gepubliceerd op 06 mei 2004
Koninklijk besluit tot opheffing van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
1 APRIL 2004. - Koninklijk besluit tot opheffing van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op Hoofdstuk 7 van Titel IV van de Programmawet (I) van 24 december 2002, inzonderheid op de artikelen 362 en 372bis, aangevuld, respectievelijk ingevoegd bij de programmawet van 8 april 2003;
Gelet op de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, inzonderheid op artikel 9, § 4, 2°, opgeheven bij de programmawet van 8 april 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, inzonderheid op artikel 64bis, ingevoegd door het koninklijk besluit van 21 januari 2004 tot uitvoering van de hoofdstukken 1, 2, 3 en 7 van titel II van de programmawet van 22 december 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 januari 2004 tot uitvoering van de hoofdstukken 1, 2, 3 en 7 van titel II van de programmawet van 22 december 2003, inzonderheid op artikel 4;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 mei 2001 en 22 maart 2002;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 1 maart 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 4 maart 2004;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat met ingang van 1 januari 2004 de nieuwe tewerkstellingsmaatregelen en de maatregelen betreffende de harmonisering van de vermindering van de werkgeversbijdragen ten gunste van sommige doelgroepen in werking treden; dat deze maatregelen ook geïmplementeerd worden voor de gerechtigden op maatschappelijke integratie of een financiële maatschappelijke hulp en gelijktijdig in werking moeten treden; dat dit inhoudt dat zowel de doelgroepwerkgevers en -werknemers als de openbare centra voor maatschappelijk welzijn zo vlug als mogelijk op de hoogte moeten gesteld worden van deze gewijzigde of nieuwe tewerkstellingsmaatregelen opdat ze optimaal zouden kunnen deelnemen aan en genieten van het vernieuwde werkgelegenheidsbeleid; dat dientengevolge onderhavig besluit dat uitvoering geeft aan een aldus vernieuwde tewerkstellingsmaatregel, dringend moet worden genomen;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, van Onze Minister van Sociale Zaken en van Onze Minister van Maatschappelijke Integratie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 mei 2001 en 22 maart 2002, wordt opgeheven.
Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2004.
Art. 3.Onze Minister bevoegd voor Werk, Onze Minister bevoegd voor Sociale Zaken en Onze Minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 1 april 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Maatschappelijke Integratie, Mevr. M. ARENA