gepubliceerd op 25 maart 2013
Uittreksel uit arrest nr. 5/2013 van 24 januari 2013 Rolnummer : 5298 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 2, § 1, 4, § 2, en 10, eerste lid, van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige b Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 5/2013 van 24 januari 2013 Rolnummer : 5298 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 2, § 1, 4, § 2, en 10, eerste lid, van de
wet van 31 december 2003Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
31/12/2003
pub.
06/01/2004
numac
2003003587
bron
federale overheidsdienst financien
Wet houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte
sluiten houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter R. Henneuse, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 11 januari 2012 in zake Catherine Navez tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 30 januari 2012, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 2, § 1, 4, § 2, en 10, § 1 [lees : 10, eerste lid], van de wet van 31 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/12/2003 pub. 06/01/2004 numac 2003003587 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte sluiten houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet in zoverre zij een verschil in behandeling invoeren tussen, enerzijds, de aangever die in het buitenland geplaatste kapitalen of roerende waarden repatrieert, die de betaling van de bijkomende bijdrage van 6 pct. kan vermijden door investeringen en herinvesteringen van onroerende aard te verrichten, en, anderzijds, de houder van in België geplaatste roerende waarden, bedoeld in artikel 2, 1°, a) tot d), van de wet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/2002 pub. 04/09/2002 numac 2002003392 bron ministerie van financien Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten sluiten betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, die de betaling van de bijkomende bijdrage van 6 pct. enkel kan vermijden door herinvesteringen van roerende aard te verrichten ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Artikel 2, § 1, van de wet van 31 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/12/2003 pub. 06/01/2004 numac 2003003587 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte sluiten houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte bepaalt : « De in het tweede lid gedefinieerde natuurlijke personen die sommen, kapitalen of roerende waarden hebben genoten die niet, of die voortspruiten uit inkomsten die evenmin, in een in België wettelijk verplichte boekhouding of aangifte werden vermeld of waarop de in België verschuldigde belasting niet werd geheven, kunnen vanaf 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 aangifte doen : 1° van die sommen, kapitalen of roerende waarden die vóór 1 juni 2003 bij een buitenlandse kredietinstelling of buitenlandse beursvennootschap geplaatst waren op een rekening op hun naam of op een rekening waarvan ze aantonen dat ze de uiteindelijk gerechtigde zijn;2° van roerende waarden bedoeld in artikel 2, 1°, a) tot d), van de wet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/2002 pub. 04/09/2002 numac 2002003392 bron ministerie van financien Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten sluiten betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, met inbegrip van effecten van niet genoteerde vennootschappen, waarvan de in het tweede lid gedefinieerde natuurlijke personen met alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van het bewijs door getuigen, de bekentenis en de eed, aantonen dat zij vóór 1 juni 2003 die waarden in bezit hadden. De in het eerste lid bedoelde natuurlijke personen zijn : a) de op grond van artikel 3 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners;b) de op grond van artikel 227, 1°, van hetzelfde Wetboek aan de belasting van niet-inwoners onderworpen niet-rijksinwoners. Indien de sommen, kapitalen of roerende waarden worden overgeschreven op een rekening bij een kredietinstelling of een beursvennootschap of op een levensverzekeringsovereenkomst of een kapitalisatieovereenkomst gesloten bij een verzekeringsonderneming bedoeld in artikel 6, § 1, moet dat gelijktijdig gebeuren met de aangifte bij dezelfde instelling.
Indien de sommen, kapitalen of roerende waarden op een rekening bij een buitenlandse kredietinstelling of een buitenlandse beursvennootschap blijven aangehouden, moet de aangifte worden ingediend bij de door de Minister van Financiën aangewezen dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën. Die buitenlandse kredietinstelling of die buitenlandse beursvennootschap moet gevestigd zijn in een land of territorium welke niet is opgenomen op de door de Financiële Actiegroep opgemaakte lijst van niet-meewerkende landen en territoria.
