Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 januari 2004
gepubliceerd op 14 januari 2004

Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 2, § 1, zevende lid, 4, § 2, 6, § 3, tweede lid, en 10 van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2004003011
pub.
14/01/2004
prom.
09/01/2004
ELI
eli/besluit/2004/01/09/2004003011/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

9 JANUARI 2004. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 2, § 1, zevende lid, 4, § 2, 6, § 3, tweede lid, en 10 van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij de eer hebben aan de ondertekening van Uwe Majesteit voor te leggen wordt genomen om : - de wijze te bepalen waarop de waarde van de roerende waarden worden bepaald (artikel 2, § 1, zevende lid van vermelde wet; - de voorwaarden met betrekking tot de aard, de modaliteiten van de investering en de herinvestering alsmede de controle terzake vast te stellen (artikel 4, § 2, van vermelde wet); - de voorwaarden van doorstorting van de ontvangen bedragen aan de Schatkist te bepalen (artikel 6, § 3, tweede lid van vermelde wet); - de modaliteiten te bepalen volgens dewelke de bijkomende bijdragen moeten worden gestort (artikel 10 van vermelde wet).

Ten einde dit besluit in werking te laten treden op dezelfde datum als de wet, dat wil zeggen tien dagen na de publicatie van de wet, is het verzoek om spoedbehandeling terecht gedaan. Tegen dezelfde datum zal ook het koninklijk besluit tot vastlegging van de modellen van formulieren die moeten worden gebruikt ter uitvoering van vermelde wet gepubliceerd worden.

De aanpassingen die na de Ministerraad van 19 december 2003 door de Werkgroep Beleidscoördinatie werden aangebracht in de tekst van dit koninklijk besluit, betreffen behoudens de noodzakelijke technische aanpassingen om de Nederlandse en de Franse tekst met elkaar in overeenstemming te brengen, eveneens aanpassingen ter verduidelijking van de tekst : - in artikel 2 (investeringen die in aanmerking komen voor de eenmalige bijdrage van 6 pct.) werd met betrekking tot de aanschaf en/of renovatie van gebouwde onroerende goederen gelegen in een lidstaat van de Europese Gemeenschap, eveneens "het bouwen" van dergelijke onroerende goederen uitdrukkelijk vermeld.

Daardoor was eveneens een aanpassing van de bewijsvoering noodzakelijk in die zin dat ook voor het bouwen het bewijs moet geleverd worden door de overlegging van een factuur van een geregistreerde aannemer (aanpassingen artikel 2, § 1, 1° en § 2, tweede gedachtestreepje); - teneinde elke discussie te vermijden is vermeld dat de bewijsvoering van de investering voor de eenmalige bevrijdende bijdrage van 6 pct. moet gedaan worden bij de instelling of de dienst bij wie de aangifte werd ingediend (aanpassing artikel 2, § 2, inleidende zin).

Alhoewel zulks als overbodig zou kunnen worden beschouwd omdat de deponeringsverplichting moet worden nageleefd bij dezelfde instelling waar de aangifte werd ingediend, is teneinde elke twijfel weg te nemen, in artikel 2 een § 3 ingevoegd.

Wat de verwijzing betreft naar "een factuur opgesteld door een geregistreerde aannemer", wordt erop gewezen dat : - het gevraagde bewijs bestaat uit drie elementen : de factuur met betrekking tot de uitgevoerde werken, het bewijs van de betaling ervan en het bewijs van eigendom op het einde van de investeringsperiode; - de verwijzing naar een "factuur van een geregistreerde aannemer" er toe strekt in België bepaalde fraudemechanismen (koppelbazen) te bestrijden. Het is evenwel evident dat "gelijkaardige" systemen die binnen de lid-Staten van de Europese Gemeenschap bestaan en facturen opgesteld door een aannemer die in die lid-Staat gemachtigd is dergelijke werken uit te voeren, eveneens voldoen aan het beoogde doel dat met een begrip dat specifiek is voor het Belgisch recht wordt omschreven in het ontwerp van koninklijk besluit.

