Etaamb.openjustice.be
Programmawet van 22 december 2003
gepubliceerd op 31 december 2003

Programmawet

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2003021248
pub.
31/12/2003
prom.
22/12/2003
ELI
eli/wet/2003/12/22/2003021248/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 DECEMBER 2003. - Programmawet (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II. - Werk HOOFDSTUK 1. - Startbanen

Art. 2.In artikel 23 van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, gewijzigd bij de programmawet(I) van 24 december 2002 en de wet van 1 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 2° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° elkeen die net voor zijn aanwerving : a) ingeschreven is als werkzoekende;b) minder dan zesentwintig jaar oud is;»; 2° § 1, 3° wordt opgeheven;3° in § 1, 4°, 5° en 6,° wordt de a) telkens vervangen door de volgende bepaling : « a) ingeschreven is als werkzoekende;»; 4° in § 1, 4°, 5° en 6°, wordt de b) telkens vervangen door de volgende bepaling : « b) minder dan zesentwintig jaar oud is;»; 5° § 2 wordt vervangen door de volgende tekst : « § 2.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het begrip jongere zoals bedoeld in § 1 aanpassen, indien er een tekort aan jongeren zou zijn »; 6° § 3 wordt opgeheven.

Art. 3.Artikel 26, eerste lid, van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, wat wordt verstaan onder openbare werkgever, werkgever uit de private sector, werkgever uit de private non-profitsector en werkgever uit de onderwijssector. » .

Art. 4.In artikel 27 van dezelfde wet, gewijzigd bij de programmawet van 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° een minstens halftijdse arbeidsovereenkomst die wordt gesloten tussen een jongere en een werkgever;»; 2° het eerste lid, 2°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° een combinatie van een deeltijdse arbeidsovereenkomst, minstens halftijds, die wordt gesloten tussen een jongere en een werkgever, en een door de jongere gevolgde opleiding, en dit met ingang van de dag waarop de jongere begint met de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. De Koning bepaalt, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de opleidingen die in aanmerking komen, alsmede de nadere regelen met betrekking tot het sluiten en uitvoeren van de in dit punt 2° bedoelde startbaanovereenkomst; »; 3° in het eerste lid, 3°, worden de woorden "alle gedurende een periode van maximum 36 maanden met ingang van de dag waarop de jongere de uitvoering van zijn overeenkomst aanvat.De Koning bepaalt de minimumduur van voornoemde periode" geschrapt; 4° tussen het eerste en tweede lid, worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende als volgt : « De overeenkomsten bedoeld in het vorig lid worden enkel als startbaanovereenkomst beschouwd indien de jongere werd aangeworven op basis van een geldige startbaankaart, uitgereikt volgens de modaliteiten voorzien in artikel 32, § 2. De tewerkstelling van de jongere door dezelfde werkgever blijft beschouwd als een tewerkstelling in het kader van een startbaanovereenkomst tot de laatste dag van het kwartaal waarin de jongere de leeftijd van zesentwintig jaar bereikt. » .

Art. 5.In dezelfde wet wordt een artikel 27ter ingevoegd, luidende als volgt : «

Art. 27ter.In afwijking van artikel 27, tweede lid, wordt de nieuwe werknemer die vóór 1 januari 2004 werd aangeworven, vanaf 1 januari 2004 verder beschouwd als jongere, tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst, op voorwaarde dat - de startbaanovereenkomst werd gesloten onder de voorwaarden en modaliteiten die van toepassing waren vóór 1 januari 2004, en - overeenkomstig artikel 32, zoals van kracht vóór 1 januari 2004, een kopie van deze startbaanovereenkomst aan de door de Koning aangewezen ambtenaar werd bezorgd vóór 31 januari 2004.

De startbaanovereenkomst gesloten vóór 1 januari 2004 eindigt : 1° na afloop van de periode, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, 2° of 3°, zoals van kracht vóór 1 januari 2004, en zoals vermeld in de startbaanovereenkomst, of 2° wanneer de overeenkomst die het voorwerp uitmaakt van de startbaanovereenkomst, eindigt. In afwijking van het vorig lid, 1°, blijft de tewerkstelling van de jongere in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, bij dezelfde werkgever beschouwd als een tewerkstelling in het kader van een startbaanovereenkomst tot de laatste dag van het kwartaal waarin de jongere de leeftijd van zesentwintig jaar bereikt, indien hij vóór het einde van de overeenkomst, bedoeld in het vorig lid, de leeftijd van zesentwintig jaar nog niet heeft bereikt. » .

Art. 6.Artikel 28 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 7.Artikel 29 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 8.In artikel 32 van dezelfde wet, vervangen bij de programmawet (I) van 24 december 2002 en gewijzigd bij de programmawet van 8 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede en derde lid, worden opgeheven;2° § 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, bevoegd voor de hoofdverblijfplaats van de betrokken jongere, attesteert door middel van een startbaankaart dat de jongere voldoet aan de aan de voorwaarden van artikelen 23 en 24.De Koning bepaalt welke gegevens deze startbaankaart dient te vermelden. Hij bepaalt eveneens welke bewijsstukken of documenten dienen voorgelegd of ingediend bij het voormeld werkloosheidsbureau teneinde deze startbaankaart te kunnen bekomen. » ; 3° § 2, derde lid, tweede zin, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wanneer de aanvraag van de startbaankaart wordt ingediend buiten deze termijn, wordt de startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27 pas als geldig beschouwd vanaf de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de datum gelegen is van de laattijdige indiening van de aanvraag van de startbaankaart.» ; 4° in § 2, vijfde lid, 1°, het woord "werkzoekende" vervangen door het woord "jongere";5° in § 2, vijfde lid, 2°, wordt in de Nederlandse tekst het woord "werkzoekende" vervangen door het woord "jongere";6° in § 2, vijfde lid, 2°, wordt in de Franse tekst de woorden "travailleur" vervangen door het woord "jeune";7° § 2, zesde lid, wordt vervangen als volgt : « De startbaankaart heeft een geldigheidsduur van ten hoogste twaalf maanden.De einddatum van de geldigheidsperiode van de kaart mag evenwel niet gelegen zijn na de dag vóór die waarop de jongere de leeftijd van zesentwintig jaar bereikt. De kaart geldt voor elke aanwerving die tijdens de geldigheidsperiode ervan wordt verricht. » ; 8° § 2, zevende lid, wordt vervangen als volgt : « De geldigheidsduur van de startbaankaart kan door het in het eerste lid bedoeld werkloosheidsbureau worden verlengd voor een zelfde periode, voor zover de jongere aantoont dat hij op de eerste dag van de periode van verlenging of bij de aanwerving opnieuw aan de vereiste voorwaarden voldoet.De einddatum van de geldigheidsperiode van de kaart mag evenwel niet gelegen zijn na de dag vóór die waarop de jongere de leeftijd van zesentwintig jaar bereikt. » ; 9° § 2, achtste lid, wordt opgeheven.

Art. 9.Artikel 33, § 2, eerste en tweede lid, van dezelfde wet, wordt vervangen door de volgende bepalingen : « De startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, kan evenwel bepalen dat gedurende hoogstens de eerste twaalf maanden van de uitvoering ervan, de werkgever een deel van het in § 1 bedoeld loon aan de opleiding van de nieuwe werknemer besteedt.

In dat geval heeft de nieuwe werknemer, gedurende de in het eerste lid bedoelde periode, recht op een loon dat gelijk is aan het in § 1 bedoeld loon, verminderd met het in het eerste lid bedoeld deel, zonder dat dit meer mag zijn dan 10 % van dat loon en zonder dat dit lager mag zijn dan het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen. » .

Art. 10.In artikel 34 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Franse tekst worden de woorden ", pendant les douze premiers mois de l'exécution de sa convention de premier emploi," na de woorden "s'absenter" ingevoegd;2° in de Nederlandse tekst worden tussen de woorden "de nieuwe werknemer" en de woorden "met behoud van zijn loon" de woorden "gedurende de eerste twaalf maanden van de uitvoering van zijn startbaanovereenkomst" ingevoegd.

Art. 11.In artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd bij de programmawetten van 2 augustus 2002 en 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1.In afwijking van de artikelen 40, 59 en 82 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, kan de nieuwe werknemer de in artikel 27, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde startbaanovereenkomst, gedurende de eerste twaalf maanden van de uitvoering ervan, beëindigen mits een opzeggingstermijn van zeven dagen die aanvangt op de dag volgend op de betekening, indien hij een andere baan heeft gevonden. » ; 2° § 3 wordt opgeheven.

Art. 12.Artikel 39, § 4, van dezelfde wet, wordt aangevuld met een derde lid, luidende : « Worden enkel als nieuwe werknemers beschouwd, de nieuwe werknemers die als dusdanig worden vermeld op de aangifte aan de instelling die instaat voor de inning van de sociale zekerheidsbijdragen. » .

Art. 13.Artikel 41 van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : «

Art. 41.Onder de voorwaarden, bepaald door de Koning, bij besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, kan de seizoensonderneming, een groep van werkgevers, of de werkgever wiens onderneming gesplitst of gefusioneerd werd, geheel of gedeeltelijk ontslagen worden van de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk door een tewerkstellingsovereenkomst te sluiten met de minister die bevoegd is inzake Werkgelegenheid.

Voor de toepassing van dit artikel bepaalt de Koning, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat moet worden verstaan onder seizoensonderneming, onder groep van werkgevers en onder splitsing of fusie van een onderneming.

De minister kan de bevoegdheid tot het afsluiten van deze tewerkstellingsovereenkomsten toekennen aan de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg die hij aanwijst. » .

Art. 14.In artikel 42, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 2°, a), worden de woorden "waarop een inschakelingsparcours van toepassing is" geschrapt;2° in het 2°, b), worden de woorden "die een inschakelingsparcours genieten" geschrapt;

Art. 15.Onderafdeling 6 van afdeling 1 van hoofdstuk VIII van titel II van dezelfde wet, bevattende het artikel 45, vervangen bij de programmawet (I) van 24 december 2002, wordt opgeheven.

Art. 16.Artikel 47 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt aangevuld met een § 6, luidend als volgt : « § 6. Een kopie van het proces-verbaal, bedoeld in § 4, eerste lid, en een kopie van de beslissing van de ambtenaar, bedoeld in § 4, tweede lid, wordt aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid overgemaakt. Deze instelling mag de in deze documenten vervatte informatie gebruiken met het oog op de toepassing van artikel 347 van de programmawet (I) van 24 december 2002. » .

Art. 17.In artikel 48, eerste lid, van dezelfde wet, vervallen de woorden "alsook de bijdrageverminderingen voor de sociale zekerheid bedoeld in artikel 44, §§ 1, 2, 3 en 4,".

Art. 18.Hoofdstuk III van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers, bevattende het artikel 10, wordt opgeheven.

De overeenkomsten, gesloten vóór 1 januari 2004 met de werknemers, bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, van voornoemde wet van 5 september 2001, blijven tot het einde van de periode van één jaar, bedoeld in hetzelfde lid, geldig voor het naleven van de verplichting, bedoeld in artikel 39 van voornoemde wet van 24 december 1999, op voorwaarde dat, overeenkomstig artikel 10, § 1, tweede lid, van dezelfde wet van 5 september 2001, een kopie van deze overeenkomsten aan de door de Koning aangewezen ambtenaar werd bezorgd vóór 31 januari 2004.

Art. 19.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2004, met uitzondering van artikel 3 dat in werking treedt op de datum bepaald door de Koning. HOOFDSTUK 2. - Verhoging van de structurele lastenverlaging en vermindering gewicht patronale bijdragen op hogere lonen

Art. 20.In artikel 331 van de programmawet (I) van 24 december 2002 worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met volgende zin : « Bij een kwartaalloon hoger dan een bepaalde loongrens S1 wordt aan F een complement toegevoegd dat lineair met het verschil tussen het kwartaalloon en de loongrens stijgt volgens een hellingscoëfficiënt d. » ; 2° in het tweede lid worden de woorden "381,33 EUR" vervangen door de woorden "400,00 EUR";3° in het vijfde lid worden de woorden "volgens loongrens S0" vervangen door de woorden "onder loongrens S0";4° het vijfde lid wordt aangevuld met volgende zin : « De Koning bepaalt eveneens, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, wat moet worden verstaan onder kwartaalloon, onder loongrens S1 en onder coëfficient d.» .

Art. 21.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2004. HOOFDSTUK 3. - Aanpassing ondergrens prestaties

Art. 22.Artikel 332, tweede lid, van dezelfde wet, wordt aangevuld met volgende zin : « De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, deze ondergrens afhankelijk maken van de contractuele arbeidsduur van de werknemer gedurende de tewerkstelling. » .

Art. 23.Artikel 337, tweede lid, van dezelfde wet, wordt aangevuld met volgende zin : « De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, deze ondergrens afhankelijk maken van de contractuele arbeidsduur van de werknemer gedurende de tewerkstelling. » .

Art. 24.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 april 2004. HOOFDSTUK 4. - Herstructureringen

Art. 25.In titel IV, hoofdstuk 7, afdeling 3, van de programmawet (I) van 24 december 2002, wordt een nieuwe onderafdeling 7 ingevoegd, luidend als volgt : « Onderafdeling 7. Herstructureringen Art. 353bis . De werkgevers bedoeld in artikel 335 kunnen genieten van een doelgroepvermindering voor werknemers ontslagen in het kader van een herstructurering tijdens het kwartaal van indienstneming en tijdens een aantal kwartalen die er op volgen, wanneer zij dergelijke werknemers, slachtoffer van een herstructurering, in dienst nemen door toedoen van een tewerkstellingscel.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat wordt verstaan onder werknemers ontslagen in het kader van een herstructurering, evenals wat dient te worden verstaan onder tewerkstellingscel. » .

Art. 26.Artikel 374 van dezelfde programmawet, wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : « In afwijking van het vorige lid, treedt artikel 353bis in werking op een datum bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. » .

Art. 27.Artikel 7, § 1, derde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, laatst gewijzigd bij de programmawet (I) van 24 december 2002, wordt aangevuld als volgt : « t) de terugbetaling verzekeren, volgens de nadere regels en ten belope van het bedrag vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, van de kostprijs van de outplacementbegeleiding die werkelijk gedragen werd door de werkgever in herstructurering, voor die werknemers die binnen een bepaalde periode na hun ontslag bij de werkgever in herstructurering door toedoen van een tewerkstellingscel opnieuw op duurzame wijze in dienst zijn genomen bij een nieuwe werkgever. » .

Art. 28.Het opschrift van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen, gewijzigd bij de wetten van 12 augustus 2000 en 8 april 2003, wordt aangevuld als volgt : « en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. »

Art. 29.In dezelfde wet van 20 december 1999 wordt een artikel 3bis toegevoegd, luidende : « Art. 3bis . De werknemers die zijn onderworpen aan de regelingen bedoeld in artikel 21, § 1, 1° tot 3° en 5°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers kunnen, in afwijking van de artikelen 38, § 2 en 23, vierde lid, van voormelde wet gedurende een aantal maanden een forfaitaire vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid genieten, wanneer zij binnen een bepaalde periode na hun ontslag bij een werkgever in herstructurering door toedoen van een tewerkstellingscel opnieuw in dienst zijn genomen bij een nieuwe werkgever.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels en voorwaarden voor het genot van de vermindering bedoeld in het vorige lid, alsook het bedrag van de vermindering en de periode gedurende dewelke deze wordt toegekend.

De som van de verminderingen van de persoonlijke bijdragen bedoeld in het eerste lid, eventueel verhoogd met het bedrag van de vermindering waarop de werknemer recht heeft in toepassing van artikel 2, mag het bedrag van de verschuldigde persoonlijke bijdragen niet overschrijden. » .

Art. 30.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum waarop de artikelen 26, 27 en 28 in werking treden. HOOFDSTUK 5. - Loopbaanonderbrekingsuitkeringen in de niet-private sector

Art. 31.Artikel 7, § 1, derde lid, l), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, laatst gewijzigd bij wet van 10 augustus 2001, wordt aangevuld met de volgende leden : « De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de voorwaarden en modaliteiten bepalen volgens dewelke de uitbetaling van deze vergoedingen, aan werknemers tewerkgesteld bij een werkgever die niet valt onder het toepassingsgebied van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités in zoverre voor deze werknemers geen werkgeversbijdrage betaald dienen te worden zoals voorzien in artikel 17, § 2, 1°, c) en 2°, c), van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, afhankelijk gemaakt wordt van de voorwaarde dat deze werkgever er zich voorafgaandelijk toe verbonden heeft in te staan, volgens de voorwaarden en modaliteiten bepaald door Hem, voor de financiering van de uit te betalen sommen.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het toepassingsgebied van het vorige lid verruimen tot bepaalde werkgevers die ressorteren onder de wet van 5 december 1968 en die werknemers tewerkstellen anders dan onder een arbeidsovereenkomst. De Koning kan bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde werkgevers geheel of gedeeltelijk onttrekken aan het toepassingsgebied van het vorige lid. » . HOOFDSTUK 6. - Sociale Maribel

Art. 32.Artikel 35, § 5, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, wordt vervangen als volgt : « § 5. A. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, een forfaitaire vermindering van de werkgeversbijdrage toekennen aan de werkgevers van de social profit sector, voor het bedrag die Hij bepaalt, per werknemer, per kwartaal : 1° voor de werknemers onderworpen aan het geheel van de stelsels beoogd in artikel 21 van deze wet;2° voor de werknemers die de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de aan de provincies ondergeschikte instellingen, de gemeenten, de aan de gemeenten ondergeschikte instellingen, de verenigingen van gemeenten en de instellingen van openbaar nut tewerkstellen. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het bedrag van de forfaitaire vermindering aanpassen ingeval de werkgever die onder de toepassing van deze paragraaf valt, andere verminderingen van sociale zekerheidsbijdragen geniet.

De opbrengst van de vermindering werkgeversbijdragen wordt besteed aan het creëren van tewerkstelling.

B. De Koning bepaalt de regelen met betrekking tot de cumulatie van de in de punt A. bedoelde forfaitaire vermindering met andere verminderingen der bijdragen. De Koning bepaalt ook de bijdragen bedoeld in artikel 38, §§ 3 en 3bis waarop deze forfaitaire vermindering van toepassing is.

C. Voor de toepassing van deze paragraaf : 1° wordt per paritair comité of paritair subcomité dat onder de toepassing van deze paragraaf valt, een sectoraal fonds opgericht overeenkomstig de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid. De Koning kan evenwel in een specifieke bepaling voorzien wanneer een paritair comité of paritair subcomité in herstructurering is.

In de boekhouding van elk Fonds worden de volgende rubrieken voorzien : a) rubriek voor betaling van de werkingskosten;b) rubriek voor de financiering van de personeelskosten;c) rubriek voor de financiering van bijkomende tewerkstelling;2° a) wordt bij de federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu een beheerscomité Sociale maribel voor de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid ingesteld, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgevers en vertegenwoordigers van de werknemers overeenkomstig de regels door de Koning bepaald.b) wordt bij de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg een beheerscomité Sociale maribel voor de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid ingesteld, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgevers en vertegenwoordigers van de werknemers overeenkomstig de regels door de Koning bepaald. De beheerscomités beslissen over de aanwending van het gedeelte van de opbrengst van de forfaitaire vermindering ten voordele van respectievelijk de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid en de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, dat beschikbaar is voor de financiering van bijkomende tewerkstelling. Bedoeld gedeelte van de opbrengst van de forfaitaire vermindering wordt bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid op een apart rekeningnummer ingeschreven. 3° wordt, wat de werkgevers aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten betreft, een fonds opgericht overeenkomstig de bepalingen van artikel 1, § 6, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen. D. de Koning bepaalt de voorwaarden en nadere regelen voor de bepaling van de opbrengst van de forfaitaire vermindering bedoeld in deze paragraaf, alsook de regelen voor de verdeling van de opbrengst.

Op de opbrengst die aan ieder sectoraal fonds toekomt, alsook aan de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid en de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, wordt 0,10 % van deze opbrengst door de Rijksdienst voor sociale zekerheid of door de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, naargelang van het geval, gestort aan het Begrotingsfonds Sociale maribel, opgericht bij de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, ter dekking van werkingskosten en personeelskosten. De sectorale fondsen zijn gemachtigd om 1,20 % van de hun toegekende bedragen aan te wenden ter dekking van administratie- en personeelskosten. Ook op de resterende opbrengst dat toekomt aan de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid en de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid wordt 1,20 % ingehouden ter dekking van administratie- en personeelskosten. Het aldus ingehouden bedrag wordt door de Rijksdienst voor sociale zekerheid gestort aan respectievelijk het Begrotingsfonds Sociale maribel, opgericht bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en het Begrotingsfonds Sociale maribel, opgericht bij de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

Uiterlijk op 30 september van ieder jaar, moeten de sectorale fondsen, alsook de beheerscomités bedoeld in punt C, aan de minister bevoegd voor Werkgelegenheid, de minister bevoegd voor Sociale Zaken en voor de sectoren die onder zijn bevoegdheid vallen, de minister bevoegd voor Volksgezondheid een afschrift overzenden van hun jaarrekening met betrekking tot het afgelopen jaar alsook hun kastoestand op 31 december van het afgelopen jaar; die documenten moeten door een revisor, lid van het Instituut voor de bedrijfsrevisoren, door de rekenplichtige of door de revisor aangeduid door het beheerscomité van Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, naar gelang van het geval, voor echt verklaard zijn.

De Koning kan eveneens een regeringscommissaris aanstellen per sectoraal fonds en per beheerscomité bedoeld in punt C en zijn bevoegdheden bepalen.

E. 1° bij de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg wordt een beheerscomité "heraanwending" ingesteld, samengesteld door personen die de minister van Werkgelegenheid, de minister van Sociale Zaken en de minister van Volksgezondheid vertegenwoordigen. 2° het beheerscomité beslist over de aanwending van volgende middelen : a) het bedrag dat overeenstemt met het bedrag dat op de rekening van elk sectoraal fonds Sociale Maribel staat op 31 december, verminderd met : - een twaalfde van de voormelde opbrengst van het lopende jaar en - het bedrag aan nog in te vullen betalingsengagementen aangegaan in het lopende jaar en - de niet-recurrente bedragen die de minister bevoegd voor Werkgelegenheid, de minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor Volksgezondheid hebben toegewezen voor de financiering van opleidingsprojecten. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de opbrengst van de forfaitaire vermindering die ter beschikking gesteld wordt voor het tweede semester van het volgende jaar. b) het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van het controlemechanisme dat door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, wordt bepaald. De middelen worden als volgt ingedeeld : a) terugvordering in de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid;b) terugvordering in de openbare sector aangesloten bij de Rijkdsient voor sociale zekerheid, andere dan bedoeld onder a) ;c) terugvordering in de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen van de privé-sector;d) terugvordering in de privé-sector, andere dan bedoeld onder c) ;e) terugvordering in de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;c) terugvordering in de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, andere dan bedoeld onder e) . De middelen bedoeld in het vorig lid, a) tot d), worden op een aparte rekening ingeschreven bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid. De middelen bedoeld in het vorig lid, e) en f), worden ingeschreven op het terugvorderingsfonds ingericht bij Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 1, § 6, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen.

De regelen met betrekking tot de bestemming van de middelen worden bepaald door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit na advies van de Nationale Arbeidsraad, wat de middelen bedoeld in het tweede lid, c) en d), betreft, na advies van de beheerscomités bedoeld onder punt C wat de middelen bedoeld in het tweede lid, a) en b), betreft, en na advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten wat de middelen bedoeld in het tweede lid, e) en f), betreft. 3° De middelen bedoeld in 2° mogen uitsluitend worden aangewend voor de financiering van bijkomende tewerkstelling of van opleidingsprojecten ten voordele van de werkgevers die onder de betrokken indeling vallen. F. De bepalingen van het algemeen stelsel van de sociale zekerheid voor werknemers, met name wat de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de betalingstermijnen, de toepassing van de burgerlijke sancties en de strafbepalingen, de bevoegde rechter in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering van de Rijksdienst voor sociale zekerheid betreft, zijn van toepassing.

Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de door de Koning aangewezen ambtenaren toezicht op de naleving van deze paragraaf en de uitvoeringsbesluiten ervan.

Deze ambtenaren oefenen dit toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.

G. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de bijkomende voorwaarden en nadere regelen voor de toepassing van deze paragraaf. » .

Art. 33.Artikel 1, §§ 6 en 7, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, wordt vervangen als volgt : « § 6. A. Voor de toepassing van artikel 35, § 5, van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers wordt bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten een fonds opgericht dat gestijfd wordt met de opbrengst van de verminderingen van werkgeversbijdragen waarop de werkgevers aangesloten bij Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten aanspraak kunnen maken.

In de boekhouding van het Fonds worden verschillende rubrieken opgenomen : a) rubriek voor de betaling van de werkingskosten;b) rubriek voor de financiering van de administratie- en personeelskosten;c) rubriek voor de financiering van de bijkomende tewerkstelling, met volgende subrubrieken : - de bijdrageverminderingen waarop de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen aanspraak kunnen maken; - de bijdragevermindering waarop de andere dan de in het vorig streepje bedoelde werkgevers aanspraak kunnen maken; - de bedragen die de minister bevoegd voor Werkgelegenheid, de minister bevoegd voor Sociale zaken en de minister bevoegd voor Volksgezondheid onder de beschikbare niet-recurrente middelen van het fonds toewijzen voor de financiering van opleidingsprojecten.

Dit Fonds wordt beheerd door het beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nadere regels voor het toezicht op de bedragen die ter beschikking worden gesteld en de bestemming ervan.

B. Bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten wordt een Terugvorderingsfonds opgericht.

In de boekhouding van dat Fonds worden de volgende rubrieken voorzien : a) rubriek voor de terugvordering ten laste van de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen;b) rubriek voor de terugvordering ten laste van de andere dan in a) bedoelde werkgevers. C. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de bijkomende voorwaarden en nadere regelen voor de toepassing van deze paragraaf. » .

Art. 34.Artikel 71 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, wordt opgeheven.

Art. 35.Artikel 171 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, wordt vervangen als volgt : «

Art. 171.§ 1. Er wordt een Fonds opgericht dat gespijsd wordt met : 1° een aandeel gelijk aan 0,10 % van de opbrengst van de verminderingen van de werkgeversbijdragen bedoeld in artikel 35, § 5, D, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gestort door de Rijksdienst voor sociale zekerheid of door de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, naargelang van het geval;2° een aandeel gelijk aan 1,20 % van de resterende opbrengst dat toekomt aan de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, zoals bedoeld in artikel 35, § 5, D, van de voormelde wet van 29 juni 1981. Het in het eerste lid bedoelde Fonds vormt een begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. § 2. In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt de rubriek 23 - Tewerkstelling en Arbeid aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds 23-8 Begrotingsfonds Sociale maribel Aard van de toegewezen ontvangsten : Aandeel gelijk aan 0,10 % van de verminderingen van de werkgeversbijdragen waarop de werkgevers van de private en van de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid en bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten aanspraak kunnen maken in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector.

Aandeel gelijk aan 1,20 % op de resterende opbrengst dat toekomt aan de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid zoals bedoeld in artikel 35, § 5, D, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Aard van de toegestane uitgaven : Beheerskosten alsook de kosten met betrekking tot statutair en/of contractueel personeel ingezet voor de opdrachten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector. » .

Art. 36.Artikel 184 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, wordt vervangen als volgt : «

Art. 184.§ 1. Er wordt een Fonds opgericht dat gespijsd wordt met een aandeel gelijk aan 1,20 % van de resterende opbrengst dat toekomt aan de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid bedoeld in artikel 35, § 5, D, van de voormelde wet van 29 juni 1981.

Het in het eerste lid bedoelde Fonds vormt een begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. § 2. In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt de rubriek 26 - Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds Begrotingsfonds Sociale maribel Aard van de toegewezen ontvangsten Aandeel gelijk aan 1,20 % op de resterende opbrengst die toekomt aan de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bedoeld in artikel 35, § 5, D van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Aard van de toegestane uitgaven Beheerskosten alsook de kosten met betrekking tot statutair en/of contractueel personeel ingezet voor de opdrachten van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector. » .

Art. 37.1° De artikelen 4, § 1, en 5, § 1, van de programmawet van 30 december 2001, worden opgeheven. 2° In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, bij de rubriek 23 - Tewerkstelling en Arbeid, wordt : a) het Fonds 23-10 - Terugvorderingsfonds voor de private non-profit-sector, bedoeld in artikel 35, § 5, derde lid, 2° van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, opgeheven.b) het Fonds 23-11 - Terugvorderingsfonds voor de openbare non-profitsector bedoeld in artikel 71, 3°, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, opgeheven.

Art. 38.Het Fonds voor de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid stort 12 091 110,60 EUR aan het globaal beheer van de sociale zekerheid. Dit bedrag vormt middelen zoals bedoeld in artikel 35, § 5, E, 2°, tweede lid, b), van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Het Fonds voor de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid stort 16 462 000 EUR aan het globaal beheer van de sociale zekerheid. Het bedrag vormt middelen zoals bedoeld in artikel 35, § 5, E, 2°, tweede lid, a), van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

Het terugvorderingsfonds voor de private non-profit-sector, bedoeld in artikel 35, § 5, vierde lid, 2°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers stort een bedrag bepaald door de Koning en dat niet lager kan zijn dan 5 500 000 EUR aan het globaal beheer van de sociale zekerheid. Dit bedrag vormt middelen zoals bedoeld in artikel 35, § 5, E, 2°, tweede lid, d), van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

De bedragen bedoeld in dit artikel kunnen enkel worden vrijgegeven na akkoord van de ministers bevoegd voor Werkgelegenheid, Sociale Zaken, Volksgezondheid en Begroting, met uitzondering van 5 970 000 EUR van het bedrag dat wordt gestort door het Fonds voor de openbare sector aangesloten bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid en met uitzondering van 5 500 000 EUR van het bedrag dat wordt gestort door het terugvorderingsfonds voor de private non-profitsector.

Art. 39.De artikelen 32 tot en 37 treden in werking op 1 januari 2004.

Artikel 38 treedt in werking op 31 december 2003. HOOFDSTUK 7. - Technische correcties aan de wet tot vereenvoudiging van de bijdragevermindering Afdeling 1. - Verlaging van de persoonlijke bijdragen voor de sociale

zekerheid

Art. 40.In artikel 2, § 1, van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen, gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000 en bij het koninklijk besluit van 13 januari 2003, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt a) vervallen de woorden "kleiner dan 842,84 EUR of met een loon".2° in punt b) vervallen de woorden "groter dan of gelijk aan 842,84 EUR en".

Art. 41.In artikel 4 van dezelfde wet worden de woorden "31 december 2003. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de datum waarop de wet in werking treedt en buiten werking treedt, wijzigen." vervangen door de woorden "31 december 2004." . Afdeling 2. - Activering van werkloosheidsuitkeringen

Art. 42.Artikel 7, § 1bis, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij wet van 13 februari 1998 en gewijzigd bij de wetten van 26 maart 1999 en 12 augustus 2000, wordt aangevuld met de volgende leden : « De uitkering bedoeld in § 1, derde lid, m, kan slechts worden toegekend voor zover de werknemer wordt aangeworven met een schriftelijke arbeidsovereenkomst die een contractueel voorziene normale uurregeling bevat waarvan het minimum wordt vastgelegd door de Koning.

De uitkering bedoeld in § 1, derde lid, m, kan niet worden toegekend in het kader van : 1° een programma voor wedertewerkstelling zoals bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;2° een startbaanovereenkomst gesloten krachtens hoofdstuk VIII van titel II van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid. De uitkering bedoeld in § 1, derde lid, m, kan niet worden toegekend samen met andere tegemoetkomingen in het loon bepaald door de Koning.

De uitkering bedoeld in § 1, derde lid, m, kan wel worden toegekend samen met de dienstencheque bedoeld in de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van de buurtdiensten en -banen. » . Afdeling 3. - Uniformisering van de bijdragen waarop de vermindering

wordt toegepast

Art. 43.In artikel 99, eerste lid, van de programmawet van 30 augustus 1988, gewijzigd bij de programmawet(I) van 24 december 2002 worden de woorden "en 9°" ingevoegd tussen de woorden "artikel 38, § 3, 1° tot 7" en "en § 3bis ".

Art. 44.In artikel 9, § 3, van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector, worden de woorden "en § 3bis " ingevoegd tussen de woorden "artikel 38, § 3, 1° tot 7° en 9°" en "van de wet van 29 juni 1981".

Art. 45.In artikel 10quater, § 2, van dezelfde wet, worden de woorden "en § 3bis " ingevoegd tussen de woorden "artikel 38, § 3, 1° tot 7° en 9°" en "van de wet van 29 juni 1981".

Art. 46.In artikel 12, § 1, van dezelfde wet, worden de woorden "en § 3bis " ingevoegd tussen de woorden "artikel 38, § 3, 1° tot 7° en 9°," en "van de wet van 29 juni 1981". Afdeling 4. - Plafonnering van het verminderingsbedrag

Art. 47.In artikel 326 van de programmawet (I) van 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de tweede zin van het eerste lid worden de woorden "in artikel 38, § 3, 1° tot 7° en § 3bis " vervangen door de woorden "in voornoemd artikel 38, § 3, 1° tot 8° en § 3bis, eerste en tweede lid";2° het derde lid wordt aangevuld als volgt : « In geval van meerdere tewerkstellingen bij eenzelfde werkgever worden de verschuldigde bijdragen per tewerkstelling evenredig verminderd met het bedrag van de vermindering zoals bepaald in het bedoelde artikel 35 volgens de verhouding van de arbeidsprestaties van de tewerkstelling in het kwartaal en de totale arbeidsprestaties van al de tewerkstellingen van de werknemer samen over het kwartaal.» .

Art. 48.In artikel 330 van dezelfde wet, worden de woorden "van de beschutte werkplaatsen" ingevoegd tussen de woorden "bij een werkgever" en de woorden "behorende tot het paritaire comité". Afdeling 5. - Diverse bepalingen

Art. 49.Artikel 343 van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : «

Art. 343.§ 1. Als nieuwe werkgever van een eerste werknemer wordt beschouwd een werkgever die nooit onderworpen is geweest aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, voor de tewerkstelling van werknemers andere dan leerlingen, dienstboden, deeltijds leerplichtigen, gelegenheidsarbeiders bedoeld in het artikel 8bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en gelegenheidswerknemers bedoeld in artikel 8ter van het voornoemd koninklijk besluit van 28 november 1969, of die, sedert ten minste vier opeenvolgende kwartalen die het kwartaal van indienstneming voorafgaan, hieraan niet meer onderworpen waren. § 2. Als nieuwe werkgever van een tweede werknemer wordt beschouwd een werkgever die sedert ten minste vier opeenvolgende kwartalen die het kwartaal van indienstneming van een tweede werknemer voorafgaan, niet onderworpen is geweest aan de voornoemde wet van 27 juni 1969, voor de tewerkstelling van meer dan één werknemer andere dan leerlingen, dienstboden, deeltijds leerplichtigen, gelegenheidsarbeiders bedoeld in het artikel 8bis van het voornoemde besluit van 28 november 1969 en gelegenheidswerknemers bedoeld in artikel 8ter van het voornoemd koninklijk besluit van 28 november 1969. § 3. Als nieuwe werkgever van een derde werknemer wordt beschouwd een werkgever die sedert ten minste vier opeenvolgende kwartalen die het kwartaal van indienstneming van een derde werknemer voorafgaan, niet onderworpen is geweest aan de voornoemde wet van 27 juni 1969, voor de tewerkstelling van meer dan twee werknemers andere dan leerlingen, dienstboden, deeltijds leerplichtigen, gelegenheidsarbeiders bedoeld in het artikel 8bis van het voornoemde besluit van 28 november 1969 en gelegenheidswerknemers bedoeld in artikel 8ter van het voornoemd koninklijk besluit van 28 november 1969. § 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat wordt verstaan onder leerlingen, dienstboden en deeltijds leerplichtigen. » .

Art. 50.Artikel 344 van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : «

Art. 344.De in artikel 343 bedoelde werkgever geniet niet van de bepalingen van dit hoofdstuk indien de nieuw in dienst genomen werknemer een werknemer vervangt die in de loop van de vier kwartalen voorafgaand aan de indienstneming in dezelfde technische bedrijfseenheid werkzaam geweest is. » .

Art. 51.In artikel 346 van de dezelfde wet, vervangen bij de programmawet van 8 april 2003, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "en na" worden geschrapt. 2° de eerste zin wordt aangevuld met de woorden ", op voorwaarde dat de betrokken jongere een laaggeschoolde jongere is zoals bedoeld in artikel 24 van de wet van 24 december 1999.".

Art. 52.Artikel 347 van dezelfde wet, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 347.De werkgever kan enkel genieten van de doelgroepvermindering bedoeld in artikel 346 in een bepaald kwartaal indien hij gedurende dit kwartaal voldoet aan de naleving van de verplichting om jongeren in dienst te nemen bedoeld in artikel 39, §§ 1 en 2 van de wet van 24 december 1999. » .

Art. 53.In artikel 363 van dezelfde wet, wordt een tweede lid toegevoegd, luidend als volgt : « De overeenkomsten werk-opleiding, gesloten vóór 1 januari 2004, blijven evenwel tot hun einde onderworpen aan de bepalingen van voormeld koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 en van zijn uitvoeringsbesluiten. ».

Art. 54.In dezelfde wet wordt een artikel 364ter ingevoegd, luidende : « Art.364ter . De werkgever die vóór 1 januari 2004 een werknemer aanwierf die voldeed aan de voorwaarden tot het verkrijgen van de vermindering bedoeld in de artikelen 2 of 5 van het koninklijk besluit nr 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren, kan vanaf 1 januari 2004 genieten van de doelgroepvermindering voor jongeren indien deze werknemer niet voldoet aan de voorwaarden tot het bekomen van de doelgroepvermindering bedoeld in artikel 346 en op voorwaarde dat de werkgever voldoet aan artikel 347. Deze wordt hem toegestaan binnen de voorwaarden en regels vastgesteld door de Koning, rekening houdend met het aantal kwartalen waarvoor hij de vermindering bepaald bij de artikelen 2 of 5 van voormeld koninklijk besluit heeft genoten. » .

Art. 55.In dezelfde wet wordt een artikel 365bis toegevoegd, luidende als volgt : « Art. 365bis . De werkgever die voor 1 januari 2004 een werknemer aanwierf die voldeed aan de voorwaarden tot de tenlasteneming vanwege de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de bijdrage in de administratiekosten bij aansluiting bij een erkend sociaal secretariaat volgens de bepalingen bedoeld in artikel 124 van de programmawet van 30 december 1988, kan vanaf 1 januari 2004 genieten van de tussenkomst bedoeld in artikel 345.

Deze wordt hem toegestaan binnen de voorwaarden en regels vastgesteld door de Koning, rekening houdend met het aantal kwartalen waarvoor hij van de tenlasteneming bepaald bij voormeld artikel 124 kon genieten. » .

Art. 56.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2004. HOOFDSTUK 8. - Arbeidsongevallen en preventie van beroepsziekten

Art. 57.In artikel 27bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1987 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 december 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden "16 pct." en "45quater, derde en vierde lid" respectievelijk vervangen door de woorden "19 pct. inbegrepen" en "45quater, derde tot en met zesde lid"; 2° het vierde lid wordt aangevuld als volgt : « In afwijking van het voorgaande lid worden voor de in artikel 45quater, vijfde en zesde lid, bedoelde ongevallen die zijn overkomen vóór 1 december 2003, de jaarlijkse vergoedingen overeenstemmend met een graad van blijvende arbeidsongeschiktheid van 16 pct.tot en met 19 pct. aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen tot op de datum van 1 december 2003. » .

Art. 58.In artikel 45quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 30 maart 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 december 1996, worden, tussen het vierde en het vijfde lid, de volgende twee leden ingevoegd, luidend als volgt : « Voor de ongevallen waarvoor de vaststelling van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid van 16 pct. tot en met 19 pct. geschiedt bij een bekrachtiging van de overeenkomst met een datum vanaf 1 december 2003, hetzij bij een gerechtelijke beslissing die op een datum vanaf 1 december 2003 in kracht van gewijsde treedt, wordt de waarde van een desgevallend aan de index van de consumptieprijzen gekoppelde jaarlijkse vergoeding of rente als kapitaal gestort bij het Fonds voor arbeidsongevallen, zoals bepaald in artikel 51ter .

Het voorgaande lid vindt eveneens toepassing op de ongevallen waarvoor de getroffene zonder blijvende arbeidsongeschiktheid genezen verklaard werd vanaf 1 december 2003 of waarvoor de vaststelling van de graad van blijvende ongeschiktheid van minder dan 16 pct. of 19 pct. inbegrepen geschiedt bij een in het voorgaande lid bedoelde bekrachtiging of gerechtelijke beslissing, ingeval een bekrachtigde overeenkomstherziening of een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing de jaarlijkse vergoedingen en renten na herziening vaststelt op een graad van 16 pct. tot en met 19 pct. » .

Art. 59.In artikel 60, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, de wet van 22 februari 1998 en de wet van 10 augustus 2001, worden tussen de woorden "de kapitalen bedoeld bij" en "artikel 59quinquies " de woorden "45quater, derde tot en met zesde lid," ingevoegd.

Art. 60.In de wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gecoördineerd op 3 juni 1970, wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 6bis . Onder de door de Koning vast te stellen voorwaarden kan het Beheerscomité, op voorstel van de Technische Raad, beslissen om een pilootproject op te zetten inzake preventie, ten einde de verergering van een ziekte te vermijden.

Dat pilootproject kan in omvang, tijd en toepassingsgebied beperkt worden met het oog op het vaststellen van de meest geschikte middelen, bedoeld in artikel 16, eerste lid, 1° en 2°.

Het in het eerste lid bedoelde proefproject kan beperkt worden tot personen werkzaam in bepaalde bedrijven, beroepen of categorieën van beroepen. » .

Art. 61.Dit hoofdstuk treedt op 1 december 2003 in werking met uitzondering van artikel 60 dat op 1 januari 2004 in werking treedt. HOOFDSTUK 9. - Delegatie van de bevoegdheid tot het benoemen van de leden van de paritaire comités

Art. 62.In artikel 42 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt opgeheven;2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « De minister benoemt de leden.De minister kan deze bevoegdheid toekennen aan de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg die hij aanwijst. » . HOOFDSTUK 1 0. - Dienstencheques Afdeling 1. - Wijzigingen aan de wet van 20 juli 2001 tot bevordering

van buurtdiensten en -banen

Art. 63.Artikel 1 van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, wordt ondergebracht in hoofdstuk I met als opschrift : « Hoofdstuk I. Algemene bepaling ».

Art. 64.De artikelen 2 tot 10 van dezelfde wet worden ondergebracht in hoofdstuk II met als opschrift : « Hoofdstuk II. Buurtdiensten en -banen in de thuishulp van huishoudelijke aard ».

Art. 65.De artikelen 2 tot 7 van dezelfde wet worden ondergebracht in Afdeling 1, met als opschrift :

« Afdeling 1. definities en algemene bepalingen ».

Art. 66.Artikel 2, eerste zin, van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : ».

Art. 67.Artikel 2, eerste lid, 3°), van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : « 3°) buurtwerken of -diensten : banenscheppende activiteiten, met of zonder handelskarakter, die inspelen op individuele, persoonlijke of familiale noden die zich in het raam van het dagelijkse leven laten gevoelen en die betrekking hebben op thuishulp van huishoudelijke aard.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen wat kan beschouwd worden als thuishulp van huishoudelijke aard. » .