In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 2°, moeten die roerende waarden worden gedeponeerd op een rekening op naam van de aangever en, behoudens in geval van overgang door erfopvolging, op die rekening gedeponeerd blijven gedurende een ononderbroken periode van drie jaar : 1° ofwel bij een kredietinstelling of een beursvennootschap bedoeld in artikel 6, § 1;die deponering moet gelijktijdig gebeuren met de aangifte bij dezelfde instelling; 2° ofwel bij een in het vierde lid gedefinieerde buitenlandse kredietinstelling of buitenlandse beursvennootschap;die deponering moet gelijktijdig gebeuren met de aangifte die moet worden ingediend bij de in het vierde lid bedoelde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën.
Aan de in het vijfde lid bedoelde minimumperiode van drie jaar blijft voldaan wanneer bij tussentijdse vervreemding de volledige vervreemdingsprijs of verkregen terugbetaling binnen de 30 dagen wordt geherinvesteerd in roerende waarden bedoeld in artikel 2, 1°, a) tot d), van de wet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/2002 pub. 04/09/2002 numac 2002003392 bron ministerie van financien Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten sluiten betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.
Roerende waarden die verhandeld worden op een gereglementeerde markt worden in de aangifte opgenomen voor hun marktwaarde op 1 juni 2003.
Aandelen die niet worden verhandeld op een gereglementeerde markt worden in de aangifte opgenomen voor hun boekwaarde vastgesteld op grond van de laatste afgesloten jaarrekening voorafgaand aan 1 juni 2003. Andere roerende waarden die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld, worden in de aangifte opgenomen voor hun werkelijke waarde op 1 juni 2003.De Koning bepaalt de wijze waarop deze waarden worden vastgesteld ».
B.1.2. Artikel 4 van dezelfde wet bepaalt : « § 1. De sommen, kapitalen of roerende waarden vermeld in de aangifte zijn onderworpen aan een eenmalige bijdrage van 9 pct. van de aangegeven sommen, kapitalen of roerende waarden. § 2. De sommen, kapitalen of roerende waarden, andere dan effecten aan toonder, vermeld in de aangifte zijn onderworpen aan een eenmalige bijdrage van 6 pct. van de aangegeven sommen, kapitalen of roerende waarden, indien deze bedragen, verminderd met de eenmalige bijdrage, binnen de 30 dagen na de indiening van de aangifte worden geïnvesteerd voor een minimumperiode van drie jaar. Aan deze vereiste minimumperiode van drie jaar blijft voldaan bij vervreemding of beëindiging van de verrichte investering op voorwaarde dat de netto-overdrachtprijs of de verkregen netto terugbetaling binnen de 30 dagen wordt geherinvesteerd in investeringen bedoeld in deze paragraaf en die voor het resterende gedeelte van de minimumperiode worden aangehouden. De Koning bepaalt, na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden met betrekking tot de aard, de modaliteiten van de investering en van de herinvestering, alsmede de controle terzake.
In geval van overgang door erfopvolging van de in deze paragraaf geviseerde sommen, kapitalen of roerende waarden, of de verrichte investering, moet aan de verplichting tot investering, minimum investeringsperiode en herinvestering worden voldaan in hoofde van de rechthebbende ».
