1, § 1, eerste lid, bedoelde bedrag.
De in het eerste lid vastgestelde bijdrage bestaat uit : 1° een vaste bijdrage voor de emittenten naar buitenlands recht waarvan de financiële instrumenten uitsluitend tot een Belgische gereglementeerde markt zijn toegelaten ten belope van 6.500 EUR; 2° een vaste bijdrage voor de andere emittenten naar buitenlands recht waarvan de financiële instrumenten tot een Belgische gereglementeerde markt zijn toegelaten ten belope van 4.000 EUR; 3° een bedrag voor de emittenten naar Belgisch recht op grond van de omslag van het saldo, na aftrek van de opbrengst van de krachtens het 1° en 2° betaalde bedragen, naar verhouding van het bedrag van hun eigen vermogen, zoals uitgedrukt in de laatste jaarrekening, na aftrek van de kapitaalsubsidies. Wanneer certificaten van effecten zijn toegelaten tot een gereglementeerde markt, is de bijdrage verschuldigd door de emittenten van die certificaten. § 2. In afwijking van § 1 bedraagt de bijdrage van emittenten naar Belgisch recht waarvan enkel de obligaties zijn toegelaten tot een Belgische gereglementeerde markt, 0,5 EUR pro mille van het bedrag van de obligaties in omloop op 31 december van het voorafgaande jaar, met een minimum van 314 EUR. § 3. Dit artikel is niet van toepassing op de Belgische of buitenlandse openbare instellingen voor collectieve belegging.
Het geldt evenmin voor de Belgische of buitenlandse emittenten van vastgoed-certificaten. Deze laatste betalen elk een jaarlijkse bijdrage van 314 EUR. § 4. De bijdrage verschuldigd op grond van § 1, tweede lid, is tenminste 314 EUR. Het totale bedrag aan bijdrageverhogingen ingevolge de toepassing van het eerste lid wordt afgetrokken van de bijdragen van emittenten voor wie die verhogingen niet gelden, naar verhouding van de bijdragen verschuldigd op grond van § 1, tweede lid. § 5. Deze bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De CBFA vraagt de betaling van de in dit artikel vastgestelde bijdragen tegen 30 juni.
Art. 22.De in de artikelen 10, 11, 12, 13, 20 en 21 bedoelde kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, vennoot-schappen voor beleggingsadvies, beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, derivaten-specialisten, wisselkantoren, instellingen inzake verrekening en vereffening, marktondernemingen en vennootschappen wier financiële instrumenten zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt betalen jaarlijks een bijdrage die 2,97 % beloopt van de bijdragen die zij op grond van de voorgaande artikelen van dit besluit verschuldigd zijn ter dekking van de kosten in verband met het auditoraat en de consumentenbescherming.
Art. 23.Ter financiering van de verwerving van de zetel van de CBFA wordt jaarlijks gedurende 25 jaar een gezamenlijk bedrag van 2.340.962 EUR ten laste gelegd van : 1° de in artikelen 10 bedoelde kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, vennootschappen voor beleggingsadvies en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging;2° de in artikel 11 bedoelde derivaten-specialisten;3° de in artikel 12 bedoelde wisselkantoren;4° de in artikel 13 bedoelde instellingen onderworpen aan het toezicht waarvan sprake in de artikelen 22 en 23 van de wet van 2 augustus 2002;5° de in artikel 20 bedoelde marktondernemingen;6° de in artikel 21 bedoelde vennoot-schappen wier financiële instrumenten zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt. Dit bedrag wordt over de zes voornoemde categorieën van ondernemingen verdeeld naar verhouding van de in het voorafgaande jaar van deze categorieën geïnde of te innen bijdragen na toepassing van de conform de artikelen 25 en 26 te verrichten terugbetalingen of opvragingen. De bijkomende bedragen worden omgeslagen over de ondernemingen die deel uitmaken van de betrokken categorie naar verhouding van de van elk van die ondernemingen geïnde of te innen bijdragen.