In verband met de in het koninklijk besluit uitgewerkte waarborgregeling, wordt aangestipt dat die regeling werd ingevoerd als methode om tegemoet te komen aan de vereiste dat de eventuele bijkomende 6 pct. met zekerheid aan het einde van de driejarige periode zou worden vereffend indien aan de gestelde vereisten niet zou zijn voldaan. De bedoeling is geenszins een bijkomende last of heffing in te voeren, doch enkel te voorzien in een inningsmechanisme dat enkel wordt aangewend indien de wettelijke voorwaarden voor de bijkomende betaling voldaan zijn. Deze bijkomende regeling is te rechtvaardigen vanuit de overweging dat de anonimiteit die de regeling waarborgt in geval van aangifte bij een financiële instelling, een beursvennootschap of een verzekeringsonderneming het anderszins innen van de bijkomende bijdrage op het moment waarop kan blijken dat deze verschuldigd wordt, onmogelijk maakt.

Het feit dat geen bijkomende initiële heffing of last wordt voorzien blijkt uit de toevoeging in de tekst waaruit blijkt dat terzake een bijzondere overeenkomst wordt afgesloten tussen de instelling en de indiener.

De waarborgregeling kadert dan ook effectief in de aan de Koning verleende bevoegdheid om logische en efficiënte inningsmechanismen te voorzien.

Ondanks de opmerkingen van de Raad van State wordt artikel 3, zevende lid, van het koninklijk besluit behouden.

Teneinde te verduidelijken dat er geen administratief rechtscollege in het leven wordt geroepen dat de bevoegdheid zou hebben geschillen te beslechten, doch wel een neutrale arbitrage, wordt de tekst van artikel 3, zevende lid, als volgt aangepast : - in het laatste lid wordt het woord "uitspraak" ("jugement") vervangen door het woord "beslissing" ("décision"); - is de voorlegging aan het College niet meer verplicht, maar wordt een betwisting enkel voorgelegd op verzoek van één der partijen.

Er werd voor het overige rekening gehouden met de door de Raad van State voorgestelde tekstverbeteringen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uw Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en de Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS

ADVIES 36.326/2 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 22 december 2003 door de Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk "besluit tot uitvoering van de artikelen 2, § 1, zevende lid, 4, § 2, 6, § 3, tweede lid, en 10 van de wet houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte", heeft op 30 december 2003 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakt er ervan.

In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief met de adviesaanvraag als volgt : "L'extrême urgence est motivée par le fait - que la période au cours de laquelle une déclaration libératoire unique peut être effectuée, commence à courir à partir du 1er janvier 2004; - que pour les contribuables concernés, la sécurité juridique nécessaire doit être octroyée à partir de cette date; - que la possibilité doit être offerte aux institutions intervenantes concernées d'établir à partir de cette date les structures nécessaires en ce qui concerne la déclaration libératoire unique".

De wet houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte (EBA) heeft inzonderheid de Koning ermee belast : - het model vast te stellen van de aangiften die gedaan moeten worden door natuurlijke personen (artikel 6, § 2); - het model vast te stellen van het nominatieve en genummerde attest dat aan de aangever moet worden afgegeven door de kredietinstelling, de beursvennootschap, de verzekeringsonderneming of de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën (artikel 6, § 4).

Geen enkele bepaling van het ontwerp wordt uitgevaardigd ter uitvoering van die bepalingen.

Welnu, het is de Raad van State niet duidelijk hoe natuurlijke personen een regelmatige EBA kunnen doen vanaf 1 januari 2004 en het nominatieve attest ontvangen waarop die aangifte recht geeft, als het model van de aangifte en het attest nog niet zijn vastgesteld.

Het is nu reeds duidelijk dat "vanaf 1 januari 2004" geen EBA gedaan kunnen worden zoals bepaald wordt in artikel 2 van de wet (of zelfs niet vanaf 5 januari).

De Raad van State wijst dan ook de steller van het ontwerp op de wankele motivering van het verzoek om spoedbehandeling die in voorkomend geval zou kunnen leiden tot de schorsing of nietigverklaring van het besluit door de afdeling administratie van de Raad van State.