B.1.3. Artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 9 januari 2004Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/01/2004 pub. 14/01/2004 numac 2004003011 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 2, § 1, zevende lid, 4, § 2, 6, § 3, tweede lid, en 10 van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte type koninklijk besluit prom. 09/01/2004 pub. 14/01/2004 numac 2004003012 bron federale overheidsdienst financien Koninklijk besluit tot vastlegging van de modellen van formulieren die moeten worden gebruikt ter uitvoering van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte sluiten tot uitvoering van de artikelen 2, § 1, zevende lid, 4, § 2, 6, § 3, tweede lid, en 10 van de wet van 31 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/12/2003 pub. 06/01/2004 numac 2003003587 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte sluiten houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte bepaalt : « Bij toepassing van artikel 4, § 2, van de wet van 31 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/12/2003 pub. 06/01/2004 numac 2003003587 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte sluiten houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte, zijn de sommen, kapitalen of roerende waarden onderworpen aan een tarief van 6 pct. wanneer zij, na aftrek van de eenmalige bijdrage, worden gebruikt voor : 1° de aankoop, het bouwen en/of renovatie van gebouwde onroerende goederen gelegen in een lidstaat van de Europese Gemeenschap;2° de aankoop of de totstandbrenging van materiële vaste activa, andere dan onroerende goederen, personenwagens, auto's voor dubbel gebruik, minibussen en het geheel van pc en randapparatuur, die worden gebruikt voor een beroepswerkzaamheid die inkomsten oplevert als bedoeld in artikel 23, § 1, 1° of 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;3° de inschrijving op en de afbetaling in geld van aandelen die vennootschappen hebben uitgegeven ter gelegenheid van hun oprichting of van de verhoging van hun kapitaal die anders gebeurt dan door een openbaar beroep te doen op het spaarwezen wanneer die aandelen op naam zijn van of gedeponeerd zijn op een rekening op naam van de aangever;4° de aankoop, de inschrijving op en de afbetaling in geld van roerende waarden bedoeld in artikel 2, 1°, a) tot d), van de wet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/2002 pub. 04/09/2002 numac 2002003392 bron ministerie van financien Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten sluiten betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, met inbegrip van effecten van niet genoteerde vennootschappen, wanneer die roerende waarden op naam zijn van of gedeponeerd zijn op een rekening op naam van de aangever;5° gelddeposito's met uitzondering van de in artikel 21, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde spaardeposito's op naam van de aangever.Wanneer bedragen op een zichtrekening worden geplaatst kan dat per verrichting voor een periode van ten hoogste drie maanden; 6° de betaling van een premie ter gelegenheid van het afsluiten van een levensverzekeringsovereenkomst of een kapitalisatieovereenkomst gesloten bij een verzekeringsonderneming onderschreven door de aangever ». B.1.4. Artikel 10, eerste lid, van dezelfde wet bepaalt : « Indien de belastingplichtige niet heeft voldaan of niet langer voldoet aan de in artikel 2, § 1, vijfde lid, gestelde deponeringsvoorwaarden of aan de in artikel 4, § 2, vervatte investerings- of herinvesteringsvereiste, is op de aangegeven sommen, kapitalen of roerende waarden een bijkomende bijdrage verschuldigd van zes pct. ».
B.2. De verwijzende rechter vraagt het Hof of de wetgever een discriminerend verschil in behandeling heeft teweeggebracht door, op straffe van een bijkomende bijdrage van 6 pct., de verplichting op te leggen dat bij vervreemding, vóór het verstrijken van de termijn van drie jaar, van de roerende tegoeden die aan de eenmalige bevrijdende aangifte zijn onderworpen na op onregelmatige wijze in België te zijn bewaard (artikel 2, § 1, eerste lid, 2°, van de in het geding zijnde wet), de investering in een roerende vorm moet worden verricht, terwijl de wetgever, wanneer op onregelmatige wijze in het buitenland bewaarde roerende tegoeden het voorwerp van een eenmalige bevrijdende aangifte hebben uitgemaakt (artikel 2, § 1, eerste lid, 1°, van de in het geding zijnde wet) en wanneer de dankzij die tegoeden verrichte investering vóór het verstrijken van de termijn van drie jaar wordt vervreemd of overgedragen, niet de verplichting oplegt dat de investering in roerende waarden moet worden verricht, maar aan de Koning de zorg toevertrouwt om de aard en de modaliteiten van de genoemde investering te bepalen, hetgeen Hem de mogelijkheid heeft geboden daarbij eveneens investeringen van onroerende aard te beogen.
Het is in die interpretatie dat het Hof de prejudiciële vraag beantwoordt.
B.3.1. Het in het geding zijnde verschil in behandeling vindt zijn oorsprong in het aannemen van een amendement op het oorspronkelijke wetsontwerp.
B.3.2. In het voorontwerp van wet was het indienen van een eenmalige bevrijdende aangifte enkel mogelijk voor tegoeden die door een Belgische belastingplichtige in het buitenland werden bewaard. De afdeling wetgeving van de Raad van State had evenwel beklemtoond : « Door voor te schrijven dat het moet gaan om tegoeden die ' vóór 1 juni 2003 bij een buitenlandse kredietinstelling of buitenlandse beursvennootschap geplaatst waren ', worden roerende waarden en andere tegoeden die in een safe in België of in het buitenland worden bewaard, buiten de werkingssfeer van het voorontwerp gehouden.