Art. 68.Artikel 2, eerste lid, 6°), van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « 6°) erkende onderneming : de onderneming die de in 3°) bedoelde buurtwerken of -diensten levert, die hiertoe erkend is en die daarbij de gebruiker de kwaliteit en de veiligheid garandeert van deze diensten. »

Art. 69.Artikel 2, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « 7° werknemer van categorie A : de werknemer tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst dienstencheques die tijdens zijn tewerkstelling aanspraak maakt op een werkloosheidsuitkering, op leefloon of op financiële sociale hulp. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat wordt verstaan onder werkloosheidsuitkering, leefloon en financiële sociale hulp. Hij bepaalt eveneens wat dient verstaan onder "tijdens zijn tewerkstelling"; 8° werknemer van categorie B : de werknemer tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst dienstencheques en die geen werknemer van categorie A is.» .

Art. 70.Artikel 2, tweede lid, van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 71.In artikel 2 van dezelfde wet wordt een § 2 ingevoegd, luidende : « § 2. Teneinde de erkenning te bekomen bedoeld in § 1, eerste lid, 6°, moet de onderneming cumulatief voldoen aan de volgende voorwaarden : a. de onderneming heeft, indien zij een andere activiteit uitvoert dan de activiteiten waarvoor erkenning kan worden verleend op basis van deze wet, in haar schoot een "sui generis afdeling", die zich specifiek inlaat met de tewerkstelling in het kader van de dienstencheques.De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wat wordt bedoeld met een "sui generis afdeling"; b. de onderneming verbindt er zich toe de bepalingen van de artikelen 7septies, tweede lid, en 7octies, tweede lid, van deze wet na te leven;c. de onderneming verbindt er zich toe, voor wat de werknemers van categorie A betreft, hen voorrang te geven tot het bekomen van een voltijdse betrekking of van een andere, al dan niet bijkomende, deeltijdse dienstbetrekking waardoor zij een nieuwe deeltijdse arbeidsregeling verkrijgen waarvan de wekelijkse arbeidsduur hoger is dan die van de deeltijdse arbeidsregeling waarin zij reeds werken, overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld door de Koning, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad;d. de onderneming verbindt er zich toe de loons- en arbeidsvoorwaarden na te leven die op haar van toepassing zijn overeenkomstig deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten en de op haar geldende collectieve arbeidsovereenkomsten;e. de onderneming is, op het ogenblik van haar aanvraag tot erkenning, geen achterstallige belastingen, noch achterstallige bijdragen te innen door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of door of voor rekening van de fondsen voor bestaanszekerheid verschuldigd.De bedragen waarvoor een aflossingsplan werd opgesteld dat werd geëerbiedigd, worden niet als achterstallen beschouwd; f. indien de onderneming een handelsvennootschap is, niet in staat van faillissement verkeren, onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap te verbinden, geen personen hebben aan wie het uitoefenen van dergelijke functies verboden is krachtens het koninklijk besluit nr 22 van 24 oktober 1934 betreffende het gerechtelijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen, noch onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap te verbinden, personen hebben die, tijdens de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning, aansprakelijk zijn gesteld voor de verbintenissen of schulden van een gefailleerde vennootschap met toepassing van de artikelen 35, 6°, 63ter, 123, tweede lid, 7° of 133bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bijkomende voorwaarden bepalen waaraan de onderneming moet voldoen om erkend te worden.

Op verzoek van een gewest of gemeenschap kan de federale overheid, via een bilateraal samenwerkingsakkoord, aan alle ondernemingen die in dat gewest of in die gemeenschap als onderneming actief willen zijn in het kader van Hoofdstuk II, bijkomende erkenningsvoorwaarden inzake de werknemers behorende tot categorie A opleggen voor wat betreft : - de minimale duur van de arbeidsovereenkomst (minimaal 1 week of 1 maand), indien de arbeidsovereenkomst een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur is, die vereist wordt ten vroegste vanaf de tweede maand, gerekend van datum tot datum, na de eerste dag van tewerkstelling bij die werkgever in het kader van de dienstencheques; - de minimale gemiddelde wekelijkse arbeidsduur (minimaal 1/3) van de werknemer die dient gerespecteerd te worden, ten vroegste vanaf de derde maand, gerekend van datum tot datum, na de eerste dag van tewerkstelling bij die werkgever in het kader van de dienstencheques; - de vermindering met maximum 3 maanden van de periode gedurende dewelke afwijkingen op de arbeidsovereenkomsten van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zijn toegestaan.

Deze gemeenschaps- of gewestmodaliteiten moeten de bestaande bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten naleven.

Van de erkende onderneming die niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden van de vorige leden, kan de erkenning worden ingetrokken, onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

De erkenning en de intrekking ervan gebeuren door de minister bevoegd voor de Werkgelegenheid, na advies van een adviescommissie erkenningen, waarin eveneens de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties vertegenwoordigd zijn. De Koning bepaalt de te volgen erkenningsprocedure, alsook de samenstelling en werkingsmodaliteiten van de adviescommissie erkenningen.

Art. 72.In artikel 3, tweede lid, van dezelfde wet, vervallen de woorden "niet-werkende".

Art. 73.Artikel 3, derde lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Die werknemer mag geen bloed- of aanverwant tot in de tweede graad zijn van de gebruiker of een lid van het gezin van de gebruiker, noch dezelfde verblijfplaats hebben als de gebruiker. » .

Art. 74.In artikel 3, zevende lid, van dezelfde wet, worden de woorden "de verschillende tegemoetkomingen" vervangen door de woorden "het aanvullend bedrag bedoeld in het vierde lid".

Art. 75.In artikel 7, eerste lid, van dezelfde wet, wordt het woord "aanvullend" ingevoegd tussen het woord "gestorte" en het woord "bedrag".

Art. 76.In artikel 7, tweede lid, van dezelfde wet, wordt in de Nederlandse tekst het woord "Uitvoering" vervangen door het woord "uitvoering".

Art. 77.In hoofdstuk II van dezelfde wet worden een afdeling 2 en een afdeling 3 ingevoegd, luidende : « Afdeling 2. De arbeidsovereenkomst dienstencheques Art. 7bis . Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder de arbeidsovereenkomst dienstencheques, de arbeidsovereenkomst waarbij een werknemer zich verbindt om onder gezag van een werkgever, erkend in het kader van dit hoofdstuk en tegen loon arbeidsprestaties te verrichten die recht geven op de toekenning van een dienstencheque.

Art. 7ter . De arbeidsovereenkomst dienstencheques wordt geregeld door de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten behalve voor wat betreft de bijzondere bepalingen die in deze wet worden voorzien.

Art. 7quater . De bedoeling een arbeidsovereenkomst dienstencheques te sluiten moet, voor iedere werknemer afzonderlijk, door beide partijen schriftelijk worden vastgelegd uiterlijk op het tijdstip waarop de werknemer voor de eerste maal prestaties levert voor de erkende onderneming onder het stelsel van de dienstencheques.

De arbeidsovereenkomst dienstencheques moet voor iedere werknemer afzonderlijk schriftelijk worden vastgesteld uiterlijk binnen twee werkdagen te rekenen vanaf het tijdstip waarop de werknemer in dienst treedt.

Art. 7quinquies . De arbeidsovereenkomst voor dienstencheques bevat ten minste volgende specifieke vermeldingen : 1° de identiteit van de partijen;2° het erkenningsnummer dat de werkgever werd toegekend in het kader van dit hoofdstuk;3° de datum waarop de uitvoering van de overeenkomst wordt aangevat;4° de einddatum van de overeenkomst zo zij voor een bepaalde tijd wordt gesloten;5° de arbeidsduur en het werkrooster;indien de overeenkomst voor een onbepaalde tijd is gesloten bepaalt de overeenkomst hoe en binnen welke termijn de werknemer over zijn werkrooster wordt geïnformeerd; bij ontstentenis van een bepaling in de overeenkomst voor een onbepaalde tijd moet de uurregeling ten minste zeven dagen vooraf ter kennis van de werknemer worden gebracht.

Art. 7sexies.De arbeidsovereenkomst dienstencheques gesloten voor een bepaalde tijd : 1° kan een proefperiode van drie dagen bevatten waarna de partijen hun arbeidsovereenkomst zonder opzegging of vergoeding kunnen beëindigen;2° kan, buiten het geval bedoeld in 1°, door een van de partijen eenzijdig verbroken worden door middel van een opzegging van zeven dagen die een aanvang neemt de dag na de kennisgeving.

Art. 7septies.Voor de werknemers van categorie A heeft het sluiten van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd gedurende een periode van zes maanden te rekenen vanaf de dag van de eerste voorafgaandelijke aangifte van de tewerkstelling van de arbeidsovereenkomst dienstencheques bij dezelfde werkgever niet het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor gevolg.

De eerste gewerkte dag van de zevende maand is de werkgever gehouden aan de werknemer een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd aan te bieden. Deze overeenkomst beoogt een voltijdse of een deeltijdse tewerkstelling overeenkomstig artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en bedraagt ten minste de helft van de wekelijkse arbeidsduur toepasselijk op een voltijds tewerkgestelde werknemer.

Voor de werknemers van categorie A, mag in geen geval worden afgeweken van de minimumduur van elke werkperiode vastgesteld bij artikel 21 van de arbeidswet van 16 maart 1971.

Art. 7octies . Voor de werknemers van categorie B heeft het sluiten van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd gedurende een periode van drie maanden te rekenen vanaf de dag van de eerste voorafgaandelijke aangifte van de tewerkstelling van de arbeidsovereenkomst dienstencheques bij dezelfde werkgever niet het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor gevolg.

De eerste gewerkte dag van de vierde maand is de werkgever gehouden aan de werknemer een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd aan te bieden. Deze overeenkomst is gesloten voor een voltijdse of een deeltijdse tewerkstelling overeenkomstig artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Er kan worden afgeweken van de minimumduur van elke werkperiode vastgesteld bij artikel 21 van de arbeidswet van 16 maart 1971. Er kan eveneens worden afgeweken van de verplichting om een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid te sluiten met een wekelijkse arbeidsduur van ten minste een derde van de wekelijkse arbeidsduur van de voltijds tewerkgestelde werknemer zoals voorzien in artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 7nonies.De Koning bepaalt de bijzondere modaliteiten van de reglementering inzake veiligheid, gezondheid en welzijn op het werk die van toepassing zijn bij de uitvoering van een arbeidsovereenkomst dienstencheques.

Art. 7decies.Voor de werknemers en de werkgevers die ressorteren onder het autonoom paritair subcomité, opgericht krachtens artikel 27, vierde lid, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, worden de loons- en arbeidsvoorwaarden bepaald door de Koning op basis van de bepalingen van toepassing op de werknemers die ressorteren onder het paritair comité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp.

Op advies van de Nationale Arbeidsraad kan een andere referentie van toepassing zijn.

Deze door de koning vastgestelde loon- en arbeidsvoorwaarden houden op van toepassing te zijn vanaf de inwerkingtreding van specifieke reglementaire en conventionele bepalingen voor de werknemers en de werkgevers die ressorteren onder het autonoom paritair subcomité opgericht krachtens artikel 27, vierde lid, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.

Art. 78.Artikel 10 van dezelfde wet wordt ondergebracht in hoofdstuk III met als opschrift : « Hoofdstuk III. - Evaluatie ».

Art. 79.Artikel 10 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 10.Vanaf het jaar 2005 wordt aangaande het stelsel van de dienstencheques door de minister bevoegd voor de Werkgelegenheid een jaarlijks evaluatieverslag opgemaakt, uiterlijk in de maand maart. Dit evaluatieverslag wordt overgemaakt aan de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de Ministerraad.

Dit evaluatieverslag zal inzonderheid betrekking hebben op : - het werkgelegenheidseffect van de maatregel; - de globale bruto en netto kostprijs van de maatregel, met bijzondere aandacht voor de terugverdieneffecten, onder meer inzake werkloosheidsuitkeringen; - de specifieke bepalingen met betrekking tot de arbeidsovereenkomst dienstencheques; - de toepasselijke loons- en arbeidsvoorwaarden. » .

Art. 80.In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IV ingevoegd, luidende : « Hoofdstuk IV. Andere buurtdiensten en -banen Art. 10bis . De fiscale behandeling verbonden aan de dienstencheques bedoeld in hoofdstuk II, kan voor andere activiteiten dan thuishulp van huishoudelijke aard slechts toegekend worden indien cumulatief de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° het gaat om banenscheppende activiteiten, met of zonder handelskarakter, die inspelen op individuele, persoonlijke of familiale noden die zich in het raam van het dagelijkse leven laten gevoelen en die door het bevoegde gewest of de bevoegde gemeenschap worden geselecteerd als activiteiten die kunnen vergoed worden met een dienstencheque;2° de gebruikers zijn natuurlijke personen;3° de activiteiten worden uitgevoerd door een onderneming die daartoe erkend is door het bevoegde gewest of de bevoegde gemeenschap;4° het bevoegde gewest of de bevoegde gemeenschap moet in zijn erkenningsvoorwaarden inschrijven dat de erkende onderneming ten aanzien van zijn werknemers voor wat betreft het soort arbeidsovereenkomst en de minimale arbeidsregeling minstens dezelfde garanties biedt als voorzien in Hoofdstuk II, Afdeling 2, en dat de erkenning kan worden ingetrokken indien niet voldaan is aan deze garanties;5° aan de gebruiker wordt de kwaliteit en de veiligheid van deze diensten gegarandeerd;6° hierover heeft het bevoegde gewest of de bevoegde gemeenschap een bilateraal samenwerkingsakkoord gesloten met de federale overheid.» .

Art. 81.Artikel 11 van dezelfde wet wordt ondergebracht in Hoofdstuk V met als opschrift : "Hoofdstuk V. Inwerkingtreding". Afdeling 2. - Wijziging aan de PWA-reglementering

Art. 82.Artikel 8, § 1, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ingevoegd bij de wet van 30 maart 1994, wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van artikel 13, eerste lid, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen kan de algemene vergadering van deze vereniging een zelfde aantal leden tellen als de raad van bestuur. » . Afdeling 3 . - Slotbepalingen

Art. 83.Artikel 27 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers wordt aangevuld met een derde lid en vierde lid, luidende : « De Koning kan de bevoegdheid van het paritair comité voor de uitzendarbeid uitbreiden tot de erkende ondernemingen die buurtwerken of -diensten leveren en hun werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques en kan de samenstelling van dit paritair comité aanpassen in overeenstemming met zijn gewijzigde bevoegdheid.

In afwijking van de artikelen 8 en 37 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités kan de Koning in het paritair comité voor de uitzendarbeid autonome paritaire subcomités oprichten. » .

Art. 84.Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

Voor de werknemers die prestaties verrichtten onder het stelsel van de dienstencheques vóór 1 januari 2004, wordt, voor toepassing van artikel 7septies, tweede lid, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, de eerste gewerkte dag na 30 juni 2004 geacht de eerste werkdag van de zevende maand te zijn.

Voor de werknemers die prestaties verrichtten onder het stelsel van de dienstencheques vóór 1 januari 2004, wordt, voor toepassing van artikel 7octies, tweede lid van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, de eerste gewerkte dag na 31 maart 2004 geacht de eerste gewerkte dag van de vierde maand te zijn.

TITEL III. - Pensioenen HOOFDSTUK 1. - Aanvullende pensioenen van beroepssporters

Art. 85.Artikel 27 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, wordt aangevuld met een § 3, luidend als volgt : « § 3. Voor de betaalde sportbeoefenaar, bedoeld bij de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars, wordt het ogenblik van zijn pensionering vastgesteld op het ogenblik van de stopzetting van de onderwerping van die sportbeoefenaar aan de voormelde wet van 24 februari 1978. Dit ogenblik kan ten vroegste worden vastgesteld op de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de betaalde sportbeoefenaar de leeftijd van 35 jaar bereikt en hij zijn sportieve beroepsactiviteit definitief en volledig stopzet. » . HOOFDSTUK 2. - Grens- en seizoenwerknemers

Art. 86.De bedragen van de buitenlandse en de Belgische pensioenen die als basis dienen voor de berekening van het bedrag van de pensioenen bedoeld in de artikelen 3, § 7, en 4, § 6, in de artikelen vermeld in artikel 16, 1°, g) en m), van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van het werknemerspensioen aan de evolutie van het algemeen welzijn en in de artikelen 5, § 7, en 7, § 6, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, worden niet meer aangepast aan de stijging van de kosten van levensonderhoud of schommelingen van het algemeen welzijnsniveau in het buitenland, zodra de pensioenen bedoeld in de voormelde artikelen daadwerkelijk zijn ingegaan. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen betreffende de pensioenregeling voor zelfstandigen

Art. 87.In artikel 52bis van het koninklijk besluit nr 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, ingevoegd door het koninklijk besluit nr 1 van 26 maart 1981, gewijzigd bij de wetten van 14 december 1989, 25 januari 1999, 30 december 2001 en 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, vierde lid, worden de woorden "7 pct" vervangen door de woorden "8,17 %";2° in § 2, laatste lid, worden de woorden "7 %" vervangen door de woorden "8,17 %".

Art. 88.In artikel 6 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998 en het koninklijk besluit van 13 juli 2001, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.Met het oog op de berekening van het rustpensioen wordt de teller van de breuk die de loopbaan uitdrukt, bedoeld in artikel 4, § 1, in vier delen opgesplitst : 1° een eerste deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 2002 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;2° een tweede deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 1996 en vóór 1 januari 2003 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;3° een derde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 1983 en vóór 1 januari 1997 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;4° het saldo dat verondersteld wordt uitsluitend overeen te komen met het gedeelte van de loopbaan vóór 1984.» ; 2° § 2 wordt vervangen door volgende bepaling : « § 2.Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan bedoeld in § 1, 1°, verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met : 1° een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer deze is bedoeld in artikel 4, § 2, of in artikel 18.Wanneer het betrokken jaar niet volledig in aanmerking komt, wordt de teller van deze breuk teruggebracht tot 0,25, 0,50 of 0,75 naargelang 1, 2 of 3 kwartalen konden in aanmerking genomen worden; 2° 75 pct.of 60 pct., naargelang de betrokkene al dan niet beantwoordt aan de voorwaarden gesteld in artikel 9, § 1, 1° van het koninklijk besluit nr 72; 3° 0,663250 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 31 820,77 EUR niet overschrijdt; 0,541491 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 31 820,77 EUR overschrijdt.

Het in het vorige lid, 3°, bedoelde bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100). Het wordt aangepast teneinde het te brengen op het prijspeil van het beschouwde jaar door het te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de noemer 103,14 is en de teller gelijk is aan het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers der consumptieprijzen van het beschouwde jaar.

Wanneer het beschouwde jaar dit van de ingangsdatum van het pensioen voorafgaat, wordt het gemiddelde bedoeld in het vorige lid vastgesteld door, voor elk van de drie laatste maanden van het betrokken jaar, het indexcijfer te weerhouden van de overeenstemmende maand van het vorige jaar vermenigvuldigd met de coëfficiënt die bekomen wordt door het indexcijfer van de maand september van het jaar waarvoor het gemiddelde moet vastgesteld worden te delen door het indexcijfer van dezelfde maand van het vorige jaar. » ; 3° een § 2bis wordt ingevoegd, luidend als volgt : « § 2bis .Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan bedoeld in § 1, 2°, verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met : 1° een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer deze is bedoeld in artikel 4, § 2, of in artikel 18.Wanneer het betrokken jaar niet volledig in aanmerking komt, wordt de teller van deze breuk teruggebracht tot 0,25, 0,50 of 0,75 naargelang 1, 2 of 3 kwartalen konden in aanmerking genomen worden; 2° 75 pct.of 60 pct., naargelang de betrokkene al dan niet beantwoordt aan de voorwaarden gesteld in artikel 9, § 1, 1°, van het koninklijk besluit nr 72; 3° 0,567851 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 35 341,68 EUR niet overschrijdt; 0,463605 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 35 341,68 EUR overschrijdt.

Het in het vorige lid, 3°, bedoelde bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100). Het wordt aangepast teneinde het te brengen op het prijspeil van het beschouwde jaar door het te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de noemer 103,14 is en de teller gelijk is aan het gemiddelde van de maandelijkse indexcijfers der consumptieprijzen van het beschouwde jaar.

Wanneer het beschouwde jaar dit van de ingangsdatum van het pensioen voorafgaat, wordt het gemiddelde bedoeld in het vorige lid vastgesteld door, voor elk van de drie laatste maanden van het betrokken jaar, het indexcijfer te weerhouden van de overeenstemmende maand van het vorige jaar vermenigvuldigd met de coëfficiënt die bekomen wordt door het indexcijfer van de maand september van het jaar waarvoor het gemiddelde moet vastgesteld worden te delen door het indexcijfer van dezelfde maand van het vorige jaar. » ; 4° in § 3 worden de woorden "bedoeld in § 1, 2°" vervangen door de woorden "bedoeld in § 1, 3°";5° in § 4 worden de woorden "bedoeld in § 1, 3°" vervangen door de woorden "bedoeld in § 1, 4°".

Art. 89.In artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door volgende bepaling : « § 1.Met het oog op de berekening van het overlevingspensioen wordt de teller van de breuk die de loopbaan uitdrukt, bedoeld in artikel 7, § 1, in vier delen opgesplitst : 1° een eerste deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 2002 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;2° een tweede deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 1996 en vóór 1 januari 2003 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;3° een derde deel dat het aantal jaren en kwartalen gelegen na 31 december 1983 en vóór 1 januari 1997 uitdrukt, waarbij elk kwartaal geldt voor 0,25;4° het saldo dat verondersteld wordt uitsluitend overeen te komen met het gedeelte van de loopbaan vóór 1984.» ; 2° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan bedoeld in § 1, 1°, verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met : 1° een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer deze is van de breuk bedoeld in artikel 7, § 2, of § 3.Wanneer het betrokken jaar niet volledig in aanmerking komt, wordt de teller van deze breuk teruggebracht tot 0,25, 0,50 of 0,75 naargelang 1, 2 of 3 kwartalen konden in aanmerking genomen worden; 2° 60 pct.; 3° 0,663250 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 31 820,77 EUR niet overschrijdt; 0,541491 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 31 820,77 EUR overschrijdt.

Het in het vorige lid, 3°, bedoelde bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100). Het wordt aangepast teneinde het te brengen op het prijspeil van het beschouwde jaar volgens de modaliteiten voorzien in artikel 6, § 2, tweede en derde lid. » ; 3° een § 2bis wordt ingevoegd, luidend als volgt : « § 2bis .Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met de loopbaan bedoeld in § 1, 2°, verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met : 1° een breuk waarvan de teller 1 is en de noemer deze is van de breuk bedoeld in artikel 7, § 2 of § 3.Wanneer het betrokken jaar niet volledig in aanmerking komt, wordt de teller van deze breuk teruggebracht tot 0,25, 0,50 of 0,75 naargelang 1, 2 of 3 kwartalen konden in aanmerking genomen worden; 2° 60 pct.; 3° 0,567851 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 35 341,68 EUR niet overschrijdt; 0,463605 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 35 341,68 EUR overschrijdt.

Het in het vorige lid, 3°, bedoelde bedrag is gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100). Het wordt aangepast teneinde het te brengen op het prijspeil van het beschouwde jaar volgens de modaliteiten voorzien in artikel 6, § 2bis, tweede en derde lid. » ; 4° in § 3 worden de woorden "bedoeld in § 1, 2°" vervangen door de woorden "bedoeld in § 1, 3°";5° in § 4 worden de woorden "bedoeld in § 1, 3°" vervangen door de woorden "bedoeld in § 1, 4°".

Art. 90.In artikel 10 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste en tweede lid, worden de woorden "bedoeld in de artikelen 6, § 2, eerste lid, 3° en 9, § 2, eerste lid, 3°" vervangen door de woorden "bedoeld in artikel 6, § 2, eerste lid, 3° en § 2bis, eerste lid, 3° en in artikel 9, § 2, eerste lid, 3° en § 2bis, eerste lid,3°";2° in § 2 worden de woorden "bedoeld in de artikelen 6, § 2, 3° en 9, § 2, 3°" vervangen door de woorden "bedoeld in artikel 6, § 2, eerste lid, 3°, en § 2bis, eerste lid, 3° en in artikel 9, § 2, eerste lid, 3°, et § 2bis, eerste lid, 3°".

Art. 91.De artikelen 7 en 8 van de programmawet (I) van 24 december 2002 worden ingetrokken.

Art. 92.De artikelen 87 en 91 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003.

De artikelen 88 tot en met 90 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003 voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2004 ingaan. HOOFDSTUK 4. - Aanvullende pensioenen voor zelfstandigen

Art. 93.In artikel 42 van de programmawet (I) van 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 3° worden de woorden "artikel 12, § 1" vervangen door de woorden "artikel 12, §§ 1 en 1bis ";b) de bepaling onder 4° wordt aangevuld als volgt : « die de in artikel 12, § 1, bedoelde bijdragen of de overeenkomstig artikel 12, § 1ter, berekende bijdragen van voormeld koninklijk besluit nr.38 verschuldigd is »; c) in de bepaling onder 5° worden de woorden "artikel 12, § 1" vervangen door de woorden "artikel 12, §§ 1 en 1bis ".

Art. 94.In artikel 44, § 2, derde lid, van de programmawet (I) van 24 december 2002, worden de woorden "7 %" vervangen door de woorden "8,17 %".

Art. 95.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2004. HOOFDSTUK 5. - Sociaal statuut van de meewerkende echtgenoot

Art. 96.Artikel 7, 1°, van het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, opgeheven bij de programmawet van 30 december 2001, wordt hersteld in volgende lezing : « 1° de echtgenoot of echtgenote van een zelfstandige behoudens wanneer deze echtgenoot of echtgenote onder toepassing valt van artikel 7bis ; ».

Art. 97.Artikel 10, § 2, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, wordt aangevuld als volgt : « 6° onder welke voorwaarden de in artikel 7bis bedoelde helpers ambtshalve worden aangesloten bij de kas waarbij de zelfstandige echtgenoot is aangesloten. » .

Art. 98.Artikel 16, § 2, tweede lid, 3°, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij de wet van 3 december 1984, wordt aangevuld als volgt : « Genoemde aangetekende brief stuit in voorkomend geval eveneens de verjaring van de vordering van de bijdragen die verschuldigd zijn door de in artikel 7bis bedoelde meewerkende echtgenote. » .

Art. 99.De artikelen 96 tot 98 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003.

TITEL IV. - Sociale zaken en Volksgezondheid HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen aan de wet betreffende de verplichte verzekering geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Afdeling 1. - Geneesmiddelen

Onderafdeling 1. - Radio-isotopen

Art. 100.Artikel 29bis, derde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001, wordt aangevuld als volgt : « 4° het formuleren van voorstellen betreffende de terugbetalingsmodaliteiten voor de in artikel 34, eerste lid, 5°, d), bedoelde geneesmiddelen. » .

Art. 101.In artikel 37, § 3, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "de in artikel 34, eerste lid, 5°, b) en c), bedoelde farmaceutische producten" vervangen door de woorden "de in artikel 34, eerste lid, 5°, b), c), en d), bedoelde geneesmiddelen";2° in het tweede, derde en vijfde lid worden de woorden "farmaceutische producten" telkens vervangen door de woorden "geneesmiddelen";3° in het tweede lid worden de woorden "in artikel 35, § 1, bedoelde"geschrapt;4° in het vierde lid wordt het woord "producten" vervangen door het woord "geneesmiddelen" 5° § 3 wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning omschrijft de in artikel 34, eerste lid, 5°, d), bedoelde verstrekkingen en de voorwaarden waaronder de verzekering voor geneeskundige verzorging tegemoetkomt in de kosten van deze verstrekkingen.Hij stelt de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging vast voor deze verstrekkingen. » .

Onderafdeling 2. - Definitie geneesmiddel

Art. 102.In artikel 34, eerste lid, 5°, van dezelfde wet, vervangen door de wet van 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de punten b) en c) worden de woorden ", zoals opgenomen in de Anatomical Therapeutical Chemical Classification vastgesteld onder de verantwoordelijkheid van het World Health Organisations Collaborating Center for Drug Statistics Methodology," ingevoegd na de woorden "voornaamste werkzaam bestanddeel".2° er wordt een punt d) toegevoegd, luidend : « d) radiofarmaceutica en radionucleïden die in de vorm van verzegelde bronnen worden gebruikt ». Onderafdeling 3. - Magistrale bereidingen

Art. 103.In artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2001, 22 augustus 2002 en 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, zevende lid, wordt de vermelding "5°, a) " telkens vervangen door de vermelding "5°, a), en d),";2° § 1 wordt aangevuld met een nieuw lid, luidend als volgt : « De Koning omschrijft voor wat de in artikel 34, eerste lid, 5°, a) bedoelde verstrekkingen betreft, de procedure tot vaststelling van de vergoedingsbasis, waarbij de Technisch Farmaceutische Raad een voorstel formuleert, rekening houdend met de door Hem uit te werken elementen die onder meer betrekking hebben op de in de handel beschikbare verpakkingen, de verkoopprijs aan apotheker en gegevens over de verkochte hoeveelheden.Hij bepaalt de procedure voor de aanneming van deze verstrekkingen, voor de wijziging van de vergoedingsvoorwaarden en voor de ambtshalve herziening ervan, waarbij de Technisch Farmaceutische Raad een voorstel formuleert en aan Hem meedeelt binnen een termijn van 180 dagen na de ontvangst van een volledig dossier, rekening houdend met de periodes van schorsing, gebaseerd op de door Hem uit te werken aannemingscriteria, respectievelijk herzieningscriteria. Hij bepaalt de voorwaarden en honoraria waaronder de verplichte verzekering tegemoetkomt in de kosten van deze verstrekkingen, alsmede desgevallend de maximumhoeveelheden. » ; 3° een § 2te r wordt ingevoegd, luidende : « § 2ter .In afwijking van de bepalingen van § 2, kan de Koning met betrekking tot de in artikel 34, eerste lid, 5°, d), bedoelde geneesmiddelen wijzigingen aanbrengen in de in § 1 bedoelde nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen : 1° op grond van een voorstel van de Commissie tegemoetkoming geneesmiddelen dat rechtstreeks wordt doorgestuurd naar de minister;2° op grond van een voorstel dat de Commissie tegemoetkoming geneesmiddelen op verzoek van de minister heeft geformuleerd;3° op grond van het door de minister uitgewerkte voorstel, waarvan de oorspronkelijke tekst behouden blijft of dat wordt gewijzigd nadat het voor advies is voorgelegd aan de Commissie tegemoetkoming geneesmiddelen;dat advies wordt geacht te zijn gegeven indien het niet geformuleerd is binnen de termijn van één maand na het verzoek.

De onder punt 3° bedoeld procedure kan worden gevolgd : a) wanneer de Commissie tegemoetkoming geneesmiddelen aan het in punt 2° bedoelde verzoek tot voorstel geen gevolg geeft binnen de termijn van één maand na het verzoek;b) wanneer de Commissie tegemoetkoming geneesmiddelen een voorstel formuleert dat niet beantwoordt aan de in het onder punt 2° bedoelde verzoek vervatte doelstellingen;in dat geval moet de afwijzing van het voorstel van de Commissie tegemoetkoming geneesmiddelen gemotiveerd zijn; 4° op grond van de in artikel 51, § 3, vastgestelde procedure.» .

Onderafdeling 4. - Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen - DCI - Kleine/grote verpakkingen

Art. 104.In artikel 35bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt de derde zin aangevuld met de woorden ", met uitzondering van de gevallen, bedoeld in § 3, laatste lid, en § 8, laatste lid."; 2° § 2, tweede lid, wordt aangevuld als volgt : « De Koning kan de meerwaardeklassen verder onderverdelen in subklassen en bepalen welke van de 2° tot en met 5° opgesomde criteria ten minste beoordeeld moeten worden.» ; 3° in § 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden "160 dagen" worden vervangen door de woorden "150 dagen" en de woorden "20 dagen" door de woorden "30 dagen";b) de voorlaatste zin vervalt;c) § 3 wordt aangevuld als volgt : « De Koning kan de meerwaardeklassen of subklassen bepalen waarvoor de evaluatie door onafhankelijke deskundigen en het voorstel van de Commissie vervangen worden door een administratieve procedure die door Hem wordt vastgelegd.Dergelijke administratieve procedure kan meer bepaald worden voorzien voor : - parallel ingevoerde farmaceutische specialiteiten, voor zover dezelfde vergoedingsmodaliteiten worden gevraagd als die van de referentiespecialiteit; - door Hem te bepalen subklassen binnen meerwaardeklasse 3; - een door Hem te bepalen subklasse binnen meerwaardeklasse 2 in geval van een lijnuitbreiding van een reeds vergoedbare specialiteit met dezelfde dosering en dezelfde vergoedingsvoorwaarden maar een andere verpakkingsgrootte en / of verpakkingsvorm; - wijzigingen van de vergoedingsmodaliteiten van specialiteiten op vraag van de aanvrager, ongeacht de meerwaardeklasse, voor zover het technische wijzigingen betreft zonder invloed op de doelgroep en de reeds vergoedbare indicaties. » ; 4° § 5 wordt aangevuld als volgt : « In geval van verlaging van de prijs en/of vergoedingsbasis treedt de wijziging van de lijst in werking op de eerste dag van de tweede maand die ingaat na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad .»; 5° § 8 wordt aangevuld als volgt : « De Koning kan de gevallen bepalen waarbinnen de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut wijzigingen in de lijst kan voorstellen aan de minister zonder tussenkomst van de Commissie tegemoetkoming geneesmiddelen in geval van technische correcties van vergissingen onder diverse vormen.» ; 6° er wordt een § 11 ingevoegd, luidende : « § 11.De Koning kan de regels bepalen waaronder de voorafgaandelijke machtiging van de adviserend geneesheer bedoeld in § 10, eerste lid, niet langer vereist is. » ; 7° er wordt een § 12 ingevoegd, luidende : « § 12.De Koning bepaalt de voorwaarden en modaliteiten waaronder de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging tegemoetkomt in de kosten van de farmaceutische specialiteiten die door de voorschrijver werden voorgeschreven met gebruikmaking van de International Non-Proprietary Name (INN). » ; 8° er wordt een § 13 ingevoegd, luidend : « § 13.De Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen kan, onder door de Koning te bepalen voorwaarden, aan de minister voorstellen om in geval van chronische of langdurige behandeling, de terugbetaling van bepaalde farmaceutische specialiteiten afhankelijk te maken van een start- of proefbehandeling met een kleine verpakking. De Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen bepaalt in dergelijke gevallen en per therapie, wat wordt verstaan onder een grote en een kleine verpakking.

De Koning bepaalt de regels waaronder de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging in dergelijke gevallen tegemoetkomt in de kosten van de betrokken farmaceutische specialiteiten. » .

Onderafdeling 5. - Partieel budget geneesmiddelen

Art. 105.In artikel 69, § 5, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt aangevuld als volgt : « Hij kan deze deelbudgetten verder opsplitsen in functie van de vergoedingsmodaliteiten die gelden binnen de betrokken farmacotherapeutische klassen.» ; 2° het derde, het vierde en het vijfde lid worden opgeheven. Onderafdeling 6. - Farmanet

Art. 106.In artikel 141, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 24 december 2002, vervalt de laatste zin.

Art. 107.Artikel 150 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995 en 24 december 1999, wordt aangevuld met het volgende lid : « De Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle heeft op aanvraag toegang tot de gegevens bedoeld in artikel 165, achtste lid bij de Dienst voor geneeskundige verzorging. ».

Onderafdeling 7. - Heffingen

Art. 108.In artikel 191, eerste lid, 15°, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 22 februari 1998 en gewijzigd bij de wetten van 2 januari 2001, 10 augustus 2001, 22 augustus 2002 en 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Voor 1995, 1996, 1998, 1999, 2000, 2001, 2002, 2003 en 2004 worden de bedragen van die heffingen respectievelijk vastgesteld op 2 pct., 3 pct., 4 pct., 4 pct., 4 pct., 4 pct., 3 pct., 2 pct. en 2 pct. van de omzet die respectievelijk in 1994, 1995, 1997, 1998, 1999, 2000, 2001, 2002 en 2003 is verwezenlijkt. » ; 2° in het vijfde lid wordt de laatste zin vervangen als volgt : « Voor de jaren 1995, 1996, 1998, 1999, 2000, 2001, 2002, 2003 en 2004, dienen ze respectievelijk te worden ingediend voor 1 februari 1996, 1 november 1996, 1 maart 1999, 1 april 1999, 1 mei 2000, 1 mei 2001, 1 mei 2002, 1 mei 2003 en 1 mei 2004.»; 3° het zesde lid wordt vervangen als volgt : « Voor de jaren 1995, 1996, 1998, 1999, 2000, 2001, 2002, 2003 en 2004, dient de heffing respectievelijk gestort te worden voor 1 maart 1996, 1 december 1996, 1 april 1999, 1 mei 1999, 1 juni 2000, 1 juni 2001, 1 juni 2002, 1 juni 2003 en 1 juni 2004 op rekening nr. 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding, volgens het betrokken jaar : "heffing omzet 1994", "heffing omzet 1995", "heffing omzet 1997", "heffing omzet 1998", "heffing omzet 1999", "heffing omzet 2000", "heffing omzet 2001", "heffing omzet 2002" of "heffing omzet 2003. »; 4° het laatste lid wordt vervangen als volgt : « De ontvangsten die voortvloeien uit de voornoemde heffing zullen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 1995 voor de heffing omzet 1994, 1996 voor de heffing omzet 1995, 1998 voor de heffing omzet 1997, 2000 voor de heffing omzet 1999, 2001 voor de heffing omzet 2000, 2002 voor de heffing omzet 2001, 2003 voor de heffing omzet 2002 en 2004 voor de heffing omzet 2003.».

Art. 109.In artikel 191, eerste lid, 15°quater, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002, wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor het jaar 2003 bedraagt de aanvullende heffing ingesteld ten laste van de farmaceutische firma's op de omzet die is verwezenlijkt gedurende het jaar 2002 0,17 pct.Dit percentage is het aandeel van de overschrijding van het globaal budget 2002, vastgesteld in uitvoering van artikel 69, § 5, beperkt tot 65 pct., zijnde 4 021 duizend euro van de omzet die de farmaceutische firma's hebben verwezenlijkt gedurende het jaar 2002, zijnde 2 433 884 duizend euro. Hogervermelde overschrijding is het verschil tussen de geboekte uitgaven van het jaar 2002, zijnde 2 586 475 duizend euro en hoger vermeld globaal budget 2002, zijnde 2 435 300 duizend euro en bedraagt 151 175 duizend euro, verminderd met 25 pct. van de overschrijding van de in artikel 40 bedoelde globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling, zijnde 63 646 duizend euro, en verminderd met de door de Koning bepaalde elementen die hun invloed niet of niet volledig hebben gehad, zijnde 81 343 duizend euro. Aan de betrokken farmaceutische firma's waarvan het voorschot op de aanvullende heffing, zijnde het bedrag van 1,35 pct. op de omzet die in 2001 verwezenlijkt is, groter is dan het bedrag van 0,17 pct. op de omzet die in 2002 verwezenlijkt is, wordt het saldo teruggestort vóór 1 april 2004. De betrokken farmaceutische firma's waarvan het voorschot op de aanvullende heffing, zijnde het bedrag van 1,35 pct. op de omzet die in 2001 verwezenlijkt is, kleiner is dan het bedrag van 0,17 pct. op de omzet die in 2002 verwezenlijkt is, storten het verschil vóór 1 april 2004 op het rekeningnummer 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding "bijbetaling aanvullende heffing 2003". De betrokken firma's die het voorschot van 1,35 pct. op de omzet die in 2001verwezenlijkt is niet hebben gestort, storten vóór 1 april 2004 0,17 pct. van de omzet die in 2002 is verwezenlijkt, verhoogd met de wettelijke interestvoet te rekenen vanaf 15 december 2002 op het rekeningnummer 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding "laattijdige betaling aanvullende heffing 2003". De betrokken firma's die het voorschot van 1,35 pct. op de omzet die in 2001 verwezenlijkt is niet hebben gestort omdat ze in 2001 geen omzet hebben verwezenlijkt, storten vóór 1 april 2004 0,17 pct. van de omzet die in 2002 is verwezenlijkt op het rekeningnummer 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding "betaling aanvullende heffing 2003". De ontvangsten die voortvloeien uit de hogervermelde heffing zullen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 2003. De terugstortingen van de hogervermelde saldi en de ontvangsten die voortvloeien uit het laattijdig betalen zullen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 2004. » ; 2° in § 2, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 22 augustus 2002 en 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de eerste zin van het eerste lid wordt vervangen door de volgende zin : « In afwachting van de vaststelling van de aanvullende heffing, bedoeld in § 1, eerste lid, met betrekking tot de eventuele overschrijding van de uitgaven van de jaren 2002, 2003 en 2004 is respectievelijk in 2002, 2003 en 2004 door de betrokken farmaceutische firma's een voorschot verschuldigd gelijk aan respectievelijk 1,35 pct., 2,55 pct. en 2,55 pct. van de omzet van respectievelijk het jaar 2001, het jaar 2002 en het jaar 2003. » ; b) het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « Het voorschot gelijk aan 2,55 % van de omzet van het jaar 2003 wordt op het rekeningnummer 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering gestort vóór 1 juli 2004 met de vermelding "voorschot aanvullende heffing dienstjaar 2004".» ; c) het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De schuldenaar die het verschuldigde voorschot en/of de verschuldigde heffing niet binnen de vastgestelde termijn stort, is aan het Instituut een opslag ten belope van 10 pct.van dit voorschot en / of die heffing verschuldigd, alsmede een op dit voorschot en/of die heffing verrekende verwijlinterest die gelijk is aan de wettelijke rentevoet. Een vrijstelling of vermindering van de opslag of van de verwijlinterest kan worden toegestaan onder de voorwaarden en volgens de nadere regels bepaald in 15°. » ; d) § 2 wordt aangevuld met het volgende lid : « Indien op 1 oktober 2005 de aanvullende heffing, bedoeld in § 1, eerste lid, niet werd ingesteld voor het jaar 2004 of lager is dan 2,55 %, stort het Instituut het voorschot of het saldo vóór 31 december 2005 aan de betrokken farmaceutische firma's terug.» ; 3° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Indien overeenkomstig de bepalingen van artikel 69, § 5, wordt overgegaan tot het opsplitsen van het globaal budget van de financiële middelen in deelbudgetten voor farmacotherapeutische klassen, gekoppeld aan een terugvordering van de overschrijding van de deelbudgetten zoals bedoeld in 16°bis, worden deze deelbudgetten in mindering gebracht van het globaal budget vastgesteld in uitvoering van artikel 69, § 5, voor de inning van deze aanvullende heffing. » .

Art. 110.Artikel 191, eerste lid, 15°quinquies, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 augustus 2002 en gewijzigd bij de wet van 24 december 2002, wordt vervangen als volgt : « 15°quinquies . Voor de jaren 2002, 2003 en 2004 wordt een bijkomende heffing van 1,5 pct. van de omzet die respectievelijk in het jaar 2001, 2002 en 2003 is verwezenlijkt, ingesteld onder de voorwaarden en volgens de nadere regels bepaald in 15°.

De aangifte bedoeld in 15°, vierde lid, dient respectievelijk te worden ingediend vóór 1 november 2002, vóór 1 oktober 2003 en vóór 1 oktober 2004.

De heffing dient respectievelijk te worden gestort vóór 1 december 2002, 1 november 2003 en 1 november 2004 op het rekeningnummer 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met de vermelding, volgens het betrokken jaar : "bijkomende heffing omzet 2001", "bijkomende heffing omzet 2002" en "bijkomende heffing omzet 2003".

De ontvangsten die volgen uit deze bijkomende heffing zullen in de rekening van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging opgenomen worden in het boekjaar 2002 voor de bijkomende heffing omzet 2001, in het boekjaar 2003 voor de bijkomende heffing omzet 2002 en in het boekjaar 2004 voor de bijkomende heffing omzet 2003. ».