Voorafgaande opmerking De Raad van State wijst erop dat volgens de notulen van de vergadering van de Ministerraad van 19 december 2003 "de Werkgroep Beleidscoördinatie (op 29 december) (zal) overgaan tot een technische nalezing van het ontwerp, dat nadien opnieuw aan de Raad van 30 of 31 december 2003 (zal) worden voorgelegd" (1).

De aandacht van de steller van het ontwerp wordt gevestigd op het feit dat als het ontwerp ten gronde gewijzigd zou moeten worden teneinde rekening te houden met het resultaat van die extra nalezing en dat aanvullende onderzoek, het weer voor advies zou moeten worden voorgelegd aan de afdeling wetgeving.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het vervangen is bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voormelde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Rechtsgrond Dispositief Artikel 2 Volgens artikel 2 kan de investering die recht geeft op een tarief van 6 % bestaan in de renovatie van gebouwde onroerende goederen gelegen in een lidstaat van de Europese Gemeenschap (§ 1, 1°).

Het bewijs van deze investering moet blijken uit de "overlegging van de factuur van een geregistreerde aannemer" (artikel 2, § 2, 2e streepje).

Welnu, in een Belgisch koninklijk besluit wordt, bij ontstentenis van enige andere precisering, met het begrip "geregistreerde aannemer" verwezen naar het systeem waarin voorzien wordt door de artikelen 400 tot 408 van het WIB (koninklijk besluit van 26 december 1998), zodat het vereiste bewijs niet geleverd kan worden wanneer het gaat om de renovatie van een onroerend goed dat gelegen is in een andere lid-Staat van de Europese Gemeenschap. Wat de renovatiewerken betreft van gebouwen die gelegen zijn in een andere lidstaat zou de tekst dus verruimd moeten worden tot de factuur die wordt opgesteld door een aannemer die gemachtigd is om dat soort werken uit te voeren in die lid-Staat.

Artikel 3, eerste tot zesde lid Artikel 3 van het ontwerp wordt uitgevaardigd krachtens artikel 10, tweede lid, van de wet, dat de Koning machtigt om de nadere regels vast te stellen volgens welke de bijkomende bijdrage van 6 %, van het aangegeven bedrag wordt gestort die krachtens dat artikel verschuldigd is wanneer de persoon die een EBA doet geen rekening houdt met de voorwaarden die door de wet worden voorgeschreven in twee gevallen : - de aangifte heeft betrekking op roerende waarden die niet gedeponeerd zijn op een rekening in het buitenland, in welk geval de aangever ertoe gehouden is die waarden te deponeren op een rekening bij een kredietinstelling of een beursvennootschap en die er gedeponeerd te laten gedurende een ononderbroken periode van drie jaar (artikel 2, § 1, vijfde lid); - de aangever betaalt de eenmalige bijdrage van 6 %, waarvan de toepassing afhankelijk is van de voorwaarde dat hij het aangegeven bedrag investeert binnen dertig dagen na indiening van de aangifte en voor een periode van ten minste drie jaar op de wijze bepaald wordt bij koninklijk besluit (artikel 4, § 2).

Krachtens artikel 3 van het ontwerp dient de aangever met de kredietinstelling, de beursvennootschap of de verzekeringsonderneming een overeenkomst te sluiten waarbij hij, in de gevallen waarop artikel 10 betrekking heeft, instemt met de "blokkering", in contanten of roerende waarden, van een bedrag gelijk aan de bijkomende bijdrage die krachtens dat artikel verschuldigd zou kunnen zijn, bij wijze van waarborg voor de betaling ervan, en waarbij hij aan de kredietinstelling, de beursvennootschap of de verzekeringsonderneming de toestemming geeft om die bijkomende bijdrage op 1 juli 2008 aan de Schatkist te betalen als de aangever of zijn rechtsopvolger tussen 1 februari en 30 juni 2008 niet het bewijs heeft geleverd dat voldaan is aan de verplichting tot deponeren gedurende drie jaar of aan de verplichting tot het investeren gedurende drie jaar (artikel 3, eerste lid, 1°, en tweede lid; zie eveneens het vijfde lid, waaruit blijkt dat de blokkering ook betrekking mag hebben op roerende waarden).