De bijkomende opvragingen geschieden tegen einde juni en worden desgevallend verrekend met de conform artikelen 25 en 26 verrichte terugbetalingen of opvragingen. HOOFDSTUK IV. - Bijzondere bepalingen
Art. 24.De CBFA kan de ondernemingen de uitzonderlijke uitgaven en lasten ten laste leggen die zij voor het toezicht heeft moeten maken krachtens de bepalingen van de artikelen 46, derde lid, 2° en 3° en 48, eerste lid, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, krachtens de artikelen 92, derde lid, 2° en 3°, 94, eerste lid en 133 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, krachtens artikel 10, derde lid, van het koninklijk besluit van 27 december 1994 betreffende de wisselkantoren en de valutahandel, voor het toezicht bedoeld in Hoofdstuk II, afdelingen 4 en 6 van de wet van 2 augustus 2002, dan wel voor de verwerking van niet-gestandaardiseerde gegevens verstrekt door gecontroleerde ondernemingen. De krachtens dit lid verschuldigde bijdrage wordt betaald binnen een termijn van één maand na het verzoek tot betaling door de CBFA. De in het eerste lid bedoelde inkomsten die niet zijn gebruikt om prestaties van derden te betalen en de overige diverse inkomsten zoals financiële en uitzonderlijke opbrengsten, terugbetalingen, opbrengsten uit de verkoop van drukwerk en opbrengsten uit de deelneming van de CBFA aan samenwerkingsinstanties bedoeld in artikel 117, § 5, van de wet van 2 augustus 2002 met betrekking tot de opdrachten bedoeld in artikel 45, 1° tot 4°, van de wet van 2 augustus 2002, worden, na aftrek van oninbare bedragen, gezamenlijk in aanmerking genomen voor de vaststelling van het overeenkomstig de artikelen 25 en 26 bepaalde bedrag.
Art. 25.Als het totaal van de op grond van de artikelen 10 tot 24 door de CBFA geïnde of te innen bedragen, vermeerderd met de geïnde of te innen bijdragen betreffende de opdrachten bedoeld in artikel 45, 5° tot 12°, van de wet van 2 augustus 2002 na toepassing van de artikelen 8 en 9, zoals berekend op 31 december van het betrokken jaar, groter is dan het bedrag vastgesteld voor dat jaar met toepassing van artikel 1, §§ 1 en 2, of dan het bedrag van de werkelijke kosten van de CBFA voor dat jaar, indien dat lager is, betaalt de CBFA het overschot terug aan de categorieën van ondernemingen bedoeld in de artikelen 10, 15, 16, 17, §§ 2 en 3, en 21, naar verhouding van de geïnde of te innen bedragen van die verschillende categorieën van ondernemingen.
Het overschot dat per categorie wordt terugbetaald, wordt omgeslagen over de ondernemingen die deel uitmaken van die categorie, naar verhouding van de van elk van die ondernemingen geïnde of te innen bijdragen.
Terugbetalingen geschieden vóór eind juni van het volgende jaar.
Art. 26.Als het totaal van de op grond van de artikelen 10 tot 24 door de CBFA geïnde of te innen bedragen, vermeerderd met de geïnde of te innen bijdragen betreffende de opdrachten bedoeld in artikel 45, 5° tot 12° van de wet van 2 augustus 2002 na toepassing van de artikelen 8 en 9, zoals berekend op 31 december van het betrokken jaar, lager is dan het bedrag vastgesteld voor dat jaar met toepassing van artikel 1, §§ 1 en 2, of dan het bedrag van de werkelijke kosten van de CBFA voor dat jaar, indien dat lager is, doet de CBFA voor het verschil een beroep op de categorieën van ondernemingen bedoeld in de artikelen 10, 15, 16, 17, §§ 2 en 3, en 21. Dit verschil wordt omgeslagen over de verschillende categorieën van ondernemingen naar verhouding van de geïnde of te innen bedragen. Het bijkomende bedrag dat aan elke categorie wordt gevraagd, wordt omgeslagen over de ondernemingen die deel uitmaken van die categorie naar verhouding van de van elk van die ondernemingen geïnde of te innen bijdragen.