Art. 111.Artikel 191, eerste lid, 16°bis, van dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 2 januari 2001, wordt vervangen als volgt : « Vanaf 2004 wordt, voor zover een deelbudget is vastgesteld door de Koning overeenkomstig de bepalingen van artikel 69, § 5, vóór 30 april van het betrokken jaar, een bijdrage in de overschrijding ten belope van 65 pct. ingesteld ten laste van de betrokken farmaceutische firma's die gedurende het jaar waarin de overschrijding heeft plaatsgevonden een omzet hebben verwezenlijkt op de Belgische markt van de geneesmiddelen die zijn ingeschreven op de lijst van de vergoedbare farmaceutische specialiteiten binnen het betrokken deelbudget.

De in het vorige lid bedoelde overschrijding wordt door de Algemene Raad vastgesteld en kan door de Algemene Raad na advies van de Commissie voor begrotingscontrole worden aangepast teneinde rekening te houden met de door de Koning bepaalde elementen die hun invloed niet of niet volledig hebben gehad. De aldus gecorrigeerde overschrijding wordt uitgedrukt als een percentage van het omzetcijfer van de betrokken farmaceutische firma's binnen het betrokken deelbudget.

Bij de vaststelling van het percentage kan rekening worden gehouden met de evolutie van het marktaandeel in het betrokken jaar van de betrokken specialiteiten van de onderscheiden farmaceutische firma's, met het jaar van inschrijving van de betrokken specialiteiten op de lijst bedoeld in artikel 35bis, § 1, met het al dan niet onder octrooi zijn van het voornaamste werkzaam bestanddeel bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) en c), en met andere door de Koning te bepalen elementen. ».

Art. 112.Artikel 109 treedt in werking op 31 december 2003. Afdeling 2. - Financiële bepalingen

Onderafdeling 1. - Aanpassing groeinorm

Art. 113.In artikel 40, § 1, van dezelfde wet, zoals gewijzigd bij de wet van 24 december 1999, bij koninklijk besluit van 11 december 2001 en bij de wet van 14 januari 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid wordt tussen de woorden "geneeskundige verzorging en" en "met het in de artikelen 59 en 69 bedoeld" de woorden "kan hij rekening houden" ingevoegd;2° het derde lid wordt aangevuld als volgt : « Voor het jaar 2004 wordt de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling vastgesteld op 16 257 831 duizend EUR.Vanaf het jaar 2005 wordt dit bedrag jaarlijks verhoogd met een reële groeinorm van 4,5 % ten opzichte van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het vorig jaar, alsmede met de te verwachten stijging van het gezondheidsindexcijfer in het betrokken begrotingsjaar. » .

Onderafdeling 2. - Correctiemechanismen

Art. 114.Artikel 51, § 5, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 14 januari 2002, wordt aangevuld als volgt : « De Commissie voor begrotingscontrole houdt in haar verslaggeving ook rekening met het gedeelte van de partiële begrotingsdoelstellingen bedoeld in artikel 40, § 3, tweede lid. » .

Onderafdeling 3. - Klinische biologie

Art. 115.In artikel 62bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 december 1999 en vervangen bij de wet van 2 januari 2001, worden de woorden "Voor het dienstjaar 1996 en voor het dienstjaar 1998" vervangen door de woorden "Voor de dienstjaren 1996, 1997 en 1998".

Onderafdeling 4. - Alternatieve financiering en accijnzen tabak

Art. 116.§ 1. In artikel 191, eerste lid, van dezelfde wet wordt een 3°, 4°en 5° ingevoegd, luidend als volgt : « 3° het bedrag bedoeld in artikel 67bis van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale en budgettaire bepalingen.

Dit bedrag wordt aangewend voor de betaling van de schadeloosstelling bedoeld in artikelen 47, tweede lid, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, evenals voor de betaling van het gedeelte van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen dat ten laste genomen wordt door de Staat, zoals bedoeld in de artikelen 100 en 102 van dezelfde wet en die betrekking hebben op de facturaties vanaf 1 juli 2003.

De in het tweede lid bedoelde betaling geschiedt overeenkomstig de betalingsopdrachten en de betalingskalender die de minister bedoeld in artikel 87 van voornoemde gecoördineerde wet, of de ambtenaar die hij daarvoor aanwijst, aan het Instituut bezorgt.

De Koning stelt het gedeelte van de inkomsten vast dat bestemd is voor de financiering van de verzekering voor geneeskundige verzorging van de regeling voor de zelfstandigen. 4° Het bedrag bedoeld in artikel 67ter van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale en budgettaire bepalingen. De Koning stelt het gedeelte van de inkomsten vast dat bestemd is voor de financiering van de verzekering voor geneeskundige verzorging van de regeling voor de zelfstandigen.

De Koning bepaalt de modaliteiten volgens dewelke de betrokken financiële middelen door de Schatkist aan het Instituut worden overgemaakt. 5° Het bedrag bedoeld in artikel 67quater van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale en budgettaire bepalingen. Dit bedrag wordt binnen de door de Koning vastgestelde voorwaarden aangewend voor het jaar 2004 voor de financiering van projecten tot bestrijding van tabaksverslaving georganiseerd op initiatief van de overheden die Hij aanduidt. » . § 2. Voor het jaar 2004 wordt een bedrag van 1 000 duizend EUR ten laste van de administratiekosten van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering gelegd voor de financiering van een fonds tot bestrijding van het tabaksgebruik.

Voor het jaar 2005 zal het bedrag bedoeld in het vorige lid 2 000 duizend EUR bedragen, onverminderd de financieringswijze.

Deze in het eerste en tweede lid bedoelde bedragen worden binnen de door de Koning vastgestelde voorwaarden aangewend voor de financiering van projecten tot bestrijding van tabaksverslaving georganiseerd op initiatief van de overheden die Hij aanduidt.

Onderafdeling 5. - Eigen inkomsten RIZIV

Art. 117.Artikel 191 van dezelfde wet wordt aangevuld met een vijfde, zesde, zevende en achtste lid, luidende : « De schuldvorderingen van het Instituut op de inhoudingen bedoeld in het eerste lid, 7°, verjaren na vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de betaling van het pensioen of het aanvullend voordeel of de vergoeding door het Instituut.

De schuldvorderingen van het Instituut op de aanvullende bijdragen of premies, de ontvangsten en inhoudingen, die verschuldigd zijn krachtens het eerste lid, 8°, 9° en 13°, verjaren na vijf jaar, te rekenen vanaf de datum waarop die aanvullende bijdragen, ontvangsten en inhoudingen aan het Instituut zijn overgemaakt of door hem zijn vergoed.

De tegen het Instituut ingestelde vorderingen tot terugvordering van onverschuldigde inhoudingen, bijdragen en ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, 7°, 8°, 9° en 13°, verjaren na vijf jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de inhouding, de aanvullende bijdrage of de ontvangst zijn overgemaakt.

De verjaring van de vorderingen bedoeld in het vijfde, zesde en zevende lid, wordt onderbroken : 1° op de wijze zoals voorzien in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek;2° met een aangetekende brief die door het Instituut aan de uitbetalingsinstelling is gericht of met een aangetekende brief die door de uitbetalingsinstelling aan het Instituut is gericht.» .

Art. 118.Artikel 191, eerste lid, 7°, achtste lid, van dezelfde wet, wordt opgeheven.

Art. 119.De artikelen 117 en 118 treden in werking op de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal tijdens welke deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Onderafdeling 6. - Normatieve verdeelsleutel

Art. 120.Artikel 196, § 2, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « Voor de boekjaren 2002, 2003, 2004 en 2005 zijn de termijnen bedoeld in het eerste lid niet van toepassing. » .

Onderafdeling 7. - Conventies Reva

Art. 121.In dezelfde wet wordt een artikel 217bis toegevoegd dat luidt als volgt : « Art. 217bis . Tot een door de Koning vast te stellen datum kunnen door het Verzekeringscomité enkel nieuwe overeenkomsten bedoeld in artikel 23, § 3, en § 3bis, worden gesloten en de bestaande overeenkomsten door het Verzekeringscomité slechts worden gewijzigd onder de door Hem vastgestelde voorwaarden. » .

Art. 122.Artikel 121 treedt in werking op 1 januari 2004. Afdeling 3 . - Zorgverleners en Verstrekkingen

Onderafdeling 1. - Telematica

Art. 123.In artikel 36sexies van dezelfde wet, dat is ingevoegd bij de wet van 22 augustus 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt het woord "geneesheren" vervangen door het woord "zorgverleners";2° in het tweede lid worden de woorden "Nationale commissie geneesheren-ziekenfondsen" vervangen door de woorden "de bevoegde overeenkomsten- of akkoordencommissie". Onderafdeling 2. - Financiering representatieve organisaties

Art. 124.In dezelfde wet wordt een artikel 36nonies ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 36nonies.Op voordracht van de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen bepaalt de Koning de voorwaarden en de modaliteiten volgens welke het Instituut een financiële tegemoetkoming toekent voor de werking van de representatieve beroepsorganisaties van de geneesheren bedoeld in artikel 211 van de voormelde gecoördineerde wet. De bedragen van die financiële tegemoetkoming worden eveneens vastgesteld door de Koning en worden voorafgenomen op de begroting van de administratiekosten van het Instituut - tak van de geneeskundige verzorging. Op voordracht van de betrokken overeenkomsten- of akkoordencommissie kan de Koning voorzien in een financiële tegemoetkoming voor de werking van de in artikel 211, van de gecoördineerde wet, bepaalde representatieve beroepsorganisaties van andere zorgverleners. » .

Onderafdeling 3. - Farmacotherapeutisch overleg

Art. 125.In dezelfde wet wordt een artikel 36decies toegevoegd dat luidt als volgt : « Art. 36decies . De Koning stelt op gezamenlijk voorstel van de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen en de Overeenkomstencommissie apothekers-verzekeringsinstellingen de voorwaarden en de nadere regels vast waaronder het Instituut een financiële tegemoetkoming toekent voor de invoering en de werking van het farmacotherapeutisch overleg met het oog op een betere samenwerking op lokaal vlak tussen de geneesheren en de apothekers in het kader van de optimale farmaceutische follow-up van de patiënten.

Het bedrag van die financiële tegemoetkoming wordt eveneens vastgesteld door de Koning en wordt voorafgenomen op de begroting van de administratiekosten van de tak geneeskundige verzorging van het Instituut. » .

Onderafdeling 4. - Verpleegkundige zorgen

Art. 126.In artikel 37quater van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 augustus 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 37quater, waarvan de huidige tekst § 1 zal vormen, worden de woorden "in artikel 37, §§ 1 en 12, bedoelde tegemoetkomingen en de in artikel 44, § 1, bedoelde honoraria" vervangen door de woorden "in artikel 37, § 12";2° er wordt een § 2 ingevoegd, luidend als volgt : « § 2.De Koning kan ook bij een in de Ministerraad overlegd besluit een procedure vaststellen die het mogelijk maakt een administratieve boete op te leggen aan de in artikel 34, eerste lid, 1°, b), bedoelde zorgverleners die het evaluatie-instrument dat eveneens dient om de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voor één of meerdere rechthebbenden vast te stellen, op een significante wijze verkeerd toepassen.

Daartoe bepaalt de Koning : a) de methode voor de selectie van de gevallen die voor een controle in aanmerking komen;b) wat moet worden verstaan onder "die het evaluatie-instrument op een significante wijze verkeerd heeft toegepast";c) het bedrag van de administratieve boete waarvan het minimum niet onder 500 EUR en het maximum niet boven 5 000 EUR mag liggen, alsook de procedure betreffende de vaststelling van de inbreuken. Wanneer binnen de termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de datum waarop hem een administratieve boete is opgelegd, de overtreder opnieuw een gelijkaardige inbreuk begaat als die welke tot de toepassing van een administratieve boete heeft geleid, wordt het bedrag van de voorheen opgelegde boete telkens verdrievoudigd.

De administratieve geldboeten worden opgelegd door de leidend ambtenaar van de Dienst voor administratieve controle of de door hem aangewezen ambtenaar. De beslissing wordt gemotiveerd en meegedeeld per aangetekende brief, die wordt geacht te zijn ontvangen de eerste werkdag nadat hij ter post is afgegeven.

De kennisgeving vermeldt dat tegen de beslissing beroep kan worden ingesteld bij de arbeidsrechtbank overeenkomstig artikel 167; zij vermeldt tevens de vorm waarin en de termijn waarbinnen dat beroep moet worden ingesteld.

De persoon die overeenkomstig artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek burgerrechtelijk aansprakelijk is, moet de aan zijn aangestelde opgelegde boete betalen.

De opbrengst van die boetes wordt aan de tak geneeskundige verzorging van het Instituut gestort.

De definitieve beslissingen die uitgesproken worden ter uitvoering van deze paragraaf zijn van rechtswege uitvoerbaar. Wanneer de schuldenaar in gebreke blijft, kan de Administratie van de BTW, registratie en domeinen worden belast met de inning van de administratieve boete, overeenkomstig de bepalingen van artikel 94 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. » .

Onderafdeling 5. - Voorwaardelijk karakter partiële begrotingsdoelstelling

Art. 127.Artikel 40, § 3, van dezelfde wet, wordt aangevuld met het volgende lid : « Bij die vaststelling en vanaf de vaststelling van de partiële jaarlijkse begrotingsdoelstellingen voor 2004 kan het Verzekeringscomité eveneens op verzoek van de minister, van de Algemene Raad of op eigen initiatief, de toekenning van begrotingsbedragen die in een jaarlijkse partiële begrotingsdoelstelling zijn opgenomen, laten afhangen van het halen van bepaalde doelstellingen. Die doelstellingen kunnen onder meer bestaan uit het sluiten van een akkoord of een overeenkomst voor een duur van ten minste twee jaar, het nemen van maatregelen inzake de beheersing van de uitgaven of de beheersing van de volumes van geneeskundige verstrekkingen of van voorgeschreven geneesmiddelen. Het Verzekeringscomité stelt de datum vast waarop die bedragen worden toegekend, alsmede de datum waarop de doelstellingen moeten zijn gehaald. Die data moeten binnen het betrokken begrotingsjaar vallen. » .

Onderafdeling 6. - Sociaal statuut

Art. 128.Artikel 54 van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : «

Art. 54.§ 1. De Koning kan, na advies van de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen, van de Nationale Commissie tandheelkundigen-ziekenfondsen, van de Bestendige Commissie belast met het onderhandelen over en het sluiten van de nationale Overeenkomst tussen de apothekers en de verzekeringsinstellingen of van de Overeenkomstencommissie belast met het onderhandelen over en het sluiten van de nationale overeenkomst tussen de kinesitherapeuten en de verzekeringsinstellingen, een regeling van sociale voordelen invoeren voor de geneesheren of tandheelkundigen die geacht worden tot de termen van de in artikel 50, § 1, bedoelde akkoorden toegetreden te zijn, of voor de apothekers of de kinesitherapeuten die tot de hen betreffende overeenkomst toetreden en die, volgens de door de Bestendige commissie of overeenkomstencommissie voorgestelde modaliteiten, het genot ervan vragen.

Deze voordelen kunnen onder meer bestaan in een aandeel van het Instituut in de premies of bijdragen voor overeenkomsten die een vervangingsinkomen garanderen bij invaliditeit of voor pensioenovereenkomsten die beantwoorden aan de voorwaarden gesteld in artikel 46, § 1, van de programmawet van 24 december 2002, of voor pensioenstelsels of bij ontstentenis van dergelijke stelsels, voor overeenkomsten gesloten bij een pensioeninstelling, erkend in toepassing van artikel 22 van de wet van 12 juli 1957 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor bedienden, voor zover die stelsels of overeenkomsten voldoen aan de voorwaarde bedoeld in voormeld artikel 46, § 1. De premies of bijdragen kunnen slechts gestort worden aan ondernemingen of instellingen bedoeld in artikel 2, § 1, en § 3, 4°, 5° en 6°, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen.

De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden en volgens welke modaliteiten de premies of bijdragen van het Instituut kunnen worden gestort. Hij kan de voorwaarden inzake minimale activiteit bepalen waaraan de geneesheren, tandheelkundigen, apothekers en kinesitherapeuten moeten voldoen om recht te hebben op de sociale voordelen. Hij kan de modaliteiten bepalen voor het controleren van deze voorwaarden en de procedure vastleggen voor het terugvorderen van het aandeel van het Instituut indien aan de voorwaarden niet is voldaan.

De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden en volgens welke modaliteiten het aandeel van het Instituut kan worden gestort onder de vorm van voorschotten aan de instellingen waarmee de voormelde contracten zijn gesloten. § 2. Onverminderd het bepaalde in het derde lid van deze paragraaf, kunnen de geneesheren, tandheelkundigen, apothekers en kinesitherapeuten, die niet zijn onderworpen aan het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967 houdende invoering van het sociaal statuut van de zelfstandigen, en die zijn toegetreden tot de akkoorden of overeenkomsten omschreven in § 1, eerste alinea, bijdragen storten in het kader van een rust- en overlijdensverzekeringscontract dat voldoet aan de voorwaarden bepaald in § 1, tweede alinea.

De bijdragen worden, voor de toepassing van het Wetboek op de inkomstenbelastingen 1992, beschouwd als persoonlijke bijdragen ter uitvoering van de sociale wetgeving in de zin van artikel 52, 7°, van het Wetboek op de inkomstenbelastingen 1992, in zoverre die bijdragen, niet hoger zijn dan dan de maximale bijdrage die wordt bekomen met toepassing van de artikelen 44, § 2, en 46, § 1, van de programmawet (I) van 24 december 2002.

De geneesheren, tandheelkundigen, apothekers en kinesitherapeuten bedoeld in § 1, die daarnaast een beroepsbezigheid als zelfstandige uitoefenen als bedoeld in artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut des zelfstandigen, komen eveneens voor dit voordeel in aanmerking met betrekking tot het deel van hun beroepsinkomsten waavoor zij niet zijn onderworpen aan voormeld koninklijk belsuit nr 38.

Het totale bedrag ten opzichte waarvan de in artikel 59, derde lid, van het Wetboek op de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde beperking moet worden beoordeeld, omvat de pensioenen die met de bijdragen omschreven in § 2, eerste lid, zijn gevormd. § 3. Benevens de voordelen die in het raam van het sociaal statuut van de geneesheren overeenkomstig de hiervoren bedoelde bepalingen worden toegekend, kan de Koning, na advies van de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen, aanzienlijker voordelen of andere voordelen toekennen aan alle of aan sommige categorieën van geneesheren die geacht worden te zijn toegetreden tot de termen van het akkoord, en de voorwaarden en toepassingsregelen ter zake bepalen.

Die uitgave wordt, binnen de budgettaire beperkingen vastgesteld door de Regering, geboekt op de begroting van de administratievekosten van het Instituut en wordt integraal ten laste genomen door de tak geneeskundige verzorging. » .

Art. 129.Artikel 128 treedt in werking op 1 januari 2004. Afdeling 4 . - Diverse bepalingen

Art. 130.In artikel 134 van dezelfde wet, waarvan de huidige tekst § 1 zal vormen, wordt een § 2 ingevoegd, luidende : « § 2. De toekenning van de uitkeringen die onder titel IV zijn bepaald, wordt stopgezet zolang de gerechtigde niet voldoet aan de controleverplichtingen welke hem door iedere krachtens de gecoördineerde wet bevoegde persoon worden opgelegd. » .

Art. 131.Artikel 136, § 4, van dezelfde wet, wordt opgeheven.

Art. 132.Artikel 186, vierde lid, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 24 december 2002, wordt ingetrokken. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, en aan de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Afdeling 1. - Wijzigingen aan de wet van 6 augustus 1990 betreffende

de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen

Art. 133.In artikel 3, eerste lid, b), van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wordt in de Franse tekst het woord "affiliés " vervangen door het woord "membres".

Art. 134.In dezelfde wet wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidende : « Art. 3bis . De bijdragen voor de diensten bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, b) en c), en 7, § 2, zijn verschuldigd per maand.

De aansluiting bij de diensten bedoeld in het eerste lid kan ten vroegste aanvangen : 1° voor een persoon die voor de dienst bedoeld in artikel 3, eerste lid, a), bij een ziekenfonds aangesloten was in de hoedanigheid van persoon ten laste en die zich als gerechtigde inschrijft bij een ander ziekenfonds : a) op de eerste dag van het kwartaal van inwerkingtreding van voormelde inschrijving, wat de dienst bedoeld in artikel 27bis, eerste lid, betreft;b) op de eerste dag van de maand die volgt op de ondertekening van de aansluitingsaanvraag, wat de andere diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), betreft;2° in geval van een aansluiting die niet bedoeld wordt door 1°, bij een ander ziekenfonds, vanaf de eerste dag van het kwartaal van inwerkingtreding van deze aansluiting. Indien een persoon voor een dienst bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, b) en c), en 7, § 2, bijdragen heeft betaald die een periode betreffen waarin hij niet meer aangesloten is bij deze dienst, dient de landsbond of het ziekenfonds de niet-verschuldigde bijdragen terug te betalen binnen de drie maanden na het einde van de aansluiting. » .

Art. 135.In dezelfde wet wordt een artikel 3ter ingevoegd, luidende : « Art. 3ter . De dekking voor de diensten bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, b) en c), en 7, § 2, moet, voor zover het betrokken lid in regel is met de bijdragen, gewaarborgd blijven : 1° in het geval bedoeld in artikel 3bis, tweede lid, 1°, a), tot de datum waarop de inschrijving in de hoedanigheid van gerechtigde bij een ander ziekenfonds in werking treedt;2° in het geval bedoeld in artikel 3bis, tweede lid, 1°, b), tot op het einde van de maand tijdens dewelke de betrokkene zijn aanvraag tot inschrijving als gerechtigde bij een ander ziekenfonds heeft ondertekend;3° voor een persoon bedoeld in artikel 3bis, tweede lid, 2°, tot op het einde van het kwartaal dat voorafgaat aan de inwerkingtreding van de aansluiting bij een ander ziekenfonds.» .

Art. 136.In artikel 5, § 5, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, worden de woorden "kan enkel uitwerking hebben" vervangen door de woorden "heeft uitwerking op".

Art. 137.In artikel 6, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, wordt het woord "vijf" vervangen door het woord "drie".

Art. 138.In artikel 18 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « Indien het vereiste aanwezigheidsquorum de eerste maal niet is bereikt, wordt een tweede algemene vergadering bijeengeroepen.Op de dagorde van deze vergadering kunnen slechts punten worden hernomen die op de dagorde van de eerste algemene vergadering stonden. Deze tweede algemene vergadering beraadslaagt geldig welke ook het aantal aanwezige leden zij. » ; 2° § 2, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « In afwijking van het eerste lid : 1° mag een bestuurder van een ziekenfonds of van een landsbond die eveneens lid is van de algemene vergadering van dezelfde entiteit niet deelnemen aan de beraadslaging en de stemming aangaande het voorstel van zijn afzetting;2° kunnen de statuten bepaalde leden uitsluiten van de stemming voor de punten die betrekking hebben op diensten of activiteiten waaraan de categorieën van leden of het ziekenfonds dat ze vertegenwoordigen, niet deelnemen.» ; 3° § 2 wordt aangevuld met het volgende lid : « De personen uitgesloten van de stemming bedoeld in het tweede lid worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het aanwezigheidsquorum voor het betrokken agendapunt.» .

Art. 139.Artikel 28, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, wordt vervangen als volgt : « § 3. De Controledienst bepaalt in welke mate, in welke gevallen en onder welke voorwaarden : 1° de ziekenfondsen de financiële waarborg moeten verkrijgen van de landsbond waarbij zij zijn aangesloten;2° de in artikel 43bis bedoelde maatschappijen van onderlinge bijstand de financiële waarborg moeten verkrijgen van de ziekenfondsen die bij hen zijn aangesloten.» .

Art. 140.Artikel 29, § 1, gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002, wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het tweede lid, 2°, zijn de bepalingen van de voornoemde wet van 17 juli 1975 die betrekking hebben op de strafrechtelijke sanctionering van bestuurders, zaakvoerders, directeurs en procuratiehouders niet van toepassing op de bestuurders, de gevolmachtigden en de aangestelden bij ziekenfondsen en landsbonden. » .

Art. 141.Artikel 43quater, § 3, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « 3° betreffende de toekenning van voordelen in het kader van diensten bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, b) en c), en 7, § 2, onder beperkende voorwaarden met betrekking tot hun beschikbaarheid. » .

Art. 142.In artikel 44 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden "vanaf 1 januari" vervangen door de woorden "op 1 januari";2° het artikel wordt aangevuld met een § 4, luidend als volgt : « § 4.De algemene vergadering en de raad van bestuur van het ziekenfonds of de landsbond ontstaan door fusie zijn tot de volgende mutualistische verkiezingen samengesteld uit de leden van respectievelijk de algemene vergadering en de raad van bestuur van de fuserende entiteiten.

In afwijking van artikel 18, § 1, kunnen de statuten van de entiteit die voortvloeit uit de fusie voorzien dat, gedurende een periode van ten hoogste twee jaar doch uiterlijk tot de eerstvolgende mutualistische verkiezingen, een aanwezigheidsquorum en stemmingsmeerderheid zoals bedoeld in de artikelen 18, § 1, en 19, tweede lid, wordt vereist van zowel het geheel der leden van de algemene vergadering als van de groepen gevormd door de leden van de algemene vergaderingen van de fuserende entiteiten. » .

Art. 143.In artikel 46bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 14 januari 2002, wordt tussen het eerste en het tweede lid, het volgende lid ingevoegd : « Voor de verrichtingen die verbonden zijn aan de vereffening, en dit tot de sluiting ervan, blijven, in afwijking van de artikelen 14 en 19, de organen van een ziekenfonds of een landsbond verder bestaan zoals samengesteld ingevolge de laatste verkiezingen. » .

Art. 144.In artikel 48, § 2, van dezelfde wet, wordt tussen het eerste en het tweede lid, het volgende lid ingevoegd : « De vergoeding van de leden bedoeld in het eerste lid, kan op actuariële basis worden verricht. » .

Art. 145.Artikel 52, 3°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, wordt vervangen als volgt : « 3° toezicht te houden op de naleving door de ziekenfondsen en de landsbonden van de administratieve, boekhoudkundige en financiële bepalingen die zij krachtens deze wet dienen toe te passen, en van de boekhoudkundige en financiële bepalingen die zij krachtens en in uitvoering van voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994 dienen toe te passen en met het oog hierop inlichtingen in te winnen bij andere overheidsdiensten; ».

Art. 146.Artikel 59 van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : «

Art. 59.De leden van de Raad en van het Technisch Comité van de Controledienst, de personeelsleden van deze Dienst, de revisoren bedoeld in artikel 32, alsook de personen die voorheen de voornoemde functies hebben uitgeoefend, hebben zwijgplicht omtrent de feiten waarvan ze wegens hun functie kennis gekregen hebben.

Op het eerste lid wordt slechts een uitzondering gemaakt wanneer de Controledienst : 1° zich in toepassing van artikel 52, 3°, wendt tot een overheidsdienst om inlichtingen in te winnen;2° in toepassing van artikel 52, 7°, aan de Dienst voor administratieve controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering een schending mededeelt van de bepalingen van voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994 of van haar uitvoeringsbesluiten;3° een inbreuk op de andere wettelijke en reglementaire bepalingen inzake sociale zekerheid die hij heeft vastgesteld in het kader van zijn wettelijke opdrachten, mededeelt aan de bevoegde overheidsdienst;4° een inbreuk op de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake fiscale aangelegenheden die hij heeft vastgesteld in het kader van zijn wettelijke opdrachten, mededeelt aan de Federale Overheidsdienst Financiën;5° opgeroepen wordt om een getuigenis af te leggen in strafzaken;6° vertrouwelijke gegevens mededeelt in het kader van een administratieve of gerechtelijke procedure waarin de Controledienst partij is;7° aangifte doet van de door hem in het kader van zijn wettelijke opdrachtenopdrachten vastgestelde strafrechtelijke misdrijven bedoeld in de artikelen 63, 64 en 65;8° aangifte doet van strafrechtelijke misdrijven, begaan hetzij door aangestelden van de Controledienst, hetzij door derden, in de lokalen van de Controledienst of begaan naar aanleiding van de werking van de Controledienst. Artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering is niet van toepassing op de personen bedoeld in het eerste lid. » .

Art. 147.In artikel 60bis van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 augustus 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Een administratieve geldboete van 100 euro tot 500 euro kan worden uitgesproken in geval van niet naleving van de termijn bedoeld door of krachtens de artikelen 3bis, derde lid, 11, § 1, eerste lid, 28, § 4, tweede lid, 30, tweede lid, 35, derde lid, 36, eerste lid, en 43, §§ 3 en 4, derde lid.» ; 2° het vijfde lid wordt aangevuld als volgt : « 3° in geval van toekenning aan een bestuurder van een ziekenfonds of een landsbond van een vergoeding waarvan de aard niet opgenomen werd in de statuten in miskenning van artikel 9, § 1, eerste lid, 9°;4° in geval van toekenning aan een bestuurder van een ziekenfonds of een landsbond van een bezoldiging met miskenning van artikel 22;5° in geval van aanwending van fondsen met miskenning van artikel 29, § 4;6° in geval van een door artikel 43, § 2, tweede lid, verboden samenwerking met een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon;7° wanneer de raad van bestuur van een ziekenfonds of van een landsbond in strijd met artikel 43, § 4, eerste lid, niet ten minste eenmaal per jaar verslag uitbrengt aan de algemene vergadering over de uitvoering van de gesloten samenwerkingsakkoorden, alsook over de wijze van aanwending van de middelen die werden ingebracht;8° wanneer het verslag van de raad van bestuur aan de algemene vergadering over de uitvoering van de gesloten samenwerkingsakkoorden niet de minimale gegevens bedoeld in artikel 43, § 4, tweede lid bevat.» .

Art. 148.Artikel 60quater, zesde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 12 augustus 2000, wordt vervangen als volgt : « De Controledienst ontvangt de administratieve geldboetes. Wanneer deze een definitief karakter bekomen worden ze aan het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering doorgestort ten behoeve van de tak geneeskundige verzorging van de verplichte verzekering, overeenkomstig artikel 192, 1°, j), van de voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994. » .

Art. 149.In artikel 70 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 12 augustus 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "waarvan de statuten de aansluiting beperken" vervangen door de woorden "die de aansluiting beperkt";2° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de toepassing van deze paragraaf wordt met de echtgeno(o)t(e) gelijkgesteld, de persoon waarmee wettelijk wordt samengewoond.» ; 3° in § 3 wordt tussen het eerste en het tweede lid, het volgende lid ingevoegd : « De Koning kan het behoud van de hoedanigheid van maatschappij van onderlinge bijstand zoals bedoeld in § 1, b), en § 2, eerste lid, afhankelijk maken van het bereiken van een door Hem vastgesteld minimaal bedrag aan uitgekeerde prestaties in het kader van de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c) .» .

Art. 150.De artikelen 71 en 72 van dezelfde wet worden opgeheven.

Art. 151.De Koning bepaalt de datum waarop artikel 137 in werking treedt.

Artikel 148 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002. Afdeling 2. - Wijzigingen aan de wet betreffende de verplichte

verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

Art. 152.In artikel 191, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij de wet van 22 augustus 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 10°ter, wordt vervangen als volgt : « 10°ter .Vanaf 1 januari 1997 tot en met 31 december 2003, 100 pct. van de financiële interesten op het afzonderlijke deel, bijdragefonds genoemd, van het in artikel 199, § 1, bedoelde reservefonds dat wordt gestijfd door een bijdrage van de gerechtigden en/of door een storting uit de eigen middelen van de verzekeringsinstellingen, bedoeld in artikel 199, § 2, tweede en derde lid.

Vanaf 1 januari 2004, 100 pct. van het saldo van de financiële opbrengsten en de financiële kosten van het afzonderlijke deel, bijdragefonds genoemd, van het in artikel 199, § 1, bedoelde reservefonds dat wordt gestijfd door een bijdrage van de gerechtigden en/of door een storting uit de eigen middelen van de verzekeringsinstellingen, bedoeld in artikel 199, § 2, tweede en derde lid; »; 2° een 28° wordt ingevoegd, luidende : « 28° de opbrengst van de administratieve geldboetes door de Raad van de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen uitgesproken in toepassing van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, die het Instituut van de Controledienst ontvangt.De Koning stelt het gedeelte van die inkomsten vast dat bestemd is voor de financiering van de verzekering voor geneeskundige verzorging van de regeling voor de zelfstandigen. » .

Art. 153.Artikel 192, vierde lid, 1°, j), eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt vervangen als volgt : « j) de in artikel 191, eerste lid, 12° tot 20°, 23°, 24° en 28°, bedoelde inkomsten; ».

Art. 154.In artikel 199 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « Van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2003 wordt het bijzonder reservefonds gestijfd door het in artikel 198, § 2, bedoelde deel van het boni of door 80 pct.van de financiële intresten, bedoeld in artikel 191, eerste lid, 10°bis, op het fonds van de boni's of door een bijdrage van de gerechtigden of door een storting uit de eigen middelen van de verzekeringsinstelling. » ; 2° § 2 wordt aangevuld met het volgende lid : « Vanaf 1 januari 2004 wordt het bijzonder reservefonds gestijfd door het in artikel 198, § 2, bedoelde deel van het boni en/of door 80 pct. van de financiële intresten, bedoeld in artikel 191, eerste lid, 10°bis, op het fonds van de boni's of door het saldo van de financiële opbrengsten en de financiële kosten, bedoeld in artikel 191, eerste lid, 10°ter, of door een bijdrage van de gerechtigden en/of door een storting uit de eigen middelen van de verzekeringsinstelling. » ; 3° in § 3, vierde lid, worden de woorden "tot en met 31 december 2003" ingevoegd tussen de woorden "Met ingang van 1 januari 1997" en het woord "worden".

Art. 155.De artikelen 152, 2°, en 153 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2002.

De artikelen 152, 1°, en 154 treden in werking op 1 januari 2004. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen

Art. 156.Artikel 1, § 1, eerste lid, van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, wordt vervangen als volgt : « Deze wet is van toepassing op het wegnemen van organen, weefsels of cellen van het lichaam van een persoon, "donor" genoemd, met het oog op het voor therapeutische doeleinden transplanteren van die organen, weefsels of cellen op het lichaam van dezelfde of een andere persoon, "receptor" genoemd. » .

Art. 157.Artikel 1, § 3, van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : « § 3. De Koning kan regels stellen en voorwaarden of beperkingen opleggen betreffende het wegnemen, bewaren, bereiden, invoeren, vervoeren, distribueren en afleveren van organen, weefsels en cellen.

Elke uitvoering van het eerste lid na de inwerkingtreding van de programmawet van 22 december 2003 zal geschieden bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. ».

Art. 158.In artikel 3 van dezelfde wet, worden de woorden "van weefsels of organen" vervangen door de woorden "van weefsels, cellen of organen".

Art. 159.In artikel 4, § 1, van dezelfde wet, worden de woorden "van organen of weefsels" vervangen door de woorden "van organen, weefsels of cellen".

Art. 160.In artikel 5 van dezelfde wet, worden de woorden "van organen of weefsels" vervangen door de woorden "van organen, weefsels of cellen".

Art. 161.In artikel 6, § 1, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "op organen of weefsels" worden vervangen door de woorden "op organen, weefsels of cellen";2° de woorden "van organen of weefsels" worden vervangen door de woorden "van organen, weefsels of cellen".

Art. 162.Artikel 7, § 1, van dezelfde wet, wordt aangevuld met het volgend lid : « Wanneer de wegneming van cellen bij levenden normalerwijze geen ernstige gevolgen kan hebben voor de donor dan kan zij worden verricht op de personen die de leeftijd van 18 jaar niet bereikt hebben. » .

Art. 163.In artikel 8, § 1, van dezelfde wet, worden de woorden "van een orgaan of weefsel" vervangen door de woorden "van een orgaan, weefsel of cel".

Art. 164.In artikel 9 van dezelfde wet, worden de woorden "van een orgaan of weefsel" vervangen door de woorden "van een orgaan, weefsel of cel".

Art. 165.In artikel 10, § 1, van dezelfde wet, worden de woorden "Organen en weefsels" vervangen door de woorden "Organen, weefsels en cellen".

Art. 166.In artikel 12 van dezelfde wet, worden de woorden "van de organen" vervangen door de woorden "van de organen, de weefsels en de cellen".

Art. 167.In artikel 13, § 1, van dezelfde wet, worden de woorden "van organen of weefsels" vervangen door de woorden "van organen, weefsels of cellen".

Art. 168.In artikel 13, § 2, van dezelfde wet, worden de woorden "van organen of weefsels" vervangen door de woorden "van organen, weefsels of cellen". HOOFDSTUK 4. - Wet op de ziekenhuizen Afdeling 1. - Wettelijke basis voor het opnieuw voorzien in de

ministeriële besluiten van 30 december 1996

Art. 169.De Koning kan vóór 31 december 2004, voor de periode tussen 1 januari 1997 en 30 juni 2002, uitvoering geven aan de artikelen 87, 88, 93, 94, 97 en 99 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 zoals deze op dat ogenblik van toepassing waren. Afdeling 2. - Strafsanctie bij overtreding van artikel 76quinquies

Art. 170.Artikel 116 van dezelfde gecoördineerde wet, gewijzigd door de wetten van 30 maart 1994 en 14 januari 2002 wordt aangevuld met een punt 12°, luidend als volgt : « 12° hij die, met overtreding van artikel 76quinquies, medische handelingen die het kader van een ziekenhuis vereisen verricht buiten een erkend ziekenhuis of hij die in een ziekenhuis medische handelingen verricht die buiten het kader van een ziekenhuis moeten verricht worden. » . Afdeling 3 . - Vervangen van een begrip in artikel 47

Art. 171.In artikel 47, eerste en tweede lid, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, gewijzigd bij de wet van 14 januari 2002, worden de woorden "Ten laste van de Staatsbegroting" telkens vervangen door de woorden "Door de Staat". HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden

Art. 172.Artikel 4 van de wet van 26 maart 2003 houdende regeling van de autopsie na het onverwachte en medisch onverklaarde overlijden van een kind van minder dan achttien maanden, wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning bepaalt wat voor de toepassing van deze wet dient te worden beschouwd als centrum voor wiegendood en als dienst voor anatomopathologie. » . HOOFDSTUK 6. - Koninklijk besluit nr 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen Afdeling 1. - BIAC

Art. 173.Artikel 4, § 3bis, eerste lid, van het koninklijk besluit nr 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, wordt vervangen als volgt : « In afwijking van artikel 4, § 3, 1°, kan de minister bevoegd voor de Volksgezondheid, de overbrenging van een voor het publiek opengestelde apotheek naar de gebouwen van de luchthavens vergunnen, rekening houdend met de behoeften van een adequate, doeltreffende en regelmatige geneesmiddelenvoorziening. » . Afdeling 2 . - Kinesitherapie

Art. 174.Artikel 54quater, 1° en 2°, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, wordt vervangen als volgt : « de door de dienst geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering erkende personen, overeenkomstig artikel 215 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkering, gecoördineerd op 14 juli 1994, de personen in het bezit van een inschrijvingsbewijs uitgereikt door de minister van Volksgezondheid krachtens artikel 10 van het koninklijk besluit van 16 april 1965 houdende instelling van het diploma van gegradueerden in de kinesitherapie en van het diploma van gegradueerde in de arbeidstherapie, en vaststelling van de voorwaarden waaronder deze diploma's worden uitgereikt, en de personen die houder zijn van een diploma in de kinesitherapie dat een opleiding bekroont, die overeenstemt met een opleiding van minstens drie jaar in het kader van een voltijds hoger onderwijs, voor zover zij dit diploma behaalden vóór 1 november 2002. » . Afdeling 3. - Terhandstelling van geneesmiddelen voor onderzoek -

Elektronische handtekening

Art. 175.Artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit nr 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgen, wordt aangevuld met een punt 7°, luidend als volgt : « 7° de terhandstelling door een arts of een ander persoon die een beroep uitoefent dat voor het verrichten van klinisch onderzoek is erkend op grond van de wetenschappelijke kennis en de ervaring in de zorgsector die het vergt, van geneesmiddelen voor onderzoek onder de door de Koning eventueel te bepalen voorwaarden; deze terhandstellingen mogen geen aanleiding geven tot honoraria of winsten. » .

Art. 176.In artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1994 en 10 augustus 2001, wordt na het eerste lid een tweede lid ingevoegd, luidend als volgt : « Indien gebruik gemaakt wordt van de elektronische handtekening dient deze geavanceerd te zijn, gerealiseerd op basis van een gekwalificeerd certificaat en aangemaakt door een veilig middel. De Koning kan eventuele toepassingsmodaliteiten bepalen en bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze bepaling. » . HOOFDSTUK 7. - Voedselcontrole Afdeling 1. - Wijziging aan de wet van 16 maart 1954 betreffende de

controle op sommige instellingen van openbaar nut

Art. 177.In artikel 1, A, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut vervallen de woorden "Instituut voor Veterinaire Keuring". Afdeling 2. - Wijziging aan de wet van 11 juli 1969 betreffende de

bestrijdingsmiddelen en grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt

Art. 178.Artikel 8, § 1, 5°, van de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, wordt vervangen als volgt : « 5° hij die, zonder erkenning, machtiging of voorafgaande melding een grondstof of een bestrijdingsmiddel invoert, vervaardigt, in bezit heeft of in de handel brengt wanneer daarvoor een erkenning, machtiging of voorafgaande melding vereist is; ». Afdeling 3. - Opheffing van de wet van 13 juli 1981 tot oprichting van

een Instituut voor Veterinaire Keuring

Art. 179.De wet van 13 juli 1981 tot oprichting van een Instituut voor Veterinaire Keuring, wordt opgeheven. Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 27 december 1990 houdende

oprichting van begrotingsfondsen

Art. 180.In de tabel die bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen is gevoegd, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in subrubriek 31-2 Fonds voor de grondstoffen en de producten, laatst gewijzigd bij de wet van 28 maart 2003, wordt de tekst onder de vermelding "aard van de toegewezen ontvangsten" als volgt vervangen : « - De bijdragen en retributies in het kader van artikel 57 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, van artikel 82 van de wet van 24 december 1976 betreffende budgettaire voorstellen 1976-1977 en van artikel 20bis van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, voor zover zij geen betrekking hebben op de bevoegdheden van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen; - de administratieve geldboetes voor zover zij geen betrekking hebben op de bevoegdheden van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen; - de ontvangsten van de rijkslaboratoria die belast zijn met de ontleding van de grondstoffen, met uitzondering van de ontvangsten van de laboratoria van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen; - de kosten bedoeld in de artikelen 15, § 2, 5°, 18 en 19bis van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid; - de bijdragen van de Europese Unie in de uitgaven voor de verrichte opdrachten, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de bevoegdheden van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen; - de dossierkosten en de rechten bedoeld in artikel 4 van de wet van 14 juli 1994 inzake de oprichting van een Comité voor het toekennen van het Europese milieukenmerk. ». Afdeling 5. - Wijziging van de wet van 21 december 1998 betreffende de

productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid

Art. 181.In de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 15 wordt aangevuld met een § 7, luidende : « § 7.Dit artikel geldt niet voor de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen. » ; 2° artikel 16 wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3.Dit artikel geldt niet voor de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen »; 3° artikel 18 wordt aangevuld met § 11, luidende : « § 11.Dit artikel geldt niet voor de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen ». Afdeling 6. - Wijziging van het koninklijk besluit van 28 september

1999 betreffende de financiering van het Instituut voor Veterinaire Keuring

Art. 182.In het opschrift van het koninklijk besluit van 28 september 1999 betreffende de financiering van het Instituut voor Veterinaire Keuring, worden de woorden "betreffende de financiering van het Instituut voor Veterinaire Keuring" vervangen door de woorden "tot vaststelling van sommige rechten ten voordele van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen".