Wanneer de EBA betrekking heeft op sommen of roerende waarden die op een rekening in het buitenland worden aangehouden, in welk geval de aangifte moet worden ingediend bij de Federale Overheidsdienst Financiën (artikel 2, § 1, vierde lid, van de wet), wordt de blokkering waarin artikel 3 van het ontwerp voorziet, vervangen door de verplichting voor de aangever om aan die dienst een zakelijke zekerheid, een bankwaarborg of een andere persoonlijke zekerheid te verlenen voor een bedrag gelijk aan de bijkomende bijdrage die eventueel verschuldigd kan zijn krachtens artikel 10 van de wet (artikel 3, eerste lid, 2°). De Federale Overheidsdienst Financiën kan die zekerheid vanaf 1 juli 2008 (in de Franse tekst staat verkeerdelijk "1er juin 2008") aanwenden ter inning van de verschuldigde bijkomende bijdrage als de aangever of zijn rechtsopvolger tussen 1 februari en 30 juni 2008 niet het bewijs heeft geleverd dat hij heeft voldaan aan zijn verplichting tot deponeren of tot investeren (artikel 3, vierde lid, van het ontwerp).

De organisatie van dit complexe systeem van preventieve zekerheden (blokkering van gelden of effecten bij de private instelling die de EBA ontvangt of het stellen van een persoonlijke waarborg of pand ten gunste van de Federale Overheidsdienst Financiën) voor het geval de bijkomende bijdrage waarin artikel 10 voorziet, verschuldigd zou zijn, valt buiten de bevoegdheid die aan de Koning wordt opgedragen bij artikel 10, tweede lid, van de wet en beperkt is tot het bepalen van de modaliteiten volgens welke die bijkomende bijdragen worden gestort : het storten (of betalen) van de bijkomende bijdrage is vanuit juridisch oogpunt alleen mogelijk zodra ze effectief verschuldigd en invorderbaar is.

Artikel 3, zevende lid Artikel 3, zevende lid, heeft betrekking op het geval dat de kredietinstelling, de beursvennootschap of de verzekeringsonderneming niet overtuigd zou zijn door de bewijzen die de aangever heeft aangebracht van de naleving van, naargelang van het geval, zijn verplichting om gelden of geldswaardig papier gedurende drie jaar op een rekening aan te houden of gedurende drie jaar te investeren : de tekst bepaalt dat in dat geval de betwisting zal worden voorgelegd aan een bijzonder college, dat naargelang van het geval wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger aangewezen door Febelfin of door de BVVO, en voorts bestaat uit een lid aangewezen door de Minister van Financiën en een lid aangewezen door de Minister van Justitie. Dat college moet een beslissing nemen binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanhangigmaking van de betwisting. Over het bestaan van een mogelijkheid om tegen die beslissing in beroep te gaan wordt niets gezegd.

Bij het ontwerp wordt aldus een administratief rechtscollege ingesteld voor het beslechten van een betwisting betreffende de bijkomende bijdrage waarin artikel 10 van de wet voorziet.

Betwistingen betreffende die bijkomende bijdrage hebben betrekking op politieke rechten in de zin van artikel 145 van de Grondwet. Volgens die bepaling behoren geschillen over politieke rechten evenwel tot de bevoegdheid van de rechtbanken, "behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen". Er staat "de bij de wet gestelde uitzonderingen", niet de krachtens de wet gestelde uitzonderingen : het staat dan ook niet aan de wetgever om de bevoegdheid tot het instellen van een administratief rechtscollege voor het beslechten van betwistingen aan de Koning over te dragen, zelfs als die betwistingen geen verband houden met burgerlijke rechten maar met politieke rechten.

In de wet houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte is het immers vergeefs zoeken naar zulk een opdracht van bevoegdheid aan de Koning.

Artikel 3, zevende lid, van het ontwerp dient dan ook te vervallen.