De Raad van State ziet niet in hoe dit buiten de werkingssfeer houden kan worden gerechtvaardigd : in welk opzicht bijvoorbeeld zou het bewaren van niet-aangegeven geërfde waarden in een safe afkeurenswaardiger zijn dan het in bewaring geven ervan in een buitenlandse bank ? Voor sommen en waarden die worden bewaard in safes zou, zo lijkt het, dezelfde regeling kunnen gelden mits gepaste controlemaatregelen worden vastgesteld (het plaatsen van deze sommen en waarden op een rekening in België en behoud ervan op deze rekening tot 31 december 2004). Bij gebrek aan een verantwoording in de memorie van toelichting in verband met de uitsluiting van sommen en waarden die in safe worden bewaard, zou de wet het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel schenden, ditmaal door gelijksoortige situaties verschillend te behandelen » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0353/001, p. 31).
B.3.3. De wetgever heeft dat laatste verschil in behandeling willen vermijden door toe te staan dat een eenmalige bevrijdende aangifte ook wordt ingediend met betrekking tot bepaalde in België bewaarde tegoeden. Bovendien heeft de wetgever voorzien in de belastingheffing tegen een verlaagd tarief van 6 pct. (in plaats van het tarief van 9 pct. dat als beginsel is vastgesteld) voor zover de sommen waarop de eenmalige bevrijdende aangifte betrekking heeft, andere dan de effecten aan toonder, werden gedeponeerd of geïnvesteerd voor een minimumduur van drie jaar, met dien verstande dat het voordeel van dat verlaagde tarief verworven kan blijven indien de geldsommen tijdens die periode van drie jaar worden geherinvesteerd. Anders echter dan voor de in het buitenland bewaarde tegoeden die het voorwerp van een eenmalige bevrijdende aangifte hebben uitgemaakt, heeft de wetgever het noodzakelijk geacht erin te voorzien dat een dergelijke herinvestering, wanneer zij betrekking heeft op de in artikel 2, § 1, eerste lid, 2°, van de in het geding zijnde wet bedoelde tegoeden, enkel in roerende waarden kon worden verricht.
Op de vraag van een volksvertegenwoordiger over de zin van dat verschil in behandeling wat betreft de « afwijkende beleggingsregels » waarin « voor deze categorie [van beleggingen] is voorzien » (Parl.
St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0353/005, p. 160), antwoordde de minister : « Aangezien roerende waarden enkel omgezet worden in andere roerende waarden kan er geen sprake zijn van discriminatie » (ibid., p. 161).
B.4. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de in het geding zijnde wet past in het kader van de strijd tegen de belastingfraude.
De eenmalige bevrijdende aangifte biedt « een eenmalige mogelijkheid tot regularisatie mits het betalen van een boete », waarbij bepaalde belastingplichtigen ertoe worden overgehaald de door hen ontdoken belastingen toch te betalen (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0353/005, pp. 3-4). Aldus zou de ontdoken belasting wel degelijk moeten worden betaald, in de vorm van een eenmalige bijdrage van 6 of 9 pct. (ibid.).
Daarnaast heeft, volgens de parlementaire voorbereiding, de wetgever beoogd gelden in de economie terug te brengen, wat « op termijn een positieve weerslag [zou] hebben op de stijging van het bruto nationaal product en de ermee samengaande toename van de investeringen en de tewerkstelling » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0353/001, p. 4).
Bovendien zouden « de via de eenmalige bevrijdende aangifte in de Schatkist gestorte bedragen automatisch [...] resulteren in een vermindering van de bijdrage die van de overige burgers wordt gevraagd voor de sanering van de overheidsfinanciën » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0353/005, p. 4).
B.5. Het in het geding zijnde verschil in behandeling moet worden beoordeeld ten aanzien van de wil van de wetgever om, zodra de eenmalige bijdrage door de aangever is betaald, het mogelijk te maken dat de in het geding zijnde tegoeden in de economie worden teruggebracht, zoals in B.4 is uiteengezet.