Art. 183.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, de koninklijke besluiten van 13 juli 2001 en 11 december 2001 en de wetten van 30 december 2001, 14 januari 2002 en 2 augustus 2002, wordt in de artikelen 8, 9, 11, 12 en 13, het woord "Instituut" vervangen door het woord "Agentschap".

Art. 184.Artikel 1, 10°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, wordt vervangen als volgt : « 10° Agentschap : het Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen. » .

Art. 185.In hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, de koninklijke besluiten van 13 juli 2001 en 11 december 2001 en de wetten van 30 december 2001, 14 januari 2002 en 2 augustus 2002, wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 6bis . Lastens de natuurlijke of de rechtspersoon die voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong, andere dan die bedoeld in de artikelen 2 tot 6, evenals diervoeders ter invoer in de grensinspectiepost aanbiedt, wordt een recht geheven dat is vastgesteld op 23,85 EUR per begonnen half uur per keurder voor het uitvoeren van de opgelegde keuringen en controles.

Per ingevoerde partij wordt een keurrecht van minstens 30,2430 EUR geïnd. Dit bedrag wordt vastgesteld op 60,4860 EUR wanneer de keuringsopdracht op verzoek wordt uitgevoerd op een zaterdag, een zondag, een feestdag of tussen 20 uur en 5 uur op de andere dagen. » .

Art. 186.Artikel 7, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002, wordt aangevuld met het volgend lid : « Wanneer de bevoorrading vanuit het slachthuis waarmee de inrichting een aaneensluitend geheel vormt tijdelijk onmogelijk is geweest ingevolge maatregelen die genomen zijn in het kader van de bestrijding van een crisis in de voedselketen, kan de minister de inrichtingen aanwijzen waarvoor en de voorwaarden bepalen waaronder het recht op de vermindering van het controlerecht tot 70 % het daarop volgende jaar behouden blijft. » .

Art. 187.In artikel 10, § 1, vierde lid, worden de woorden "artikel 7, § 1, eerste lid" vervangen door de woorden "artikel 6bis, 7, § 1, eerste lid".

Art. 188.In artikel 12, derde lid worden de woorden "de artikelen 6, 8, 2° en 9, 2°" vervangen door de woorden "de artikelen 6, 6bis, 8, 2°, en 9, 2°". Afdeling 7. - Wijziging aan de wet van 4 februari 2000 houdende

oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Art. 189.Artikel 4, § 3, 2°, van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, wordt aangevuld als volgt : « alsmede alle andere plaatsen waar zich elk product of elke materie behorend tot de bevoegdheden van het Agentschap kunnen bevinden of waar zich zaken kunnen bevinden die toelaten inbreuken vast te stellen. » .

Art. 190.Artikel 4, § 3, 3° van de dezelfde wet, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° het verlenen, schorsen en intrekken van erkenningen en vergunningen verbonden aan de uitoefening van zijn opdracht; ».

Art. 191.Artikel 4, § 3, 5°, van dezelfde wet, wordt als volgt aangevuld : « het Agentschap kan de gegevens aan de gewestelijke overheden over maken die voor de uitvoering van hun reglementaire opdrachten noodzakelijk zijn; ».

Art. 192.Artikel 5, tweede lid, van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : « In het kader van de in artikel 4 beschreven bevoegdheden, is het Agentschap bevoegd voor de volgende wetten : 1° de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica;2° de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel;3° de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen;4° de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel;5° de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor nucleaire controle;6° de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt;7° de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen;8° de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten;9° de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten;10° de wet van 21 juni 1983 betreffende gemedicineerde diervoeders;11° de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking;12° de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren;13° de dierengezondheidswet van 24 maart 1987;14° de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen;15° de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde;16° de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid.» .

Art. 193.In artikel 8, eerste lid, van dezelfde wet, vervallen de woorden "nationale en internationale". Afdeling 8. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 22 februari

2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen

Art. 194.In artikel 3 van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid wordt vervangen als volgt : « Onverminderd de ambtsbevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie zien de daartoe door de minister aangewezen statutaire en contractuele personeelsleden van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen toe op de uitvoering van de bepalingen van dit besluit, van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen en van de uitvoeringsbesluiten daarvan, van de wetten bedoeld in artikel 5 van diezelfde wet van 4 februari 2000 en van de uitvoeringsbesluiten daarvan evenals van de verordeningen van de Europese Unie en die behoren tot de bevoegdheden van het Agentschap. »; 2° § 4, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Ze sporen de inbreuken op op de bepalingen van dit besluit, op de bepalingen van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen en van de uitvoeringsbesluiten daarvan, op de bepalingen van de wetten bedoeld in artikel 5 van dezelfde wet en van de uitvoeringsbesluiten daarvan en op de bepalingen van de verordeningen van de Europese Unie en die behoren tot de bevoegdheden van het Agentschap en stellen ze vast in processen-verbaal die gelden tot het tegendeel bewezen is.» .

Art. 195.Artikel 3bis, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt door volgende bepaling vervangen : « Onverminderd de bepalingen vervat in de wetten beoogd bij artikel 5 van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, kan de uitoefening van elke activiteit in het kader van de voedselketen aan een voorafgaande toelating, erkenning, registratie, kennisgeving of verklaring onderworpen worden afhankelijk van de voorwaarden en modaliteiten door Ons bepaald. » .

Art. 196.In hetzelfde besluit wordt een artikel 5bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 5bis . In het kader van de controle op de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, kunnen de met toepassing van artikel 3, § 1 van dit besluit aangewezen personen een bewarend beslag uitvoeren, een waarschuwing tot de overtreder richten en een proces-verbaal opstellen in geval van overtreding, voor zover deze tussenkomsten op vereisten van de volksgezondheid, dierengezondheid of plantenbescherming betrekking hebben. » .

Art. 197.In artikel 6, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "of conform de verordeningen van de Europese Unie" tussen de woorden "uitvoeringsbesluiten" en "onder bewarend beslag" gevoegd. Afdeling 9. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 februari

2001 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen

Art. 198.Artikel 1, 3°, van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, wordt vervangen als volgt : « 3° door de financiële middelen bedoeld in het koninklijk besluit van 28 september 1999 tot vaststelling van sommige rechten ten voordele van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen; ». HOOFDSTUK 8. - Dier, plant, voeding Afdeling 1. - Begrotingsfonds voor de productie en de bescherming van

planten en plantaardige producten Onderafdeling 1. - Wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen

Art. 199.In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de wet van 24 december 1993 en bij de programmawet (I) van 24 december 2002, wordt de tekst in de deelrubriek 31.4, onder de vermelding "Aard van de toegestane uitgaven", vervangen als volgt : « Financiering van toelagen, voorschotten, prestaties en vergoedingen met betrekking tot de kwaliteit van planten en plantaardige producten, de fytosanitaire toestand van planten en plantaardige producten, het opsporen en bestrijden van schadelijke organismen, het uitvoeren van analyses, het opzetten van bestrijdingscampagnes, het verzamelen en verspreiden van informatie en het verstrekken van adviezen met het oog op het verhinderen van de verspreiding van deze schadelijke organismen.

Prefinanciering of financiering van de uitgaven van de overheid, gedaan in het kader van de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, en van de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten. » .

Onderafdeling 2. - Wijziging van de wet van 17 maart 1993 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de productie en de bescherming van planten en plantaardige producten

Art. 200.In artikel 2 van de wet van 17 maart 1993 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de productie en de bescherming van planten en plantaardige producten, worden de woorden "ministerie van Landbouw" vervangen door de woorden "Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu".

Art. 201.Artikel 3 van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : «

Art. 3.Het Fonds heeft tot doel tussen te komen in de financiering van toelagen, voorschotten, prestaties en vergoedingen met betrekking tot : 1° de kwaliteit van planten en plantaardige producten;2° de fytosanitaire toestand van planten en plantaardige producten;3° het opsporen en bestrijden van schadelijke organismen, het uitvoeren van analyses, het opzetten van bestrijdingscampagnes, het verzamelen en verspreiden van informatie en het verstrekken van adviezen met het oog op het verhinderen van de verspreiding van deze schadelijke organismen.» .

Art. 202.In dezelfde wet wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 3bis . Voor de uitvoering van programma's opgelegd door de Belgische overheden of de Europese Unie kunnen ten laste van het Fonds de prefinanciering of de financiering van de uitgaven van de overheid aangerekend worden, gedaan in het kader van : 1° de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen;2° de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten.» .

Art. 203.Artikel 4 van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : «

Art. 4.Met uitzondering van de inkomsten verbonden aan de controleopdrachten van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, wordt het Fonds gestijfd door : 1° bijdragen opgelegd door de Koning met toepassing van artikel 5, eerste lid, ten laste van natuurlijke personen en rechtspersonen die planten of plantaardige producten voortbrengen, verhandelen, vervoeren, bewerken, verwerken, invoeren of uitvoeren;2° bedragen, rechten en vergoedingen opgelegd door de Koning met toepassing van artikel 2, § 1, 9, van de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, en artikel 3, § 1, 5° en 6°, en § 2, van de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten;3° vrijwillige bijdragen;4° de ontvangsten voortkomend uit de deelneming van de Europese Gemeenschappen in de uitgaven van het Fonds;5° verhogingen en intresten van de bijdragen bedoeld sub 1°, alsmede de intresten van de betalingen bedoeld sub 2°;6° de administratieve geldboeten, opgelegd in het kader van de in artikel 3bis bedoelde wetten.».

Art. 204.In artikel 5, vijfde lid, en artikel 6 van dezelfde wet, worden de woorden "minister van Landbouw" vervangen door de woorden "minister bevoegd voor de Volksgezondheid".

Art. 205.In artikel 7 van dezelfde wet, worden de woorden "de leden van de rijkswacht en van de gemeentelijke politie, de ingenieurs van het Bestuur van land- en tuinbouw van het ministerie van Landbouw, en andere ambtenaren of agenten, aangewezen door de minister tot wiens bevoegdheid de landbouw behoort" vervangen door : "de leden van de federale en van de lokale politie, de ambtenaren en agenten van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en andere ambtenaren of agenten, aangewezen door de minister bevoegd voor de Volksgezondheid". Afdeling 2. - Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van

de dieren en de dierlijke producten Onderafdeling 1. - Wijzigingen van de wet van 23 maart 1998 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten

Art. 206.Artikel 2 van de wet van 23 maart 1998 betreffende de oprichting van een Begrotingsfonds voor de gezondheid en kwaliteit van de dieren en dierlijke producten, wordt aangevuld met een punt c), luidend als volgt : « c) het FAVV : het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, opgericht bij de wet van 4 februari 2000. » .

Art. 207.In artikel 3 van dezelfde wet, worden de woorden "het ministerie van Middenstand en Landbouw" vervangen door de woorden "de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu".

Art. 208.In artikel 4 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 3° wordt aangevuld met de woorden "voor de acties die behoren tot het bevoegdheidsdomein van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu";2° het 4° wordt opgeheven.

Art. 209.In de artikelen 8 en 9 van dezelfde wet, wordt het woord "Landbouw" vervangen door het woord "Volksgezondheid".

Art. 210.In artikel 11 van dezelfde wet, wordt de eerste zin vervangen door de volgende bepaling : « Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, worden overtredingen van de wet en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten opgespoord en vastgesteld door : - de leden van de federale en lokale politie, - de ambtenaren en agenten van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, aangeduid door de minister bevoegd voor de Volksgezondheid, - de ambtenaren en agenten van het FAVV, aangeduid door dezelfde minister, in het kader van hun algemene controlerende opdrachten en specifieke opdrachten uitgevoerd voor rekening van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu in verband met de inning van de in artikel 5 vastgestelde bijdragen, - de ambtenaren en agenten van de Administratie der douane en accijnzen, - de andere ambtenaren en agenten aangewezen door de Koning. » .

Art. 211.In artikel 17 van dezelfde wet, worden de woorden "Het Bestuur voor de dierengezondheid en de kwaliteit van de dierlijke producten van het ministerie van Middenstand en Landbouw doet het nodige voor de inning van de verplichte bijdrage" vervangen door de woorden "Het FAVV int, voor rekening van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, de verplichte bijdragen".

Art. 212.Artikel 210 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003 overeenkomstig artikel 303 van de programmawet (I) van 24 december 2002.

Onderafdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 24 juni 1997 betreffende de verplichte bijdragen aan het Fonds voor de gezondheid en de productie van dieren, vastgesteld voor de sector pluimvee

Art. 213.Artikel 1, 12° en 13°, van het koninklijk besluit van 24 juni 1997 betreffende de verplichte bijdragen aan het Fonds voor de gezondheid en de productie van dieren, vastgesteld voor de sector pluimvee, worden vervangen als volgt : « 12° het FAVV : het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, opgericht bij de wet van 4 februari 2000; 13° inspecteur-dierenarts : de inspecteur-dierenarts van het FAVV;".

Art. 214.In artikel 4, § 2, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "de Dienst" worden vervangen door de woorden "het FAVV";2° het 1° en 2° worden vervangen als volgt : « 1° de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu;2° de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie". Onderafdeling 3. - Wijziging voor de periode vanaf 1 januari 2003 van het koninklijk besluit van 24 juni 1997 betreffende de verplichte bijdragen aan het Fonds voor de gezondheid en de productie van dieren, vastgesteld voor de sector pluimvee, gewijzigd bij koninklijk besluit van 5 oktober 2001

Art. 215.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 24 juni 1997 betreffende de verplichte bijdragen aan het Fonds voor de gezondheid en de productie van de dieren, vastgesteld voor de sector pluimvee, gewijzigd bij koninklijk besluit van 5 oktober 2001, wordt aangevuld met een 16°, luidend als volgt : « 16° het aanslagbiljet : document waardoor de bijdrageplichtige in kennis gesteld wordt van het door hem te betalen bedrag, vastgesteld in het kader van dit besluit. » .

Art. 216.Artikel 2 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.§ 1. De verplichte bijdragen van de sector pluimvee aan het Fonds worden als volgt vastgesteld : 1° de verantwoordelijken van de pluimveeslachthuizen erkend door het FAVV, betalen een jaarlijkse bijdrage van : - 248,00 EUR indien ze per jaar minder dan 100 000 stuks slachten, - 794,00 EUR indien ze per jaar 100 000 tot en met 2 000 000 stuks slachten, en - 1 488,00 EUR indien ze per jaar meer dan 2 000 000 stuks slachten;2° de verantwoordelijken van de door het FAVV erkende pakstations in de eiersector betalen een jaarlijkse bijdrage van : - 208,00 EUR indien ze een technische sorteercapaciteit hebben tot en met 5 000 eieren per uur, - 312,00 EUR indien ze een technische sorteercapaciteit hebben van meer dan 5 000 tot en met 15 000 eieren per uur, en - 486,00 EUR indien ze een technische sorteercapaciteit hebben van meer dan 15 000 eieren per uur;3° alle groothandelaars in eieren betalen een jaarlijkse bijdrage van 208,00 EUR;diegenen met een gemiddelde wekelijkse omzet van minder dan 1 800 eieren zijn evenwel vrijgesteld van de bijdrage; 4° de houders van een sanitaire vergunning voor de verkoop van pluimvee op markten, hen afgeleverd door het FAVV betalen een jaarlijkse bijdrage van 174,00 EUR per vergunning;5° de verantwoordelijken van eiproductenbedrijven en van de bedrijven die ovoproducten in de handel brengen, erkend door het FAVV, a) waarvan de inrichting beschikt over een werkelijke pasteurisatiecapaciteit van minder dan 3 ton per uur, betalen een jaarlijkse bijdrage van 348,00 EUR, b) waarvan de inrichting beschikt over een werkelijke pasteurisatiecapaciteit van 3 ton per uur of meer, betalen een jaarlijkse bijdrage van 1 042,00 EUR;6° de verantwoordelijken van de door het FAVV erkende broeierijen betalen, indien de activiteit het uitbroeden van loopvogeleieren betreft, een jaarlijkse bijdrage van;a) 124,00 EUR voor broeierijen met een capaciteit van minder dan 1 000 eieren, b) 372,00 EUR voor broeierijen met een capaciteit van 1 000 eieren of meer; en, indien de activiteit het uitbroeden van broedeieren van andere soorten dan loopvogels betreft, een jaarlijkse bijdrage van : a) 496,00 EUR voor broeierijen met een capaciteit van minder dan 1 000 eieren of met een seizoensgebonden activiteit, b) 1 488,00 EUR voor broeierijen met een capaciteit van 1 000 tot en met 199 999 eieren, c) 1 984,00 EUR voor broeierijen met een capaciteit van 200 000 tot en met 499 999 eieren, d) 2.726,00 EUR voor broeierijen met een capaciteit van 500 000 tot en met 999 999 eieren, e) 3 470,00 EUR voor broeierijen met een capaciteit van 1 000 000 of meer eieren;7° de verantwoordelijken van de door het FAVV erkende pluimveeselectiebedrijven, vermeerderingsbedrijven en opfokbedrijven voor fokpluimvee betalen een jaarlijkse bijdrage van : a) 400,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van minder dan 2 500 dieren, b) 548,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 2 500 tot en met 4 999 dieren, c) 652,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 5 000 tot en met 7 499 dieren, d) 800,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 7 500 tot en met 9 999 dieren, e) 1 000,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 10 000 tot en met 12 499 dieren, f) 1 200,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 12 500 tot en met 14 999 dieren, g) 1 400,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 15 000 tot en met 17 499 dieren, h) 1 548,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 17 500 tot en met 19 999 dieren, i) 1 800,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 20 000 tot en met 24 999 dieren, j) 2 200,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 25 000 tot en met 29 999 dieren, k) 2 600,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 30 000 tot en met 39 999 dieren, l) 3 600,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 40 000 of meer dieren;8° de houders van een erkenning voor het fabriceren van mengvoeders voor pluimvee, afgeleverd door het FAVV, betalen een jaarlijkse bijdrage van 208,00 EUR;de houders van een vergunning voor de invoer, wiens enige beroepsactiviteit betrekking heeft op de invoer van producten uit andere Lidstaten, zijn evenwel vrijgesteld van de bijdrage; 9° de verantwoordelijken voor gebruikspluimvee voor de productie van consumptie-eieren, al of niet op ouderdom van de leg en reforme dieren inbegrepen, betalen een jaarlijkse bijdrage van : a) 124,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 200 tot en met 4 999 dieren, b) 298,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 5 000 tot en met 14 999 dieren, c) 546,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 15 000 tot en met 29 999 dieren, d) 1 016,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 30 000 tot en met 49 999 dieren, e) 1 636,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 50 000 of meer dieren; 10° de verantwoordelijken voor vleeskippen, uitgezonderd ééndagskuikens, betalen een jaarlijkse bijdrage van : a) 124,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 200 tot en met 4 999 dieren, b) 174,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 5 000 tot en met 9.999 dieren, c) 422,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 10 000 tot en met 24 999 dieren, d) 942,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 25 000 tot en met 49 999 dieren, e) 1 438,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 50 000 of meer dieren;11° de verantwoordelijken van pluimvee, andere dan loopvogels of deze bedoeld in de vorige punten, betalen een jaarlijkse bijdrage van : a) 124,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 200 tot en met 1 999 dieren, b) 174,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 2 000 tot en met 4 999 dieren, c) 452,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 5 000 tot en met 9 999 dieren, d) 694,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 10 000 of meer dieren;12° de verantwoordelijken van loopvogels van de onderscheiden categorieën betalen een jaarlijkse bijdrage in functie van de bedrijfsgrootte, uitgedrukt in aantal eenheden er gehouden loopvogels, waarbij hanen en hennen van meer dan 15 maanden oud gelijkgesteld worden aan 10 eenheden per dier als het struisvogels betreft en 5 eenheden per dier als het emoes, nandoes of casuarissen betreft en dieren van minder dan 15 maanden oud gelijkgesteld worden aan 1 eenheid per dier, te weten : a) 74,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 21 tot en met 199 eenheden, b) 149,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 200 tot en met 499 eenheden, c) 223,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 500 tot 999 eenheden, d) 297,00 EUR in geval van een bedrijfsgrootte van 1 000 of meer eenheden. § 2. De verplichte bijdragen bedoeld in § 1, onder punt 1°, 2°, 5°, 7°, 10°, 11° en 12°, worden berekend op basis van de laatste gegevens waarover het FAVV in het kader van de identificatie en registratie van pluimvee- en loopvogelbeslagen beschikt en op de aanvullende verklaringen van de verantwoordelijke. § 3. De bijdrageplichtige wordt vrijgesteld van de verplichte bijdragen indien hij voor de datum van het aanslagbiljet een schriftelijke verklaring van definitieve stopzetting indient of indien hij, desgevallend, kan aantonen dat de vergunning werd ingeleverd voor de datum van het aanslagbiljet bij de instantie die deze vergunning afleverde. De inspecteur-dierenarts of zijn afgevaardigde stelt de stopzetting vast. » .

Art. 217.De artikelen 4 en 5 van hetzelfde besluit, worden vervangen door de volgende bepalingen : «

Art. 4.§ 1. De verplichte bijdragen worden betaald aan het Fonds binnen de 30 dagen die volgen op de datum van het aanslagbiljet. Bij gebreke aan tijdige betaling is van rechtswege en zonder aanmaning een verwijlintrest verschuldigd tegen de wettelijke rentevoet, vermeerderd met 25 EUR voor administratie kosten. § 2. Indien een bijdrageplichtige bedoeld in artikel 2, § 1, niet akkoord is met het bedrag van de verplichte bijdrage, dient een bezwaarschrift per aangetekend schrijven gericht aan het Fonds te worden ingediend binnen de 30 dagen die volgen op de datum van het aanslagbiljet. De bijzondere modaliteiten voor het indienen van een bezwaarschrift worden meegedeeld samen met het aanslagbiljet.

Het indienen van een bezwaarschrift geeft geen uitstel van betaling.

Indien het bezwaarschrift ontvankelijk en gegrond wordt verklaard, zal de betaalde som worden teruggestort. § 3. De inspecteur-dierenarts of zijn afgevaardigde kan de gegevens op de bedrijven verifiëren. Op basis van de gedane vaststellingen kan de inspecteur de medegedeelde gegevens met toepassing van § 2 aanpassen. «

Art. 5.Indien een bijdrageplichtige bedoeld in artikel 2, § 1, het bedrag van de verplichte bijdragen en intresten en de administratieve kosten na een eerste aanmaning niet betaalt aan het Fonds, wordt het bedrag van de verschuldigde verplichte bijdrage verdubbeld. De aanmaningen en verzoeken tot het betalen van het verdubbelde bedrag worden door het Fonds aan de verantwoordelijke verzonden bij aangetekend schrijven, respectievelijk minstens zestig dagen en negentig dagen na de datum van het aanslagbiljet. » . Afdeling 3. - Wijzigingen van de wet van 28 juli 1981 houdende

goedkeuring van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), en van de Bijlagen, opgemaakt te Washington op 3 maart 1973, alsmede van de Wijziging van de Overeenkomst, aangenomen te Bonn op 22 juni 1979

Art. 218.Artikel 3 van de wet van 28 juli 1981 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten, en van de Bijlagen, opgemaakt te Washington op 3 maart 1973, alsmede van de Wijziging van de Overeenkomst, aangenomen te Bonn op 22 juni 1979, wordt vervangen als volgt : « Art 3. Het beheersorgaan dat door de Overeenkomst bedoeld wordt is "de Dienst CITES van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. » .

Art. 219.In dezelfde wet wordt een artikel 5bis ingevoegd, luidende : « Art. 5bis . Bij overtreding van de bepalingen van deze wet of van de besluiten genomen ter uitvoering ervan kan de ambtenaar, daartoe aangesteld door de Koning binnen de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, een geldsom bepalen waarvan de vrijwillige betaling door de overtreder, de publieke vordering doet vervallen. Wordt de betaling geweigerd, dan wordt het dossier aan de Procureur des Konings toegezonden.

Er kan geen administratieve geldboete opgelegd worden meer dan drie jaar na de feitelijke overtreding tegen de bepalingen van deze wet.

De daden van onderzoek of van vervolging verricht binnen de in de vorige alinea gestelde termijn stuiten de loop ervan. Met die daden begint een nieuwe termijn van gelijke duur te lopen, zelfs ten aanzien van personen die daarbij niet betrokken waren.

Het bedrag van de te betalen geldsom mag niet lager zijn dan het minimum noch hoger zijn dan het maximum van de voor het misdrijf bepaalde geldboete.

Bij samenloop van verschillende misdrijven worden de bedragen van de geldsommen samengevoegd, zonder dat het totale bedrag hoger mag zijn dan het dubbele van het maximum van de boete bepaald in artikel 5.

Het bedrag van deze geldsommen wordt verhoogd met de opdeciemen die van toepassing zijn op de strafrechtelijke geldboeten.

Bovendien worden de expertisekosten alsmede de kosten gemaakt in uitvoering van artikel 6, § 4, ten laste gelegd van de overtreder.

De betalingsmodaliteiten worden door de Koning vastgesteld. » .

Art. 220.In artikel 6 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, eerste zin, worden de woorden "aan de beheersorganen" vervangen door "aan het Beheersorgaan";2° in § 2, tweede zin, worden de woorden "die organen" vervangen door "dit orgaan";3° in § 3 worden de woorden "de beheersorganen" vervangen door "het Beheersorgaan".

Art. 221.In artikel 7, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden "de ingenieurs-controleurs en de technische helpers van het Bestuur van Land- en Tuinbouw, door de ingenieurs en de diergeneeskundige inspecteurs van het Bestuur Veeteelt en Diergeneeskundige Inspectie, door de veeartsen van de controlediensten, de ingenieurs en de controleurs van de dienst Inspectie van de Grondstoffen van het Bestuur de Economische Diensten, door de inspecteurs en controleurs van de Voedingswaren, door de inspecteurs en controleurs van de Algemene Economische Inspectie en door andere agenten die worden aangeduid door de minister van Landbouw" vervangen door de woorden "de statutaire en contractuele dierenartsen van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en andere personeelsleden van deze Federale Overheidsdienst, aangeduid door de minister tot wiens bevoegdheden de Overeenkomst behoort alsook door de statutaire of contractuele personeelsleden van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, belast met het uitvoeren van de controles voorzover deze controles van toepassing zijn op de plaatsen bedoeld in artikel 4, § 3, 2°, van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en op vereisten van de volksgezondheid, dierengezondheid of plantengezondheid betrekking hebben".

Art. 222.In artikel 7 van dezelfde wet, wordt het volgend lid ingevoegd tussen het derde en vierde lid : « Het proces-verbaal opgesteld door de statutaire of contractuele dierenartsen van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu of andere personeelsleden van deze Federale overheidsdienst, aangeduid door de minister tot wiens bevoegdheden de Overeenkomst behoort, wordt overgemaakt aan de krachtens artikel 5bis aangestelde ambtenaar. » .

Art. 223.In artikel 7, laatste lid, van dezelfde wet, worden de woorden "het ministerie van Landbouw" vervangen door de woorden "de minister die de Overeenkomst onder zijn bevoegdheden heeft". Afdeling 4. - Wijzigingen van de wet van 14 augustus 1986 betreffende

de bescherming en het welzijn der dieren

Art. 224.In de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, worden de woorden "de minister tot wiens bevoegdheid de Landbouw behoort" telkens vervangen door de woorden "de minister bevoegd voor het dierenwelzijn".

Art. 225.In dezelfde wet worden de woorden "de diergeneeskundige dienst" telkens vervangen door de woorden "de Dienst Dierenwelzijn van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu".

Art. 226.Artikel 7 van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : «

Art. 7.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, maatregelen treffen voor het identificeren en registreren van honden en katten evenals voor het vermijden van overbevolking bij deze diersoorten. Hij bepaalt het tarief van de retributies voor de identificatie en registratie van honden en katten, die ten laste komen van de eigenaar of verantwoordelijke van het dier. » .

Art. 227.In artikel 31 van dezelfde wet, worden de woorden "het Ministerie van Landbouw" vervangen door de woorden "de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu".

Art. 228.Artikel 34 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, wordt vervangen als volgt : «

Art. 34.§ 1. Onverminderd de ambtsbevoegdheid van de officieren van gerechtelijke politie worden overtredingen van deze wet en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten opgespoord en vastgesteld door : - de leden van de federale en lokale politie; - de statutaire en contractuele dierenartsen van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en andere personeelsleden van deze Federale Overheidsdienst aangeduid door de minister tot wiens bevoegdheid het dierenwelzijn behoort; - de statutaire en contractuele personeelsleden van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen belast met het uitvoeren van de controles.

Evenwel zijn alleen de statutaire of contractuele dierenartsen van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu bevoegd om de misdrijven gepleegd in de laboratoria op te sporen en vast te stellen.

De personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu leggen voorafgaand aan de uitoefening van hun functie de eed af in handen van de minister of van zijn aangestelde. § 2. De overheidspersonen bedoeld in § 1 kunnen zich alle inlichtingen en bescheiden doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun taak nodig achten en overgaan tot alle nuttige vaststellingen.

In uitoefening van hun opdracht mogen ze alle vervoersmiddelen, gronden, bedrijven of lokalen waar levende dieren gehouden of gebruikt worden, betreden. Het bezoek van lokalen die tot woning dienen is slechts toegestaan van 5 uurs morgens tot 9 uurs avonds en met verlof van de rechter in de politierechtbank. Dit verlof is eveneens vereist voor het bezoek, buiten die uren, van lokalen die niet voor het publiek toegankelijk zijn. § 3. De processen-verbaal opgemaakt door de in § 1 bedoelde overheidspersonen hebben bewijskracht tot het tegenbewijs is geleverd; een afschrift ervan wordt binnen vijftien dagen na de vaststelling aan de overtreders toegezonden. § 4. Het proces-verbaal opgesteld door de statutaire en contractuele dierenartsen van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu of andere personeelsleden van deze Federale Overheidsdienst aangeduid door de minister tot wiens bevoegdheid het dierenwelzijn behoort, wordt overgemaakt aan de krachtens artikel 41bis aangestelde ambtenaar. § 5. Wanneer een overtreding van deze wet of van een uitvoeringsbesluit ervan is vastgesteld, kunnen de overheidspersonen, bedoeld in § 4, een waarschuwing richten tot de overtreder waarbij die tot stopzetting van de overtreding wordt aangemaand.

De waarschuwing wordt, onder de vorm van een afschrift van het proces-verbaal waarin de feiten zijn vastgesteld, binnen de vijftien dagen na de vaststelling van de overtreding aan de overtreder toegezonden.

De waarschuwing vermeldt : a) ten laste gelegde feiten en de overtreden wetsbepaling of -bepalingen;b) de termijn waarin zij dienen te worden stopgezet;c) dat, indien aan de waarschuwing geen gevolg wordt gegeven, het proces-verbaal zal worden overgemaakt aan de ambtenaar die belast is met de toepassing van de procedure die is bepaald in artikel 41bis en dat de procureur des Konings zal kunnen worden ingelicht. § 6. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen. » .

Art. 229.In dezelfde wet wordt een artikel 41bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 41bis . Bij overtreding van deze wet of van de besluiten genomen ter uitvoering ervan kan de ambtenaar, daartoe aangesteld door de Koning binnen de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, een geldsom bepalen waarvan de vrijwillige betaling door de overtreder, de publieke vordering doet vervallen. Wordt de betaling geweigerd, dan wordt het dossier aan de Procureur des Konings toegezonden.

Geen administratieve geldboete kan worden opgelegd meer dan drie jaar na de feitelijke overtreding tegen de bepalingen van deze wet.

De daden van onderzoek of van vervolging verricht binnen de in de vorige alinea gestelde termijn stuiten de loop ervan. Met die daden begint een nieuwe termijn van gelijke duur te lopen, zelfs ten aanzien van personen die daarbij niet betrokken waren.

Het bedrag van de te betalen geldsom mag niet lager zijn dan het minimum noch hoger zijn dan het maximum van de voor de overtreding bepaalde geldboete.

Bij samenloop van verschillende overtredingen worden de bedragen van de geldsommen samengevoegd, zonder dat het totale bedrag hoger mag zijn dan het dubbele van het maximum van de boete bepaald in artikel 35, 36 en 41.

Het bedrag van deze geldsommen wordt verhoogd met de opdeciemen die van toepassing zijn op de strafrechtelijke geldboeten.

Bovendien worden de expertisekosten alsmede de kosten gemaakt in uitvoering van artikel 42, § 2, ten laste gelegd van de overtreder.

De betalingsmodaliteiten worden door de Koning vastgesteld. » . Afdeling 5. - Wijziging van de wet van 26 augustus 2003 tot wijziging

van de wet van 10 december 1997 houdende verbod op de reclame voor tabaksproducten en tot oprichting van een Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik

Art. 230.Artikel 3 van de wet van 26 augustus 2003 tot wijziging van de wet van 10 december 1997 houdende verbod op de reclame voor tabaksproducten en tot oprichting van een Fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik, wordt opgeheven. Afdeling 6. - Wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de

bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten

Art. 231.In artikel 11 van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, wordt door de volgende leden vervangen : « Onverminderd de ambtsbevoegdheden van de officieren van gerechtigde politie, zien de daartoe door de Koning aangewezen statutaire of contractuele personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu toe op de uitvoering van de bepalingen van deze wet en van zijn uitvoeringsbesluiten evenals van de verordeningen van de Europese Unie en die behoren tot de bevoegdheden van Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. De contractuele personeelsleden leggen voorafgaand aan de uitoefening van hun functie, de eed af in handen van de minister of van zijn aangestelde. » ; 2° in § 3, eerste lid, wordt het woord "ambtenaren" vervangen door de woorden "personen, bedoeld in § 1".

Art. 232.In artikel 11bis, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden "ambtenaar of beambte" vervangen door het woord "personen".

Art. 233.In artikel 16 van dezelfde wet, worden de woorden "ambtenaren en beambten" vervangen door het woord "personen".

Art. 234.Aan artikel 18 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "ambtenaren en beambten" vervangen door het woord "personen";2° in § 2 worden de woorden "ambtenaren en beambten" vervangen door het woord "personen";3° in § 3 worden de woorden "ambtenaar" en "ambtenaren of beambten" respectievelijk vervangen door de woorden "persoon" en "personen".

Art. 235.In artikel 19, zesde lid, van dezelfde wet, worden de woorden "Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu" en "Eetwareninspectie" respectievelijk vervangen door de woorden "Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu" en "Directoraat-generaal Dier, Plant en Voeding".

Art. 236.In artikel 22, § 1, van dezelfde wet, worden de woorden "Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu" vervangen door de woorden "Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu".

Art. 237.In artikel 25, tweede lid, van dezelfde wet, worden de woorden "beambte" en "ambtenaar" vervangen door het woord "persoon". HOOFDSTUK 9. - Sociale Zekerheid - Betere inning van de bijdragen Afdeling 1. - Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden -

Medeaansprakelijkheid van de bemiddelende reder

Art. 238.Artikel 2bis, b), van de besluitwet van 7 februari 1945 de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, ingevoegd bij de wet van 20 juli 1991, wordt aangevuld als volgt : « De Belgische bemiddelende reder wordt als reder beschouwd voor de betaling van de socialezekerheidsbijdragen aan de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden. » .

Art. 239.Artikel 238 treedt in werking op 1 januari 2004. Afdeling 2. - Hoofdelijke aansprakelijkheidsregeling voor de sociale

schulden - Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 240.In artikel 580, 16°, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 20 juli 1991, worden de woorden "artikel 30ter " vervangen door de woorden "artikel 30bis ". Afdeling 3 . - Kwijtschelding van burgerlijke sancties

Art. 241.Artikel 29 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt aangevuld met volgend lid; « De Koning bepaalt ook de voorwaarden waaronder de Rijksdienst voor sociale zekerheid aan de werkgever de kwijtschelding of de vermindering van de forfaitaire vergoeding beoogd in het eerste lid kan toekennen. » .

Art. 242.Artikel 29bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 januari 1999, wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning bepaalt ook de voorwaarden waaronder de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan de werkgever de kwijtschelding of de vermindering van de forfaitaire vergoeding beoogd in het eerste lid kan toekennen. » .

Art. 243.Artikel 30 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 25 januari 1999, wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning bepaalt ook de voorwaarden waaronder de Rijksdienst voor sociale zekerheid aan de lasthebber van de werkgever de kwijtschelding of de vermindering van de forfaitaire vergoeding beoogd in het eerste lid kan toekennen. ».

Art. 244.De artikelen 241 tot 243 treden in werking op 1 januari 2004. Afdeling 4. - Machtiging aan de Koning om de wetten aan te passen

ingevolge de integratie van het stelsel van de mijnwerkers in het algemeen stelsel

Art. 245.De Koning wordt gemachtigd om de nodige formele aanpassingen aan te brengen in de wetten die betrekking hebben op de sociale zekerheid, als gevolg van de integratie van de mijnwerkers en gelijkgestelden in de algemene regeling van de sociale zekerheid voor werknemers sinds de afschaffing van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers en gelijkgestelden. HOOFDSTUK 1 0. - Administratieve vereenvoudiging en e-government Afdeling 1. - Toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke

personen en gebruik van het Rijksregisternummer

Art. 246.In de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid wordt een artikel 113bis ingevoegd, luidende : « Art. 113bis . Voor zover dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten hebben de pensioeninstellingen en de rechtspersonen belast met de uitvoering van een solidariteitstoezegging : 1° toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen, ingesteld door de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;2° het recht om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken.» . Afdeling 2. - Opdrachten van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid

Art. 247.In hoofdstuk II, afdeling 1, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid, wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende : « Art. 2bis . De Kruispuntbank heeft, binnen de filosofie van de virtuele matrix en in permanente afstemming met de Federale Overheidsdienst Informatie- en Communicatietechnologie, tot opdracht : 1° het uitwerken van een gemeenschappelijke strategie inzake e-government binnen de sociale zekerheid en het opvolgen van de naleving ervan;2° het bevorderen en bewaken van de homogeniteit en consistentie van het beleid met deze gemeenschappelijke strategie;3° het begeleiden van de instellingen van sociale zekerheid bij de implementatie van deze gemeenschappelijke strategie;4° het uitwerken van de nodige normen, standaarden en basisarchitectuur voor een efficiënte inzet van de informatie- en communicatietechnologie ter ondersteuning van deze strategie, en het opvolgen van de naleving ervan;5° het uitwerken van projecten en diensten die potentieel de instellingen van sociale zekerheid overkoepelen en deze gemeenschappelijke strategie ondersteunen;6° het beheren van de samenwerking met andere overheden inzake e-government en informatie- en communicatietechnologie.» .

Art. 248.In dezelfde wet wordt een artikel 3bis ingevoegd, luidende : « Art. 3bis .- De Kruispuntbank is belast met het ondersteunen van de instellingen van sociale zekerheid teneinde hen door middel van nieuwe technologieën in staat te stellen hun opdrachten ten behoeve van de gebruikers van de door hen aangeboden diensten uit te voeren op een effectieve en efficiënte wijze, met een minimum aan administratieve lasten en kosten voor de betrokkenen en, voor zover mogelijk, op hun eigen initiatief. » .

Art. 249.In artikel 17bis, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 24 december 2002 en gewijzigd bij de wet van 8 april 2003, wordt een 2°bis ingevoegd, luidende : « 2°bis de instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2°, d) ; ».

Art. 250.Het opschrift van de wet van 24 februari 2003 betreffende de modernisering van het beheer van de sociale zekerheid, wordt aangevuld als volgt : « en betreffende de elektronische communicatie tussen ondernemingen en de federale overheid ».

Art. 251.Artikel 3, § 2, 1°, van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : « 1° de voorwaarden voor de toegang en het gebruik van het informatiesysteem van de instellingen van sociale zekerheid en het informatiesysteem van de federale overheid door de ondernemingen, hun aangestelden of lasthebbers, waaronder de standaarden volgens dewelke de mededelingen van gegevens door middel van een elektronische techniek geschieden en het adres waarnaar de gegevens dienen te worden gestuurd; ».

HOOFSTUK 11. - Gezinsbijslag

Art. 252.Artikel 2, 2°, van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, samengeordend op 19 december 1939, vervangen bij de wet van 22 december 1989, wordt opgeheven.

Art. 253.In artikel 73quinquies, eerste lid, 1°, van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 5 januari 1976, worden de woorden "de regelingen betreffende de sociale zekerheid van mijnwerkers en met mijnwerkers gelijkgestelden of van zeelieden ter koopvaardij" vervangen door de woorden "de regeling van zeelieden ter koopvaardij".

Art. 254.In artikel 96 van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 10 juni 1998, worden de woorden "artikel 94, § 4, tweede lid" vervangen door de woorden "artikel 94, § 8".

Art. 255.Artikel 157, tweede lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1936, 22 december 1938 en 19 december 1939, wordt opgeheven.

Art. 256.Artikel 164bis van dezelfde wetten, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 februari 1952 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 1957, wordt opgeheven. HOOFDSTUK 1 2. - Alternatieve financiering van de sociale zekerheid

Art. 257.In artikel 66 van de programmawet van 2 januari 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld met het volgend lid : « De Koning kan het bedrag van de alternatieve financiering verhogen met de kost van de toeslag van 5 % van de uitkering voor tijdelijke werkloosheid, bedoeld in artikel 114, § 6, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.» ; 2° § 2 wordt aangevuld met een 9°, luidende : « 9° het bedrag van de verhoging bedoeld in § 1, achtste lid, bestemd voor de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.» ; 3° in § 3, 2°, worden de woorden "66 931 duizend EUR voor de jaren 2003 tot 2008 en 69 410 duizend EUR voor het jaar 2009" vervangen door de woorden "66 931 duizend EUR voor het jaar 2003, 36 083 duizend EUR voor het jaar 2004 en 73 596,4 duizend EUR voor de jaren 2005 tot 2009";4° een § 3bis wordt ingevoegd, luidende : « § 3bis .Voor het jaar 2004, wordt het bedrag toegewezen aan de RSZ-globaal beheer, in toepassing van de §§ 1 en 2 uitzonderlijk verhoogd met 1 510 985 duizend EUR. » ; 5° in § 4 worden de woorden "overeenkomstig § 3," vervangen door de woorden "overeenkomstig de §§ 3 en 3bis,". HOOFDSTUK 1 3. - Alternatieve financiering van de geneeskundige verzorging

Art. 258.In Titel X van dezelfde wet, wordt een Hoofdstuk VIIbis ingevoegd, luidende : « Hoofdstuk VIIbis - Alternatieve financiering van de geneeskundige verzorging.

Art. 67bis . Vanaf 1 januari 2004 wordt een bedrag van 1 293 107 duizend EUR voorafgenomen van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde en toegewezen aan het RIZIV ten voordele van de begroting van de administratiekosten. Dit bedrag wordt aangewend voor de betaling van de schadeloosstelling bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, evenals voor de betaling van het gedeelte van de begroting voor de financiële middelen van de ziekenhuizen dat ten laste genomen wordt door de Staat, bedoeld door artikelen 100 en 102 van dezelfde wet.

Vanaf 1 januari 2005 kan de Koning middels een in Ministerraad overlegd besluit het bedrag van de toewijzing bedoeld in de vorige lid wijzigen.

Dit bedrag wordt gestort in gelijke maandelijkse schijven.

Art. 67ter . Vanaf 1 januari 2004 wordt een bedrag van 144 800 duizend EUR voorafgenomen op de opbrengst van de accijnzen en toegewezen aan het RIZIV ten voordele van de verzekering voor geneeskundige verzorging.