Doordat de wet geen bepalingen bevat die betrekking hebben op de betwistingen waarvan in dat lid sprake is, vallen die betwistingen onder de bevoegdheid van de burgerlijke rechtbank. Zodra de aangever de betwisting bij de rechtbank aanhangig maakt, verliest hij de anonimiteit die de wetgever hem wil garanderen.

Slotopmerkingen De Franse tekst van het ontwerp, die blijkbaar het resultaat is van een gebrekkige vertaling van de Nederlandse tekst, moet volledig worden herzien.

Bijvoorbeeld : Artikel 2, § 2 : - begin van het eerste lid : "la preuve... doit être délivrée" (in plaats van "faite" of "fournie"); - eerste streepje : "acte notarial" in plaats van "acte notarié"; - eerste en vierde streepje : "circonstance" in plaats van "preuve"; - derde streepje : "par la production... et en justifiant...", waarbij "en justifiant" moet worden vervangen door "par la preuve".

Artikel 3, zesde lid - "la personne concernée n'exécute pas l'obligation de preuve" in plaats van "ne satisfait pas à l'obligation de preuve"; - "ces valeurs sont placées" in plaats van "gardées".

Ook de Nederlandse tekst van het ontwerp is evenwel voor verbetering vatbaar en behoort volledig te worden herzien.

Bijvoorbeeld : Artikel 2, § 1 : - "Bij toepassing van" in plaats van "Met toepassing van" of "Krachtens".

Artikel 3 Eerste lid - "de... kredietinstelling, beursvennootschap of verzekeringsonderneming bij wie" in plaats van "waarbij"; - "desgevallend" in plaats van "in voorkomend geval". Deze opmerking geldt voor het hele ontwerp.

Derde en vierde lid - "ten laatste" in plaats van "uiterlijk".

Vijfde lid - "ter zijner beschikking" in plaats van "te zijner beschikking".

Zesde lid - "Ingeval... de blokkering heeft betrekking" in plaats van "Ingeval... de blokkering betrekking heeft".

Artikel 4 Vierde lid - "aangeduide postrekening" in plaats van "opgegeven postrekening".

De kamer was samengesteld uit de heer Y. KREINS, kamervoorzitter, de heer P. VANDERNOOT, Staatsraden, Mevr. M. BAGUET, de heer J. KIRKPATRICK, assessor van de afdeling wetgeving, Mevr. B. VIGNERON, griffier.

Het verslag werd opgesteld door de heer P. RONVAUX, adjunct-auditeur.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. JAUMOTTE, Staatsraad.

De griffier, B. VIGNERON De voorzitter, Y. KREINS _______ Nota's (1) Daardoor krijgt de Ministerraad nauwelijks de tijd om rekening te houden met dit advies, als het besluit uiterlijk op 31 december 2003 moet worden uitgevaardigd. 9 JANUARI 2004. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 2, § 1, zevende lid, 4, § 2, 6, § 3, tweede lid, en 10 van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte, inzonderheid op de artikelen 2, § 1, zevende lid, 4, § 2, 6, § 3, tweede lid, en 10;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 december 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 18 december 2003;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid : - dat de periode tijdens dewelke van een eenmalige bevrijdende aangifte kan worden gebruik gemaakt, reeds aanvangt op 1 januari 2004; - dat aan de betrokken belastingplichtigen de nodige rechtszekerheid vanaf deze datum moet worden verleend; - dat aan de betrokken tussenkomende instellingen de mogelijkheid moet worden geboden met betrekking tot de eenmalige bevrijdende aangifte de nodige structuren vanaf deze datum uit te bouwen;

Gelet op het advies 36.326/2 van de Raad van State, gegeven op 30 december 2003, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie en Onze Minister van Financiën en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Met betrekking tot artikel 2, § 1, zevende lid, van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte, wordt de waarde met betrekking tot de roerende waarden als volgt vastgesteld : 1° de marktwaarde op 1 juni 2003 van de roerende waarden die verhandeld worden op een gereglementeerde markt wordt vastgesteld op grond van de slotkoers of laatst bekendgemaakte verhandelingsprijs van de roerende waarden op 30 mei 2003;2° met het oog op de vaststelling van de boekwaarde van de aandelen die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld, andere dan rechten van deelneming in instellingen voor collectieve beleggingen, moeten zowel de wijze van de berekening ervan als de jaarrekening op basis waarvan de berekening werd gemaakt, samen met de aangifte worden voorgelegd;3° de werkelijke waarde van de andere roerende waarden die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld, wordt vastgesteld met toepassing van de waarderingsregels die voor dergelijke waarden gelden met het oog op de heffing van de taks op de aflevering van de effecten aan toonder, waarbij 1 juni 2003 als waarderingsdatum wordt gehanteerd.