Bijkomende opvragingen geschieden tegen eind juni van het volgende jaar.
Art. 27.§ 1. Er wordt een liquiditeitsreserve van 10.000.000 EUR gevormd. Een bedrag van 1.250.000 EUR van deze reserve mag ook worden aangewend als een algemene begrotingsreserve beschikbaar voor investeringen en uitzonderlijke risico's en lasten zoals bedoeld in artikel 96, VIII, C van het koninklijk besluit van 31 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen. Deze reserve strekt tot financiering van kosten die betrekking hebben op de opdrachten bedoeld in artikel 45, 1° tot 4°, van de wet van 2 augustus 2002.
Totdat zij 10.000.000 euro beloopt, wordt deze reserve enerzijds gevormd uit de beschikbare middelen van de CBFA op 31 december 2004 en anderzijds door onttrekking aan het in artikel 25, eerste lid, bedoelde overschot ten belope van maximum de helft van dit overschot.
Wanneer de overeenkomstig het eerste lid van deze paragraaf gevormde reserves, op het einde van het jaar, ingevolge de hieraan onttrokken bedragen, onder respectievelijk 5.000.000 EUR en 625.000 EUR dalen, wordt de betrokken reserve opnieuw gestijfd via onttrekkingen aan het in artikel 25, eerste lid bedoelde overschot of door toevoeging van het vereiste bedrag aan het in artikel 26, eerste lid, bedoelde verschil. Ingeval de onttrokken bedragen meer belopen dan het krachtens artikel 25, eerste lid terug te betalen overschot, wordt het verschil verwerkt overeenkomstig artikel 26, eerste lid. Hetzelfde geldt als er geen overschot noch verschil is in de zin van de artikelen 25, eerste lid en 26, eerste lid. § 2. Er wordt een liquiditeitsreserve van 5.000.000 EUR gevormd. Een bedrag van 625.000 EUR van deze reserve mag ook worden aangewend als een algemene begrotingsreserve beschikbaar voor investeringen en uitzonderlijke risico's en lasten zoals bedoeld in artikel 96, VIII, C, van het koninklijk besluit van 31 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen. Deze reserve strekt tot financiering van kosten die betrekking hebben op de opdrachten bedoeld in artikel 45, 5° tot 12°, van de wet van 2 augustus 2002.
Totdat zij 5.000.000 beloopt wordt deze reserve enerzijds gevormd uit de beschikbare middelen van de CBFA op 31 december 2004 en anderzijds door onttrekking aan het in artikel 8, eerste lid, bedoelde overschot ten belope van maximum de helft van dit overschot.
Wanneer de overeenkomstig het eerste lid van deze paragraaf gevormde reserves, op het einde van het jaar, ingevolge de hieraan onttrokken bedragen, onder respectievelijk 2.500.000 EUR en 312.500 EUR dalen, wordt de betrokken reserve opnieuw gestijfd via onttrekkingen aan het in artikel 8, eerste lid bedoelde overschot of door toevoeging van het vereiste bedrag aan het in artikel 9, eerste lid, bedoelde verschil.
Ingeval de onttrokken bedragen meer belopen dan het krachtens artikel 8, eerste lid terug te betalen overschot, wordt het verschil verwerkt overeenkomstig artikel 9, eerste lid. Hetzelfde geldt als er geen overschot noch verschil is in de zin van de artikelen 8, eerste lid en 9, eerste lid.
Art. 28.De op grond van de voorschriften van de artikelen 2 tot 24 geïnde of te innen bedragen, zijn verbonden aan het boekjaar waarin zich het feit heeft voorgedaan dat daartoe aanleiding was.
Art. 29.De bij dit besluit vastgestelde bijdragen worden gestort op de rekening van de CBFA bij de Nationale Bank van België of een andere door de CBFA aangeduide financiële instelling volgens de door haar bepaalde modaliteiten.