Vanaf 1 januari 2005 kan de Koning middels een in Ministerraad overlegd besluit het bedrag van de toewijzing bedoeld in de vorige lid wijzigen.

Dit bedrag wordt gestort in gelijke maandelijkse schijven.

Art. 67quater . Voor het jaar 2004 wordt een bedrag van 500 duizend EUR voorafgenomen van de opbrengst van de belasting op de toegevoegde waarde en toegekend aan de begroting van de administratiekosten van het RIZIV. Het bedrag bedoeld in het eerste lid is bestemd voor een Fonds tot bestrijding van het tabaksgebruik. » .

Art. 259.Artikel 257 van het vorige hoofdstuk en artikel 258 van dit hoofdstuk treden in werking op 1 januari 2004, met uitzondering van artikel 257, 1° en 2°, dat uitwerking heeft op 1 juli 2003. HOOFDSTUK 1 4. - Geneesmiddelen

Art. 260.Artikel 6, § 2, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 en gewijzigd bij de wetten van 12 augustus 2000 en 30 december 2001, wordt aangevuld als volgt : « De ziekenhuisapotheker mag eveneens op doktersvoorschrift, tegelijk met andere officina-apothekers, geneesmiddelen afleveren ten behoeve van personen, behandeld in instellingen die door de Koning zijn aangeduid, en onder de omstandigheden en voorwaarden die door Hem zijn bepaald. » .

Art. 261.Artikel 14 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 20 oktober 1998 en 12 augustus 2000, bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001 en bij de wet van 30 december 2001, wordt vervangen als volgt : «

Art. 14.§ 1. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, oefenen de daartoe door de Koning aangewezen statutaire, of bij gebreke daarvan, contractuele personeelsleden aangeworven door middel van een contract van onbeperkte duur van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu het toezicht uit op de toepassing van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten.

De contractuele personeelsleden bedoeld in het eerste lid, leggen, voorafgaand aan de uitoefening van hun functie, de eed af in handen van de minister of zijn afgevaardigd.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, statutaire of contractuele personeelsleden van andere Federale Overheidsdiensten aanwijzen voor het toezicht op de voorwerpen, apparaten, enkelvoudige of samengestelde substanties bedoeld in artikel 1bis van deze wet. § 2. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie mogen de statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in § 1, voorzien van behoorlijke legitimatiebewijzen, bij de uitoefening van hun opdracht : 1° tussen 5 uur 's ochtends en 9 uur 's avonds, zonder voorafgaande verwittiging, alle plaatsen betreden en doorzoeken waar geneesmiddelen, enkelvoudige of samengestelde substanties, voorwerpen of apparaten bedoeld in de artikelen 1 en 1bis van deze wet worden verkocht, afgeleverd, afgestaan onder bezwarende titel of om niet, vervaardigd, bereid, bewaard of opgeslagen, of andere plaatsen die aan hun toezicht onderworpen zijn, zelfs indien deze voor het publiek niet toegankelijk zijn en meer in het algemeen alle plaatsen waar zij redelijkerwijze vermoeden dat er inbreuken gepleegd worden op de bepalingen van de wetgevingen waarop zij toezicht uitoefenen. Evenwel mogen zij de in het eerste lid bedoelde plaatsen buiten deze uren betreden, mits zij over een voorafgaande toelating van de politierechtbank beschikken.

Tot de bewoonde lokalen hebben zij enkel toegang wanneer de politierechtbank daartoe vooraf toelating heeft verleend. 2° overgaan tot elk onderzoek, elke controle, en elk verhoor, alsook alle inlichtingen inwinnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de bepalingen van de wetgeving waarop zij toezicht uitoefenen, werkelijk worden nageleefd, en inzonderheid : a) gelijk welke persoon wiens verhoor zij nodig achten, ondervragen over alle feiten die dienstig kunnen zijn voor de uitoefening van het toezicht;b) de identiteit opnemen van gelijk welke persoon, wiens verklaring zij nodig achten voor de uitoefening van het toezicht;daartoe kunnen zij van deze personen de overlegging vorderen van officiële identiteitsdocumenten, of deze identiteit trachten te achterhalen met andere middelen, met inbegrip van het maken van foto's, film- en video-opnamen; c) zich, zonder verplaatsing, alle boeken, registers, documenten, schijven, banden of gelijk welke andere informatiedragers, die ingevolge de wetgeving waar zij toezicht op uitoefenen, dienen te worden opgemaakt, bijgehouden of bewaard, alsmede alle andere boeken, registers, documenten, schijven, banden of gelijk welke andere informatiedragers die zij nodig achten voor de uitoefening van het toezicht, ter inzage doen voorleggen, alsook uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopieën of fotokopieën daarvan nemen of zich kosteloos laten verstrekken of zelfs gelijk welke van de in dit littera bedoelde informatiedragers tegen ontvangstbewijs in beslag nemen;d) zich, zonder verplaatsing, alle andere boeken, registers, documenten, schijven, banden of gelijk welke andere informatiedragers ter inzage doen voorleggen die zij nodig achten voor het volbrengen van hun opdracht en uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopieën of fotokopieën ervan nemen of zich kosteloos laten verstrekken of zelfs gelijk welke van de in dit littera bedoelde informatiedragers tegen ontvangstbewijs in beslag nemen;e) onverminderd hun bevoegdheden krachtens artikel 15 van deze wet, andere roerende goederen dan deze bedoeld in literas c en d, met inbegrip van roerende goederen die onroerend zijn geworden door incorporatie of door bestemming, ongeacht of de overtreder al dan niet de eigenaar is van deze goederen, die aan hun toezicht onderworpen zijn of aan de hand waarvan overtredingen van de wetgeving waarop zij toezicht uitoefenen, kunnen worden vastgesteld, tegen ontvangstbewijs in beslag nemen of deze verzegelen wanneer dit nodig is om een inbreuk te bewijzen of om de mededaders of medeplichtigen van de overtreders op te sporen, of wanneer het gevaar bestaat dat met deze goederen de overtredingen worden voortgezet of nieuwe overtredingen zullen worden gepleegd, of nog wanneer het voorwerpen betreft die zaken of vermogensvoordelen bedoeld in artikel 42 van het Strafwetboek schijnen te vormen;f) vaststellingen doen door middel van het maken van foto's, film- en video-opnamen; § 3. De statutaire en contractuele personeelsleden bedoeld in § 1, hebben het recht alle dienstige vaststellingen te doen, waarschuwingen te geven, voor de overtreder een termijn te bepalen om zich in regel te stellen en processen-verbaal op te stellen.

Deze processen-verbaal hebben bewijskracht tot het tegendeel bewezen is. Een afschrift ervan wordt ter kennis gebracht van de overtreder uiterlijk binnen een termijn van twintig dagen, die aanvang neemt de dag na de vaststelling van de overtreding. Wanneer de vervaldag, die in deze termijn is inbegrepen, een zaterdag, een zondag of een feestdag is, dan wordt deze verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.

Voor de toepassing van de termijn bepaald in het vorige lid, vormen het geven aan de overtreder van een waarschuwing of van een termijn om zich in regel te stellen, geen vaststelling van de overtreding.

Bij het opmaken van de processen-verbaal kunnen de door hen verrichte materiële vaststellingen, met bewijskracht, gebruikt worden door statutaire of contractuele personeelsleden van dezelfde dienst, van andere inspectiediensten of door statutaire of contractuele personeelsleden belast met het toezicht op de naleving van andere wetgevingen. § 4. In de uitoefening van hun ambt kunnen de statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in § 1, de bijstand van de openbare macht vorderen. § 5. Dit artikel is niet van toepassing op de controles die worden verricht met toepassing van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. » .

Art. 262.In dezelfde wet wordt een artikel 14bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 14bis . § 1. De statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 14, § 1, moeten de nodige maatregelen nemen om het vertrouwelijk karakter te respecteren van de gegevens van persoonlijke aard waarvan ze kennis hebben gekregen in de uitoefening van hun opdracht en om te verzekeren dat deze gegevens uitsluitend worden aangewend voor de uitoefening van hun toezichtsopdracht. § 2. Wanneer zij zulks nodig achten, delen de statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 14, § 1, de inlichtingen die zij bij hun onderzoek hebben ingewonnen mee, aan alle personeelsleden belast met het toezicht op andere wetgevingen, in zoverre die inlichtingen deze laatsten kunnen aanbelangen bij de uitoefening van het toezicht waarmee ze belast zijn.

Het is verplicht om deze inlichtingen mee te delen wanneer de andere in het vorige lid bedoelde personeelsleden erom verzoeken.

Evenwel mogen inlichtingen die werden ingewonnen tijdens de uitoefening van plichten voorgeschreven door de rechterlijke overheid slechts worden meegedeeld mits toestemming van deze laatste.

Inlichtingen betreffende medische gegevens van persoonlijke aard mogen slechts worden meegedeeld of gebruikt met inachtneming van het medisch beroepsgeheim. § 3. Alle diensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies der hoven en van alle rechtscolleges, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten, de verenigingen waartoe ze behoren, en van de openbare instellingen die ervan afhangen, zijn gehouden aan de statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 14, § 1, op hun verzoek, alle in hun bezit zijnde inlichtingen te verstrekken, hen inzage te verlenen van alle akten, stukken, boeken, registers, documenten, schijven, banden of van gelijk welke andere informatiedragers en hen alle uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopies of fotokopies te laten nemen die zij nuttig achten voor het toezicht op de naleving van de wetgevingen waarmee zij belast zijn.

Alle voornoemde diensten, met uitzondering van de diensten van de gemeenschappen en gewesten, zijn gehouden die inlichtingen, uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopies of fotokopies kosteloos te verstrekken.

Evenwel mogen de akten, stukken, registers, documenten of inlichtingen betreffende gerechtelijke procedures enkel worden meegedeeld met de uitdrukkelijke toelating van de procureur-generaal of de auditeur-generaal. § 4. De statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 14, § 1, mogen geen enkel rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben in de ondernemingen of instellingen waarop zij toezicht dienen uit te oefenen. » .

Art. 263.In artikel 15 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden "de in artikel 14 bedoelde ambtenaren of beambten" vervangen door de woorden "de statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 14";2° in § 3 worden de woorden "de bovengenoemde ambtenaren of beambten" vervangen door de woorden "de statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 14".

Art. 264.In artikel 16 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 21 juni 1983 en gewijzigd bij de wetten van 29 december 1990, 10 juli 1997, 20 oktober 1998 en 2 augustus 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin van § 1 wordt het woord "zesentwintig" vervangen door het woord "vijftig";2° in § 1, 1°, vervallen de woorden "en vierde";3° in § 2 worden de woorden "6, derde lid," vervangen door de woorden "6, § 1, derde lid,";4° in de inleidende zin van § 3 wordt het woord "vijfhonderd" vervangen door het woord "tweehonderd";5° in § 3, 1°, worden de woorden "van artikel 16" ingevoegd tussen de woorden "met uitzondering van die van §§ 1 en 2" en de woorden ", van de artikelen 9 en 10";6° in § 3, 2°, worden de woorden "de ambtenaren of beambten" vervangen door de woorden "de statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 14";7° § 6 wordt opgeheven.

Art. 265.In artikel 17 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 20 oktober 1998 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid de woorden "noch hoger dan het vijfvoudige van dit minimum" vervangen door de woorden "noch hoger dan het bepaalde maximum";2° tussen het vierde en het vijfde lid wordt volgend lid ingevoegd : « Bij herhaling binnen een termijn van drie jaren na de betaling van de som die de strafvordering doet vervallen, vastgesteld wegens overtreding van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, kan de som worden verdubbeld.» .

Art. 266.In artikel 19 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 21 juni 1983, vervallen de woorden "artikel 42 en".

Art. 267.In artikel 19bis, § 2, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 21 juni 1983, wordt het woord "zesentwintig" vervangen door het woord "vijftig".

Art. 268.In artikel 7 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de §§ 1 tot 3 vervangen als volgt : « § 1. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, oefenen de ambtenaren van de douane en accijnzen en de daartoe door de Koning aangewezen statutaire, of bij gebreke daarvan, contractuele personeelsleden aangeworven door middel van een contract van onbeperkte duur van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu het toezicht uit op de toepassing van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten en van de Verordening (EEG) Nr 3677/90 van de Raad van 13 december 1990 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en van de desbetreffende ter uitvoering ervan genomen Verordeningen.

De contractuele personeelsleden bedoeld in het eerste lid leggen, voorafgaand aan de uitoefening van hun functie, de eed af in handen van de minister of zijn afgevaardigde. § 2. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie mogen de statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in § 1, voorzien van behoorlijke legitimatiebewijzen, bij de uitoefening van hun opdracht : 1° Tussen 5 uur 's ochtends en 9 uur 's avonds, zonder voorafgaande verwittiging, alle plaatsen betreden en doorzoeken waar de in deze wet genoemde stoffen worden verkocht, afgeleverd, afgestaan onder bezwarende titel of om niet, vervaardigd, bereid, bewaard of opgeslagen, of andere plaatsen die aan hun toezicht onderworpen zijn, zelfs indien deze voor het publiek niet toegankelijk zijn en meer in het algemeen alle plaatsen waar zij redelijkerwijze vermoeden dat er inbreuken gepleegd worden op de bepalingen van de wetgevingen waarop zij toezicht uitoefenen. Evenwel mogen zij de in het eerste lid bedoelde plaatsen buiten deze uren betreden, mits zij over een voorafgaande toelating van de politierechtbank beschikken.

Hetzelfde geldt voor de plaatsen waarin de in artikel 2bis, § 1, bedoelde stoffen in aanwezigheid van minderjarigen worden gebruikt.

Tot de bewoonde lokalen hebben zij enkel toegang wanneer de rechter in de politierechtbank daartoe vooraf toelating heeft verleend. 2° Overgaan tot elk onderzoek, elke controle, en elk verhoor, alsook alle inlichtingen inwinnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de bepalingen van de wetgeving waarop zij toezicht uitoefenen, werkelijk worden nageleefd, en inzonderheid : a) gelijk welke persoon wiens verhoor zij nodig achten, ondervragen over alle feiten die dienstig kunnen zijn voor de uitoefening van het toezicht;b) de identiteit opnemen van gelijk welke persoon, wiens verklaring zij nodig achten voor de uitoefening van het toezicht;daartoe kunnen zij van deze personen de overlegging vorderen van officiële identiteitsdocumenten, of deze identiteit trachten te achterhalen met andere middelen, met inbegrip van het maken van foto's, film- en video-opnamen; c) zich, zonder verplaatsing, alle boeken, registers, documenten, schijven, banden of gelijk welke andere informatiedragers, die ingevolge de wetgeving waar zij toezicht op uitoefenen, dienen te worden opgemaakt, bijgehouden of bewaard, alsmede alle andere boeken, registers, documenten, schijven, banden of gelijk welke andere informatiedragers die zij nodig achten voor de uitoefening van het toezicht, ter inzage doen voorleggen, alsook uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopieën of fotokopieën daarvan nemen, en zelfs gelijk welke van de in dit littera bedoelde informatiedragers tegen ontvangstbewijs in beslag nemen;d) zich, zonder verplaatsing, alle andere boeken, registers, documenten, schijven, banden of gelijk welke andere informatiedragers ter inzage doen voorleggen die zij nodig achten voor het volbrengen van hun opdracht en uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopieën of fotokopieën ervan nemen of zich kosteloos laten verstrekken of zelfs gelijk welke van de in dit littera bedoelde informatiedragers tegen ontvangstbewijs in beslag nemen;e) alle andere roerende goederen dan deze bedoeld in littera c en d, met inbegrip van roerende goederen die onroerend zijn geworden door incorporatie of door bestemming, ongeacht of de overtreder al dan niet de eigenaar is van deze goederen, die aan hun toezicht onderworpen zijn of aan de hand waarvan overtredingen van de wetgeving waarop zij toezicht uitoefenen, kunnen worden vastgesteld, tegen ontvangstbewijs in beslag nemen of deze verzegelen wanneer dit nodig is om een inbreuk te bewijzen of om de mededaders of medeplichtigen van de overtreders op te sporen, of wanneer het gevaar bestaat dat met deze goederen de overtredingen worden voortgezet of nieuwe overtredingen zullen worden gepleegd, of nog wanneer het voorwerpen betreft die zaken of vermogensvoordelen bedoeld in artikel 42 van het Strafwetboek schijnen te vormen;f) vaststellingen doen door middel van het maken van foto's, film- en video-opnamen; § 3. De statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in § 1, hebben het recht alle dienstige vaststellingen te doen, waarschuwingen te geven, voor de overtreder een termijn te bepalen om zich in regel te stellen en processen-verbaal op te stellen.

Deze processen-verbaal hebben bewijskracht tot het tegendeel bewezen is. Een afschrift ervan wordt ter kennis gebracht van de overtreder uiterlijk binnen een termijn van twintig dagen, die een aanvang neemt de dag na de vaststelling van de overtreding. Wanneer de vervaldag, die in deze termijn is inbegrepen, een zaterdag, een zondag of een feestdag is, dan wordt deze verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.

Voor de toepassing van de termijn bepaald in het vorige lid, vormen het geven aan de overtreder van een waarschuwing of van een termijn om zich in regel te stellen, geen vaststelling van de overtreding.

Bij het opmaken van de processen-verbaal kunnen de door hen verrichte materiële vaststellingen, met bewijskracht, gebruikt worden door statutaire of contractuele personeelsleden van dezelfde dienst, van andere inspectiediensten of door statutaire of contractuele personeelsleden belast met het toezicht op de naleving van andere wetgevingen.

In de uitoefening van hun ambt kunnen de statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in § 1, de bijstand van de openbare macht vorderen. » .

Art. 269.In dezelfde wet wordt een artikel 7bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 7bis . § 1. De statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 7, § 1, moeten de nodige maatregelen nemen om het vertrouwelijk karakter te respecteren van de gegevens van persoonlijke aard waarvan ze kennis hebben gekregen in de uitoefening van hun opdracht en om te verzekeren dat deze gegevens uitsluitend worden aangewend voor de uitoefening van hun toezichtsopdracht. § 2. Wanneer zij zulks nodig achten, delen de statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 7, § 1, de inlichtingen die zij bij hun onderzoek hebben ingewonnen mee, aan alle ambtenaren belast met het toezicht op andere wetgevingen, in zoverre die inlichtingen deze laatsten kunnen aanbelangen bij de uitoefening van het toezicht waarmee ze belast zijn.

Het is verplicht om deze inlichtingen mee te delen wanneer de andere met toezicht belaste de in het vorige lid bedoelde personeelsleden erom verzoeken.

Evenwel mogen inlichtingen die werden ingewonnen tijdens de uitoefening van plichten voorgeschreven door de rechterlijke overheid slechts worden meegedeeld mits toestemming van deze laatste.

Inlichtingen betreffende medische gegevens van persoonlijke aard mogen slechts worden meegedeeld of gebruikt met inachtneming van het medisch beroepsgeheim. § 3. Alle diensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies der hoven en van alle rechtscolleges, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten, de verenigingen waartoe ze behoren, en van de openbare instellingen die ervan afhangen, zijn gehouden aan de statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 7, § 1, op hun verzoek, alle in hun bezit zijnde inlichtingen te verstrekken, hen inzage te verlenen van alle akten, stukken, boeken, registers, documenten, schijven, banden of van gelijk welke andere informatiedragers en hen alle uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopies of fotokopies te laten nemen die zij nuttig achten voor het toezicht op de naleving van de wetgevingen waarmee zij belast zijn.

Alle voornoemde diensten, met uitzondering van de diensten van de gemeenschappen en gewesten, zijn gehouden die inlichtingen, uittreksels, afschriften, afdrukken, uitdraaien, kopies of fotokopies kosteloos te verstrekken.

Evenwel mogen de akten, stukken, registers, documenten of inlichtingen betreffende gerechtelijke procedures enkel worden meegedeeld met de uitdrukkelijke toelating van de procureur-generaal of de auditeur-generaal. § 4. De statutaire of contractuele personeelsleden bedoeld in artikel 7, § 1, mogen geen enkel rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben in de ondernemingen of instellingen waarop zij toezicht dienen uit te oefenen. » .

Art. 270.In artikel 8 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 9 juli 1975 en 3 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden "of beambten" vervangen door de woorden "of statutaire of contractuele personeelsleden";2° in § 2 worden na de woorden "diezelfde ambtenaren" de woorden "en statutaire of contractuele personeelsleden" toegevoegd.

Art. 271.In dezelfde wet wordt een artikel 12 wordt ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 12.§ 1. In geval van inbreuken op de bepalingen van deze wet of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten kan de daartoe door de Koning aangewezen ambtenaar - jurist binnen de Federale Overheidsdienst, Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu een som vaststellen, waarvan de vrijwillige betaling door de dader van de inbreuk een einde maakt aan de openbare vordering. In geval van niet - betaling alsook in het geval de ambtenaar-jurist geen voorstel tot betaling doet, zal het dossier aan de Procureur des Konings worden overgemaakt.

Een jaarlijks verslag dat de resultaten van de activiteiten vermeld in het vorige lid uiteenzet, zal worden vermeld.

Het bedrag waarvan de betaling de strafvordering doet vervallen, mag niet lager zijn dan het minimum van de geldboete bepaald voor de overtreding van de betrokken wetsbepaling, noch hoger dan het bepaalde maximum.

Bij samenloop van verschillende overtredingen, worden de bedragen waarvan de betaling de strafvordering doet vervallen samengevoegd, zonder dat ze evenwel hoger mogen zijn dan het dubbel van het maximumbedrag als bedoeld in voorgaand lid.

Bij herhaling binnen een termijn van drie jaren na de betaling van de som die de strafvordering doet vervallen, vastgesteld wegens overtreding van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten, kan de som worden verdubbeld.

Het bedrag van de sommen wordt vermeerderd met de opdeciemen die van toepassing zijn op de boetes voorzien in het Strafwetboek en, eventueel verhoogd met de kosten van de expertise.

De modaliteiten van betaling worden bepaald door de Koning.

De som wordt gestort op de bijzondere rekening van het budget van de Federale Overheidsdienst, Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Deze rekening strekt ertoe de kosten van de werking van de Algemene Directe Bescherming van de Gezondheid te dekken overeenkomstig de regels nader te bepalen door de Koning.

Zolang die regels niet bepaald zijn, zijn de bepalingen betreffende de Rijkscomptabiliteit van toepassing. § 2. Dit artikel is niet van toepassing op de inbreuken die zijn vastgesteld ter uitvoering van het Koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen. » . HOOFDSTUK 1 5. - Personen met een handicap

Art. 272.In artikel 2, § 1, eerste lid, en § 2, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, worden de woorden "die op het ogenblik van het indienen van de aanvraag ten minste 21 jaar en minder dan 65 jaar is" vervangen door de woorden "die ten minste 21 jaar is en op het ogenblik van het indienen van de aanvraag minder dan 65 jaar is".

Art. 273.Artikel 6, § 4, eerste lid, van dezelfde wet, wordt vervangen door volgende bepaling : « § 4. Voor de integratietegemoetkoming worden de categorieën en de bedragen als volgt bepaald : 1° tot de categorie 1 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 7 of 8 punten wordt vastgesteld.Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 870,60 EUR; 2° tot de categorie 2 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 9 tot 11 punten wordt vastgesteld.Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 2 966,67 EUR; 3° tot de categorie 3 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 12 tot 14 punten wordt vastgesteld.Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 4 740,37 EUR; 4° tot de categorie 4 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op 15 of 16 punten wordt vastgesteld.Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 6 906,12 EUR; 5° tot de categorie 5 behoort de persoon met een handicap wiens graad van zelfredzaamheid op ten minste 17 punten wordt vastgesteld.Hij ontvangt een integratietegemoetkoming gelijk aan 7 834,56 EUR. » .

Art. 274.In artikel 7, § 3, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden na de woorden "met alle mogelijke middelen worden geleverd" de woorden "door de persoon met een handicap of door de bestuursdirectie van de uitkeringen aan personen met een handicap" toegevoegd;2° de paragraaf wordt aangevuld met een derde lid, luidend als volgt : « Onverminderd hetgeen bepaald is in het tweede lid, maakt de persoon met een handicap die is opgesloten in een gevangenis of die is opgenomen in een instelling van sociaal verweer of die sedert ten minste drie maanden dag en nacht verblijft in een verzorgingsinstelling, geen deel meer uit van het huishouden waarvan hij voorheen deel uitmaakte.» .

Art. 275.Artikel 134, eerste lid, van de programmawet (I) van 24 december 2002 wordt vervangen door de volgende bepaling : « De artikelen 115, 118, 122, 123, 125, 126, 127, 130, 131, 132 en 133 treden in werking op 1 juli 2003.

Het artikel 128 treedt in werking op 1 januari 2003.

De artikelen 116, 117, 119, 120, 121, 124 en 129 treden in werking op 1 juli 2004. » .

Art. 276.Het beroep tegen de medische onderzoeken uitgevoerd met het oog op de toekenning van sociale en fiscale voordelen, die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn afgeleid van een sociaal recht of van de sociale bijstand, bedoeld in artikel 582, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, dient te gebeuren binnen de 3 maanden na de kennisgeving van de beslissing.

Art. 277.In de geschillen betreffende de in artikel 276 bedoelde medische onderzoeken waarin een medisch expert wordt aangewezen, worden de voorschotten, de erelonen en de kosten van deze expert, die vervat zijn in de nota die wordt opgesteld overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, aangeduid met toepassing van het door de Koning vastgesteld tarief.

Art. 278.De artikelen 272 en 274 treden in werking op 1 juli 2004.

De artikelen 275 tot 277 treden in werking op 10 januari 2003.

Artikel 273 treedt in werking op 1 juli 2003 en houdt op werking te hebben op 30 juni 2004. » . HOOFDSTUK 1 6. - Wijziging van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, wat betreft de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van de vennootschappen bestemd voor het sociaal statuut der zelfstandigen

Art. 279.Artikel 91 van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, vervangen bij koninklijk besluit van 18 november 1996 en gewijzigd bij koninklijk besluit van 20 juli 2000, wordt vervangen als volgt : «

Art. 91.De vennootschappen zijn een jaarlijkse forfaitaire bijdrage verschuldigd.

De Koning stelt, opdat het van toepassing zal zijn vanaf 2004, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de door vennootschappen verschuldigde bijdragen vast, maar zonder dat deze de 868 EUR kunnen overschrijden. Hierbij kan Hij een onderscheid maken op basis van criteria die rekening houden met inzonderheid de omvang van de vennootschap. » .

Art. 280.Artikel 279 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2004.

TITEL V. - Financiën HOOFDSTUK I. - Inkomstenbelastingen Afdeling 1 . - Vrijstelling van de PWA-vergoeding

Art. 281.In artikel 38, § 1, eerste lid, 13°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 7 april 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, worden de woorden "3,72 EUR" vervangen door de woorden "4,10 EUR".

Art. 282.Artikel 281 is van toepassing op de vanaf 1 maart 2003 verkregen vergoedingen. Afdeling 2 . - Giften

Art. 283.In artikel 104, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Franse tekst van littera h, worden de woorden "ateliers protégés" vervangen door de woorden "entreprises de travail adapté";2° de tweede littera j, ingevoegd bij de wet van 21 april 1999, wordt littera k.

Art. 284.In artikel 110 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 februari 1995 en gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1997 en van 22 december 1998, wordt tussen de letter "j," en het cijfer "4°", de letter "k," ingevoegd.

Art. 285.In artikel 181, 7°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 22 december 1998, wordt tussen de letter "j," en het cijfer "4°", de letter "k," ingevoegd.

Art. 286.In artikel 241, 2°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1994, 14 juli 1997 en 22 december 1998, wordt de letter "j," vervangen door de letter "k,".

Art. 287.De artikelen 283 tot 286 treden in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt. Afdeling 3. - Belastingsvermindering voor uitgaven gedaan voor

prestaties betaald met dienstencheques

Art. 288.In artikel 14521 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 30 maart 1994, vervangen bij de wet van 21 december 1994 en gewijzigd bij de wet van 7 april 1999, bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 13 juli 2001 en bij de wet van 20 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "Binnen de perken en onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 1452 en 14522," vervangen door de woorden "Onder de voorwaarden bepaald in artikel 14522"; 2° in hetzelfde lid worden de woorden "of op de uitgaven die tijdens het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald voor prestaties betaald met dienstencheques." vervangen door de woorden "of voor prestaties betaald met dienstencheques."; 3° tussen het eerste en het tweede lid worden de volgende leden ingevoegd : « De belastingvermindering voor uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen wordt verleend binnen de perken bepaald in artikel 1452. De belastingvermindering voor uitgaven gedaan voor prestaties betaald met dienstencheques is gelijk aan 30 pct. » .

Art. 289.Artikel 288, 2°, is van toepassing vanaf aanslagjaar 2004.

Artikel 288, 1° en 3°, is van toepassing vanaf aanslagjaar 2005. Afdeling 4. - Belastingvermindering voor de verwerving van obligaties

uitgegeven door het Startersfonds

Art. 290.In artikel 14527 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet van 8 april 2003,worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden "van zestig maanden" vervangen door de woorden "van minstens 60 maanden";2° in § 1, tweede lid, 1°, worden de woorden "gedurende de volledige periode" vervangen door de woorden "gedurende ten minste 60 maanden ononderbroken" 3° in § 1, tweede lid, 2°, worden de woorden "binnen de periode van 60 maanden" weggelaten;4° in § 3, vierde streepje, worden de woorden "wanneer deze gebeurt in de loop van een jaar dat het verstrijken van de termijn van 60 maanden voorafgaat" ingelast tussen de woorden "voor het jaar van vervreemding :" en "het aantal nog niet verlopen maanden". Afdeling 5. - Wijziging van de artikelen 194ter en 416 van het Wetboek

van de inkomstenbelastingen 1992, tot instelling van een fiscaal stelsel ter bevordering van de investering in de productie van audiovisuele werken

Art. 291.Artikel 194ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002, wordt vervangen als volgt : « Art. 194ter . § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder : 1° binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken : - de vennootschap die als voornaamste doel de ontwikkeling en de productie van audiovisuele werken heeft; - niet zijnde een televisieomroep of een onderneming die verbonden is met Belgische of buitenlandse televisieomroepen; 2° raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk : de basisovereenkomst gesloten, naargelang het geval, tussen een binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken, enerzijds, en één of meerdere binnenlandse vennootschappen en/of één of meerdere belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, anderzijds, voor de financiering van de productie van een erkend Belgisch audiovisueel werk met vrijstelling van de belastbare winst;3° erkend Belgisch audiovisueel werk : - een langspeelfilm, een documentaire of een animatiefilm bestemd om in de bioscoop te worden vertoond, een animatieserie of een documentaire voor televisie en die door de bevoegde diensten van de betrokken gemeenschap zijn erkend als Europees werk zoals bedoeld in de richtlijn "Televisie zonder grenzen" van 3 oktober 1989 (89/552/EEG), gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van 30 juni 1997 en bekrachtigd door de Franse Gemeenschap op 4 januari 1999, door de Vlaamse Gemeenschap op 25 januari 1995 en door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 30 maart 1995; - waarvoor de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan binnen een periode van ten hoogste 18 maanden vanaf de datum van afsluiting van de raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk, ten minste 150 pct. belopen van de totale sommen, die, anders dan in de vorm van leningen, in beginsel zijn aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig § 2; 4° de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan : de exploitatiekosten en de financiële kosten waaruit beroepsinkomsten voortvloeien welke, ten name van de begunstigde, belastbaar zijn in de personenbelasting, in de vennootschapsbelasting of in de belasting van niet-inwoners, met uitzondering van de kosten vermeld in artikel 57 die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave, van de kosten vermeld in artikel 53, 9° en 10°, alsmede alle andere kosten die niet werden gedaan voor de productie of de exploitatie van het erkend werk. In afwijking van het vorige lid, worden, wanneer de kosten, voor de begunstigde, de vergoeding van dienstverrichtingen vertegenwoordigen en wanneer de begunstigde een beroep doet op één of meerdere onderaannemers voor de verwezenlijking van deze dienstverrichtingen, deze kosten slechts als in België gedane kosten aangemerkt indien de vergoeding van de dienstverrichtingen van de onderaannemer of onderaannemers 10 pct. van de kosten niet overschrijdt. Deze voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld wanneer de begunstigde zich hiertoe schriftelijk heeft verbonden, zowel ten aanzien van de vennootschap voor de productie als ten aanzien van de federale overheid.

Voor de berekening van het percentage bepaald in het vorige lid, wordt er geen rekening gehouden met de vergoedingen van de onderaannemers welke hadden kunnen worden beschouwd als in België gedane kosten indien deze onderaannemers rechtstreeks een contract zouden hebben aangegaan met de vennootschap voor de productie. § 2. Ten name van de vennootschap, niet zijnde een binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken, die in België een raamovereenkomst afsluit voor de productie van een erkend Belgisch audiovisueel werk, wordt de belastbare winst binnen de grenzen en onder de hierna gestelde voorwaarden vrijgesteld ten belope van 150 pct. van de door die vennootschap effectief betaalde sommen in uitvoering van de raamovereenkomst.

De in het eerste lid bedoelde sommen kunnen worden aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst, hetzij door de toekenning van leningen, voor zover de vennootschap geen kredietinstelling is, hetzij door het verwerven van rechten verbonden aan de productie en de exploitatie van het audiovisueel werk. § 3. Per belastbaar tijdperk wordt de vrijstelling als bedoeld in § 2 verleend ten belope van een bedrag beperkt tot 50 pct., met een maximum van 750 000 EUR, van de belastbare gereserveerde winst van het belastbaar tijdperk vastgesteld vóór de samenstelling van de vrijgestelde reserve bedoeld in § 4.

Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst oplevert om de sommen ter uitvoering van de raamovereenkomst te kunnen aanwenden, wordt de voor dat belastbaar tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winst van de volgende belastbare tijdperken, waarbij de vrijstelling per belastbaar tijdperk nooit hoger mag zijn dan de in het vorige lid gestelde grenzen. § 4. De vrijstelling wordt slechts verleend en behouden wanneer : 1° de vrijgestelde winst op een afzonderlijke rekening van het passief van de balans geboekt is en blijft;2° de vrijgestelde winst niet tot grondslag dient voor de berekening van enige beloning of toekenning;3° de schuldvorderingen en de eigendomsrechten die werden verkregen bij het afsluiten of de uitvoering van de raamovereenkomst blijven behouden, zonder terugbetaling of retrocessie, in volle eigendom door de oorspronkelijke houder van deze rechten tot de verwezenlijking van het gereed product welke het afgewerkte audiovisueel werk is;de maximale duur van de onoverdraagbaarheid van de rechten welke voortvloeit uit hetgeen voorafgaat is evenwel beperkt tot een periode van 18 maanden vanaf de datum van het afsluiten van de raamovereenkomst bestemd voor de productie van een audiovisueel werk; 4° het totaal van de door het geheel van de binnenlandse vennootschappen of de Belgische inrichtingen van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de overeenkomst hebben afgesloten daadwerkelijk gestorte sommen in uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig § 2, niet meer bedraagt dan 50 pct.van het totale budget van de kosten voor het erkend Belgisch audiovisueel werk en het daadwerkelijk voor de uitvoering van dat budget werd aangewend; 5° het totaal van de sommen die ter uitvoering van de raamovereenkomst, in de vorm van leningen, zijn aangewend door het geheel van de binnenlandse vennootschappen of Belgische inrichtingen van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de overeenkomst hebben gesloten, niet meer bedraagt dan 40 pct.van de sommen die ter uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig § 2 zijn aangewend; 6° de vennootschap die de vrijstelling verzoekt een afschrift van de raamovereenkomst overlegt binnen de termijn bepaald voor het indienen van de aangifte in de inkomstenbelasting voor het belastbaar tijdperk, en het bij de aangifte voegt;7° de vennootschap die aanspraak maakt op het behoud van de vrijstelling uiterlijk binnen twee jaar na de afsluiting van de raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk een document overlegt waarin de controle waarvan de binnenlandse vennootschap voor de productie van een erkend Belgisch audiovisueel werk afhangt, verklaart dat de voorwaarden inzake de kosten in België overeenkomstig § 1, 3° en 4°, voor de doeleinden voorzien in voornoemde raamovereenkomst, alsmede de voorwaarden en grenzen bepaald in 4° en 5° van deze paragraaf zijn nageleefd;8° de binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken geen achterstallen heeft bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid op het moment van het afsluiten van de raamovereenkomst;9° de in 1° tot 5° van deze paragraaf bedoelde voorwaarden op een ononderbroken wijze worden nageleefd. Ingeval één of andere van deze voorwaarden gedurende enig belastbaar tijdperk niet langer wordt nageleefd of ontbreekt, wordt de voorheen, vrijgestelde winst als winst van dat belastbaar tijdperk aangemerkt. § 5. De raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk bevat de volgende verplichte vermeldingen : 1° de benaming en het maatschappelijk doel van de binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken;2° de benaming en het maatschappelijk doel van de binnenlandse vennootschappen of de Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de raamovereenkomst hebben gesloten met de in 1° bedoelde vennootschap;3° het totaal van de met toepassing van § 2 aangewende sommen evenals de juridische vorm, met een gedetailleerde opgave per bedrag, van die aangewende sommen ten name van elke deelnemende vennootschap vermeld onder 2°;4° de identificatie en de beschrijving van het erkend audiovisueel werk dat het voorwerp uitmaakt van de raamovereenkomst;5° het budget van de uitgaven die nodig zijn voor het audiovisueel werk in kwestie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen het gedeelte dat ten laste wordt genomen door de binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken en het gedeelte dat gefinancierd wordt door elke binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van een belastingplichtige bedoeld in artikel 227, 2°, die aanspraak maakt op de vrijstelling bedoeld in § 2;6° de overeengekomen wijze waarop de bedragen worden vergoed die, naar gelang van hun aard, worden aangewend bij de uitvoering van de raamovereenkomst;7° de waarborg dat elke binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van een belastingplichtige bedoeld in artikel 227, 2°, geïdentificeerd overeenkomstig 2° geen Belgische of buitenlandse televisieomroep is en niet verbonden is met een dergelijke onderneming evenals dat de geldschieters geen kredietinstellingen zijn;8° de verbintenis van de binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken : - overeenkomstig § 1 in België uitgaven te doen ten belope van 150 pct.van het geïnvesteerde bedrag anders dan in de vorm van leningen; - het definitieve bedrag dat in beginsel wordt aangewend tot uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst te beperken tot ten hoogste 50 pct. van het budget van de totale uitgaven van het erkend Belgisch audiovisueel werk voor alle betrokken binnenlandse vennootschappen en Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, en om alle overeenkomstig § 2 gestorte bedragen daadwerkelijk aan te wenden voor de uitvoering van dit budget; - het totaal van de sommen die in de vorm van leningen zullen worden aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst te beperken tot ten hoogste 40 pct. van de sommen die in beginsel zijn bestemd voor de uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van de winst voor alle betrokken binnenlandse vennootschappen en Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°. § 6. De voorgaande bepalingen laten onverlet het recht van de vennootschap aanspraak te maken op de eventuele aftrek als beroepskosten van andere bedragen dan die vermeld in § 2 die eveneens besteed werden aan de productie van audiovisuele werken en dat binnen de voorwaarden vermeld in de artikelen 49 en volgende.

In afwijking van de artikelen 23, 48, 49 en 61, zijn kosten en verliezen, en ook waardeverminderingen, voorzieningen en afschrijvingen met betrekking tot, naargelang van het geval, de schuldvorderingen en de eigendoms- en exploitatierechten op het audiovisueel werk, die voortvloeien uit leningen of verrichtingen vermeld in § 2, niet aftrekbaar als beroepskosten of -verliezen, noch vrijgesteld. » .

Art. 292.Artikel 416, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002, wordt vervangen als volgt : « In afwijking van artikel 414 en onverminderd de toepassing van de artikelen 444 en 445, is op het gedeelte van de belasting dat proportioneel verband houdt met de gereserveerde sommen welke belastbaar worden overeenkomstig artikel 194ter, § 4, tweede lid, tengevolge van het niet naleven van de voorwaarden als bedoeld in § 4, eerste lid, 3° tot 7°, van hetzelfde artikel, een nalatigheidsinterest verschuldigd, berekend overeenkomstig artikel 414, vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waarvoor de vrijstelling werd toegestaan. » .

Art. 293.De artikelen 291 en 292 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2004. Afdeling 6. - Belasting van niet-inwoners (natuurlijke personen)

Art. 294.In artikel 243, laatste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 6 juli 1994 en gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, worden de woorden "14517 tot 14523" vervangen door de woorden "14517 tot 14527".

Art. 295.Artikel 294 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2004. Afdeling 7 . - Invordering

Art. 296.In artikel 412, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd door de wet van 28 juli 1992, worden de woorden "dat voorschot bedraagt 66 pct. van de bedrijfsvoorheffing die op het tweede trimester van het lopende jaar betrekking heeft." vervangen door de woorden "dat voorschot is gelijk aan de werkelijk verschuldigde bedrijfsvoorheffing voor de maanden oktober en november van het lopende jaar.".

Art. 297.In Titel VII van hetzelfde Wetboek, wordt een Hoofdstuk IXbis ingevoegd, dat de artikelen 443bis en 443ter omvat, luidende : « Hoofdstuk IXbis . Verjaring van de rechten van de schatkist.

Art. 443bis . § 1. Directe belastingen zomede de onroerende voorheffing verjaren door verloop van vijf jaren vanaf de datum waarop ze dienen betaald te zijn krachtens artikel 413.

De roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing verjaren door verloop van vijf jaren vanaf de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier waarin ze zijn opgenomen krachtens artikel 304, § 1, tweede lid. § 2. De termijn bedoeld in § 1 kan worden gestuit op de wijze bepaald in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek of door afstand te doen van de op de verjaring verlopen termijn. In geval van stuiting van de verjaring treedt een nieuwe verjaring in, die op dezelfde wijze kan worden gestuit, door verloop van vijf jaren na de laatste akte of handeling waardoor de vorige verjaring is gestuit, indien geen geding voor het gerecht aanhangig is.

Art. 443ter . § 1. Elk rechtsgeding met betrekking tot de toepassing of de invordering van de belastingen en voorheffingen dat wordt ingesteld door de Belgische Staat, door de schuldenaar van deze belastingen of voorheffingen of door ieder ander persoon die gehouden is tot de betaling van de schuld op grond van dit Wetboek, van de besluiten genomen ter uitvoering ervan of van het gemeen recht, schorst de verjaring.

Het bezwaar en de in artikel 376 bedoelde aanvraag tot ontheffing schorsen eveneens de verjaring. § 2. De schorsing vangt aan met de inleidende vordering en eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

Evenwel in geval van bezwaarschrift of aanvraag tot ambtshalve ontheffing bedoeld in artikel 376, vangt de schorsing aan met het verzoek waarbij het administratief beroep wordt ingeleid. Zij eindigt : - wanneer de belastingplichtige een rechtsvordering heeft ingesteld, op de dag dat de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan; - in de andere gevallen, na verloop van de termijn die voor de belastingplichtige openstaat om een beroep in te stellen tegen de administratieve beslissing. » . Afdeling 8 . - Bekrachtiging van koninklijke besluiten

Art. 298.Worden bekrachtigd op de datum van hun inwerkingtreding : 1° het koninklijk besluit van 27 maart 2003 houdende invoering van een elektronisch systeem;2° het koninklijk besluit van 31 maart 2003 houdende invoering van een elektronisch systeem van notificaties tussen de Federale Overheidsdienst Financiën en sommige ministeriële officieren, openbare ambtenaren en andere personen;3° het koninklijk besluit van 4 april 2003 tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument, van de wet van 28 december 1983 betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht en van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers;4° het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de bedrijfsvoorheffing. Afdeling 9. - Regularisatie van de belastbare bezoldigingen en

vergoedingen van personeelsleden van de lokale politie

Art. 299.In artikel 408 van de programmawet (I) van 24 december 2002 worden de woorden, "uiterlijk op 30 april 2003", vervangen door de woorden "uiterlijk op 31 december 2003".