Art. 2.§ 1. Bij toepassing van artikel 4, § 2, van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte, zijn de sommen, kapitalen of roerende waarden onderworpen aan een tarief van 6 pct. wanneer zij, na aftrek van de eenmalige bijdrage, worden gebruikt voor : 1° de aankoop, het bouwen en/of renovatie van gebouwde onroerende goederen gelegen in een lid-Staat van de Europese Gemeenschap;2° de aankoop of de totstandbrenging van materiële vaste activa, andere dan onroerende goederen, personenwagens, auto's voor dubbel gebruik, minibussen en het geheel van pc en randapparatuur, die worden gebruikt voor een beroepswerkzaamheid die inkomsten oplevert als bedoeld in artikel 23, § 1, 1° of 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;3° de inschrijving op en de afbetaling in geld van aandelen die vennootschappen hebben uitgegeven ter gelegenheid van hun oprichting of van de verhoging van hun kapitaal die anders gebeurt dan door een openbaar beroep te doen op het spaarwezen wanneer die aandelen op naam zijn van of gedeponeerd zijn op een rekening op naam van de aangever;4° de aankoop, de inschrijving op en de afbetaling in geld van roerende waarden bedoeld in artikel 2, 1°, a) tot d), van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, met inbegrip van effecten van niet genoteerde vennootschappen, wanneer die roerende waarden op naam zijn van of gedeponeerd zijn op een rekening op naam van de aangever;5° gelddeposito's met uitzondering van de in artikel 21, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde spaardeposito's op naam van de aangever.Wanneer bedragen op een zichtrekening worden geplaatst kan dat per verrichting voor een periode van ten hoogste drie maanden; 6° de betaling van een premie ter gelegenheid van het afsluiten van een levensverzekeringsovereenkomst of een kapitalisatieovereenkomst gesloten bij een verzekeringsonderneming onderschreven door de aangever. § 2. Het bewijs dat voldaan werd aan de in artikel 4, § 2, van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte bedoelde investeringsverplichting voor een minimumperiode van drie jaar of de herinvesteringsverplichting voor het resterend gedeelte van die minimumperiode, wordt bij de instelling of de dienst bij wie de aangifte is gedaan per aard van de investering of herinvestering als volgt geleverd : - met betrekking tot de aankoop van gebouwde onroerende goederen als vermeld onder § 1, 1° : door overlegging van de notariële aankoopakte op naam van de aangever, of gelijkwaardige aankoopakte in het buitenland en het aantonen ofwel van het behoud van de investering tot aan het eind van de investeringsperiode ofwel van een herinvestering; - met betrekking tot het bouwen en de renovatie van gebouwde onroerende goederen als vermeld onder § 1, 1° : door overlegging van de factuur van een geregistreerde aannemer met betrekking tot de uitgevoerde werken alsmede het bewijs van de betaling ervan en het aantonen ofwel dat het desbetreffende gebouw tot aan het einde van de investeringsperiode eigendom is gebleven van de aangever ofwel van een herinvestering; - met betrekking tot de materiële vaste activa als bedoeld onder § 1, 2° : door overlegging van de factuur met betrekking tot de aankoop van de materiële vaste activa en het bewijs van de betaling ervan, alsmede het aantonen dat deze met de beroepswerkzaamheid verband houden en het aantonen dat aan het eind van de investeringsperiode de materiële vaste activa nog steeds in de onderneming zijn belegd; - met betrekking tot de verrichtingen als bedoeld in § 1, 3° tot 5° : het aantonen dat de desbetreffende roerende waarden tot op het einde van de investeringsperiode ofwel op naam zijn behouden, ofwel nog steeds het voorwerp uitmaken van de deponering, ofwel werden geherinvesteerd; - met betrekking tot de levensverzekeringsovereenkomst of kapitalisatieovereenkomst als bedoeld onder § 1, 6° : een kopie van de levensverzekeringsovereenkomst of kapitalisatieovereenkomst alsmede het behoud ervan tot op het einde van de investeringsperiode. § 3. Het bewijs dat voldaan werd aan de in artikel 2, § 1, 5e en 6e lid bedoelde deponeringsverplichting moet door de aangever worden geleverd bij de instelling of de dienst bij wie de aangifte is gedaan.