B.6.1. In de parlementaire voorbereiding wordt, in verband met de in artikel 4, § 2, van de in het geding zijnde wet bedoelde soorten van investering, aangegeven : « [De] minister [wenst] dat het geldingsgebied van de maatregel zo ruim mogelijk is, op voorwaarde dat de aangegeven gelden gedurende een tijdspanne van minstens drie jaar geblokkeerd blijven. Elke vorm van investering gaat gepaard met een zeker risico, ook de bouw van een huis of de storting van geld op een bankrekening » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0353/005, p. 109).
Op dezelfde wijze oordeelde een volksvertegenwoordiger dat « het wetsontwerp betrekking [zou] moeten hebben op beleggingen met een positieve weerslag op de economie (onroerend goed, aandelen of andere vormen van beleggingen in het kapitaal van een onderneming, enzovoort) » (ibid., p. 174).
Meer nog, een amendement dat ertoe strekte de onroerende investeringen van het toepassingsgebied van artikel 4, § 2, van de in het geding zijnde wet uit te sluiten omdat het om een « risicoloze » belegging zou gaan, werd door de Senaat verworpen (Parl. St., Senaat, 2003-2004, nr. 3-427/3, pp. 32 en 38).
B.6.2. Het lijdt dan ook geen twijfel dat de wetgever de bedoeling heeft gehad het mogelijk te maken dat de in het buitenland bewaarde en aan een eenmalige bevrijdende aangifte onderworpen tegoeden, nog vóór het verstrijken van de termijn van drie jaar vanaf de aangifte, in onroerende goederen worden geherinvesteerd.
B.7.1. Rekening houdend met wat voorafgaat en met de keuze van de wetgever om het mogelijk te maken dat een eenmalige bevrijdende aangifte ook betrekking heeft op bepaalde in België bewaarde tegoeden, vormt de onmogelijkheid om die laatste tegoeden veeleer in onroerende goederen dan in bepaalde roerende waarden te herinvesteren, geen relevante maatregel om het in B.4 beoogde en in B.6 gepreciseerde doel te bereiken.
Bovendien, zoals de verwijzende rechter opmerkt, en in tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, is het verbod om gedurende drie jaar de in artikel 2, § 1, eerste lid, 2°, van de in het geding zijnde wet bedoelde roerende waarden te herinvesteren in onroerende goederen niet van dien aard dat het de duidelijkheid van de wettekst of de aantrekkingskracht van het stelsel van de eenmalige bevrijdende aangifte beter waarborgt.
B.7.2. Hoewel het voor het overige juist is dat de wetgever, door de verplichting op te leggen dat de in artikel 2, § 1, eerste lid, 2°, van de in het geding zijnde wet bedoelde roerende waarden gedurende een ononderbroken periode van drie jaar op een rekening op naam van de aangever moeten worden gedeponeerd, een redelijk verantwoorde maatregel heeft genomen teneinde de belastingfraude te bestrijden aangezien die roerende waarden kunnen worden gebruikt om de belasting - namelijk de roerende voorheffing - te ontduiken, neemt zulks niet weg dat de aankoop van een onroerend goed ook is omringd met waarborgen die bestemd zijn om de ontduiking van de wegens die herinvestering verschuldigde belastingen (registratierechten, belasting over de toegevoegde waarde, onroerende voorheffing) te bestrijden.
B.8. Het in het geding zijnde verschil in behandeling is zonder redelijke verantwoording.
B.9. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 2, § 1, zesde lid, van de wet van 31 december 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/12/2003 pub. 06/01/2004 numac 2003003587 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte sluiten houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte schendt de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet in zoverre het de verplichting oplegt dat de herinvestering van de in artikel 2, § 1, eerste lid, 2°, van dezelfde wet bedoelde tegoeden gedurende drie jaar vanaf de aangifte moet worden verricht in roerende waarden bedoeld in artikel 2, 1°, a) tot d), van de wet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/2002 pub. 04/09/2002 numac 2002003392 bron ministerie van financien Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten sluiten betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, met uitsluiting van herinvestering in onroerend goed.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 24 januari 2013.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, R. Henneuse