Art. 300.Artikel 299 heeft uitwerking met ingang van 10 januari 2003. Afdeling 10. - Nacht- of ploegenpremies

Art. 301.§ 1. De ondernemingen waarin ploegenarbeid of nachtarbeid wordt verricht, die een ploegenpremie betalen of toekennen en die krachtens artikel 270, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die premie, worden ervan vrijgesteld een bedrag aan bedrijfsvoorheffing gelijk aan 1 pct. van de belastbare bezoldigingen waarin die ploegenpremies zijn begrepen, in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen en premies wordt ingehouden.

De in het vorige lid bedoelde belastbare bezoldigingen, ploegenpremies inbegrepen, zijn de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers met uitsluiting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen.

Om de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever, ter gelegenheid van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing, het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd ploegenarbeid hebben verricht tijdens de periode waarop die aangifte betrekking heeft. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het leveren van dit bewijs. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt verstaan onder : 1° ondernemingen waar ploegenarbeid wordt verricht : de ondernemingen waar het werk wordt verricht door werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002, in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, die hetzelfde werk doen zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan een vierde van hun dagtaak;2° ondernemingen waar nachtarbeid wordt verricht : de ondernemingen waar werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002, overeenkomstig de in de onderneming toepasselijke arbeidsregeling, prestaties verrichten tussen 20 uur en 6 uur, met uitsluiting van de werknemers die enkel prestaties verrichten tussen 6 uur en 24 uur en de werknemers die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur;3° ploegenpremie, de premie die wordt toegekend naar aanleiding van de in 1° bedoelde ploegenarbeid of van de in 2° bedoelde nachtarbeid.

Art. 302.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad : - de datum van inwerkingtreding van artikel 301; - voor het jaar 2004, in afwijking van artikel 301, § 1, het in dezelfde paragraaf bedoelde percentage zodat dit laatste, gelet op de datum van inwerkingtreding van artikel 301, op jaarbasis overeenstemt met 0,5 pct. HOOFDSTUK 2. - Indirecte belastingen Afdeling 1. - Bekrachtiging van een koninklijk besluit genomen ter

uitvoering van artikel 37, § 1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde

Art. 303.Het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit nr 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, wordt bekrachtigd met ingang van 1 juli 2003. Afdeling 2 . - Beleggingsinstellingen

Art. 304.Artikel 160 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen, opgeheven en opnieuw ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 november 1996, wordt vervangen als volgt : «

Art. 160.Het tarief van de taks wordt vastgesteld op 0,6 pct. » .

Art. 305.De artikelen 20, 21 en 22 van de programmawet van 5 augustus 2003 worden opgeheven.

Art. 306.De artikelen 304 en 305 treden in werking op 1 januari 2004.

Art. 307.Artikel 161 van het Wetboek der successierechten, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993 en vervangen bij het koninklijk besluit van 18 november 1996, wordt vervangen als volgt : «

Art. 161.Onderworpen aan een jaarlijkse taks vanaf de eerste januari volgend op hun inschrijving bij de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen zijn : 1° de beleggingsinstellingen die geregeld zijn bij statuten, bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1° en 2°, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten;2° de beheersvennootschappen die instaan voor het beheer van de beleggingsinstellingen die geregeld zijn bij overeenkomst, bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1° en 2°, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten;3° de beleggingsinstellingen naar buitenlands recht bedoeld in artikel 137 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, met uitzondering van de instellingen voor belegging in schuldvorderingen;4° de kredietinstellingen beheerst door de wet van 22 maart 1993 op het statuut en het toezicht op de kredietinstellingen die inkomsten of dividenden toekennen als bedoeld in artikel 21, 5° en 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;5° de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, die dividenden of inkomsten toekennen als bedoeld in artikel 21, 6° en 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;6° de verzekeringsondernemingen bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, die verzekeringsverrichtingen doen als bedoeld in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit.» .

Art. 308.Artikel 161bis van het Wetboek der successierechten, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993 en vervangen bij het koninklijk besluit van 18 november 1996, wordt vervangen als volgt : « Art. 161bis . § 1. Wat de beleggingsinstellingen bedoeld in artikel 161, 1° en 2°, betreft, is de taks verschuldigd op het totaal van de in België op 31 december van het voorafgaande jaar netto uitstaande bedragen.

Voor de toepassing van het eerste lid : 1° worden de in het buitenland voor rekening van een rijksinwoner verworven rechten van deelneming, geacht uit te staan in België;2° is, indien de beleggingsinstelling verzuimd heeft de elementen die nuttig en noodzakelijk zijn voor de heffing van de taks aan de administratie te verstrekken en onverminderd de toepassing van artikel 162, de taks verschuldigd op de totaalwaarde van het beheerd vermogen op 31 december van het voorafgaande jaar.De Koning kan de voor de heffing van de taks nuttige en noodzakelijke elementen bepalen. § 2. Wat betreft de beleggingsinstellingen, bedoeld in artikel 161, 3°, is de taks verschuldigd op het totaal van de in België netto uitstaande bedragen op 31 december van het voorafgaande jaar, vanaf hun inschrijving bij de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen.

Voor de toepassing van het eerste lid : 1° kunnen de rechten van deelneming die door een financiële tussenpersoon in het buitenland werden geplaatst, niet afgetrokken worden van de in België bruto uitstaande bedragen in geval van de inkoop door de tussenkomst van een financiële tussenpersoon in België;2° is, indien de beleggingsinstelling verzuimd heeft de elementen die nuttig en noodzakelijk zijn voor de heffing van de taks aan de administratie te verstrekken en onverminderd de toepassing van artikel 162, de taks verschuldigd op het totaal van de in België bruto uitstaande bedragen op 31 december van het voorafgaande jaar.De Koning kan de voor de heffing van de taks nuttige en noodzakelijke elementen bepalen. § 3. Voor de toepassing van de §§ 1 en 2 worden voor een beleggingsinstelling die rechten van deelneming heeft in een andere beleggingsinstelling, de bedragen die bij die andere beleggingsinstelling waren opgenomen in de belastbare grondslag, niet meegerekend. § 4. Wat betreft de kredietinstellingen, is de taks verschuldigd op een quotiteit van het totaal bedrag van de in artikel 21, 5°, van het Wetboek der inkomstenbelastingen 1992 bedoelde spaardeposito's op 1 januari van het aanslagjaar, de interesten voor het vorig jaar niet inbegrepen. Die quotiteit is gelijk aan de verhouding van het totaal van de op grond van vermeld artikel 21, 5°, niet-belastbare inkomsten, tot het totaal van de toegekende inkomsten voor het jaar voorafgaand aan het aanslagjaar. § 5. Wat betreft de verzekeringsondernemingen, is de taks verschuldigd op het totaal bedrag op 1 januari van het aanslagjaar van de wiskundige balansprovisies en de technische provisies die betrekking hebben op : - de levensverzekeringscontracten die beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld in artikel 21, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; - de verzekeringsverrichtingen die met een beleggingsfonds verbonden zijn. § 6. In geval een kredietinstelling of een verzekeringsonderneming bedoeld in artikel 161, 4°, 5° of 6°, de vorm heeft aangenomen van een coöperatieve vennootschap erkend door de Nationale Raad van de Coöperatie, is de taks bovendien verschuldigd op een quotiteit van het maatschappelijk kapitaal op 1 januari van het aanslagjaar. Die quotiteit is gelijk aan de verhouding van het totaal van de op grond van artikel 21, 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 niet-belastbare dividenden, tot het totaal van de toegekende dividenden voor het boekjaar dat voorafgaat. » .

Art. 309.Artikel 161ter, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001 en de wet van 5 augustus 2003, wordt vervangen als volgt : « Art. 161ter . Het tarief van de taks wordt vastgesteld : 1° op 0,06 pct.voor de in artikel 161bis, §§ 1 en 2, bedoelde bedragen van de beleggingsinstellingen; 2° op 0,06 pct.voor de in artikel 161bis, § 4, bedoelde quotiteit van de spaardeposito's bij kredietinstellingen; 3° op 0,06 pct.voor het in artikel 161bis, § 5, bedoelde totaal bedrag van de wiskundige balansprovisies en de technische provisies die betrekking hebben op levensverzekeringscontracten en op verzekeringsverrichtingen die verbonden zijn aan beleggingsfondsen; 4° op 0,06 pct.voor de in artikel 161bis, § 6, bedoelde quotiteit van het maatschappelijk kapitaal van de in artikel 161, 4°, 5° of 6°, bedoelde instellingen die de vorm van een coöperatieve vennootschap hebben, erkend door de Nationale Raad van de Coöperatie; 5° op 0,01 pct.voor de in artikel 161bis, § 1, bedoelde bedragen, in de mate dat de financieringsmiddelen van de beleggingsinstelling, één of meerdere van haar compartimenten of klassen van aandelen, uitsluitend worden aangetrokken bij institutionele of professionele beleggers die voor eigen rekening handelen, en waarvan de effecten uitsluitend door deze beleggers kunnen worden verworven. » .

Art. 310.Artikel 162 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : « Wanneer de beleggingsinstellingen bedoeld in artikel 161, 3°, de bepalingen van dit boek overtreden, kan de rechter hen het verbod opleggen nog langer rechten van deelneming in België te plaatsen. Dit verbod wordt betekend aan de beleggingsinstelling, aan de Commissie voor het Bank-, Financie-, en Assurantiewezen en aan de instelling die door de beleggingsinstelling in België werd aangeduid om te zorgen voor de uitkeringen aan de deelnemers, de verkoop of de inkoop van de rechten van deelneming en voor de verplichte informatieverstrekking in ten minste één van de landstalen. » .

Art. 311.In afwijking van artikel 309 wordt het tarief "0,06 pct." vervangen door : - "0,07 pct." op 1 januari 2005; - "0,08 pct." op 1 januari 2007.

Art. 312.De artikelen 307 tot 311 treden in werking op 1 januari 2004. HOOFDSTUK 3. - Participatiefonds

Art. 313.In artikel 74, § 2, van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen, vervallen de woorden "en de jaarrekening". HOOFDSTUK 4. - Accijnsproducten

Art. 314.In de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop, wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidende : « Art. 6bis . § 1. Onverminderd de personen bedoeld in artikel 266 van de algemene wet inzake douane en accijnzen van 18 juli 1977, worden eveneens aangemerkt als schuldenaar van de accijns : 1° voor de toepassing van artikel 6, tweede lid, eerste streepje : - de erkend entrepothouder, bij de uitslag, ook op onregelmatige wijze, van gefabriceerde, verwerkte of voorhanden gehouden accijnsproducten in zijn belastingentrepot; - het geregistreerd bedrijf, bij de ontvangst van accijnsproducten; - de personen bedoeld bij de artikelen 18, § 3, 19 of 25, § 1. 2° voor de toepassing van artikel 6, tweede lid, 2de streepje : - de fabrikant, bij de fabricage, ook op onregelmatige wijze, van accijnsproducten buiten een schorsingsregeling.3° voor de toepassing van artikel 6, tweede lid, derde streepje : - de persoon die op basis van de douanewetgeving de verplichtingen moet naleven die voortvloeien uit de tijdelijke opslag van de accijnsproducten of uit het gebruik van de douaneregeling waaronder de accijnsproducten werden geplaatst of de persoon die de aan de plaatsing van de accijnsproducten onder de douaneregeling verbonden voorwaarden moet naleven. § 2. Indien er meerdere schuldenaars zijn, zijn zij hoofdelijk gehouden tot betaling van de accijns. » .

Art. 315.In artikel 9 van dezelfde wet, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Om vast te stellen of de in artikel 8 bedoelde producten die door particulieren worden binnengebracht voor commerciële doeleinden bestemd zijn, moet onder andere rekening worden gehouden met de volgende elementen : 1° de commerciële status en de beweegredenen van degene die de producten voorhanden heeft;2° de plaats waar deze producten zich bevinden of, in voorkomend geval, de gebruikte wijze van vervoer;3° elk document betreffende deze producten;4° de aard van deze producten;5° de hoeveelheid van deze producten.»; 2° in § 3 vervallen de woorden "waarboven de handeling wordt beschouwd als voor commerciële doeleinden, tenzij de belanghebbende ten genoegen van de ambtenaren van de administratie kan aantonen dat dit niet het geval is".

Art. 316.Artikel 15 van dezelfde wet wordt aangevuld met een § 6, luidende : « § 6. In afwijking van § 1 moet het verkeer onder de schorsingsregeling van accijnsproducten die in het vrije verkeer zijn gebracht in België, geschieden tussen de plaats waar de producten zich bevinden op het ogenblik dat ze in het vrije verkeer worden gebracht en een belastingentrepot gevestigd in België.

In dit geval moet door de persoon die deze producten verzendt, vóór de verzending van de producten, hetzij persoonlijk, hetzij hoofdelijk aansprakelijk met de vervoerder, voldoende zekerheid worden gesteld om, inzake accijns, het risico te dekken dat verbonden is aan het verkeer van de accijnsproducten onder de schorsingsregeling van accijnsproducten.

De minister van Financiën kan, onder de door hem te bepalen voorwaarden, bepalen dat, indien de persoon die deze producten verzendt de hoedanigheid van erkend entrepothouder bezit, de zekerheid gesteld bij toepassing van artikel 13, eerste lid, 2°, eveneens, inzake accijns, het in het eerste lid bedoelde risico dekt dat verbonden is aan het verkeer van de accijnsproducten die onder de schorsingsregeling van accijnsproducten worden verzonden ter bestemming van zijn eigen belastingentrepot, en dit in plaats van de zekerheid vermeld in het tweede lid.

De persoon die deze producten verzendt, heeft, inzake accijnzen, dezelfde rechten, dezelfde verplichtingen en dezelfde aansprakelijkheid als de erkend entrepothouder-verzender voor wat betreft de situatie vermeld in het eerste lid. » .

Art. 317.In artikel 21 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Nederlandse tekst van § 1, wordt het woord "nietigverklaard" vervangen door de woorden "nietig verklaard";2° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De nietigverklaring geldt vanaf de datum van inwerkingtreding van de betrokken vergunning. » .

Art. 318.Artikel 25, § 1, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « § 1. Wanneer tijdens het verkeer hier te lande een onregelmatigheid of een overtreding is begaan waardoor de accijns verschuldigd wordt, moet, onder voorbehoud van de toepassing van eventueel opgelopen straffen, deze accijns worden betaald door : 1° de natuurlijke- of rechtspersoon die zekerheid heeft gesteld voor de betaling;2° de erkend entrepothouder-verzender, wanneer een vrijstelling van zekerheidstelling werd toegestaan.» .

Art. 319.In artikel 34 van dezelfde wet, wordt het cijfer ",15" ingevoegd na het cijfer ",13".

Art. 320.Artikel 42 van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : «

Art. 42.Onverminderd de bij de artikelen 39, 40 en 41 bepaalde straffen, is de accijns altijd opeisbaar, met uitzondering van de accijns verschuldigd op de accijnsproducten die, naar aanleiding van de vaststelling van een overtreding op basis van artikel 39, effectief worden in beslag genomen en naderhand worden verbeurdverklaard of, bij wege van transactie, aan de Schatkist worden afgestaan.

De op de verbeurd verklaarde of afgestane goederen niet meer opeisbare accijns zal niettemin als basis dienen voor de berekening van de overeenkomstig artikel 39 op te leggen boeten. »

Art. 321.Artikel 9 van de wet van 22 oktober 1997 betreffende de structuur en de accijnstarieven inzake minerale olie, wordt aangevuld als volgt : « In dit geval is de accijns verschuldigd door : 1° de persoon die dit belastbaar feit heeft gesteld;2° de persoon die een product genoemd in artikel 5 heeft verkregen, voorhanden had of heeft en die, op het moment dat hij dit product heeft verkregen of ontvangen, wist of redelijkerwijze had moeten weten, dat het een product betrof waarvoor accijns verschuldigd was die nog niet werd geïnd. Indien er meerdere schuldenaars zijn, zijn zij hoofdelijk gehouden tot betaling van de accijns. » .

Art. 322.Artikel 10 van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « In dit geval is de accijns verschuldigd door de persoon die de minerale olie voorhanden heeft. » .

Art. 323.Artikel 26 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 26.Onverminderd de bij de artikelen 23, 24 en 25 bepaalde straffen is de accijns altijd opeisbaar, met uitzondering van de accijns verschuldigd op de accijnsproducten die, naar aanleiding van de vaststelling van een overtreding op basis van artikel 23, effectief worden in beslag genomen en naderhand worden verbeurdverklaard of bij wege van transactie aan de Schatkist worden afgestaan.

De op de verbeurdverklaarde of afgestane goederen niet meer opeisbare accijns zal niettemin als basis dienen voor de berekening van de overeenkomstig artikel 23 op te leggen boeten. » .

Art. 324.Artikel 15 van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak,wordt vervangen als volgt : «

Art. 15.Onverminderd de bij de artikelen 13 en 14 bepaalde straffen is de accijns altijd opeisbaar, met uitzondering van de accijns verschuldigd op de accijnsproducten die, naar aanleiding van de vaststelling van een overtreding op basis van artikel 13, effectief worden in beslag genomen en naderhand worden verbeurdverklaard of bij wege van transactie aan de Schatkist worden afgestaan.

De op de verbeurdverklaarde of afgestane goederen niet meer opeisbare accijns zal niettemin als basis dienen voor de berekening van de overeenkomstig artikel 13 op te leggen boeten. » .

Art. 325.Artikel 30 van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken, wordt vervangen als volgt : «

Art. 30.Onverminderd de bij de artikelen 27, 28 en 29 bepaalde straffen is de accijns altijd opeisbaar, met uitzondering van de accijns verschuldigd op de accijnsproducten die, naar aanleiding van de vaststelling van een overtreding op basis van de artikelen 27 en 28, effectief worden in beslag genomen en naderhand worden verbeurdverklaard of bij wege van transactie aan de Schatkist worden afgestaan.

De op de verbeurdverklaarde of afgestane goederen niet meer opeisbare accijns zal niettemin als basis dienen voor de berekening van de overeenkomstig de artikelen 27 en 28 op te leggen boeten. » .

Art. 326.Artikel 5, § 3, van de wet van 13 februari 1995 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken wordt vervangen als volgt : « § 3. Onverminderd de bij dit artikel gestelde straffen is de ontdoken accijns altijd opeisbaar, met uitzondering van het geval waarin toepassing wordt gemaakt van het tweede lid van § 1 en met uitzondering van de accijns verschuldigd op de accijnsproducten die, naar aanleiding van de vaststelling van een overtreding op basis van het vierde lid van § 1, worden verbeurdverklaard of bij wege van transactie aan de Schatkist worden afgestaan.

De op de verbeurdverklaarde of afgestane goederen niet meer opeisbare accijns zal niettemin als basis dienen voor de berekening van de overeenkomstig het eerste lid van § 1 op te leggen boeten. » .

Art. 327.Artikel 395 van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, vervangen bij de wet van 30 december 2002, wordt aangevuld als volgt : « In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de inbeslagneming en de daaropvolgende verbeurdverklaring van de goederen waarop de milieutaks of verpakkingsheffing verschuldigd is of de afstand ervan bij wege van transactie aan de Schatkist, tot gevolg dat de milieutaks of de verpakkingsheffing op die goederen niet langer opeisbaar zijn.

De op de verbeurdverklaarde of afgestane goederen niet meer opeisbare milieutaks en/of verpakkingsheffing zullen niettemin als basis dienen voor de berekening van de overeenkomstig lid 1 op te leggen boeten. » HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën

Art. 328.Artikel 3 van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, wordt vervangen als volgt : «

Art. 3.§ 1. De Dienst voor alimentatievorderingen is belast met de inning of invordering van het onderhoudsgeld ten laste van de onderhoudsplichtige. § 2. De Dienst betaalt voorschotten op één of verscheidene en welbepaalde termijnen van de onderhoudsgelden bedoeld in artikel 2, 1°, a).

De betaling van de voorschotten op onderhoudsgeld door de Dienst voor alimentatievorderingen doet geen afbreuk aan de toepassing van de strafbepalingen voorgeschreven in geval van niet-betaling van die vorderingen door de onderhoudsplichtige en, met name, van de artikelen 391bis en 391ter van het Strafwetboek.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de toekenning van voorschotten uitbreiden tot de onderhoudsgelden bedoeld in artikel 2, 1°, b). » .

Art. 329.Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 4.§ 1. Het recht op voorschotten op het onderhoudsgeld bedoeld in artikel 2, 1°, a), wordt toegekend wanneer de maandelijkse bestaansmiddelen, hetzij van de niet-onderhoudsplichtige vader of moeder of van de persoon aan wie bij rechterlijke beslissing de bewaring van het kind werd toegekend, hetzij van het kind indien het meerderjarig is en niet met bovenvermelde persoon leeft, niet hoger zijn dan het bedrag vermeld in artikel 1409, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in voorkomend geval verhoogd met het bedrag vastgesteld in artikel 1409, § 1, vierde lid, en geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek.

Enkel de persoonlijke bestaansmiddelen van de personen bedoeld in het eerste lid, met uitsluiting van de bestaansmiddelen van zijn of haar echtgenoot of partner, worden in aanmerking genomen.

Het bedrag van de bestaansmiddelen van de personen bedoeld in het eerste lid, wordt berekend overeenkomstig artikel 1411 van het Gerechtelijk Wetboek. § 2. Het bedrag van elk van de voorschotten is gelijk aan het onderhoudsgeld, in voorkomend geval geïndexeerd, met een maximum van 175 euro per maand en per onderhoudsgerechtigde.

In geval van gedeeltelijke betaling van een termijn van het onderhoudsgeld door de onderhoudsplichtige ten belope van een bedrag dat lager is dan het bedrag vastgesteld in het eerste lid, wordt het voorschot beperkt tot het verschil tussen het bedrag vastgesteld in eerste lid en het werkelijk ontvangen bedrag. § 3. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het maximumbedrag en de toekenningsmodaliteiten van het voorschot wijzigen. » .

Art. 330.Artikel 5 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 5.De tegemoetkoming van de Dienst voor alimentatievorderingen geeft aanleiding tot de betaling van een bijdrage in de werkingskosten van deze dienst Het bedrag van die bijdrage wordt bepaald als volgt : 1) ten laste van de onderhoudsplichtige : 10 % van het bedrag van de te innen of in te vorderen hoofdsommen;2) ten laste van de onderhoudsgerechtigde : 5 % van het bedrag de geïnde of ingevorderde sommen.Indien de Dienst voor alimentatievorderingen aan de onderhoudsgerechtigde voorschotten heeft toegekend, dan wordt de bijdrage in de werkingskosten enkel berekend op het bedrag van het saldo van de ingevorderde onderhoudsuitkering en op het bedrag van de ingevorderde achterstallen.

Voor de toepassing van artikel 1992 van het Burgerlijk Wetboek wordt de bijdrage in de werkingskosten van de Dienst niet beschouwd als loon. » .

Art. 331.Artikel 6 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 6.De onderhoudsgerechtigde kan de tegemoetkoming van de Dienst voor alimentatievorderingen aanvragen indien de onderhoudsplichtige zich gedurende twee, al dan niet opeenvolgende termijnen in de loop van de twaalf maanden die aan de aanvraag voorafgaan, geheel of ten dele onttrokken heeft aan de verplichting tot betaling van het onderhoudsgeld.

De Dienst voor alimentatievorderingen verleent haar tegemoetkoming indien de onderhoudsgerechtigde zijn woonplaats in België heeft en indien de onderhoudsplichtige zijn woonplaats in België heeft of er een inkomen verwerft. » .

Art. 332.Artikel 7 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 7.§ 1. De aanvraag wordt in twee exemplaren ingediend bij de Dienst voor alimentatievorderingen.

De aanvraag is ondertekend door de onderhoudsgerechtigde, zijn wettelijke vertegenwoordiger of zijn advocaat en bevat : 1° de naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en de woonplaats van de onderhoudsgerechtigde;2° de naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en de laatst gekende woonplaats van de onderhoudsplichtige;3° het bedrag van de onderhoudsuitkering en de opgave van de datum en het bedrag van de termijnen waaraan de onderhoudsplichtige zich geheel of ten dele heeft onttrokken gedurende ten minste vijf jaren die de aanvraag voorafgaan;4° de opdracht aan de Dienst voor alimentatievorderingen om de integrale termijnen van de onderhoudsuitkering en om de achterstallen te innen of in te vorderen;5° in voorkomend geval, de stukken met betrekking tot een ingebrekestelling of andere uitvoeringsmaatregelen die de onderhoudsgerechtigde heeft ondernomen om de verschuldigde bedragen in te vorderen. Bij de aanvraag wordt gevoegd de uitgifte of de minuut, voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging, van de gerechtelijke beslissing of van de akte bedoeld in artikel 1288, 3° of 4°, van het Gerechtelijk Wetboek, van de uitvoerbare rechtelijke beslissing of van de uitvoerbare schikking, waarin de onderhoudsuitkering wordt vastgesteld of gewijzigd, de stukken van betekening van de gerechtelijke beslissing, evenals de stukken van tenuitvoerlegging. § 2. Indien de onderhoudsgerechtigde om de toekenning van voorschotten verzoekt, dan vermeldt hij bij de aanvraag het bedrag van zijn maandelijkse bestaansmiddelen en voegt er het meest recente aanslagbiljet van de inkomstenbelastingen of, indien hij daarover niet beschikt, andere materiële bewijsstukken bij.

Hij geeft aan de Dienst de uitdrukkelijke toestemming om alle nuttige inlichtingen betreffende zijn bestaansmiddelen op te vragen bij openbare besturen of instellingen belast met een taak van openbaar nut. » .

Art. 333.In artikel 9 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden "bij gewone brief" vervangen door de woorden "bij een ter post aangetekende brief";2° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De onderhoudsgerechtigde kan beroep aantekenen bij de beslagrechter door middel van een verzoekschrift dat, op straffe van verval, moet zijn ingediend binnen een termijn van één maand, te rekenen vanaf de datum van het aangetekend verzenden van de kennisgeving bedoeld in § 2, wanneer de beslissing niet gunstig beschikt op zijn aanvraag of wanneer geen beslissing is genomen binnen de bij § 1 bedoelde termijn. » .

Art. 334.In artikel 10 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt aangevuld als volgt : « Onverminderd de stuiting van de verjaring op de wijze en onder de voorwaarden bepaald bij de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, wordt de verjaring gestuit door deze kennisgeving. » ; 2° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Vanaf de datum van de kennisgeving en onverminderd de toepassing van artikel 11, § 3, zijn enkel de betalingen aan de Dienst voor alimentatievorderingen bevrijdend. » .

Art. 335.Artikel 11 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 11.§ 1. De onderhoudsgerechtigde kan op elk ogenblik afzien van de tegemoetkoming van de Dienst voor alimentatievorderingen. § 2. Wanneer de onderhoudsplichtige alle vervallen termijnen van het onderhoudsgeld gedurende ten minste zes opeenvolgende maanden, verhoogd met zijn bijdrage in de werkingskosten bedoeld in artikel 5, en, in voorkomend geval, vermeerderd met de door de Dienst voor alimentatievorderingen betaalde invorderingskosten, heeft betaald, beëindigt de Dienst voor alimentatievorderingen de betaling van voorschotten op het onderhoudsgeld en de inning of de invordering van de termijnen van het onderhoudsgeld die na de datum van beëindiging van deze vorm van tegemoetkoming vervallen.

De Dienst voor alimentatievorderingen vordert echter de op die datum bestaande achterstallen en de tussen de datum van de aanvraag en de datum van de beëindiging van de vorm van tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, niet betaalde vervallen termijnen verder in, tenzij de onderhoudsgerechtigde van deze vorm van tegemoetkoming afziet of indien hij de uitvoerbare gerechtelijke beslissing of akte, bedoeld in artikel 7, § 1, terug vraagt. § 3. De Dienst voor alimentatievorderingen geeft van de beëindiging van haar tegemoetkoming bij gewone brief kennis aan de onderhoudsgerechtigde en bij een ter post aangetekende brief aan de onderhoudsplichtige en, in voorkomend geval, aan de derden-schuldenaars. De kennisgeving aan de onderhoudsplichtige vermeldt bovendien vanaf welke datum welke bedragen enkel aan de Dienst voor alimentatievorderingen of aan de onderhoudsgerechtigde, bevrijdend kunnen worden betaald. § 4. Indien de onderhoudsgerechtigde nadien een volgende aanvraag indient, verleent de Dienst voor alimentatievorderingen geen tegemoetkoming meer voor de inning of invordering van de op datum van de vorige aanvraag bestaande achterstallen en de tussen de datum van die aanvraag en de datum van de beëindiging van de tegemoetkoming, niet betaalde vervallen termijnen, indien de onderhoudsgerechtigde zelf de tegemoetkoming van de Dienst voor alimentatievorderingen heeft beëindigd bij toepassing van § 1 of van § 2, tweede lid. » .

Art. 336.Artikel 12 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 12.§ 1. Voor de inning en de invordering van de alimentatievordering treedt de Dienst voor alimentatievorderingen op voor rekening en in naam van de onderhoudsgerechtigde. § 2. Indien de Dienst voor alimentatievorderingen voorschotten op onderhoudsgeld heeft toegekend aan de onderhoudsgerechtigde, treedt de Dienst, ten belope van de toegekende voorschotten, van rechtswege in de plaats van de onderhoudsgerechtigde, met name in de burgerlijke rechten en vorderingen en in de waarborgen waarover die met het oog op de inning en de invordering van zijn alimentatievordering beschikt. » .

Art. 337.In artikel 16, § 3, van dezelfde wet vervallen de woorden "wanneer hij optreedt krachtens artikel 6 of artikel 8,".

Art. 338.In artikel 22, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden "van de onderhoudsgerechtigde en" ingevoegd tussen de woorden "de verblijfplaats" en de woorden "van de onderhoudsplichtige".

Art. 339.In dezelfde wet wordt een hoofdstuk VIIbis ingevoegd, dat een artikel 29bis omvat, luidende : « HOOFDSTUK VIIbis . Overgangsbepalingen « Art. 29bis . § 1. Vanaf 1 juni 2004 zijn de openbare centra voor maatschappelijk welzijn ontlast van de invorderingsopdracht met betrekking tot de integrale termijnen van het onderhoudsgeld waarvoor zij voorschotten hebben toegekend krachtens de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

De invordering van die integrale termijnen wordt geregeld als volgt : a) invordering van het gedeelte dat overeenstemt met de door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toegekende voorschotten : deze sommen worden door de Dienst voor alimentatievorderingen rechtstreeks ingevorderd bij de onderhoudsplichtige onder de voorwaarden van deze wet en alsof de Dienst voor alimentatievorderingen zelf de voorschotten heeft toegekend.In dit geval is geen enkele bijdrage bedoeld in artikel 5 ten laste van de onderhoudsgerechtigde, verschuldigd.

De Koning bepaalt de voorwaarden en de nadere regels met betrekking tot de overdracht van deze dossiers; b) invordering van het saldo van het onderhoudsgeld : de openbare centra voor maatschappelijk welzijn stellen de onderhoudsgerechtigde in kennis van de stopzetting van de invordering door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en van de mogelijkheid om voor de invordering van deze achterstallen een beroep te doen op de tegemoetkoming van de Dienst voor alimentatievorderingen.De invordering van deze bedragen geschiedt onder de voorwaarden bedoeld in deze wet. § 2. Het gedeelte dat overeenstemt met de door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toegekende voorschotten wordt in hoofde van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn beschouwd als niet-terugvorderbare voorschotten zoals bedoeld in artikel 68quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

De ingevorderde bedragen inzake de dossiers bedoeld in § 1, a), worden aan de Schatkist gestort. § 3. Indien er bij een onderhoudsplichtige tegelijkertijd sommen worden ingevorderd op grond van de dossiers inzake de door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toegekende voorschotten, bedoeld in § 1, a), en op grond van artikel 12, dan gelden de volgende regels : a) de invordering van de door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn toegekende voorschotten bedoeld in § 1, a), zowel wat betreft de hoofdsom als de kosten en interesten, heeft voorrang. Indien toepassing wordt gemaakt van artikel 23 worden deze bedragen vóór het 1° van artikel 23 in mindering gebracht van de betalingen door de onderhoudsplichtige; b) de toepassing van de regels bedoeld onder a) heeft, in voorkomend geval, geen invloed op hetgeen in artikel 11, § 2, wordt bepaald.» .

Art. 340.Artikel 31 van dezelfde wet, gewijzigd bij artikel 19 van de programmawet van 5 augustus 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 31.Deze wet treedt in werking op 1 juni 2004, met uitzondering van de artikelen 3, § 2, 4, 7, § 2, en 30, die in werking treden op een door de Koning te bepalen datum, bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. » .

Art. 341.Artikel 68ter, § 2, eerste lid, §§ 3 tot 9, alsook artikel 68quater, eerste en tweede lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra, worden opgeheven op 1 juni 2004.

Art. 342.§ 1. De voorschotten die door de OCMW's vóór 1 januari 2002 werden toegekend, worden aan 90 % terugbetaald door de Staat, ten laatste op 1 juni 2006. § 2. De voorschotten toegekend door de OCMW's sinds 1 januari 2002 en vóór 1 juni 2004, worden voor 95 % terugbetaald door de Staat, ten laatste op 1 juni 2006. § 3. De voorschotten die door de OCMW's vanaf 1 juni 2004 werden toegekend, worden voor 95 % terugbetaald door de Staat op basis van hun maandelijkse kostenstaten.

De Koning kan de regels vaststellen volgens welke de Staat zich van voormelde verplichting kwijt. HOOFDSTUK 6. - Aanpassing energietaks

Art. 343.§ 1. In afwijking van artikel 2, B, van de wet van 22 juli 1993 tot instelling van een bijdrage op de energie ter vrijwaring van het concurrentievermogen en de werkgelegenheid, vervangen bij de programmawet van 5 augustus 2003, wordt de bijdrage op de energie op verwarmingsolie (huisbrandolie) vastgesteld op 12,1022 EUR per 1 000 liter bij 15°C, wanneer deze gasolie de volgende grenswaarden niet overschrijdt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Deze maatregel treedt in werking op 1 januari 2004. HOOFDSTUK 7. - Bepalingen tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten die er met name toe strekken de strijd tegen de financiële delinquentie te vergroten

Art. 344.Artikel 2, 14°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor personen die belast zijn met de uitvoering van orders met betrekking tot financiële instrumenten wordt onder "voorkennis" tevens de informatie verstaan die door de cliënt wordt verstrekt en verband houdt met de lopende orders van de cliënt, en die nauwkeurig is en rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking heeft op één of meer emittenten van financiële instrumenten of op één of meer financiële instrumenten en die, indien zij openbaar zou worden gemaakt, de koers van deze financiële instrumenten of die van aanverwante financiële instrumenten gevoelig zou kunnen beïnvloeden. » .

Art. 345.In artikel 25, § 1, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 1° wordt de inleidende zin vervangen als volgt : « 1° die over informatie beschikt waarvan hij weet of zou moeten weten dat het voorkennis betreft :";2° in het 1°, a), vervallen de woorden "gebruik te maken van deze voorkennis door".

Art. 346.De artikelen 344 en 345 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Artikel 25 van de voornoemde wet van 2 augustus 2002, gewijzigd door artikel 345, is van toepassing op de feiten die worden gepleegd vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet. Op de feiten die zijn gepleegd tussen 1 juni 2003 en voornoemde datum van inwerkingtreding blijft artikel 25 van de wet van 2 augustus 2002 van toepassing zoals het bestond vóór zijn wijziging door deze wet. HOOFDSTUK 8. - Bijzondere fiscale maatregelen betreffende het eigen vermogen van de Nationale Loterij

Art. 347.Ten name van de Nationale Loterij wordt het deel van het maatschappelijk kapitaal dat voorheen werkelijk werd gestort tijdens een belastbaar tijdperk verbonden met een aanslagjaar waarvoor zij onderworpen was aan de rechtspersonenbelasting, eveneens aangemerkt als gestort kapitaal in de zin van artikel 184 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, onder de voorwaarden als vermeld in het eerste en tweede lid van voormeld artikel 184.

De voorheen gereserveerde winsten en de voorzieningen, door de Nationale Loterij aangelegd tijdens een belastbaar tijdperk als vermeld hiervoor, worden slechts vrijgesteld voor zover is voldaan aan de voorwaarden als vermeld in artikel 190 van hetzelfde Wetboek.

De uitzonderlijke waardeverminderingen en afschrijvingen op immateriële vaste activa in verband met verliezen en ontwaardingen ontstaan tijdens een belastbaar tijdperk als vermeld hiervoor, worden voor de toepassing van de vennootschapsbelasting bij de Nationale Loterij slechts geacht te zijn ontstaan tijdens het belastbaar tijdperk van hun boeking. Deze waardeverminderingen en afschrijvingen worden eerst aangerekend op de voorheen gereserveerde winsten als vermeld in het vorige lid. HOOFDSTUK 9. - Amortisatiefonds van de leningen voor de sociale huisvesting

Art. 348.De Koning kan, onder de door Hem bepaalde voorwaarden, een kosteloze Staatswaarborg verlenen voor verbintenissen van de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen met betrekking tot de gehele of gedeeltelijke terugbetaling door de gewestelijke huisvestingsmaatschappijen van door het Amortisatiefonds van de leningen voor de sociale huisvesting aangegane schulden.

Art. 349.Artikel 348 treedt in werking op 19 december 2003. HOOFDSTUK 1 0. - Wijziging van de wetten gewijzigd bij de wet van 30 december 2002 houdende diverse fiscale bepalingen op het stuk van milieutaksen en ecobonussen

Art. 350.In artikel 5 van de wet van 7 januari 1998 betreffende de structuur en de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken, gewijzigd bij de wet van 30 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden "bijzondere accijns : 0,7406 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns : 0,9172 EUR";2° in § 2, worden de bedragen "0,9141 EUR", "0,9637 EUR", "1,0133 EUR", "1,0133 EUR" en "1,0629 EUR", respectievelijk vervangen door de bedragen "1,0907 EUR", "1,1403 EUR", "1,1899 EUR", "1,1899 EUR" en "1,2395 EUR".

Art. 351.In artikel 9 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste streepje, onder de titel "niet-mousserende wijn", worden de woorden "bijzondere accijns : 37,3055 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns : 47,0998 EUR";2° in § 1, tweede streepje, onder de titel "mousserende wijn", worden de woorden "bijzondere accijns : 149,5046 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns : 161,1308 EUR";3° in § 3, worden de woorden "een bijzondere accijns van 3,2474 EUR" vervangen door de woorden "een bijzondere accijns van 14,8736 EUR".

Art. 352.In artikel 12 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste streepje, onder de titel "niet-mousserende dranken", worden de woorden "bijzondere accijns : 37,3055 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns : 47,0998 EUR";2° in § 1, tweede streepje, onder de titel "mousserende dranken", worden de woorden "bijzondere accijns : 149,5046 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns :161,1308 EUR";3° in § 3, worden de woorden "een bijzondere accijns van 3,2474 EUR" vervangen door de woorden "een bijzondere accijns van 14,8736 EUR".

Art. 353.In artikel 15 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden "een bijzondere accijns van 20,6000 EUR" vervangen door de woorden "een bijzondere accijns van 32,2262 EUR";2° in § 2, worden de woorden "een bijzondere accijns van 15,6421 EUR" vervangen door de woorden "een bijzondere accijns van 27,2683 EUR";3° in § 3, a), worden de woorden "bijzondere accijns : 82,5733 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns : 94,1995 EUR";4° in § 3, b), worden de woorden "bijzondere accijns : 102,4048 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns : 114,0310 EUR".

Art. 354.In artikel 17 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2002, worden de woorden "bijzondere accijns : 1 408,7169 EUR" vervangen door de woorden "bijzondere accijns : 1 437,7824 EUR".

Art. 355.In artikel 1, § 1, van de wet van 13 februari 1995 betreffende het accijnsstelsel van alcoholvrije dranken, gewijzigd bij de wet van 30 december 2002, worden in de punten 2°, 3°, 4°, 5°, 6° en 7°, de woorden "5,6668 EUR per hectoliter" vervangen door de woorden "4,9579 EUR per hectoliter".

Art. 356.Artikel 369, 11°, 11°bis en 12°, van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, vervangen bij de wet van 30 december 2002 wordt vervangen als volgt : « 11° in het verbruik brengen : - voor wat betreft de milieutaks, de levering van producten aan kleinhandelaars door ondernemingen die gehouden zijn zich te laten registreren volgens de modaliteiten vastgesteld door de minister van Financiën, tenzij de fabrikant, de invoerder, de verwerver of eventueel zijn fiscale vertegenwoordiger in de plaats zouden treden van die geregistreerde ondernemingen voor de verplichtingen die hen zijn opgelegd; - voor wat betreft de verpakkingsheffing, het in het verbruik brengen zoals dit is voorzien in artikel 6 van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop. 11°bis kleinhandelaar : iedere natuurlijke of rechtspersoon die aan milieutaks onderworpen producten levert aan natuurlijke of rechtspersonen die ze verbruiken, ongeacht of het gaat om intermediair of eindverbruik; 12° belastingplichtige : iedere natuurlijke of rechtspersoon die overgaat tot het in het verbruik brengen van producten onderworpen aan een milieutaks;".

Art. 357.Artikel 369bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 30 december 2002 en gewijzigd bij de programmawet van 8 april 2003, wordt opgeheven.

Art. 358.In artikel 371 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 30 december 2002 en gewijzigd bij de programmawet van 8 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 1, het woord "11,6262 EUR" wordt vervangen door het woord "9,8537 EUR";b) in § 3, wordt het punt 3° opgeheven;c) § 4 wordt opgeheven;d) § 5 wordt opgeheven.

Art. 359.Een artikel 371bis wordt ingevoegd in dezelfde wet, luidende als volgt : « Art. 371bis . De Koning kan, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, bepalen dat een vrijstelling van verpakkingsheffing kan worden toegestaan voor drankverpakkingen voor éénmalig gebruik, samengesteld uit een hoeveelheid gerecycleerde grondstoffen waarvan hij het minimumpercentage bepaalt alsook de voorwaarden tot het bekomen van deze vrijstelling.

Evenwel kan deze vrijstelling slechts in werking treden na het verkrijgen van de toestemming van de autoriteiten van de Europese Commissie, bevoegd in deze materie met betrekking tot de bepalingen inherent aan staatssteun, en onverminderd de bepalingen inzake volksgezondheid.

De maatregelen genomen door de Koning zullen daarna worden bekrachtigd bij wet. » .

Art. 360.Artikel 377 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 30 december 2002, wordt vervangen als volgt : «

Art. 377.Alle in het verbruik gebrachte batterijen zijn onderworpen aan een milieutaks van 0,50 EUR per batterij.

Met uitzondering van : - de batterijen en accu's specifiek ontworpen voor de actieve medische hulpmiddelen, waaronder de implanteerbare actieve medische hulpmiddelen evenals de batterijen en accu's die worden geleverd met deze actieve medische hulpmiddelen met het oog op hun eerste gebruik; - de accu's bestemd voor de voortbeweging of de aandrijving van motorvoertuigen met uitzondering van deze gebruikt in speelgoed. » .