Art. 3.Op het ogenblik van de betaling van de eenmalige bevrijdende bijdrage, wordt al naargelang van het geval : 1° door de in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of verzekeringsonderneming bij wie de aangifte werd gedaan, een bedrag gelijk aan de krachtens artikel 10 van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte desgevallend verschuldigde bijkomende bijdrage geblokkeerd bij wijze van waarborg ter voldoening van deze verschuldigde bijkomende bijdrage;2° door de indiener van de aangifte voor een bedrag gelijk aan de krachtens artikel 10 van de wet 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte desgevallend verschuldigde bijkomende bijdrage aan de aangewezen dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën een zakelijke zekerheid, een bankwaarborg of andere persoonlijke zekerheid gevestigd. De blokkering bij wijze van waarborg en de vestiging van de zakelijke zekerheid, bankwaarborg of andere persoonlijke zekerheid, kan betrekking hebben op, voortkomen uit of gebaseerd worden op zowel de sommen, kapitalen of roerende waarden waar de aangifte specifiek betrekking op heeft, als andere sommen, kapitalen of roerende waarden.

Deze blokkering van de sommen, kapitalen of roerende waarden maakt het voorwerp uit van een bijzondere overeenkomst tussen de aangever en respectievelijk de kredietinstelling, de beursvennootschap of de verzekeringsonderneming waarbij die overeenkomst uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid voor de betrokken instellingen te voldoen aan de verplichtingen vervat in dit artikel.

De aldus bij wijze van waarborg geblokkeerde sommen, kapitalen of roerende waarden zijn definitief voor de Schatkist verworven op 1 juli 2008, tenzij de indiener van de aangifte of zijn rechtsopvolger vanaf 1 februari 2008 en ten laatste op 30 juni 2008 aantoont dat voldaan werd aan de in de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte opgelegde deponerings- en/of investeringsverplichting.

De aan de aangewezen dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën verstrekte zakelijke zekerheid, bankwaarborg of andere persoonlijke zekerheid kan door de aangewezen dienst van de Federale overheidsdienst Financiën aangewend worden ter inning van de verschuldigde bijkomende bijdrage. De inning van de bijkomende bijdrage door uitwinning van de zakelijke zekerheid of door een beroep te doen op de bankwaarborg of andere persoonlijke zekerheid is definitief mogelijk vanaf 1 juli 2008 tenzij de indiener van de aangifte of zijn rechtsopvolger vanaf 1 februari 2008 en ten laatste op 30 juni 2008 aantoont dat voldaan werd aan de in de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte opgelegde deponerings- en/of investeringsverplichting.

Voldoet de betrokkene aan de bewijsplicht zoals vermeld in het derde en vierde lid, dan worden de geblokkeerde sommen, kapitalen of roerende waarden onmiddellijk ter zijner beschikking gesteld, of dan vervalt de verstrekte zakelijke zekerheid, bankwaarborg of andere persoonlijke borgstelling.

Ingeval de betrokkene niet voldoet aan de in het derde lid vermelde bewijsplicht en de blokkering heeft betrekking op roerende waarden, dan worden deze waarden door de kredietinstelling, beursvennootschap of verzekeringsonderneming desgevallend vanaf 1 juli 2008 aangehouden voor rekening van de Schatkist. De aangewezen dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën geeft aan de kredietinstelling, beursvennootschap of verzekeringsonderneming de vereiste instructies met het oog op de tegeldemaking van deze roerende waarden.