Art. 30.De personen die instaan voor de betaling van de bij dit besluit vastgestelde bijdragen, delen aan de CBFA, op de wijze en binnen de termijn die zij bepaalt, alle nodige gegevens mee voor de berekening van die bijdragen. HOOFDSTUK V. - Inwerkingtreding en opheffings- en overgangsbepalingen
Art. 31.Onverminderd de nog op grond van hun voorschriften te innen of terug te betalen bedragen, worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 14 februari 2003 betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBFA, gewijzigd door de besluiten van 25 maart 2003 en 22 december 2003;2° het koninklijk besluit van 30 november 1992 tot vaststelling van de modaliteiten van de bijdrage in de controlekosten door de ondernemingen die aan het toezicht van de CBFA zijn onderworpen;3° de artikelen 22 tot 24 van het koninklijk besluit van 25 maart 1996 tot uitvoering van de artikelen 9, 10, 2°, 4° en 6°, en artikel 11, § 3, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen;4° de artikelen 14 en 32 van het koninklijk besluit van 30 juni 1936 houdende algemene verordening betreffende het toezicht op de ondernemingen van hypothecaire leningen.
Art. 32.De op grond van de artikelen 5 tot en met 13 van het koninklijk besluit van 8 december 1997 betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBFA nog te betalen bijdragen voor dossiers waarvoor de bijdragebetalingen zich in de tijd uitstrekken, zijn niet meer verschuldigd.
Art. 33.Het in artikel 1, § 1, eerste lid, bedoelde bedrag wordt voor de jaren 2005, 2006 en 2007 respectievelijk met 1.600.000 EUR, 800.000 EUR en 400.000 EUR verminderd.
De in de artikelen 2, § 1, 3, § 1, 4, eerste lid, bepaalde basisbijdragen van de in die bepalingen bedoelde ondernemingen worden voor de jaren 2005, 2006 en 2007 met de volgende bedragen verminderd a) voor de in artikel 2 bedoelde ondernemingen : 1.245.120 EUR, 622.560 EUR en 311.280 EUR; b) voor de in artikel 3 bedoelde ondernemingen : 80.000 EUR, 40.000 EUR en 20.000 EUR; c) voor de in artikel 4 bedoelde ondernemingen : 274.880 EUR, 137.440 EUR en 68.720 EUR.
Art. 34.Voor de toepassing van het koninklijk besluit van 14 februari 2003 betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBFA in 2004 wordt als volgt te werk gegaan : 1° artikel 1 van voornoemd besluit van 14 februari 2003 dient aldus te worden gelezen dat voor de werkingskosten en voor het maximum aantal personeelsleden enkel wordt rekening gehouden met deze die betrekking hebben op de opdrachten bedoeld in artikel 45, 1° tot 4°, van de voornoemde wet van 2 augustus 2002; 2° de bijdrage van in artikel 13 van het voornoemde besluit van 14 februari 2003 bedoelde buitenlandse emittenten wordt verlaagd tot 338.537 EUR; 3° bij de toepassing van de artikelen 16 en 17 van voornoemd besluit van 14 februari 2003 wordt enkel rekening gehouden met de kosten die betrekking hebben op de opdrachten bedoeld in artikel 45, 1° tot 4°, van de voornoemde wet van 2 augustus 2002; 4° een bijkomend bedrag van 2.342.118 EUR ter financiering van de verwerving van de zetel van de CBFA ten laste wordt gelegd van de in artikel 23 vermelde categorieën van ondernemingen. Dit bedrag wordt over de zes voornoemde categorieën van ondernemingen verdeeld naar verhouding van de in 2003 van deze categorieën geïnde of te innen bijdragen na toepassing van de conform de artikelen 16 en 17 van voornoemd besluit van 14 februari 2003 te verrichten terugbetalingen of bijkomende opvragingen. De bijkomende bedragen worden omgeslagen over de ondernemingen die deel uit maken van de betrokken categorie naar verhouding van de van elk van die ondernemingen geïnde of te innen bijdragen. De bijkomende opvragingen worden desgevallend verrekend met de conform de artikelen 16 en 17 van voornoemd besluit van 14 februari 2003 te verrichten terugbetalingen of bijkomende opvragingen voor het jaar 2004.