Art. 361.Artikel 392, § 1, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 7 maart 1996 en gewijzigd bij de wetten van 10 november 1997 en 30 december 2002, wordt vervangen als volgt : « § 1. Iedere vermindering of vrijstelling inzake milieutaks en verpakkingsheffing wordt slechts toegestaan inzover de natuurlijke of rechtspersoon die de aan de milieutaks of verpakkingsheffing onderworpen producten op de markt brengt het onweerlegbaar bewijs levert dat aan de voorwaarden om ervoor in aanmerking te komen is voldaan overeenkomstig de nadere regels vastgesteld door de minister van Financiën.

Daartoe kan de Koning in België gevestigde natuurlijke of rechtspersonen erkennen om de controleverrichtingen uit te voeren. Wat betreft de naleving van de gewestelijke reglementeringen waarvan sprake in de artikelen 378, § 1, punt 2, c), en 380, 2°, kan de natuurlijke of rechtspersoon die de aan de milieutaks onderworpen producten op de markt brengt een attest van de bevoegde overheid overleggen.

Indien deze wet aan de belastingplichtigen de verplichting oplegt bepaalde percentages te halen voor inzameling, recyclage en valorisatie van verpakkingen die bepaalde industriële producten bevatten, moeten deze objectieven worden gehaald conform de gewestelijke wetgevingen op het stuk van het beheer van verpakkingsafval, los van het feit dat deze laatste afwijken van de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend.

Art. 362.§ 1. In artikel 393, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2002, worden de woorden "en/of de verpakkingsheffingen" vervangen door de woorden "en de verpakkingsheffing". § 2. In artikel 393, § 1, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2002, worden de woorden "en/of de verpakkingsheffingen" vervangen door de woorden "en de verpakkingsheffing". § 3. In artikel 393, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2002, worden de woorden "en/of de verpakkingsheffingen"vervangen door de woorden "en de verpakkingsheffing".

Art. 363.§ 1. In artikel 394, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2002, worden de woorden "en/of de verpakkingsheffing" weggelaten tussen de woorden "milieutaks" en "verschuldigd door". § 2. In artikel 394, § 1, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2002, worden de woorden "en/of de verpakkingsheffing" weggelaten tussen de woorden "milieutaks" en "op het ogenblik van" en tussen de woorden "milieutaks" en "verschuldigd zijn". § 3. In artikel 394, § 2, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2002, worden de woorden "en/of de verpakkingsheffing" weggelaten tussen de woorden "milieutaks" en "onderworpen produkten" en tussen de woorden "milieutaks" en "met betrekking tot". § 4. In artikel 394, § 2, tweede lid, eerste streepje, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2002, worden de woorden "- drankverpakkingen : 6 maanden na de datum van inwerkingtreding van de wet van ... houdende diverse fiscale bepalingen op het stuk van milieutaksen en ecobonussen", "- wegwerpscheerapparaten : 1 juli 1996;" en "- bestrijdingsmiddelen en fytofarmaceutische producten : 1 oktober 1996. » weggelaten. § 5. Artikel 394, § 3, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 30 december 2002, wordt vervangen door de volgende bepaling : "§ 3. Met betrekking tot de voorraden van goederen onderworpen aan de milieutaks die bij kleinhandelaars bestaan op het ogenblik dat een voorheen verleende vrijstelling van milieutaks wordt ingetrokken of vervalt, dient de milieutaks te worden betaald binnen een termijn van één maand volgend op de datum waarop de vrijstelling een einde neemt. » .

Art. 364.Artikel 395 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 30 december 2002, wordt vervangen als volgt : «

Art. 395.Elke inbreuk op de bepalingen van deze wet waardoor de milieutaks opeisbaar wordt, wordt bestraft met een geldboete van tienmaal de in het spel zijnde milieutaks zonder dat ze minder mag bedragen dan 250 EUR en onverminderd de betaling van de milieutaks.

De goederen waarvoor de milieutaks opeisbaar wordt en de vervoermiddelen die bij deze inbreuk worden gebruikt, alsook de voorwerpen die gediend hebben of bestemd waren voor het plegen van fraude worden in beslag genomen en verbeurdverklaard. » .

Art. 365.Artikel 396 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 2002, wordt vervangen als volgt : «

Art. 396.Wanneer inzake milieutaks getracht wordt op bedrieglijke wijze een vrijstelling van de milieutaks te verkrijgen, wordt zulks bestraft met een geldboete van tienmaal de betrokken milieutaks waarvoor getracht werd op bedrieglijke wijze een vrijstelling te verkrijgen, zonder dat ze minder mag bedragen dan 250 EUR. » .

Art. 366.In artikel 397, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd door de wetten van 7 maart 1996 en 30 december 2002, worden de woorden "en/of verpakkingsheffing" weggelaten tussen de woorden "milieutaks" en "onderworpen product".

Art. 367.Een artikel 398bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in dezelfde wet : « Art. 398bis . Iedere inbreuk op de bepalingen van deze wet, waardoor de verpakkingsheffing opeisbaar wordt, wordt bestraft overeenkomstig de bijzondere wetten inzake accijnzen. » .

Art. 368.Artikel 401, enig lid, 5, van dezelfde wet, wordt opgeheven.

Art. 369.Artikel 360 heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2003.

Art. 370.De artikelen 350 tot 359 en 361 tot 368 treden in werking op 1 april 2004.

Art. 371.Het koninklijk besluit van 27 december 2002 tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 april 2003, bekrachtigd bij de programmawet van 5 augustus 2003, treedt in werking op 1 april 2004.

Art. 372.Opgeheven worden : - het koninklijk besluit van 30 december 2002 tot vaststelling van de regels voor de toepassing van de vrijstelling van de verpakkingsheffing, bepaald in artikel 371, § 3, 3°, van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale Staatsstructuur, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 april 2003; - het ministerieel besluit van 25 april 2003 betreffende de regeling van producten onderworpen aan de verpakkingsheffing.

TITEL VI. - Justitie HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek Afdeling 1. - Wijziging van artikel 508/5 van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 373.Artikel 508/5, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 november 1998, wordt vervangen als volgt : « § 2. Onverminderd de door andere organisaties voor juridische bijstand verleende juridische bijstand, worden geen kosten of erelonen aangerekend door de advocaten aan de rechthebbende van de juridische bijstand. » .

Art. 374.Artikel 373 treedt in werking op 1 januari 2004. Afdeling 2. - Wijzigingen van de artikelen 835 en 837 van het

Gerechtelijk Wetboek

Art. 375.Artikel 835 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 juni 2001, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Op straffe van nietigheid wordt de vordering tot wraking ingeleid bij een ter griffie neergelegde akte die de middelen bevat en ondertekend wordt door een advocaat die meer dan tien jaar bij de balie is ingeschreven. » .

Art. 376.Artikel 837, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld met de woorden "behalve wanneer de vordering niet uitgaat van een partij of van het openbaar ministerie". Afdeling 3. - Wijziging van artikel 1409, § 1, vierde lid, en § 1bis,

vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 377.In artikel 1409 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 24 maart 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vierde lid, worden de woorden "bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad" ingevoegd tussen de woorden "bepaalt" en "wat";2° § 1 wordt aangevuld met een vijfde lid, luidende : « Hij bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad eveneens de regels voor de bewijsvoering, erin begrepen de bewijskracht en de geldigheidsduur van de bewijzen alsook de regels van rechtspleging.Daartoe kan Hij, tot 31 december 2004, wettelijke bepalingen uitvaardigen en wijzigen, zelfs inzake aangelegenheden die de Grondwet uitdrukkelijk aan de wet voorbehoudt, met uitsluiting van de aangelegenheden waarvoor de meerderheid voorgeschreven in artikel 4, derde lid, van de Grondwet wordt vereist. Vóór 1 januari 2005 dient de Koning bij de Kamer van volksvertegenwoordigers een wetsontwerp in ter bekrachtiging van de besluiten uitgevaardigd krachtens dit lid en die wettelijke bepalingen uitvaardigen of wijzigen. De besluiten die vóór 1 januari 2006 niet worden bekrachtigd hebben geen uitwerking. » ; 3° in § 1bis, vierde lid, worden de woorden "bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit" ingevoegd tussen de woorden "bepaalt" en "wat";4° § 1bis wordt aangevuld met een vijfde lid, luidende : « Hij bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad eveneens de regels voor de bewijsvoering, erin begrepen de bewijskracht en de geldigheidsduur van de bewijzen alsook de regels van rechtspleging.Daartoe kan Hij, tot 31 december 2004 wettelijke bepalingen uitvaardigen en wijzigen, zelfs inzake aangelegenheden die de Grondwet uitdrukkelijk aan de wet voorbehoudt met uitsluiting van de aangelegenheden waarvoor de meerderheid voorgeschreven in artikel 4, derde lid, van de Grondwet wordt vereist. Voor 1 januari 2005 dient de Koning bij de Kamer van volksvertegenwoordigers een wetsontwerp in ter bekrachtiging van de besluiten uitgevaardigd krachtens dit lid en die wettelijke bepalingen uitvaardigen of wijzigen. De besluiten die voor 1 januari 2006 niet worden bekrachtigd hebben geen uitwerking. » . HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en van het Strafwetboek Afdeling 1. - Wijzigingen van de voorafgaande titel van het Wetboek

van strafvordering

Art. 378.In artikel 12bis van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 17 april 1986 en gewijzigd bij de wetten van 18 juli 2001 en 5 augustus 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden "of een regel van afgeleid recht van de Europese Unie" ingevoegd na de woorden "regel van internationaal verdrags- of gewoonterecht";2° het derde lid, 2°, wordt aangevuld als volgt : "of met enig ander internationaal misdrijf dat op grond van een verdrag waardoor België is gebonden, strafbaar is gesteld";3° in het vijfde lid worden de woorden "en die deel uitmaken van de materiële bevoegdheid van het Internationaal Strafhof" ingevoegd tussen de woorden "30 juni 2002" en "brengt de minister".

Art. 379.Artikel 3 van de wet van 13 maart 2003 tot invoeging van een artikel 10, 6°, in de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering, wordt opgeheven. Afdeling 2. Wijziging van artikel 34 van het Strafwetboek

Art. 380.Artikel 34 van het Strafwetboek wordt aangevuld met het volgende lid : « De ontzetting die is uitgesproken ten aanzien van een veroordeelde die overeenkomstig de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie voor de tenuitvoerlegging van zijn straf volledig of gedeeltelijk uitstel heeft verkregen, gaat in op de dag waarop het uitstel begint te lopen zolang dat niet wordt herroepen. » .

Art. 381.Artikel 380 is vanaf zijn inwerkingtreding van toepassing, ook voor de veroordeelde personen die uitstel genieten of genoten hebben. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van diverse wetten Afdeling 1. - Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en van de wet van 3

mei 2003 tot wijziging van de wetgeving betreffende de bescherming van de goederen van personen die wegens hun lichaams- of geestestoestand geheel of gedeeltelijk onbekwaam zijn die te beheren

Art. 382.Artikel 488bis, b), § 2, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 3 mei 2003, wordt aangevuld als volgt : « De Koning bepaalt het tarief van de kosten voor de opneming van de verklaringen. » .

Art. 383.De wet van 3 mei 2003 tot wijziging van de wetgeving betreffende de bescherming van de goederen van personen die wegens hun lichaams- of geestestoestand geheel of gedeeltelijk onbekwaam zijn die te beheren, wordt aangevuld met een artikel 15, luidende : «

Art. 15.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 488bis, b), § 2, van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij artikel 2, dat in werking treedt op de door de Koning te bepalen datum. » .

Art. 384.De artikelen 382 en 383 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Afdeling 2. - Wijziging van de programmawet (I) van 24 december 2002

Art. 385.Artikel 3, § 3, van titel XIII, hoofdstuk 6, van de programmawet (I) van 24 december 2002, wordt aangevuld als volgt : « De rijksambtenaren die geen belangenconflict bedoeld in het derde lid hebben en die voldoen aan de voor erkenning bepaalde voorwaarden, kunnen worden opgenomen in de lijst van personen die als voogd kunnen worden aangewezen. » . Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 10 april 2003 tot regeling van

de rechtspleging voor de militaire rechtscolleges en tot aanpassing van verscheidene wettelijke bepalingen naar aanleiding van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd

Art. 386.In de wet van 10 april 2003 tot regeling van de rechtspleging voor de militaire rechtscolleges en tot aanpassing van verscheidene wettelijke bepalingen naar aanleiding van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd, wordt een artikel 34bis ingevoegd, luidende : « Art. 34bis . De procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel en de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel worden bevoegd voor de uitvoering van respectievelijk de vonnissen en arresten die de militaire rechtscolleges voor 1 januari 2004 hebben gewezen. » .

Art. 387.Artikel 386 treedt in werking op 1 januari 2004. Afdeling 4. - Tenuitvoerlegging van verordening (EG) nr. 2157/2001 van

de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap

Art. 388.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, tot 1 oktober 2004 de maatregelen nemen tot tenuitvoerlegging van verordening (EG) nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap.

Art. 389.De op grond van artikel 388 genomen besluiten die uiterlijk op 31 december 2005 niet bekrachtigd zijn, hebben geen gevolgen. Afdeling 5. - Wijzigingen van de wet van 16 januari 2003 tot

oprichting van een Kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen

Art. 390.Artikel 23, § 1, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, wordt aangevuld met een 20°, luidende : « 20° waarbij een rechtspersoon overeenkomstig artikel 5 van het Strafwetboek wordt veroordeeld. » .

Art. 391.Artikel 65 van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « Voor de vennootschappen, opgericht voor 1 juli 2003, treedt het eerste lid in werking op 1 januari 2005. » .

Art. 392.In artikel 87 van dezelfde wet worden tussen de woorden "in werking treedt" en ", bij een besluit" de woorden "en artikel 65 dat op 1 juli 2003 in werking treedt" ingevoegd. Afdeling 6. - Wijziging van de wet van 17 april 2002 tot invoering van

de werkstraf als autonome straf in correctionele zaken en in politiezaken

Art. 393.In artikel 15 van de wet van 17 april 2002 tot invoering van de werkstraf als autonome straf in correctionele zaken en in politiezaken, worden het derde en het vierde lid vervangen als volgt : 1° het derde lid wordt vervangen door de volgende leden : « De artikelen 8, 1°, 11 en 12, 4° en 5°, treden in werking op 1 mei 2004. De artikelen 8, 2°, en 12, 1°, 2° en 3°, treden in werking op 1 mei 2005. » . Afdeling 7. - Wijziging van de wet van 27 juni 1921 betreffende de

verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen

Art. 394.In artikel 2, eerste lid, 1°, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, gewijzigd bij de wet van 2 mei 2002, vervallen de woorden "geboortedatum en -plaats".

Art. 395.Artikel 394 treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Afdeling 8. - Wet van 24 december 1993 betreffende overheidsopdrachten

en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten

Art. 396.Artikel 15, eerste lid, van de wet van 24 december 1993, betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, wordt aangevuld als volgt : « Deze forfaitaire schadevergoeding wordt aangevuld met een schadeloosstelling met het oog op het volledige herstel van de schade, wanneer deze voortvloeit uit een daad van corruptie in de zin van artikel 2 van het Burgerlijk Verdrag inzake corruptie, gedaan te Straatsburg op 4 november 1999. » .

Art. 397.Artikel 396 treedt in werking de dag van inwerkingtreding voor België van het Burgerlijk Verdrag inzake corruptie, gedaan te Straatsburg op 4 november 1999. Afdeling 9. - Wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI. op het

notarisambt

Art. 398.In artikel 92 van de wet, van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, derde lid, van de Franse tekst worden de woorden "non renouvelable" vervangen door de woorden "non prorogeable";2° in § 3 worden het eerste en tweede lid vervangen als volgt : « § 3.Het directiecomité van de Nationale Kamer van notarissen bestaat uit acht leden, die door de algemene vergadering onder haar leden worden gekozen voor een termijn van drie jaar zonder dat deze termijn de duur van het mandaat bedoeld in § 2, derde lid, kan overschrijden. Het directiecomité wordt jaarlijks gedeeltelijk hernieuwd. Om de drie jaar worden bij geheime stemming een voorzitter en een ondervoorzitter verkozen. Ieder jaar worden twee van de andere leden vervangen. Binnen veertien dagen na de algemene vergadering tijdens welke de verkiezing werd georganiseerd, verkiezen de leden van het directiecomité onder hun leden een secretaris, een penningmeester, twee verslaggevers en twee adviseurs.

De voorzitter en de ondervoorzitter, de secretaris, de penningmeester, alsmede elk van beide verslaggevers en van beide adviseurs, moeten tot verschillende taalgroepen behoren. Het directiecomité kan enkel op geldige wijze beraadslagen en besluiten als ten minste de meerderheid van de leden ervan aanwezig is. » .

TITEL VII. - Binnenlandse Zaken HOOFDSTUK 1. - Bijzonder Fonds voor het Rijksregister

Art. 399.In de deelrubriek 13-2 Bijzonder fonds voor het dekken van allerhande werkingskosten ontstaan bij de uitvoering van prestaties ten voordele van openbare autoriteiten of openbare of privé-instellingen van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de kolom "Aard van de toegewezen ontvangsten" wordt als volgt aangevuld : « De ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering van de kosten voor de aanmaak van de elektronische identiteitskaarten. De retributies voortvloeiend uit certificaatverificatie in niet-overheidstoepassingen"; 2° de kolom "Aard van de toegestane uitgaven" wordt als volgt aangevuld : « De bijkomende kosten, inclusief investeringskosten, verbonden aan de aanmaak, de uitreiking en de bevordering van het gebruik van de elektronische identiteitskaarten".

Art. 400.Artikel 7 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, wordt aangevuld met het volgende lid : « Wanneer de houder van een identiteitskaart de rechten bedoeld in artikel 6, § 3, tweede lid, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, uitoefent in een instelling of organisatie die dit als dienstverlening aanbiedt in het kader van niet overheidstoepassingen, bepaalt de Koning eveneens de retributies aan te rekenen aan die instelling of organisatie. » . HOOFDSTUK 2. - Geïntegreerde Politie Afdeling 1. - Arbeidsongevallen en beroepsziekten

Art. 401.In artikel 1, eerste lid, van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, gewijzigd bij de wetten van 12 juni 1972, 13 juli 1973, 31 juli 1991 en 20 december 1995, het koninklijk besluit van 3 april 1997 en de wetten van 19 oktober 1998, 22 maart 1999, 27 december 2000 en 2 augustus 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 10° wordt vervangen als volgt : « 10° de federale politie en de algemene inspectie van de federale politie en de lokale politie inclusief de in artikel 4, § 2, van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, bedoelde militairen, zolang zij tot het administratief en logistiek korps behoren.» ; 2° het lid wordt aangevuld als volgt : « 11° de korpsen van de lokale politie inclusief de in artikel 4, § 2, van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, bedoelde militairen, zolang zij tot het administratief en logistiek korps behoren.» .

Art. 402.In artikel 16 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 31 juli 1991 en 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "instellingen, vermeld in artikel 1, 1°, 3°, 4°, 5°, 6° en 7°" vervangen door de woorden "instellingen, vermeld in artikel 1, 1°, 3°, 4°, 5°, 6°, 7°, 10°";2° in het tweede lid worden de woorden "de rechtspersonen vermeld in artikel 1, 2°, 8° en 9°" vervangen door de woorden "de rechtspersonen vermeld in artikel 1, 2°, 8° en 9°, evenals de korpsen van de lokale politie vermeld in artikel 1, 11°,".

Art. 403.Deze Afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 april 2001. Afdeling 2. - Fonds voor de levering van kledij en uitrusting

Art. 404.§ 1. Met toepassing van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 17 juli 1991, wordt een organiek begrotingsfonds opgericht voor de verrichtingen die voortvloeien uit de betaling door de federale politie en de terugbetaling door de begunstigde meergemeentepolitiezones en de gemeenten of door de leden van de federale of de lokale politie van de kosten die uit de leveringen van kledij en uitrusting aan diezelfde personeelsleden voortvloeien. § 2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de wet van 26 april 2002, wordt de rubriek 17 - Federale politie en geïntegreerde werking aangevuld als volgt : « 17-2 Fonds voor de levering van kledij en uitrusting tegen betaling aan het personeel van de politiediensten Aard van de toegewezen ontvangsten Opbrengst van betalingen uitgevoerd door : - de leden van de federale en de lokale politie voor de leveringen van kledij en uitrusting die de hen individuele toegekende basishoeveelheid overschrijden; - de meergemeentepolitiezones of de gemeenten voor de leveringen van kledij en uitrusting aan de leden van de lokale politie binnen de toegekende basishoeveelheid of de voorschotten die hiervoor worden gestort.

Aard van de toegestane uitgaven Uitgaven voor de aankopen die noodzakelijk zijn voor de hernieuwing van de stocks van kledij en uitrusting. ». § 3. In artikel 115 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, vervangen bij de wet van 26 april 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 5, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Worden aan een organiek begrotingsfonds toegewezen, de betalingen uitgevoerd door : 1° de meergemeentepolitiezones of de gemeenten voor de leveringen van kledij en uitrusting aan de leden van de lokale politie binnen de toegekende basishoeveelheid of de voorschotten die hiervoor worden gestort;2° leden van de federale of de lokale politie voor de leveringen van kledij en uitrusting die de hen individuele toegekende basishoeveelheid overschrijden.» ; 2° het artikel wordt aangevuld als volgt : « Met het oog op de prefinanciering van een werkingsvoorraad ten behoeve van de lokale politie, mogen de variabele kredieten, ingeschreven op de basisallocatie 17-90-22-1222 van de algemene uitgavenbegroting en verbonden aan het begrotingsfonds 17-2 Fonds voor de levering van kledij en uitrusting tegen betaling aan het personeel van de politiediensten, zoals opgericht bij de programmawet van 22 december 2003, zowel in vastlegging als in ordonnancering, worden aangewend ook indien het beschikbare saldo op het fonds negatief is. Het aldus op het fonds toegelaten debetsaldo zal jaarlijks bij begrotingsbijbepaling worden vastgesteld. » .

Art. 405.Deze Afdeling heeft uitwerking met ingang van 30 april 2002. Afdeling 3. - Detachering van personeelsleden van de federale politie

naar de lokale politie

Art. 406.§ 1. Met toepassing van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 17 juli 1991, wordt een organiek begrotingsfonds opgericht voor de verrichtingen die voortvloeien uit de betaling door de federale politie en de terugbetaling door de begunstigde meergemeentepolitiezones en de gemeenten van de kosten van de, overeenkomstig de richtlijnen bepaald door de minister van Binnenlandse Zaken, op hun verzoek bij hen gedetacheerde federale politieambtenaren. § 2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van organieke begrotingsfondsen, gewijzigd bij artikel 125 van de wet van 26 april 2002, wordt de rubriek 17 - Federale politie en geïntegreerde werking aangevuld als volgt : « 17-3 Fonds voor de ontvangsten- en uitgavenverrichtingen met betrekking tot de voor rekening van de meergemeente-politiezones en de gemeenten gedetacheerde federale politieambtenaren ».

Aard van de toegewezen ontvangsten De terugbetaling door de meergemeentepolitiezones en de gemeenten van de kosten van de, overeenkomstig de richtlijnen van de minister van Binnenlandse Zaken, bij hen gedetacheerde federale politieambtenaren of de voorschotten die hiervoor worden gestort.

Aard van de toegestane uitgaven De betaling voor rekening van de begunstigde meergemeentepolitiezones en de gemeenten van de bezoldiging en de vergoedingen van de bij hen gedetacheerde federale politieambtenaren. » § 3. De aan dit fonds verbonden variabele kredieten, ingeschreven op basisallocatie 17-90-22-1122 van de algemene uitgavenbegroting mogen, zowel in vastlegging als in ordonnancering, worden aangewend ook indien het beschikbare saldo op het fonds negatief is.

Het aldus op het fonds toegelaten debetsaldo zal jaarlijks bij begrotingsbijbepaling worden vastgesteld.

Art. 407.Deze Afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002. Afdeling 4. - Inhouding op de dotaties

Art. 408.§ 1. Artikel 115, § 10, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, vervangen bij de wet van 26 april 2002, wordt aangevuld als volgt : « De Koning bepaalt ook bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad,de regels die nagevolgd moeten worden in geval van niet-betaling door de meergemeentepolitiezones en de gemeenten van de leveringen vermeld in § 5, 1°, en § 9, 2°, (inclusief de uitgaven voor energie en telefonie) die werden geprefinancierd door de federale politie, alsmede in geval van niet-betaling door de meergemeentepolitiezones en de gemeenten van de bedragen die hen werden gefactureerd voor de bij hen gedetacheerde federale politieambtenaren, zoals bedoeld in artikel 406 van de programmawet van 22 december 2003. ».

Art. 409.In de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus gewijzigd bij de wetten van 24 maart 1999, 19 april 1999, 13 mei 1999, 22 december 2000, 27 december 2000, 2 april 2001, 31 mei 2001, 13 juli 2001, 19 juli 2001, 30 december 2001, 26 april 2002, 2 augustus 2002, 7 februari 2003 en 10 april 2003, wordt een artikel 115bis ingevoegd, luidende : « Art. 115bis . De modaliteiten van de prestaties verleend door het lokale niveau aan het federale niveau van de geïntegreerde politie worden vastgelegd in samenwerkingsprotocols tussen beide partijen, waarin zal vermeld worden welke prestaties kosteloos geleverd worden en welke prestaties tegen betaling worden uitgevoerd.

Deze protocols bepalen ook de eventuele betalingsmodaliteiten alsmede de te volgen regels in geval van niet-betaling door de federale politie van de bedragen die haar gefactureerd worden voor de prestaties bedoeld in het eerste lid. » .

Art. 410.Deze Afdeling treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 408 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2002. Afdeling 5. - Nationaal Veiligheidsplan

Art. 411.In artikel 4, eerste lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, gewijzigd bij de wetten van 2 april 2001 en 7 februari 2003, wordt het woord "tweejaarlijks" vervangen door de woorden "om de vier jaar".

Art. 412.In artikel 36, eerste lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, gewijzigd bij de wet van 10 april 2003, wordt het woord "tweejaarlijks" vervangen door het woord "vierjaarlijkse". HOOFDSTUK 3. - Civiele veiligheid - Fonds voor beveiliging tegen brand en ontploffing

Art. 413.Artikel 2 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, gewijzigd bij de wet van 22 mei 1990, wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.§ 1. Met het oog op de preventie van brand en ontploffing, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de basispreventienormen die één of meer categorieën van constructies gemeen hebben, ongeacht hun bestemming. § 2. Afwijkingen op de basispreventienormen zoals bepaald in § 1 kunnen worden toegestaan indien de desbetreffende constructie door deze afwijkingen een veiligheidsniveau behoudt dan tenminste gelijk is aan deze vereist door deze normen.

Elke aanvraag tot afwijking wordt ingediend door de bouwheer of zijn afgevaardigde.

De Koning bepaalt de procedure en de voorwaarden volgens welke de afwijkingen worden toegestaan.

Afwijkingen kunnen enkel worden toegestaan op basis van een advies van een commissie voor afwijking. § 3. De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de commissie voor afwijking bedoeld in § 2, vierde lid.

De commissie voor afwijking bestaat onder andere uit ingenieurs van de algemene directie van de Civiele Veiligheid, beroepsbrandweerofficieren, deskundigen en hun respectieve plaatsvervangers. Zij worden aangewezen op grond van hun bijzondere wetenschappelijke of technische bekwaamheid in zake brandvoorkoming. » .

Art. 414.In de kolom "aard van de toegestane uitgaven" bij het Fonds voor beveiliging tegen brand en ontploffing van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, worden de woorden "Financieren van de beroepsopleiding voor leden van de brandweerkorpsen en van de civiele bescherming, alsmede van" vervangen door de woorden "Allerhande uitgaven betreffende de beroepsopleiding voor de leden van de brandweerdiensten en van de civiele bescherming, alsmede financiering van".

Art. 415.Artikel 6, § 2, 1°, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, vervangen bij de programmawet van 22 december 1989, wordt vervangen als volgt : « 1° allerhande uitgaven betreffende de beroepsopleiding voor de leden van de brandweerdiensten en van de civiele bescherming".

Art. 416.In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002, wordt de kolom "Aard van de toegewezen ontvangsten" bij het Fonds voor beveiliging tegen brand en ontploffing aangevuld als volgt : « Opbrengst van de ontvangsten verbonden aan de activiteiten van de algemene directie van de Civiele Veiligheid. » . HOOFDSTUK 4. - Federaal Agentschap voor nucleaire controle

Art. 417.In artikel 34 van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor nucleaire controle, wordt het woord "juni" vervangen door het woord "november" en worden de woorden "vóór 1 juni" ingevoegd tussen de woorden "keurt" en de woorden "de rekeningen". HOOFDSTUK 5. - Wijziging van het Kieswetboek

Art. 418.In artikel 161, tiende lid, van het Kieswetboek, gewijzigd bij de wet van 5 april 1995, worden de woorden "langst de snelste weg" vervangen door de woorden "langs digitale weg". HOOFDSTUK 6. - Wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen

Art. 419.In titel I van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt Hoofdstuk IVbis, houdende een artikel 18bis, ingevoegd door de wet van 28 juni 1984 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 13 juli 1992 en door de wetten van 18 juli 1991 en 15 juli 1996, opgeheven.

Art. 420.In artikel 51/2 van dezelfde wet, ingevoegd als artikel 51bis door de wet van 18 juli 1991 en herbenoemd door de wet van 15 juli 1996, worden de woorden ", 50bis " ingevoegd tussen de woorden "bij de artikelen 50" en de woorden "of 51".

Art. 421.In artikel 51/4 van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 10 juli 1996, worden de woorden ", 50bis " ingevoegd tussen de woorden "in de artikelen 50" en de woorden "en 51".

Art. 422.In artikel 51/5, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 15 juli 1996, worden de woorden ", 50bis " ingevoegd tussen de woorden "overeenkomstig artikel 50" en de woorden "of 51".

Art. 423.In artikel 53 van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 15 juli 1996, worden de woorden ", 50bis " ingevoegd tussen de woorden "overeenkomstig artikel 50" en de woorden "of artikel 51".

Art. 424.In artikel 54, § 3, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 15 juli 1996, worden de woorden ", 50bis " ingevoegd tussen de woorden "in de artikelen 50" en de woorden "en 51". HOOFDSTUK 7. - Administratieve vereenvoudiging binnen de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken

Art. 425.Artikel 69 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, wordt aangevuld met het volgende lid : « De minister van Binnenlandse Zaken kan de Voorzitter van het Directiecomité van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken machtigen tot het ondertekenen van de aanhangsels bij deze overeenkomsten, wanneer deze aanhangsels het totale bedrag van de toelage niet wijzigen. » .

TITEL VIII. - Economie, Consumentenzaken en Energie HOOFDSTUK 1. - Economie en Consumentenzaken Afdeling 1. - Wijziging van het Wetboek van vennootschappen

Art. 426.In artikel 133, tiende lid, van het Wetboek van vennootschappen, gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002, wordt de laatste volzin vervangen als volgt : « De Koning bepaalt de nadere regels inzake de samenstelling, de organisatie, de werking en de wijze van financiering van dit comité, alsook de vergoeding van zijn leden. Onverminderd de mogelijkheid van het comité om, op de voorwaarden die de Koning vaststelt, bijdragen te ontvangen om zijn kosten en uitgaven te dekken, worden de werkingskosten van het comité gedragen door de rechtspersonen die hun jaarrekening, en in voorkomend geval hun geconsolideerde jaarrekening, openbaar moeten maken door neerlegging bij de Nationale Bank van België. Op de voorwaarden die de Koning bepaalt int de Nationale Bank van België 0,50 euro per jaarrekening, en in voorkomend geval per geconsolideerde jaarrekening, die neergelegd wordt vanaf 1 januari 2004 en zij stort deze gelden aan het comité. » . Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 24 december 1968 tot voorlopige

uitbreiding van de bevoegdheid van het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds, toegelaten bij koninklijk besluit van 31 januari 1957

Art. 427.In de wet van 24 december 1968 tot voorlopige uitbreiding van de bevoegdheid van het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds, toegelaten bij koninklijk besluit van 31 januari 1957, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 1, § 3, eerste lid, worden de woorden "van een door de minister van Economische Zaken aangewezen regeringscommissaris" vervangen door de woorden "van de vertegenwoordiger van de minister van Economie bij de Raad van Beheer van het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds";2° in artikel 2, § 1, vierde lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr.249 van 31 december 1983, worden de woorden "de Regeringscommissaris" vervangen door de woorden "de vertegenwoordiger van de minister van Economie". Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het

consumentenkrediet

Art. 428.Artikel 69, § 4, eerste lid, 6°, a), van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, ingevoegd bij de wet van 6 juli 1992 en vervangen bij het koninklijk besluit van 4 april 2003, wordt vervangen als volgt : « a) de rechtspersoonlijkheid bezitten; ».

Art. 429.Artikel 428 heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2003. Afdeling 4. - Fonds ter bestrijding van de overmatige schuldenlast

Art. 430.In artikel 20, § 3, van de wet van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen goederen, gewijzigd bij de wetten van 3 mei 1999 en 19 april 2002, wordt een punt 3° toegevoegd, luidend als volgt : « 3° De betaling van maatregelen inzake informatie en sensibiliseren gericht tot de personen bedoeld in deze wet met betrekking tot de doelstellingen en de werking van deze wet, en meer in het algemeen, de financiering van maatregelen inzake informatie en sensibiliseren omtrent schuldoverlast.

De Koning bepaalt de modaliteiten en de nadere regels betreffende de toekenning van de middelen van het Fonds die worden gebruikt voor de maatregelen inzake informatie en sensibiliseren bedoeld in het vorige lid. » .

Art. 431.In de tabel gevoegd bij de wet van 27 december 1990 houdende oprichting van de begrotingsfondsen, wordt de subrubriek "32-8 Fonds ter Bestrijding van de Overmatige Schuldenlast", ingevoegd bij de wet van 5 juli 1998 en gewijzigd bij de wetten van 3 mei 1999 en 19 april 2002, aangevuld als volgt : « De betaling van maatregelen inzake informatie en sensibiliseren gericht tot de personen bedoeld in deze wet met betrekking tot de doelstellingen en de werking van deze wet, en meer in het algemeen, de financiering van maatregelen inzake informatie en sensibiliseren omtrent schuldoverlast. » . HOOFDSTUK 2. - Energie Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de

organisatie van de elektriciteitsmarkt

Art. 432.Artikel 12, § 5, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, ingevoegd bij de wet van 24 december 2002, wordt aangevuld met een 5°, luidend als volgt : « 5° de financiering van de compensatie van de inkomsten van de gemeenten, zoals voorzien door artikel 3, 13°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en gewesten. » .

Art. 433.Artikel 12bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 december 2002, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Art. 12bis . Onverminderd artikel 12 wordt de Commissie belast met het beheer en het doorstorten van de sommen, bestemd voor de financiering van de compensatie van de inkomsten van de gemeenten.

De Koning wordt belast, na overleg in de Ministerraad en na overleg met de gewesten, met de uitvoering van dit artikel. » .

Art. 434.Artikel 21, vierde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 december 2002, wordt aangevuld met een 5°, luidend als volgt : « 5° in een fonds dat beheerd wordt door de Commissie, bestemd voor de financiering van de compensatie van de inkomsten van de gemeenten, zoals voorzien door artikel 3, 13°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en gewesten. » .

Art. 435.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van de artikelen 432 tot 434. Afdeling 2. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten

Art. 436.Het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering van sommige openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de elektriciteitsmarkt, wordt bekrachtigd met uitwerking op 10 januari 2003.

Art. 437.Het koninklijk besluit van 24 maart 2003 tot vaststelling van een federale bijdrage bestemd voor de financiering van bepaalde openbare dienstverplichtingen en van de kosten verbonden aan de regulering van en controle op de aardgasmarkt, wordt bekrachtigd met uitwerking op 10 januari 2003. HOOFDSTUK 3. - Derde wijziging van de wet van 30 maart 1995 betreffende de netten voor distributie voor omroepuitzendingen en de uitoefening van televisieomroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad

Art. 438.Artikel 34 van de wet van 30 maart 1995 betreffende de netten voor distributie voor omroepuitzendingen en de uitoefening van televisieomroepactiviteiten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad wordt vervangen als volgt : «

Art. 34.§ 1. Reclame en telewinkelspots moeten tussen de uitzendingen worden ingevoegd. Onder voorbehoud van de in de paragrafen 2 tot en met 5 vastgestelde voorwaarden, mogen reclame en telewinkelspots ook tijdens de uitzendingen zodanig worden ingevoegd dat de integriteit en de waarde van de uitzendingen niet worden geschaad, rekening houdende met de natuurlijke pauzes in en de duur en de aard van het programma, en er geen afbreuk wordt gedaan aan de rechten van de houders van rechten. § 2. Bij uit zelfstandige onderdelen samengestelde uitzendingen of bij sportuitzendingen en op soortgelijke wijze gestructureerde evenementen en opvoeringen met pauzes mogen er alleen tussen de zelfstandige onderdelen of tijdens de pauzes reclame en telewinkelspots worden ingevoegd. § 3. De uitzending van audiovisuele producties zoals bioscoop- en televisiefilms (met uitzondering van series, feuilletons, lichte amusementsprogramma's en documentaires) mag één keer per tijdvak van 45 minuten worden onderbroken mits de geprogrammeerde duur ervan meer dan 45 minuten bedraagt. Indien de geprogrammeerde duur ervan ten minste 20 minuten langer is dan twee of meer volledige tijdvakken van 45 minuten, mag er nog één keer worden onderbroken. § 4. Wanneer andere dan de onder § 2 bedoelde uitzendingen worden onderbroken door reclame of telewinkelspots, moet een tijdvak van ten minste 20 minuten verlopen tussen opeenvolgende onderbrekingen binnen de uitzendingen. § 5. Bij uitzendingen van religieuze erediensten mag geen reclame of telewinkelen worden ingevoegd. Televisiejournaals en actualiteitenmagazines, documentaires, godsdienstige uitzendingen en uitzendingen voor kinderen waarvan de geprogrammeerde duur minder dan 30 minuten bedraagt, mogen niet door reclame of telewinkelen worden onderbroken. Wanneer de geprogrammeerde duur ten minste 30 minuten bedraagt, zijn de vorige paragrafen van toepassing. » .

TITEL IX. - Telecommunicatie en Post HOOFDSTUK 1. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 19 maart 2003

Art. 439.Het koninklijk besluit van 19 maart 2003 tot omzetting van de artikelen 7.5 en 9.3 van richtlijn 97/33/EG van 30 juni 1997 van het Europees Parlement en de Raad inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), wordt bekrachtigd met ingang van de dag van zijn inwerkingtreding. HOOFDSTUK 2. - Machtigingen aan de Koning

Art. 440.In artikel 122, § 1, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, gewijzigd bij de wetten van 6 augustus 1993, 20 december 1995, 19 december 1997, 3 juli 2000, en 30 december 2001, worden de woorden "voor 31 december 2003" vervangen door de woorden "voor 31 december 2005".

Art. 441.In artikel 37 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, worden de woorden "voor 31 december 2003" vervangen door de woorden "voor 31 december 2005".

Art. 442.In artikel 5 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbeslechting naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, worden de woorden "voor 31 december 2003" vervangen door de woorden "voor 31 december 2005". HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen aan de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector

Art. 443.Artikel 14, § 1, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, wordt aangevuld met een 5°, luidend als volgt : « 5° het stellen van alle nuttige daden die als doel hebben de voorbereiding van de toepassing van inwerking getreden Europese richtlijnen in de sectoren post en telecommunicatie. » .

Art. 444.In artikel 30 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 4°, en tweede lid wordt in de Franse tekst het woord "redevances" vervangen door het woord "contributions";2° het derde lid wordt opgeheven;3° het laatste lid wordt vervangen als volgt : « Indien deze rechten niet de vergoeding vormen van een dienst die de overheid ten voordele van de individueel beschouwde heffingsplichtige presteert, worden de koninklijke besluiten die ze vaststellen opgeheven met ingang van de datum van hun inwerkingtreding wanneer zij niet door de wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na hun inwerkingtreding.» . HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen aan de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven

Art. 445.Artikel 144duodecies, § 2, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, wordt aangevuld als volgt : « Het Instituut kan overgaan tot de intrekking van de individuele vergunning na een gemotiveerde ingebrekestelling aan de vergunninghouder waarin het verzoekt om binnen de door haar gestelde termijn een einde te maken aan een overtreding op de fiscale en sociale wetgeving waarvoor de betrokken vergunninghouder veroordeeld werd door een gerechtelijke beslissing met kracht van gewijsde, als blijkt dat de overtreding een herhaaldelijk en intentioneel karakter heeft en deze de levering van de universele dienst door andere operatoren ernstig verstoort. » .

In artikel 2, § 2, van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector worden na de woorden "beslissing overeenkomstig artikel 21, §§ 2 en 3, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector" de woorden "of beslissing overeenkomstig artikel 144duodecies, § 2, eerste lid, tweede zin, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven" ingevoegd.

Art. 446.In artikel 144decies, § 7, van dezelfde wet, worden de woorden "Voor 30 juni van het jaar dat volgt op het jaar dat het voorwerp heeft uitgemaakt van voorschotten" vervangen door de woorden "Ten laatste op de datum bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad".

TITEL X. - Overheidsbedrijven HOOFDSTUK 1. - Dotaties aan de NMBS en De Post

Art. 447.Met ingang van 1 november en met instemming van de minister bevoegd voor de begroting, mogen de dotaties aan de autonome overheidsbedrijven De Post en de NMBS tot 100 % vastgelegd en geordonnanceerd worden ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar ten belope van de in het ontwerp van algemene uitgavenbegroting voorziene bedragen.

Ter goedkeuring van deze uitgave wordt tegen uiterlijk 30 april een wetsontwerp ingediend door de minister van Begroting. HOOFDSTUK 2. - Belgacom

Art. 448.Artikel 62, § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, wordt aangevuld met een 2°, luidende : « 2° Belgacom NV van publiek recht heeft de mogelijkheid om, voor de uitkering in 2004 aan het kader en het personeel van het aandeel in de winst voor vennootschapsbelasting met betrekking tot 2003, na voorlegging aan het Paritair Comité in toepassing van het gestelde in artikel 34, § 2, B, 8°, en G, 2°, en beslissing conform het gestelde in artikel 35, af te wijken van het bepaalde in het voorgaande lid. » .

Art. 449.Artikel 448 treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK 3. - Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen Afdeling 1. - Beheer van de spoorweginfrastructuur

Art. 450.Deze afdeling zet sommige bepalingen om van de richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap en van de richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering.

Art. 451.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, de Belgische Staat en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (hierna genoemd de "NMBS") toelaten een naamloze vennootschap van publiek recht op te richten die de beheerder zal zijn van de spoorweginfrastructuur, zoals gedefinieerd in artikel 3 van voornoemde richtlijn 91/440/EEG, van het gehele Belgisch spoorwegnet (deze vennootschap zal hierna de "infrastructuurbeheerder" worden genoemd).

Art. 452.§ 1. De infrastructuurbeheerder heeft tot doel : 1° het onderhouden en het beheren van de spoorweginfrastructuur en, in de verrichting bedoeld in artikel 454, § 1, het verwerven, het bouwen en het vernieuwen van deze infrastructuur;2° het beheer van de regelings- en veiligheidssystemen van deze infrastructuur;3° het verschaffen aan de spoorwegondernemingen van de diensten bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, ter uitvoering van de bepalingen van het koninklijk besluit van 12 maart 2003;4° de toewijzing van de beschikbare spoorweginfrastructuurcapaciteit, met inachtneming van de principes en procedures bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad;5° de tarifering, de facturering en de inning van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur en voor de diensten genoemd in 3° hierboven, met inachtneming van de principes en procedures bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad;6° de certificering van het personeel van de spoorwegondernemingen en van het rollend materieel, rekening houdend met de door de Koning uitgevaardigde technische normen en regels betreffende de veiligheid en het gebruik van de infrastructuur;7° bijkomstig, de commerciële activiteiten die verenigbaar zijn met de taken genoemd in 1° tot 6°, met uitsluiting van het verschaffen van spoorwegvervoerdiensten. § 2. De taken bedoeld in § 1, 1° tot 6°, zijn opdrachten van openbare dienst die nader worden bepaald in een beheerscontract gesloten tussen de Staat en de infrastructuurbeheerder krachtens titel I, hoofdstuk II, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.