Betwistingen tussen de kredietinstelling, beursvennootschap of verzekeringsonderneming en de indiener van de aangifte wat betreft de aanvaardbaarheid of geldigheid van de in het kader van deze bepaling voorgelegde bewijzen, worden op verzoek van één van de betrokken partijen binnen de 60 dagen voorgelegd aan een bijzonder college, met als voorzitter een vertegenwoordiger aangeduid door Febelfin indien de betwisting een kredietinstelling of beursvennootschap betreft, of als voorzitter een vertegenwoordiger aangeduid door de Beroepsverening van verzekeringsondernemingen indien de betwisting een verzekeringsonderneming betreft, en dat voor het overige bestaat uit een lid aangeduid door de Minister van Financiën en een lid aangeduid door de Minister van Justitie. Betwistingen moeten schriftelijk worden ingediend vóór 1 juli 2008. Dit college neemt terzake een beslissing binnen de 6 maanden. Wat betreft de werkzaamheden van dit college zijn de leden onderworpen aan een volstrekte verplichting van geheimhouding, tenzij tegenover de betrokken indiener van de aangifte en de betrokken kredietinstelling, beursvennootschap of verzekeringsonderneming. De Minister van Financiën regelt de nadere werkzaamheden van dit college. In geval van betwisting ingediend bij het college vóór 1 juli 2008, blijven de sommen, kapitalen of roerende waarden door de kredietinstelling, beursvennootschap of verzekeringsonderneming geblokkeerd tot op de datum van de beslissing.

Art. 4.Overeenkomstig artikel 6, § 3, tweede lid, van de wet 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte moeten de in dat artikel bedoelde kredietinstelling, beursvennootschap of verzekeringsonderneming de ontvangen eenmalige bijdragen op de door de Minister van Financiën aangewezen postrekening doorstorten : - uiterlijk op 15 juli 2004 : met betrekking tot de eenmalige bijdragen die zijn ontvangen in het eerste semester van 2004; - uiterlijk op 15 oktober 2004 : met betrekking tot de eenmalige bijdragen die zijn ontvangen in het derde trimester van 2004; - uiterlijk op 15 december 2004 : met betrekking tot de eenmalige bijdragen die zijn ontvangen tijdens de maanden oktober en november 2004; - uiterlijk op 15 februari 2005 : met betrekking tot de eenmalige bijdragen die zijn ontvangen vanaf 1 december 2004.

Het overschrijvingsformulier moet de volgende vermeldingen bevatten : - "eenmalige bijdragen van ...................... 2004"; - "uitvoering van de wet van 31 december 2003".

Ter gelegenheid van de overschrijving moet, per betrokken periode, aan de dienst die houder is van de in het eerste lid genoemde postrekening, de in artikel 6, § 3, tweede lid, van de wet van 31 december 2003 houdende een eenmalige bevrijdende aangifte bedoelde samenvattende opgave worden toegestuurd.

De op 1 juli 2008 voor de Schatkist verworven bijkomende bijdragen worden door de kredietinstellingen, beursvennootschappen en verzekeringsondernemingen doorgestort op de door de Minister van Financiën aangeduide postrekening uiterlijk op 31 augustus 2008.

De blokkeringen bij wijze van waarborg waarover een te beslechten betwisting is gerezen, worden desgevallend op de door de Minister van Financiën aangeduide postrekening overgeschreven uiterlijk aan het eind van de maand volgend op de maand in de loop waarvan de beslissing met betrekking tot de betwisting werd genomen.

Met betrekking tot de bijkomende bijdragen moet het overschrijvingsformulier de volgende vermeldingen bevatten : - "bijkomende bijdragen"; - "uitvoering van de wet van 31 december 2003".

Art. 5.Dit besluit treedt in werking op dezelfde datum als de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte.

Art. 6.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 9 januari 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het, Belgisch Staatsblad : Wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte, Belgisch Staatsblad van 6 januari 2004, tweede editie. Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.

Wet van 2 april 2003, Belgisch Staatsblad van 14 mei 2003, tweede editie.

^