Art. 35.De in artikel 15 van dit besluit bedoelde bijdrage wordt gehalveerd voor de bestaande Belgische openbare instellingen voor collective belegging die de ingezamelde gelden beleggen in rechten van deelneming van andere instellingen voor collectieve belegging. Deze regeling vindt niet langer toepassing vanaf het jaar waarin ze op 1 januari zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 31 van de voornoemde wet van 20 juli 2004.
In afwijking van artikel 17 van dit besluit blijven de bestaande buitenlandse openbare instellingen voor collectieve belegging met vaste vervaldag met « gewaarborgd kapitaal » of met « kapitaalbescherming », bedoeld in uitvoeringsbepalingen van de wet van 20 juli 2004, of andere bestaande buitenlandse openbare instellingen voor collectieve belegging met vaste vervaldag met kapitaalwaarborg of kapitaal-bescherming onderworpen aan de bepalingen van artikelen 6 en 7 van het voornoemde koninklijk besluit van 14 februari 2003. Wanneer een instelling voor collectieve belegging meerdere compartimenten omvat, is de bijdrage per ingeschreven compartiment verschuldigd.
In afwijking van de artikelen 16, § 5, en 17, § 3, blijven de bestaande Belgische en buitenlandse openbare instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen onderworpen aan het artikel 6, § 6, van het voornoemd koninklijk besluit van 14 februari 2003.
Wanneer een instelling voor collectieve belegging meerdere compartimenten omvat, is de bijdrage per ingeschreven compartiment verschuldigd.
In afwijking van artikelen 15, § 1, en 16, § 6, van dit besluit worden de in voornoemde bepalingen bedoelde bijdragen voor 2005 berekend op basis van de netto-inventariswaarde van de betrokken instellingen zoals deze blijkt uit hun in artikel 132, § 1bis, 2°, van de wet van 4 december 1990 bedoelde periodieke staten van december 2004.
Art. 36.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005, met uitzondering van : 1° de artikelen 14, 16, § 1, 18 en 19 die in werking treden op de datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad ;2° artikel 34 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2004. In afwijking van artikel 33, 1°, van dit besluit worden de artikelen 5, 9 en 10 van het koninklijk besluit van 14 februari 2003 betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBFA opgeheven op de datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Art. 37.Onze Ministers tot wiens bevoegdheden Financiën, Economie en de Middenstand behoren, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 mei 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Middenstand en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE
Bijlage bij het koninklijk besluit van 22 mei 2005 betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBFA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en ter uitvoering van diverse wettelijke bepalingen betreffende opdrachten van de CBFA Barema's van de door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen te innen bijdragen voor de beslissingen bedoeld in artikel 20 van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten en voor de beslissingen bedoeld in artikel 16, § 1, van dit besluit Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Inclusief de eventuele uitgifte van die effecten die in datzelfde prospectus aan bod komt.(2) Inclusief de eventuele uitgifte van die effecten die in datzelfde prospectus aan bod komt.(3) Inclusief de eventuele uitgifte van die effecten die in datzelfde prospectus aan bod komt.(4) Met « uitgifte » wordt hier verwezen naar elk openbaar verkoopaanbod, elke veiling of elk openbaar aanbod tot inschrijving.(5) Inclusief de eventuele latere toelating van die effecten tot een gereglementeerde markt, als die toelating in datzelfde prospectus aan bod komt.(6) Inclusief de eventueel latere toelating tot een gereglementeerde markt van effecten die voortvloeien uit de uitoefening van die instrumenten, als die toelating in datzelfde prospectus aan bod komt. Toelichting bij de barema's van de door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen te innen bijdragen voor de beslissingen bedoeld in artikel 20 van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten en voor de beslissingen bedoeld in artikel 16, § 1, van dit besluit Codes 10 tot 14 Deze lijnen van de lijst met barema's betreffen de diverse toelatingen van effecten tot een gereglementeerde markt waarvoor een volledig prospectus wordt goedgekeurd door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen. Als het prospectus ook over de uitgifte van die effecten handelt, wordt dat aspect « uitgifte » ook in de bijdrage verwerkt.