Art. 453.§ 1. De infrastructuurbeheerder wordt, vanaf zijn oprichting, geregeld door de bepalingen van titel I, van voornoemde wet van 21 maart 1991, met uitzondering van de bepalingen van titel I, hoofdstukken XI en XII van dezelfde wet, en onder voorbehoud van §§ 2 en 3 van dit artikel, van artikel 457, § 2, en van afwijkingen die de Koning kan bepalen, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, teneinde inzonderheid het volgende te verzekeren : 1° de organisatorische en bestuurlijke onafhankelijkheid ten opzichte van de NMBS en van elk andere spoorwegonderneming;2° de beheersautonomie volgens de beste praktijken van corporate governance, wat onder meer impliceert dat de meerderheid van de leden van het Directiecomité onafhankelijk zijn van elke spoorwegonderneming;3° de transparantie van de financiële relaties met de Staat en de NMBS;4° de billijke en niet-discriminerende behandeling van de spoorwegondernemingen die toegang hebben tot de spoorweginfrastructuur. § 2. De aandelen van de infrastructuurbeheerder in handen van de Staat geven recht op meer dan 80 % van de stemmen, ongeacht hun aandeel in het maatschappelijk kapitaal. § 3. In afwijking van artikel 18, § 2, tweede lid, eerste zin, van voornoemde wet van 21 maart 1991 wordt het aantal leden van de raad van bestuur bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad. De meerderheid van de bestuurders moeten onafhankelijk zijn van de NMBS en van elke andere spoorwegonderneming overeenkomstig de criteria bepaald in artikel 524, § 4, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen. § 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, de voorlopige regels betreffende de materies bedoeld in artikel 3, § 2, van de voornoemde wet van 21 maart 1991 en in artikel 456, § 1. Deze voorlopige regels gelden als eerste beheerscontract en zijn van toepassing tot de inwerkingtreding van het beheerscontract gesloten overeenkomstig artikel 4 van dezelfde wet. § 5. De infrastructuurbeheerder vervangt de NMBS voor de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de materies bedoeld in artikel 452, § 1, 1° tot 6°, die onder het beheer van de spoorweginfrastructuur vallen en waarvan de lijst wordt opgesteld door de Koning.

Art. 454.§ 1. De NMBS draagt aan de infrastructuurbeheerder, door inbreng van een bedrijfsafdeling of een gedeeltelijke splitsing, al haar activa en passiva (met inbegrip van de rechten en verplichtingen buiten balans) over die betrekking hebben op het beheer en de financiering van de spoorweginfrastructuur, met uitwerking op 1 januari 2005, tegen de voorwaarden en nadere modaliteiten vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad. § 2. Als alternatief voor de verrichting bedoeld in § 1, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, bepalen dat de NMBS de in het tweede lid bepaalde activa en de leningen die daarop betrekking hebben, overdraagt aan een instelling van openbaar nut die als doel heeft onder meer het verwerven, het aanleggen en het vernieuwen van deze infrastructuur.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, na overleg met de organen bedoeld in artikel 492, § 2, van de programmawet (I) van 24 december 2002, de lijst van activa die de NMBS overdraagt aan de instelling bedoeld in het eerste lid. Het betreft activa andere dan roerende activa en rollend materieel rechtstreeks of onrechtstreeks geaffecteerd aan de opdrachten van de NMBS en opgenomen in de statutaire rekeningen van de NMBS of in de statutaire rekeningen van de ondernemingen en entiteiten ten aanzien waarvan de NMBS een exclusieve controle uitoefent en die als maatschappelijk doel hebben het beheer van andere activiteiten dan deze die betrekking hebben op exploitatieactiviteit van de NMBS. De overdracht bedoeld in het eerste lid wordt uitgevoerd met uitwerking op 1 januari 2005, tegen de voorwaarden en nadere modaliteiten vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad.

De Koning regelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, het juridisch statuut, de werking, de financiering en de boekhouding van de instelling bedoeld in het eerste lid, die voor het overige zal onderworpen zijn aan de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. Hetzelfde besluit bepaalt de verdeling van taken (met inbegrip van de investeringsverantwoordelijkheid) tussen deze instelling en de infrastructuurbeheerder of, in afwezigheid van de infrastructuurbeheerder bedoeld in artikel 451, de NMBS. § 3. Vóór de uitvoering van de verrichting bedoeld in §§ 1 of 2, stelt de NMBS tijdelijk aan de infrastructuurbeheerder de activa ter beschikking die hij nodig heeft voor de uitvoering van zijn opdrachten, tegen de voorwaarden bepaald in een overeenkomst gesloten tussen de NMBS en de infrastructuurbeheerder en goedgekeurd door de minister bevoegd voor overheidsbedrijven.

Art. 455.§ 1. De naamloze vennootschap van publiek recht Federale Participatiemaatschappij (hierna "FPM" genoemd) zal ten laatste op 1 januari 2005 overgaan tot een kapitaalvermindering door overdracht aan de Staat van al haar aandelen in de naamloze vennootschap van publiek recht HST Fin (hierna genoemd "HST-Fin"), volgens modaliteiten bepaald in een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad. § 2. Na de verrichting bedoeld in § 1, zal de NMBS overgaan tot fusie door overneming van HST-Fin. De activa en passiva afkomstig van HST-Fin zijn begrepen in de overdracht bedoeld in artikel 454, §§ 1 of 2, met uitzondering van de schulden met betrekking tot de financiering van rollend materieel.

Art. 456.§ 1. Het beheerscontract dat moet worden afgesloten tussen de Staat en de infrastructuurbeheerder bepaalt de berekening en de betalingsvoorwaarden van alle staatssubsidies voor de verwezenlijking van de opdrachten van openbare dienst van de infrastructuurbeheerder, teneinde : 1° minstens een evenwicht te waarborgen onder normale zakelijke omstandigheden en over een redelijk tijdsverloop, tussen, enerzijds, de ontvangsten voortvloeiend uit de rechten voor het gebruik van de infrastructuur, de overschotten voortvloeiend uit commerciële activiteiten en de staatssubsidies en, anderzijds, de infrastructuuruitgaven;2° specifiek de financiële lasten te dekken die betrekking hebben op de schulden ingevolge de verrichtingen bedoeld in de artikelen 454, § 1, en 455, § 2, en de terugbetaling van deze schulden;3° de gepaste financiële stimuli te voorzien om de kosten voor het verstrekken van de infrastructuur en de rechten voor het gebruik van de infrastructuur te verminderen, om het gebruik van de infrastructuur te maximaliseren, en teneinde de investeringen te bewerkstelligen die nodig zijn om een hogere performantie, kwaliteit van de dienstverlening en veiligheid van de infrastructuur te waarborgen. In het geval bedoeld in artikel 454, § 2, wordt de materie bedoeld in het eerste lid, 2°, geregeld door het koninklijk besluit genomen krachtens genoemd artikel 454, § 2, vierde lid. § 2. De Koning kan, tegen de voorwaarden die Hij bepaalt, de staatswaarborg toekennen aan de verbintenissen van de infrastructuurbeheerder en, in voorkomend geval, van de instelling bedoeld in artikel 454, § 2, uit leningen die door hen zijn uitgegeven of aangegaan in het kader van hun opdrachten van openbare dienst of krachtens overeenkomsten met als doel de dekking van de wissel- en interestrisico's betreffende dergelijke leningen.

Art. 457.§ 1. De infrastructuurbeheerder beschikt over het personeel dat nodig is voor de verwezenlijking van zijn opdrachten, ter zijner beschikking gesteld door de NMBS. Het statuut van het personeel van de NMBS, inclusief het syndicaal statuut, blijft van toepassing op dit personeel. In ieder geval zullen deze personeelsleden tijdens de periode van hun terbeschikkingstelling onder het gezag vallen van de infrastructuurbeheerder.

De voorwaarden en nadere modaliteiten van de terbeschikkingstelling van het personeel krachtens het eerste lid, worden vastgesteld in een overeenkomst die zal worden gesloten tussen de NMBS en de infrastructuurbeheerder, mits voorafgaand overleg met de Nationale Paritaire Commissie van de NMBS. § 2. In afwijking van artikel 30, § 1, van voornoemde wet van 21 maart 1991, worden de bevoegdheden die door titel I, hoofdstuk VIII, van dezelfde wet worden toegekend aan de paritaire commissie van de betrokken onderneming, uitgeoefend door de Nationale Paritaire Commissie bedoeld in artikel 13 van de wet van 23 juli 1926 tot oprichting van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen. Bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, kan de Koning de samenstelling van deze Commissie aanpassen teneinde een geschikte vertegenwoordiging van de infrastructuurbeheerder te verzekeren.

Art. 458.De Koning past, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, artikel 492 van de programmawet (I) van 24 december 2002 en het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur aan om deze in overeenstemming te brengen met de artikelen 451 tot 457. Hij heft de Spoordienst voor toewijzing en heffing van rechten op en draagt zijn bevoegdheden over aan de infrastructuurbeheerder.

Art. 459.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, het fiscaal stelsel dat op de in artikel 451 bedoelde onderneming zal van toepassing zijn. Hij kan de nodige maatregelen nemen om de fiscale neutraliteit van de operaties bedoeld in deze afdeling te verzekeren.

Art. 460.De Koning stelt de datum vast voor de inwerkingtreding van elk van de artikelen 451 tot 458. Afdeling 2. - Financiële hervormingen

Art. 461.§ 1. Worden opgeheven in de wet van 20 december 1995 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen : 1° artikel 56, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 mei 1999;2° de artikelen 57 tot 59 en 61. § 2. Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 24 december 1996 tot uitvoering van artikel 56 van de wet van 20 december 1995 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen;2° het koninklijk besluit van 24 december 1996 tot uitvoering van artikel 57 van de wet van 20 december 1995 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen; § 3. Bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, regelt de Koning, de bestemming van het saldo, zoals bestaand op het einde van het boekjaar 2004, van de voorziening voor herstructureringskosten aangelegd krachtens artikel 57 van voornoemde wet van 20 december 1995 en neemt de andere maatregelen die de NMBS toelaten de passiva op haar balans te reorganiseren teneinde zich te schikken naar de boekhoudkundige regels van gemeen recht.

Art. 462.Artikel 5, § 2, van de wet van 17 maart 1997 betreffende de financiering van het HST-project, wordt opgeheven.

Art. 463.§ 1. Artikel 161bis van voornoemde wet van 21 maart 1991, ingevoegd bij de wet van 22 maart 2002, wordt vervangen als volgt : « Art. 161bis . § 1. Dit artikel zet de richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van sommige bepalingen van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap om. § 2. Onverminderd artikel 27, § 1, houdt de NMBS, zolang zij activiteiten uitoefent die vallen onder het beheer van de spoorweginfrastructuur, in haar interne boekhouding afzonderlijke rekeningen aan voor haar activiteiten met betrekking tot de verstrekking van vervoerdiensten, enerzijds, en voor haar activiteiten met betrekking tot de spoorweginfrastructuur, anderzijds. De jaarrekening van de NMBS bevat, in de bijlage erbij, een afzonderlijke balans en resultatenrekening, voor haar activiteiten met betrekking tot de verstrekking van vervoerdiensten, enerzijds, en voor haar activiteiten met betrekking tot het beheer van de spoorweginfrastructuur, anderzijds. § 3. Onverminderd artikel 27, § 1, houdt de NMBS, in haar interne boekhouding, afzonderlijke rekeningen aan voor haar activiteiten met betrekking tot het goederenvervoer per spoor. De jaarrekening van de NMBS bevat, in de bijlage erbij, een afzonderlijke balans en resultatenrekening voor haar activiteiten met betrekking tot het goederenvervoer per spoor. § 4. De bijdragen gestort voor de activiteiten met betrekking tot de verstrekking van vervoerdiensten voor reizigers als opdrachten van openbare dienst, moeten afzonderlijk worden vermeld in de overeenkomstige rekeningen en mogen niet worden overgedragen naar de activiteiten met betrekking tot de verstrekking van andere vervoerdiensten of naar elke andere activiteit. » § 2. De Staat en de NMBS wijzigen hun tweede beheerscontract, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 25 september 1997, teneinde artikelen 20 en 29 en Bijlagen 5 en 9, die vanaf het boekjaar 2003 werden vervangen door het eerste bijvoegsel bij hetzelfde contract, op te heffen.

Art. 464.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van elk van de artikelen 461 tot 463.

Art. 465.§ 1. De besluiten die krachtens de artikelen 453 tot 459 en 461 worden vastgesteld, kunnen de van kracht zijnde wettelijke bepalingen wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen. § 2. De besluiten bedoeld in § 1 houden op uitwerking te hebben indien zij niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na de datum van hun inwerkingtreding. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot op deze datum. § 3. De bevoegdheden die door dit artikel aan de Koning worden opgedragen, vervallen op 31 oktober 2004. Na deze datum kunnen de besluiten die krachtens deze bevoegdheden zijn genomen, alleen bij wet worden gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Kapitaalsverhoging NMBS Wijziging van de wet van 17 maart 1997 betreffende de financiering van het HST-project

Art. 466.Het enige lid van artikel 2 van de wet van 17 maart 1997 betreffende de financiering van het HST-project, wordt § 1.

Art. 467.In artikel 2 van dezelfde wet wordt een § 2 toegevoegd : « § 2. Het maatschappelijk doel van HST-Fin wordt uitgebreid met "deel te nemen in het kapitaal van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (de "NMBS") teneinde, in het openbaar belang, bij te dragen tot de verwezenlijking door laatstgenoemde van investeringen verbonden aan haar taken van openbare dienst, zoals omschreven in artikel 156 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven". » .

Art. 468.In artikel 3 van dezelfde wet, worden de woorden "artikel 2" vervangen door de woorden "artikel 2, § 1,".

Art. 469.In artikel 3 van dezelfde wet wordt een § 4 ingevoegd, luidende : « § 4. Met het oog op de in artikel 2, § 2, bepaalde doelstelling zal HST-Fin inschrijven op gewone aandelen van de NMBS, met een nominale eenheidswaarde van 3,09866906 euro, uitgegeven met naleving van artikel 56 van de programmawet van 20 december 1995 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen ten belope van een totaal bedrag van honderd achtennegentig miljoen zevenhonderd zesendertig duizend honderd en veertien euro en negenentachtig cent (198 736 114,89 euro).

Deze kapitaalsverhoging van de NMBS zal in verschillende fasen gebeuren. Uiterlijk op 31 december 2003 zal een eerste kapitaalverhoging van 148 736 114,88 euro volledig worden onderschreven door de HST-Fin. De HST-fin stort honderd achtenveertig miljoen zevenhonderd zesendertig duizend honderd en veertien euro en achtentachtig cent (148 736 114,88 euro) uiterlijk op 31 december 2003.

Een tweede kapitaalverhoging zal in 2004 gebeuren, voor vijfentwintig miljoen euro (25 000 000 euro) uiterlijk op 10 januari 2004 met storting op dezelfde datum, en voor vijfentwintig miljoen euro en één cent (25 000 000,01 euro) volgens de modaliteiten bepaald in een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad. » .

Art. 470.In artikel 5, § 2, van dezelfde wet wordt "artikel 2" vervangen door "artikel 2, § 1".

Art. 471.De tweede zin in artikel 6, § 1 van de wet van 17 maart 1997 betreffende de financiering van het HST-project wordt vervangen door : « De FPM zal in het boekjaar 2003 inschrijven op een kapitaalverhoging van HST-Fin, buiten voorkeurrecht, voor een totaal bedrag, met inbegrip van een uitgiftepremie, van honderd achtenveertig miljoen zevenhonderd zesendertigduizend honderd en veertien euro en achtentachtig cent, (148 736 114,88 euro).

In het boekjaar 2004 zal de FPM inschrijven op een kapitaalverhoging van HST-Fin, buiten voorkeurrecht, voor een totaal bedrag, met inbegrip van een uitgiftepremie, van vijftig miljoen euro en één cent, waarvan vijfentwintig miljoen euro uiterlijk op 10 januari 2004 zullen gestort worden en vijfentwintig miljoen euro en één cent zullen gestort worden volgens de modaliteiten bepaald in een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad. » .

Art. 472.Artikel 494 van de programmawet van 24 december 2002 wordt vervangen door : «

Art. 494.Vanaf 1 december 2003 is de NMBS gemachtigd om over te gaan tot een kapitaalverhoging van 64 135 960 euro gewone aandelen, met een nominale eenheidswaarde van 3,09866906 euro, wat neerkomt op een totaal van honderd achtennegentig miljoen zevenhonderd zesendertigduizend honderd en veertien euro en negenentachtig cent, (198 736 114,89 euro).

Voornoemde kapitaalverhoging gebeurt met naleving van artikel 56 van de programmawet van 20 december 1995 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen.

Deze kapitaalsverhoging van de NMBS zal voor 148 736 114,88 euro uiterlijk op 31 december 2003 worden onderschreven door de HST-Fin.

De HST-Fin zal in 2004 op een tweede kapitaalverhoging van de NMBS voor 50,01 miljoen euro onderschrijven, waarvan vijfentwintig miljoen met storting uiterlijk op 10 januari 2004 en vijfentwintig miljoen euro en één cent volgens de modaliteiten bepaald in een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad. »

Art. 473.Dit hoofdstuk treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK 5. - Nationale Loterij

Art. 474.Artikel 130 van de programmawet van 8 april 2003 wordt opgeheven. HOOFDSTUK 6. - Inzet van statutaire personeelsleden van autonome overheidsbedrijven in openbare diensten

Art. 475.De statutaire personeelsleden van de autonome overheidsbedrijven kunnen op vrijwillige basis ingezet worden op welbepaalde projecten in elke Belgische openbare overheid.

De voorwaarden waaraan de personeelsleden van het betrokken overheidsbedrijf dienen te voldoen om zich kandidaat te stellen voor het project worden bepaald door het betrokken autonoom overheidsbedrijf na voorlegging aan het betrokken Paritair Comité in toepassing van het gestelde in het artikel 34, § 2, A, 4°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, en beslissing conform het gestelde in artikel 35 van dezelfde wet.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad : 1° op voordracht van de minister van Overheidsbedrijven en de bevoegde minister het project en het aantal personeelsleden dat hiervoor kan worden ingezet;2° op voordracht van de minister van Overheidsbedrijven en de bevoegde minister, in overleg met elk betrokken autonoom overheidsbedrijf, de eventuele financiële tegemoetkoming van de Staat en na voorlegging aan het betrokken Paritair Comité in toepassing van het in het artikel 34, § 2, A, 4°, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, en beslissing conform het gestelde in artikel 35 van dezelfde wet, de modaliteiten waaronder zij zullen worden ingezet. TITEL XI. - Mobiliteit HOOFDSTUK 1. - Spoorvervoer

Art. 476.§ 1. De Koning kan, bij besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, de wetsbepalingen bedoeld in hoofdstuk XI van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur opheffen, wijzigen, aanvullen of vervangen, teneinde alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn verplichtingen tot omzetting van de richtlijnen 2001/12/EG, 2001/13/EG en 2001/14/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 februari 2001, in overeenkomst met de bepalingen bedoeld in Titel X, Hoofdstuk 3, Afdeling 1.

De Koning kan eveneens de bepalingen van de andere hoofdstukken van het voornoemde besluit wijzigen ten einde deze in overeenstemming te brengen met de bepalingen aangenomen krachtens het eerste lid. § 2. De door § 1 aan de Koning toegekende bevoegdheden lopen ten einde op 15 juni 2004. § 3. De besluiten genomen krachtens § 1 worden opgeheven wanneer ze niet voor 16 juni 2005 bij wet werden bekrachtigd.

De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht op de datum van de inwerkingtreding van de voornoemde besluiten.

Art. 477.Artikel 181, § 4, van de programmawet van 2 augustus 2002, wordt vervangen als volgt : « § 4. De besluiten genomen krachtens § 1 worden opgeheven wanneer ze niet bij wet worden bekrachtigd voor 16 juni 2005.

De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht op de datum van de inwerkingtreding van voornoemde besluiten. » . HOOFDSTUK 2. - Woon-werkverkeer

Art. 478.In artikel 163 van de programmawet van 8 april 2003 worden de woorden "vóór 31 december van het betreffende jaar" vervangen door de woorden "vóór 30 april van het volgende jaar".

Art. 479.Artikel 170 van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : «

Art. 170.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 juli 2004. » . HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het Fonds voor de financiering en de verbetering van de controle-, inspectie- en onderzoeksmiddelen en van de preventieprogramma's van de luchtvaart

Art. 480.In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende de oprichting van begrotingsfondsen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de titel van de rubriek 33, "Verkeer en Infrastructuur", wordt vervangen door de titel "Mobiliteit en Vervoer";2° in de kolom "Aard van de toegewezen inkomsten" van de rubriek 33-3-Fonds voor de financiering en de verbetering van de controle-, inspectie- en onderzoeksmiddelen en van de preventieprogramma's van de luchtvaart, wordt de volgende tekst ingevoegd : « Terugbetaling door de EASA (Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart) van het personeel dat door het Directoraat-generaal Luchtvaart ter zijner beschikking wordt gesteld.» . HOOFDSTUK 4. - Financieringsfonds van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel

Art. 481.In artikel 3 van de wet van 10 augustus 2001 tot oprichting van een Fonds ter financiering van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, worden de woorden "3,082 miljard Belgische frank vanaf het begrotingsjaar 2001" vervangen door de woorden "76 400 784,34 EUR vanaf het begrotingsjaar 2001 en 100 000 000 EUR vanaf het begrotingsjaar 2004".

Art. 482.In de tabel in bijlage bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, voor het laatst gewijzigd door de wet van 2 januari 2001, onder rubriek 33 "Verkeer en Infrastructuur", begrotingsfonds 33-6 genaamd "33-6 Financieringsfonds van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel", wordt de kolom "Aard van de toegewezen ontvangsten" aangevuld als volgt : « - andere diverse ontvangsten zoals de opbrengsten van de verkoop van de bijzondere bestekken, door derden aan het samenwerkingsakkoord gestorte sommen in geval van een samengevoegde opdracht of van een verrekening ten laste van derden aan het samenwerkingsakkoord. » .

TITEL XII. - Maatschappelijke Integratie HOOFDSTUK 1. - Maatschappelijke integratie Afdeling 1. - Materiële hulp voor minderjarigen in de opvangcentra

Art. 483.Artikel 57, § 2, eerste lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt vervangen als volgt : « In afwijking van de andere bepalingen van deze wet, is de taak van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beperkt tot : 1° het verlenen van dringende medische hulp, wanneer het gaat om een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft;2° het vaststellen van de staat van behoeftigheid doordat de ouders hun onderhoudsplicht niet nakomen of niet in staat zijn die na te komen, wanneer het gaat om een vreemdeling jonger dan 18 jaar die met zijn ouders illegaal in het Rijk verblijft. In het geval bedoeld in 2°, wordt de maatschappelijke hulp beperkt tot de materiële hulp die onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van het kind en wordt uitsluitend verstrekt in een federaal opvangcentrum overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten bepaald door de Koning. » . Afdeling 2. - Uitbreiding van de activeringsmaatregelen voor

vreemdelingen

Art. 484.Artikel 57quater, § 1, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, laatst gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002, wordt vervangen als volgt : « § 1. Voor de persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiële maatschappelijke hulp, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn financieel tussenkomen in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling van deze persoon in het beroepsleven. » .

Art. 485.Artikel 5, § 4, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, laatst gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002, wordt vervangen als volgt : « § 4. Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer dat centrum met toepassing van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn tussenkomt in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling in het beroepsleven van een persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiële maatschappelijke hulp. De toelage is gelijk aan het bedrag van de financiële tussenkomst. » . Afdeling 3. - Regeling van bevoegdheidsconflicten tussen de OCMW's

voor aanvragers van maatschappelijke hulp

Art. 486.Artikel 58 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, opgeheven bij de wet van 22 februari 1998, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 58.§ 1. Een aanvraag betreffende maatschappelijke dienstverlening, waarover het centrum een beslissing moet nemen, wordt, de dag van haar ontvangst, chronologisch ingeschreven in het daartoe door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gehouden register.

De schriftelijke aanvraag wordt ondertekend door de belanghebbende of de persoon die hij schriftelijk heeft aangewezen.

Wanneer de aanvraag mondeling wordt gedaan, ondertekent de belanghebbende of de schriftelijk aangewezen persoon in het daartoe voorziene vak van het register bedoeld in het eerste lid. § 2. Het centrum zendt of overhandigt dezelfde dag aan de aanvrager een ontvangstbewijs. § 3. Wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een steunaanvraag ontvangt waarvoor het zich onbevoegd acht, zendt het deze aanvraag over binnen de vijf kalenderdagen aan het volgens hem bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Binnen dezelfde termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld van deze overzending.

Op straffe van nietigheid gebeurt de overzending van de aanvraag aan het bevoegd geachte openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, evenals de kennisgeving van de overzending aan de aanvrager, door een brief met vermelding van de redenen van onbevoegdheid.

De aanvraag zal evenwel worden gevalideerd op de datum van ontvangst bij het eerste openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, zoals bepaald in § 1.

Het openbaar centrum voor maatschappelijke integratie dat deze verplichting niet naleeft, moet overeenkomstig de door deze wet gestelde voorwaarden maatschappelijke dienstverlening verlenen zolang het de aanvraag niet heeft overgezonden en de redenen die aan de onbevoegdheid ten grondslag liggen niet heeft medegedeeld.

De beslissing van onbevoegdheid kan worden genomen door de Voorzitter mits zijn beslissing aan de raad of het bevoegd orgaan te onderwerpen op de eerstvolgende vergadering met het oog op haar bekrachtiging. » .

Art. 487.Artikel 71, tweede lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt aangevuld als volgt : « Deze termijn van één maand loopt, in het geval bedoeld in artikel 58, § 3, eerste lid, vanaf de dag van de overzending. » . Afdeling 4. - Verplicht maatschappelijk onderzoek voor de

maatschappelijke hulp die door de Staat kan terugbetaald worden

Art. 488.Artikel 11, § 2, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt aangevuld als volgt : « voor zover een voorafgaand sociaal onderzoek het bestaan en de omvang van de behoefte aan maatschappelijke hulp heeft kunnen aantonen. » .

Art. 489.In artikel 62, § 1, van de programmawet van 19 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) de woorden "en conventies met derden voor met opvang van asielzoekers gelieerde dienstverlening" vervallen;

B) de volgende zin wordt ingevoegd : "Het sluit tevens alle overeenkomsten betreffende de opvang van asielzoekers en voert deze uit; daarnaast kent het subsidies toe met betrekking tot zijn opdrachten. » . HOOFDSTUK 2. - Bepalingen betreffende het Federaal Agentschap voor het onthaal van asielzoekers Afdeling 1. - Gemeenschapsdiensten in de opvangstructuren

Art. 490.In artikel 62 van de programmawet van 19 juli 2001, wordt tussen de §§ 2 en 3 een § 2bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 2bis . Onverminderd de materiële hulp die aan asielzoekers wordt toegekend in toepassing van artikel 57ter van de organieke wet van de OCMW's van 8 juli 1976, organiseert het Agentschap de uitbetaling van een som zakgeld dat per week en per persoon wordt vastgelegd.

Het Agentschap organiseert ook de prestaties van gemeenschapsdiensten door de asielzoekers in de centra of plaatsen bedoeld in artikel 57ter, tweede lid, van de hierboven vernoemde wet.

Met gemeenschapsdienst wordt elke prestatie bedoeld die door de asielzoeker wordt geleverd in het centrum of op de plaats bedoeld in het vorige lid, en dit uitsluitend ten voordele van de gemeenschap van de asielzoekers die verblijven op de plaats in kwestie en waarvoor de asielzoeker een verhoging van zijn zakgeld uitbetaald kan krijgen.

Het verrichten van gemeenschapsdienst wordt niet als een arbeidsovereenkomst noch als een arbeidsprestatie beschouwd; de toekenning van een hoger zakgeld wordt evenmin als een vergoeding beschouwd.

De vermeerdering van het zakgeld, zoals bedoeld in de voorgaande paragraaf, die aan de asielzoeker wordt uitbetaald, wordt berekend op basis van een forfaitair tarief bepaald door de plaats bedoeld in artikel 57ter, tweede lid, van de eerder vernoemde wet, en dat varieert naargelang de soort prestatie. Dit forfaitair tarief wordt vooraf door het Agentschap goedgekeurd. De vermeerdering van het zakgeld mag in geen enkel geval meer bedragen dan een maximum bedrag per maand vastgesteld per koninklijk besluit.

De prestaties worden door de asielzoekers op vrijwillige basis geleverd onder leiding van een personeelslid van de plaats bedoeld in artikel 57ter, tweede lid, van de eerder vernoemde wet die hiertoe door zijn hiërarchie is aangesteld en die erover zal waken dat de asielzoekers op rechtvaardige basis aan deze prestaties zullen kunnen deelnemen. De identiteit van deze personen wordt aan het Agentschap doorgegeven.

De Koning bepaalt in een besluit de bijdragen met betrekking tot het zakgeld en de vermeerdering ervan voor gemeenschapsdiensten alsmede de voorwaarden waarin de gemeenschapsdiensten worden verricht. » . Afdeling 2. Europees Fonds voor vluchtelingen

Art. 491.Artikel 65 van de programmawet van 19 juli 2001 voor het begrotingsjaar 2001, wordt aangevuld met een § 3, luidend als volgt : « § 3. Het Federaal Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers is aangesteld als de autoriteit die vanaf het begrotingsjaar 2003 verantwoordelijk is voor het Europees Vluchtelingenfonds. » . Afdeling 3. - Verplichte inschrijvingsplaats

Art. 492.In artikel 62 van de programmawet van 19 juli 2001, wordt een § 2ter ingevoegd, luidende : « § 2ter . Het Agentschap is tevens bevoegd om de verplichte inschrijvingsplaats te bepalen in toepassing van artikel 54, §§ 1 en 3, van de wet van 15 december 1980 inzake de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. » .

Art. 493.In artikel 54 van de wet van 15 december 1980 inzake de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt gewijzigd als volgt : - in het eerste lid worden de woorden "minister of zijn afgevaardigde" vervangen door de woorden "Het Federaal Agentschap voor Asielzoekers"; - het derde lid wordt aangevuld als volgt : « waarbij erop moet worden gelet dat deze plaats aangepast is aan de asielzoeker en dit binnen de beschikbare plaatsen". 2° in § 3 worden de woorden "minister of zijn afgevaardigde" vervangen door de woorden "Het Federaal Agentschap voor Asielzoekers".

Art. 494.De Koning bepaalt, op voorstel van de minister bevoegd voor de toegang tot het grondgebied en van de minister van bevoegd voor maatschappelijke integratie, de datum van inwerkingtreding van de artikelen 492 en 493. Afdeling 4. - Uitbreiding van de opdrachten van Fedasil

Art. 495.In artikel 62 van de programmawet van 19 juli 2001 wordt een § 1bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 1bis . De coördinatie van de verschillende manieren van opvang van niet-begeleide minderjarigen wordt vastgesteld door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit. Deze coördinatie behelst het afsluiten van een akkoord tussen de Federale Overheid en de Gemeenschappen en beoogt tevens de regeling van de organisatie en de financiering van de instellingen, en de begeleiding.

Onder "niet-begeleide minderjarige" moet men elke persoon verstaan die onder de voorwaarden valt die bepaald zijn in Titel XIII, Hoofdstuk 6, artikel 5, van de programmawet (I) van 24 december 2002. » .

Art. 496.In artikel 62 van de programmawet van 19 juli 2001, wordt een § 2quater ingevoegd luidend als volgt : « § 2quater . Wanneer de ouders niet in staat zijn hun onderhoudsplicht te vervullen, is het agentschap bevoegd voor de opvang van de minderjarigen, die met hun ouders illegaal op het grondgebied verblijven en bij wie een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de nood aan hulp heeft vastgesteld. De Koning bepaalt de modaliteiten van deze opvang. » . Afdeling 5. - Sluiting van asielcentra - wedertewerkstelling van het

personeel

Art. 497.§ 1. Er wordt in een financiële tegemoetkoming van de staat voorzien in de loonkost van de personeelsleden die op 1 september 2003 in dienst zijn in de opvangcentra van Westende en Houthalen van het Agentschap voor de Opvang van Asielzoekers en die in 2004 worden tewerkgesteld in het Rode Kruis, OCIV-CIRE, De Lijn en in diensten, rusthuizen of rust- en verzorgingstehuizen die ressorteren onder de federale overheid, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de gemeenten, de openbare centra van Maatschappelijk Welzijn, de intercommunales en de openbare instellingen die onder de hogergenoemde instellingen of organismen ressorteren en geen industriële of commerciële activiteit uitoefenen en in de onderwijsinrichtingen, ingericht of gesubsidieerd door de gemeenschappen. § 2. De financiële tegemoetkoming bedoeld in § 1, bedraagt 100, 75, 50 en 25 % respectievelijk voor het eerste, tweede, derde en vierde jaar van tewerkstelling.

De financiële tegemoetkoming bedoeld in § 1, bedraagt 100, 100, 50 en 50 % respectievelijk voor het eerste, tweede, derde en vierde jaar van tewerkstelling voor personeelsleden die op 1 september 2003 minstens 55 jaar zijn. § 3. De loonkost bevat het bruto jaarloon, het vakantiegeld, de eindejaarstoelage en de patronale bijdragen. § 4. De nodige kredieten tot financiering van deze maatregel zullen voorzien zijn ten laste van de begroting van het Agentschap.

TITEL XIII. - Diverse bepalingen HOOFDSTUK 1. - Landsverdediging - Bezoldiging van personen belast met een leeropdracht

Art. 498.Het dertigste van de wedde dat per weekuur over het jaar wordt toegekend aan de docenten van de Rijksuniversiteiten voor wie het onderwijs slechts een bijbetrekking is, bedoeld in artikel 5, 1°, van het koninklijk besluit van 1 oktober 1973 tot vaststelling van de bezoldiging van personen belast met een leeropdracht aan sommige scholen voor vorming en voortgezette opleiding van officieren en tot toekenning van een toelage aan de titularissen van sommige betrekkingen bij die scholen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 november 1978, 21 augustus 1980, 23 maart 1995, 20 juli 1998, 30 maart 2001, 4 december 2001 en 28 januari 2002, en opgeheven, wat de krijgsmacht betreft, door het koninklijk besluit van 12 juli 1993 houdende toekenning van toelagen voor leeropdrachten en aan bekleders van bepaalde betrekkingen in bepaalde scholen voor vorming en voortgezette vorming van de officieren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 1998 en 8 oktober 1998, is gelijk aan het dertigste van de wedde dat per weekuur over het jaar wordt toegekend aan de docenten van de Koninklijke Militaire School.

Art. 499.Het dertigste van de wedde dat per weekuur over het jaar wordt toegekend aan de docenten van de Rijksuniversiteiten voor wie het onderwijs slechts een bijbetrekking is, bedoeld in artikel 4, 1°, van het koninklijk besluit van 12 juli 1993 houdende toekenning van toelagen voor leeropdrachten en aan bekleders van bepaalde betrekkingen in bepaalde scholen voor vorming en voortgezette vorming van de officieren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 1998 en 8 oktober 1998, bedraagt 136,36 EUR. Dit bedrag wordt gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der ministeries. Het is gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.

Art. 500.De personen, anderen dan de officieren, voor wie het onderwijs aan het Koninklijk hoger instituut voor defensie een bijbetrekking is en die, ten laatste op 1 januari 1993, benoemd werden als burgerprofessor aan de School der militaire administrateurs, ontvangen, per lesuur, een wedde die overeenkomt met één dertigste van de wedde die per weekuur over het jaar wordt toegekend aan de docenten van de Koninklijke Militaire School, voor wie het onderwijs slechts een bijbetrekking is.

Art. 501.§ 1. De personen, bedoeld in artikel 500, die tevens een loopbaanbetrekking uitoefenen die door de Staat wordt bezoldigd, ontvangen een wedde gelijk aan 50 procent van de wedde zoals die is vastgesteld in artikel 500, indien de normale werktijden van beide betrekkingen samenvallen.

Het samenvallen der werktijden wordt in geval van twijfel, vastgesteld door de minister van het departement op wiens begroting de wedde voor de loopbaanbetrekking wordt aangerekend. § 2. De personen, bedoeld in artikel 500, die tevens deel uitmaken van het personeel van andere openbare diensten dan de diensten van de Staat of van het personeel van een gesubsidieerde privé-instelling, ontvangen een wedde gelijk aan 50 procent van de wedde, zoals die is vastgesteld in artikel 500, indien de normale werktijden van beide betrekkingen samenvallen.

Art. 502.De artikelen 500 en 501 hebben uitwerking met ingang van 1 april 2001 en treden buiten werking op 31 juli 2004. HOOFDSTUK 2. - Middenstand en Landbouw Afdeling 1. - Bevordering van het zelfstandig ondernemerschap -

Wijziging van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap

Art. 503.Artikel 3, 2°, eerste lid, van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, gewijzigd bij de wet van 11 mei 2003, wordt vervangen als volgt : « De beroepsbekwaamheid, zoals vastgesteld door de Koning op intersectoraal of sectoraal niveau, op vraag of na advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen. » . Afdeling 2. - Bekrachtiging van koninklijke besluiten tot overdracht

van de goederen, rechten en verplichtingen en het personeel van de Kamers van Ambachten en Neringen

Art. 504.Het koninklijk besluit van 22 juni 2003 tot regeling van de overdracht van goederen van de Kamers van Ambachten en Neringen naar de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, wordt bekrachtigd met uitwerking op 1 juli 2003.

Art. 505.Het koninklijk besluit van 2 juli 2003 houdende overdracht van het secretariaatspersoneel van de Kamers van Ambachten en Neringen naar de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie, wordt bekrachtigd met uitwerking op 1 juli 2003. Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 7 juli 2002 tot wijziging van

de wet van 10 november 1967 houdende oprichting van het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau

Art. 506.Artikel 6ter van de wet van 10 november 1967 houdende oprichting van het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau, ingevoegd door de wet van 7 juli 2002, wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning bepaalt het statuut van de directeur-generaal en van de adjunct-directeur-generaal. » . HOOFDSTUK 3. - Leefmilieu

Art. 507.In artikel 8bis van de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, ingevoegd bij de wet van 28 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, derde lid, wordt vervangen als volgt : « Het eerste programma zal ten laatste op 31 december 2004 in werking treden.» ; 2° § 2 wordt opgeheven. HOOFDSTUK 4. - Administratieve vereenvoudiging

Art. 508.§ 1. Aan alle wettelijke of reglementaire verplichtingen om een voor eensluidend verklaard afschrift voor te leggen aan federale overheidsdiensten, programmatorische federale overheidsdiensten, openbare instellingen die ervan afhangen, federale instellingen van openbaar nut en federale rechtspersonen naar publiek recht, is voldaan door het overhandigen van een kopie van het originele document. § 2. In geval van gegronde twijfel over de waarachtigheid van de voorgelegde of opgestuurde kopie van een origineel document uitgereikt door de diensten, instellingen en rechtspersonen vermeld in § 1 kunnen deze diensten, instellingen en rechtspersonen enkel de uitgever van het origineel document rechtstreeks ondervragen. § 3. In geval van gegronde twijfel over de waarachtigheid van de voorgelegde of opgestuurde kopie van een origineel document uitgereikt door andere dan de in § 1 vermelde diensten, instellingen en rechtspersonen kunnen de diensten, instellingen en rechtspersonen vermeld in § 1 de uitgever van het origineel document rechtstreeks ondervragen.

Indien de voormelde bevraging voor de uitgever van het origineel document een onevenredig zware last meebrengt of wanneer een rechtstreeks contact met de uitgever van het origineel document materieel onmogelijk blijkt, kunnen de diensten, instellingen en rechtspersonen vermeld in § 1 de betrokken persoon, bij aangetekende brief met ontvangstbewijs, om het voorleggen van het origineel document verzoeken. In de brief zal de reden voor het voorleggen van het origineel document uiteengezet worden. Zolang het gevraagde originele document niet voorgelegd wordt, is de procedure waarin het voorleggen van het originele document kadert geschorst. § 4. Binnen de 24 maanden die volgen op de inwerkingtreding van deze wettelijke bepaling, kan de Koning elke wettelijke of reglementaire bepaling die het voorleggen van een voor eensluidend verklaard afschrift verplicht ten aanzien van de in § 1 vermelde diensten, instellingen en rechtspersonen, opheffen en vervangen door een bepaling die de inhoud van de §§ 1 tot en met 3 overneemt. § 5. Dit artikel treedt in werking op 31 maart 2004. HOOFDSTUK 5. Externe communicatie

Art. 509.Bij de Federale Overheidsdienst Kanselarij van de Eerste Minister wordt een thesaurierekening geopend waarop de uitgaven met betrekking tot de informatie- en communicatieopdrachten gevoerd ten behoeve van de federale en programmatorische overheidsdiensten worden aangerekend. Daartoe storten de federale en programmatorische overheidsdiensten voorafgaand aan de uitvoering van de bestelling, op deze rekening de nodige middelen.

De eerste minister is gemachtigd deze thesaurierekening te beheren en de campagnes te coördineren, de nodige contracten af te sluiten en de noodzakelijke acties te nemen.

De wetgeving inzake de overheidsopdrachten is van toepassing.

Tevens worden deze verrichtingen onderworpen aan het voorafgaand advies van de Inspecteur van Financiën geaccrediteerd bij de Eerste Minister conform het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole. » . HOOFDSTUK 6. - Verlenging van de vrijstelling van werkgeversbijdragen voor ondernemingen uit de baggersector

Art. 510.In artikel 3 van het koninklijk besluit van 25 april 1997 houdende vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, gewijzigd bij de wetten van 26 maart 1999 en van 24 december 2002, worden de woorden "31 december 2003" vervangen door de woorden "31 december 2004".

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands Zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 22 december 2003.

ALBERT Van Koningswege : Voor de Eerste Minister, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL Voor de Minister van Werk en Pensioenen, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE Voor de Minister van Economie, Energie en Wetenschapsbeleid, afwezig : De Minister van Middenstand en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Mobiliteit, B. ANCIAUX De Minister van Maatschappelijke Integratie, Mevr. M. ARENA De Minister van Middenstand en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Leefmilieu en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een handicap, Mevr. I. SIMONIS De Staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, V. VAN QUICKENBORNE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire Stukken : DOC 51 0473/ (2003/2004) : 001 : Ontwerp van programmawet. 002 tot 020 : Amendementen. 021 en 022 : Verslagen. 023 : Amendementen. 024 tot 031 : Verslagen. 032 : Tekst aangenomen door de commissies. 033 tot 035 : Amendementen. 036 : Aanvullend verslag. 037 : Artikel aangenomen door de commissie Sociale Zaken. 038 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan overgezonden aan de Senaat.

Parlementaire Handelingen.

Integraal verslag : 10, 11 en 12 december 2003.

Senaat.

Parlementaire Stukken. 3-424 - 2003/2004 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.

Nr. 2 : Amendementen.

Nrs. 3 tot 7 : Verslagen.

Nr. 8 : Amendementen.

Nr. 9 : Beslissing om niet te amenderen.

Parlementaire Handelingen.

Handelingen van de Senaat : 18 en 19 december 2003.

^