In tegenstelling tot uitgiften zonder toelating, waarvoor in de betrokken lijst verschillende bijdragen zijn vastgelegd in functie van de omvang van de uitgifte, is hier sprake van één bijdrage per soort toelating. Daarbij wordt uitgegaan van het vermoeden dat de verschillende soorten toelatingen, ongeacht het bedrag waarop ze betrekking hebben, de Commissie ongeveer evenveel werk bezorgen.
Codes 20 tot 36 Deze lijnen betreffen de uitgifte, zonder toelating tot een gereglementeerde markt, van een deel van de aandelen of de andere effecten van de emittent die toegang geven tot het kapitaal, enerzijds, en van de obligaties of andere schuldbewijzen van de emittent, anderzijds.
Codes 50 tot 58 Deze lijnen betreffen diverse bijzondere gevallen. De bijdrage voor zo'n bijzonder geval wijkt af van de regels die gelden voor de bijdragen als bedoeld op de lijnen 10 tot 36.
In verband met de uitgifte of de toelating van certificaten die buitenlandse aandelen vertegenwoordigen, wordt hier enkel de beslissing tot goedkeuring van het oorspronkelijke prospectus bedoeld.
Als voor de daaropvolgende uitgifte en notering van certificaten geen prospectus moet worden opgesteld, moet daarvoor ook geen bijdrage worden betaald.
Code 58 slaat op alle effecten die in geen enkele andere categorie van de lijst met barema's kunnen worden ondergebracht.
Codes 70 tot 80 Deze lijnen hebben betrekking op de verschillende vormen van openbare overnameaanbiedingen. Het feit dat dergelijke dossiers vaak aanleiding geven tot geschillen, ligt aan de basis van de relatief hoge bijdragen in vergelijking met andere verrichtingen.
Codes 90 tot 100 Deze lijnen betreffen de beslissingen over de aanvragen tot toekenning van een gedeeltelijke vrijstelling van de prospectusverplichting en tot goedkeuring van een verkort prospectus voor diverse verrichtingen.
Wat de aanbiedingen van effecten aan de werknemers betreft, omvat de bijdrage ook de eventuele latere toelating tot een gereglementeerde markt van die effecten én van de effecten die voortvloeien uit de uitoefening van die instrumenten, als die toelating ook in datzelfde prospectus aan bod komt.
Codes 110 tot 120 Deze lijnen hebben betrekking op de beslissingen over de aanvragen tot verlening van een volledige vrijstelling van de prospectusverplichting. Een bijdrage is gerechtvaardigd omdat zo'n vrijstelling niet automatisch wordt verleend : eerst wordt immers een verzoek ingediend, waarna een dossier wordt geopend en onderzocht en vervolgens aan het bevoegde orgaan van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen een beslissing wordt voorgesteld.
De hoogste bijdrage waarvan sprake bij code 115 betreft de volledige vrijstelling die kan worden verleend bij de toelating van nieuwe effecten die voortvloeien uit een fusie, een splitsing, een inbreng van het volledige vermogen van een onderneming of van een deel ervan, of als tegenprestatie voor een niet-geldelijke inbreng. Zij is gerechtvaardigd omdat die vrijstelling pas wordt verleend nà de publicatie van een door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen als gelijkwaardig beschouwd document. Zo'n document wordt op soortgelijke manier onderzocht als een prospectus.
Code 130 Deze lijn heeft betrekking op beslissingen over de aanvragen om een door een andere autoriteit van de Europese Economische Ruimte goedgekeurd prospectus te erkennen. De bijdrage omvat ook de goedkeuring door de Commissie van een eventuele Belgische aanvulling.
Code 140 Deze lijn betreft de « nihil obstat »-verklaringen over de bijzondere verslagen in de gevallen waarvan sprake in het Wetboek van vennootschappen.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 mei 2005 betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBFA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en ter uitvoering van diverse wettelijke bepalingen betreffende opdrachten van de CBFA. ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Middenstand en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE