gepubliceerd op 06 juni 2003
Koninklijk besluit tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 , betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen
16 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, gewijzigd bij de wetten van 2 januari, 5 september en 30 december 2001 en bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000;
Gelet op Hoofdstuk 7 van titel IV van de Programmawet (I) van 24 december 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikelen 4, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 augustus 1984 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 juni 1987,en 5bis , ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 augustus 1984 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 november 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 mei 1987 tot uitvoering van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 augustus 1991, 9 november 1992, 8 oktober 1998 en 20 juli 2000;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 november 1987 tot uitvoering van artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr. 495 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 23 mei 1990 en 8 juli 1998;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 1995 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen wat betreft de inschakelingsbedrijven en de vennootschappen met een sociaal oogmerk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juli en 31 oktober 1996 en 30 november 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 1995 tot uitvoering van artikel 18, § 4, tweede lid van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 oktober 1996 betreffende de te volgen procedure door de inschakelingbedrijven en de vennootschappen met een sociaal oogmerk om te kunnen genieten van het banenplan ter bevordering van de tewerkstelling van werkzoekenden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 januari 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's; inzonderheid op artikel 5, § 1, 3°, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 juli 1998;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1bis , vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, inzonderheid op artikelen 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 2002, 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 november 2001 en 4 december 2002 en 4, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, inzonderheid op arikel 1,gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 16 april 2000, 17 september 2000, 4 april 2001 en 26 juni 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 4, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 17 september 2000 en 7 juli 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 maart 2001, 21 januari 2002 en 13 januari 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 2000, 23 maart 2001, 21 januari 2002, 21 november 2002 en 13 januari 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 mei 2000 tot uitvoering van de artikelen 118, § 1, 8°, van de programmawet van 30 december 1988 en 6, § 1, 13°, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen;
Gelet op het koninklijk besluit van 18 juli 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 september 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten betreffende de maatregelen van de algemene arbeidsduurvermindering tot 38 uren per week en de collectieve arbeidsduurvermindering;
Gelet op het koninklijk besluit van 27 september 2001 tot uitvoering van artikel 8, § 1, tweede lid, en § 3, van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 november 2002 en 9 december 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma en tot vaststelling van de tijdelijke vermindering of vrijstelling van werkgeversbijdragen, inzonderheid op artikel 7;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen, inzonderheid op artikel 5;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma en tot vaststelling van de tijdelijke vermindering of vrijstelling van werkgeversbijdragen, inzonderheid op artikel 7;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen, inzonderheid op artikel 5;
Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad nr. 1.417, gegeven op 23 oktober 2002;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 22 oktober 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 22 oktober 2002;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies 34.768/1 van de Raad van State, gegeven op 6 maart 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid en van Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van het onderhavige besluit, wordt verstaan onder : 1° Wet van 24 december 2002 : de Programmawet (I) van 24 december 2002;2° Wet van 24 december 1999 : de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid;3° Koninklijk besluit van 19 december 2001 : het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van de langdurig werkzoekende;4° Werkzoekende : de niet-werkende werknemer als bepaald in het koninklijk besluit van 19 december 2001;5° Periode van werkzoekend zijn : de periode zoals bepaald in artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 19 december 2001;6° Uitkeringsgerechtigde volledig werkloze : de uitkeringsgerechtigde volledig werkloze zoals bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 19 december 2001;7° Gerechtigde op maatschappelijke integratie : de rechthebbende bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen;8° Rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp : de rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen;9° Erkende leerling : de leerling of de stagiair verbonden met een leerovereenkomst of stageovereenkomst zoals gedefinieerd in artikel 27, eerste lid, 3° van de wet van 24 december 1999;10° Dienstbode : de werknemer die krachtens een arbeidsovereenkomst voor dienstboden, hoofdzakelijk huishoudelijke arbeid van lichamelijke aard uitvoert voor de behoeften van de huishouding van de werkgever of van zijn gezin;11° Deeltijds leerplichtige : de werknemer die tijdens de periode van deeltijdse leerplicht, bedoeld bij artikel 1, § 1, 3°, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, krachtens een arbeidsovereenkomst, tewerkgesteld is.
Art. 2.De berekening van de vermindering van de bijdragen bedoeld in het hoofdstuk 7 van Titel IV van de wet van 24 december 2002 wordt per tewerkstelling gedaan. Ten behoeve van deze berekening, wordt verstaan onder : 1° Tewerkstelling : een arbeidsverhouding als werknemer waarvan de volgende kenmerken ongewijzigd blijven : - de werkgeverscategorie waartoe de werkgever behoort, bepaald door de instelling belast met het innen van de sociale zekerheidsbijdragen; - de werknemerscategorie waartoe de werknemer behoort, bepaald door de voornoemde instelling belast met de inning; - de begindatum van de arbeidsverhouding; - de einddatum van de arbeidsverhouding; - het nummer van het paritair comité of subcomité dat bevoegd is voor de uitgeoefende activiteit; - het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel; - de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer; - de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon; - het type arbeidsovereenkomst : voltijds of deeltijds; - in het voorkomend geval, het type maatregel tot reorganisatie van de arbeidstijd, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, het type maatregel ter bevordering van de werkgelegenheid, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, het bijzonder statuut van de werknemer; zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, het feit dat de werknemer gepensioneerd is; - in het voorkomend geval, het type leerlingencontract, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, de bijzondere bezoldigingswijze : per stuk, per taak, per prestatie, op commissie, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - bij werknemers die geheel of gedeeltelijk met fooien of bedieningsgeld worden bezoldigd, voor de gelegenheidsarbeiders in de landbouw- en tuinbouwsectoren en voor de zeevissers, het functienummer, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - bij werknemers van luchtvaartmaatschappijen die aan boord van vliegtuigen werken en de militaire piloten, de categorie vliegend personeel waartoe zij behoren, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - bij onderwijzend personeel, de wijze van betaling van het loon : in tienden of in twaalfden.
De wijziging van minstens één van deze kenmerken leidt tot een andere tewerkstelling van dezelfde werknemer. Periodes gedekt door een verbrekingsvergoeding vormen een onderscheiden tewerkstelling van periodes gedekt door een loon voor effectieve prestaties. 2° de factoren betreffende de arbeidsduur : J = het aantal arbeidsdagen van een uitsluitend met dagen aangegeven tewerkstelling, zoals bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met uitsluiting van de dagen wettelijke vakantie voor handarbeiders, de dagen « inhaalrust bouwbedrijf » en de bijkomende vakantiedagen toegekend bij algemeen bindend verklaarde CAO, die niet door de werkgever betaald zijn. De dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding komen niet in aanmerking voor de berekening van J. X = J, plus de dagen wettelijke vakantie voor handarbeiders van de tewerkstelling, plus de dagen « inhaalrust bouwbedrijf », plus de dagen bedoeld in het artikel 50 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de bijkomende vakantiedagen toegekend bij algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten, die niet door de werkgever betaald zijn.
H = het aantal arbeidsuren van een met dagen en uren aangegeven tewerkstelling, overeenkomstig de hierboven gedefinieerde factor J. Z = het aantal arbeidsuren van een met dagen en uren aangegeven tewerkstelling, overeenkomstig de hierboven gedefinieerde factor X. U = het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon.
D = het aantal arbeidsdagen per week van het arbeidsstelsel. µ = de prestatiebreuk van de prestaties. µ wordt op de volgende manier berekend : voor de tewerkstellingen die uitsluitend in dagen werden aangegeven : µ = X/13*D µ voor de tewerkstellingen die in dagen en uren werden aangegeven : µ = Z/13*U µ wordt tot op de tweede decimaal na de komma afgerond, waarbij 0,005 naar boven wordt afgerond. µ (glob) = de som van alle tewerkstellingen van een werknemer bij een en dezelfde werkgever tijdens een kwartaal. ss = de vaste multiplicatiefactor bedoeld in artikelen 332 en 337 van de wet van 24 december 2002. ss is gelijk aan 1,25.
Echter, indien µ (glob) groter is dan 0,80, dan is ss = 1/µ (glob).
Indien µ (glob) kleiner is dan 0,275, dan wordt ss van elke tewerkstelling beschouwd als zijnde gelijk aan 0 met uitzondering van de tewerkstellingen van een werknemer behorende tot categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de wet van 24 december 2002. ss wordt afgerond tot op het vierde cijfer na de komma, waarbij 0,00005 naar boven wordt afgerond. 3° de factoren betreffende de vergoeding : W = de loonmassa die per tewerkstelling driemaandelijks wordt aangegeven (tegen 100 %), met uitzondering van de vergoedingen die worden betaald ingevolge een verbreking van de arbeidsovereenkomst en van de eindejaarspremies die betaald worden door tussenkomst van een derde persoon. Werkgevers die verbonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair orgaan vóór 1 januari 1994 en algemeen bindend verklaard bij koninklijk besluit, die voorziet in de toekenning van vergoedingen voor uren die geen arbeidsuren zijn in de zin van de arbeidswet van 16 maart 1971, moeten die vergoedingen in mindering brengen op de voor de tewerkstelling uitgekeerde loonmassa.
Voor de categorieën van werknemers voor wie de eindejaarspremie door tussenkomst van een derde wordt uitbetaald, wordt de loonmassa van elke tewerkstelling van het kwartaal waarin de vermelde premie gewoonlijk wordt uitbetaald, vermenigvuldigd met 1,25, behalve voor de uitzendkrachten tewerkgesteld door een uitzendbureau voor wie, voor elke tewerkstelling van het kwartaal waarin de eindejaarspremie gewoonlijk wordt uitbetaald, de loonmassa vermenigvuldigd wordt met 1,15. Het resultaat van de vermenigvuldiging wordt tot de dichtstbijzijnde cent afgerond, waarbij 0,005 EUR naar 0,01 EUR afgerond wordt.
S = het refertekwartaalloon, m.a.w. de loonmassa die in aanmerking wordt genomen om het basisbedrag van de vermindering R te bepalen. S wordt op volgende wijze verkregen : 1) voor de uitsluitend in dagen aangegeven tewerkstellingen : S = W x (13 x D/J) Het resultaat van de berekening (13 x D/J) wordt afgerond tot op het tweede cijfer na de komma, waarbij 0,005 wordt afgerond op 0,01 2) voor de tewerkstellingen aangegeven in dagen en uren : S = W x (13 x U/H) Het resultaat van de berekening (13 x U/H) wordt afgerond tot op het tweede cijfer na de komma, waarbij 0,005 wordt afgerond op 0,01 S wordt afgerond tot op de cent, waarbij 0,005 EUR afgerond wordt op 0,01 EUR. S0 = de loongrens bedoeld in artikel 331 van de wet van 24 december 2002; S0 = 5205,76 EUR. Voor de werkgevers die genieten van één van de verminderingen voorzien in het artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van artikel 7, § 2, 30, § 2, en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, in het koninklijk besluit van 24 november 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de invoering van de arbeidsherverdelende bijdragevermindering in toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of in Hoofdstuk II, Afdeling IV, onderafdeling 2 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, wordt S forfaitair verminderd met 241,70 EUR per kwartaal. 4° de factoren betreffende de vermindering van de patronale sociale zekerheidsbijdragen : F = het forfaitaire bedrag bedoeld in artikel 331 van de wet van 24 december 2002 G1 = het forfaitaire bedrag bedoeld in artikel 336 van de wet van 24 december 2002 G2 = het forfaitaire bedrag bedoeld in artikel 336 van de wet van 24 december 2002 R = de basisvermindering van de structurele vermindering bedoeld in het Hoofdstuk 7 van de titel IV van de wet van 24 december 2002, per kwartaal, en afhankelijk van de in aanmerking genomen loonmassa S van de tewerkstelling. a = de coëfficiënt bedoeld in artikel 331 van de wet van 24 december 2002. a = 0,1895 voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 1 of 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de wet van 24 december 2002; a = 0,2807 voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de wet van 24 december 2002;
G = het hoogste forfaitair bedrag aan doelgroepvermindering waarop een werknemer recht geeft afhankelijk van de voorwaarden waaraan hij voldoet. G is steeds gelijk aan G1of G2 zoals bepaald in de afdeling 3 van Hoofdstuk 7 van titel IV van de wet van 24 december 2002.
Ps = de uiteindelijk toegestane structurele vermindering, per kwartaal, afhankelijk van de prestatiebreuk µ van de tewerkstelling.
Ps mag nooit groter zijn dan R. Pg = de uiteindelijk toegestane doelgroepvermindering, per kwartaal, afhankelijk van de prestatiebreuk µ van de tewerkstelling. Pg mag nooit groter zijn dan G. TITEL II. - De structurele vermindering
Art. 3.De structurele vermindering wordt als volgt berekend : 1° het forfaitaire bedrag R : R = F + a x (S0 - S) Indien S groter of gelijk is aan S0, dan is R gelijk aan F. R wordt tot op de cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond op 0,01 EUR. 2° het bedrag van de vermindering Ps Ps = R x µ x ss Ps wordt tot op de cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond op 0,01 EUR. TITEL III. - De doelgroepvermindering HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 4.Het bedrag van de doelgroepvermindering wordt als volgt berekend : Pg = G x µ x ss Pg wordt tot op de cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond op 0,01 EUR. HOOFDSTUK II. - Oudere werknemers
Art. 5.De toepassing van de doelgroepvermindering voor oudere werknemers wordt beperkt tot de werkgevers die werknemers tewerkstellen welke onderworpen zijn aan het geheel der takken bedoeld in artikel 21, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. Deze werkgevers kunnen trimestrieel voor elk van deze werknemers genieten van een doelgroepvermindering voor oudere werknemers volgens de principes zoals uiteengezet in hetgeen volgt.
Art. 6.De doelgroepvermindering bedoeld in artikel 339 van de wet van 24 december 2002 kan worden toegekend voor werknemers van categorie 1, bedoeld in artikel 330 van de wet van 24 december 2002, die op de laatste dag van het kwartaal ten minste de leeftijd van 57 jaar hebben, ten belope van een forfaitair bedrag G2. HOOFDSTUK III. - Langdurig werkzoekenden
Art. 7.Met uitzondering van artikel 14, is dit hoofdstuk van toepassing op de werkgevers die vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Art. 8.De artikelen 9 en 12 van dit besluit zijn niet van toepassing op de werknemers bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 19 december 2001.
Art. 9.Een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden wordt op volgende wijze toegekend : 1° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de daaropvolgende vier kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar;b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens driehonderd en twaalf dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b. 2° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de acht volgende kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar;b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 624 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 36 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b. 3° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de acht volgende kwartalen, dan een forfaitaire vermindering G2 tijdens de volgende vier kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar;b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 936 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 54 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b. 4° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de acht volgende kwartalen, dan een forfaitaire vermindering G2 tijdens de volgende twaalf kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar;b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 1 560 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 90 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b. 5° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de vier volgende kwartalen, dan een forfaitaire vermindering G2 tijdens de volgende zestien kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming minstens 45 jaar;b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens honderd zesenvijftig dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b. 6° een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de twintig volgende kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming minstens 45 jaar;b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens driehonderd en twaalf dagen in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand of gedurende minstens vierhonderd en vierentachtig dagen in de loop van de maand van indienstneming en de 27 kalendermaanden daaraan voorafgaand, telkens gerekend in het zesdagenstelsel. De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 verderzet, moet echter niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b.
Art. 10.Een werkgever kan genieten van de voordelen zoals voorzien in artikel 9 indien hij een werkzoekende in dienst neemt tijdens de duur van de geldigheid van de werkkaart bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 2001.
Wanneer de aanvraag van de werkkaart wordt ingediend buiten de termijn voorzien in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 1999, wordt, in afwijking van de bepalingen van artikel 9, de periode gedurende dewelke de doelgroepvermindering bedoeld in artikel 9 kan worden toegekend, verminderd met een periode die aanvangt op de dag van de indienstneming en die eindigt op de laatste dag van het kwartaal waarin de datum gesitueerd is van de laattijdige indiening van de aanvraag van de werkkaart.
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende de werkkaarten over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen.
Art. 11.Voor de toepassing van artikel 9 wordt de werkzoekende die op het moment van de aanvraag van de werkkaart bedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 voldoet aan de voorwaarden van het voormelde artikel 9 gelijkgesteld aan een werkzoekende die voldoet aan deze voorwaarden op het moment van de indiensttreding.
Art. 12.§ 1. De werkgever die een werknemer, in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing van artikel 5, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de doorstromingsprogramma's, in dienst neemt, geniet een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden gelijk aan : 1° een forfaitair bedrag G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de 4 volgende kwartalen, dan van een forfaitair bedrag G2 tijdens de vier volgende kwartalen voor de werkzoekende die jonger is dan 45 jaar op het moment van de indienstneming en die aangeworven wordt in toepassing van artikel 5, § 1, 2°, eerste of tweede streepje, van voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997;2° een forfaitair bedrag G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de acht volgende kwartalen voor de werkzoekende die jonger is dan 45 jaar op het moment van de indienstneming en die aangeworven wordt in toepassing van artikel 5, § 1, 2°, derde streepje, van voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997;3° een forfaitair bedrag G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de 4 volgende kwartalen, dan van een forfaitair bedrag G2 tijdens de acht volgende kwartalen voor de werkzoekende die minstens 45 jaar is op het moment van de indienstneming en die aangeworven wordt in toepassing van artikel 5, § 1, 2°, tweede streepje, van voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997;4° een forfaitair bedrag G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de 12 volgende kwartalen voor de werkzoekende die minstens 45 jaar is op het moment van de indienstneming en die aangeworven wordt in toepassing van artikel 5, § 1, 2°, derde streepje, van voormeld koninklijk besluit van 9 juni 1997. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende deze tewerkstellingen over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen. § 2. 1° Aan de werkgever die een werknemer tewerkstelt binnen het kader van een doorstromingsprogramma met toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma en tot vaststelling van de tijdelijke vermindering of vrijstelling van werkgeversbijdragen of met toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financieel maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma en tot vaststelling van de tijdelijke vermindering of vrijstelling van werkgeversbijdragen, wordt dezelfde doelgroepvermindering toegekend onder dezelfde voorwaarden en modaliteiten als deze voorzien in § 1 van dit artikel. 2° Wanneer een werkgever een werknemer, bedoeld in 1°, in dienst neemt, brengt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening hiervan op de hoogte met vermelding van volgende gegevens : - de naam en voornaam van de werknemer; - het rijksregisternummer van de werknemer; - het volledig adres van de werknemer; - het geslacht van de werknemer; - de taal van de werknemer; - het type voordeel van doelgroepvermindering; - de datum van indiensttreding. 3° De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende de tewerkstellingen bedoeld in 1° over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen.
Art. 13.Komt niet in aanmerking voor de toekenning van de doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden, de werknemer die van het voordeel van vrijstelling werd uitgesloten door een beslissing van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, genomen op basis van een rapport van de hierna vernoemde inspectiediensten, indien na klacht werd vastgesteld dat de werknemer werd aangenomen ter vervanging en in dezelfde functie van een ontslagen werknemer met als hoofdzakelijk doel de voordelen van dit hoofdstuk te bekomen. Het toezicht gebeurt door de hierna vermelde inspecties, waarvan de bevoegdheden zijn bepaald bij de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie : 1. de inspecteurs en adjunct-inspecteurs van de Administratie van de inspectie van de sociale wetten van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid;2. de inspecteurs en adjunct-inspecteurs van de Sociale Inspectie van het Ministerie van Sociale Voorzorg;3. de inspecteurs en adjunct-inspecteurs van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;4. de hoofdcontroleurs, de controleurs en de adjunct-controleurs van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening alsmede de eerstaanwezend inspecteurs-hoofd van dienst, de eerstaanwezend inspecteurs, de inspecteurs, de eerstaanwezend adjunct-inspecteurs, de adjunct-inspecteurs 2e klasse en de adjunct-inspecteurs 1e klasse van de Algemene Inspectie van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Art. 14.§ 1. 1° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 10 daaropvolgende kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming;b) hij is uitkeringsgerechtigde volledige werkloze op de dag van indiensttreding;c) in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij uitkeringsgerechtigde volledige werkloze geweest tijdens minstens 312 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel;d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b. 2° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m , van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 20 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming;b) hij is uitkeringsgerechtigde volledig werkloze op de dag van indiensttreding;c) in de loop van de maand van indienstneming en de 36 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij uitkeringsgerechtigde volledige werkloze geweest tijdens minstens 624 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel;d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b. 3° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is ten minste 45 jaar op de dag van de indienstneming;b) hij is uitkeringsgerechtigde volledig werkloze op de dag van indiensttreding;c) in de loop van de negen kalendermaanden voorafgaand aan de maand van indienstneming is hij uitkeringsgerechtigde volledige werkloze geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel;d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b. § 2. 1° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een gerechtigde op maatschappelijke integratie ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 10 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming;b) hij is een gerechtigde op maatschappelijke integratie op de dag van indiensttreding;c) in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij een gerechtigde op maatschappelijke integratie geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel;d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b. 2° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een gerechtigde op maatschappelijke integratie ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 20 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming;b) hij is een gerechtigde op maatschappelijke integratie op de dag van indiensttreding;c) in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij een gerechtigde op maatschappelijke integratie geweest tijdens minstens 312 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel;d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b. 3° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een gerechtigde op maatschappelijke integratie ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is ten minste 45 jaar op de dag van de indienstneming;b) hij is een gerechtigde op maatschappelijke integratie op de dag van indiensttreding;c) in de loop van de negen kalendermaanden voorafgaand aan de maand van indienstneming is hij een gerechtigde op maatschappelijke integratie geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel;d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b. § 3. 1° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 10 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming;b) hij is een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp op de dag van indiensttreding;c) in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel;d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b. 2° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de 20 daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is minder dan 45 jaar op de dag van de indienstneming;b) hij is een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp op de dag van indiensttreding;c) in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand is hij een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp geweest tijdens minstens 312 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel;d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b. 3° De werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, lid 3, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met betrekking tot de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, geniet van een doelgroepvermindering voor sociale inschakelingseconomie voor de indienstneming van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende het kwartaal van indiensttreding en de daaropvolgende kwartalen, voorzover de aangeworven werknemer gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : a) hij is ten minste 45 jaar op de dag van de indienstneming;b) hij is een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp op de dag van indiensttreding;c) in de loop van de negen kalendermaanden voorafgaand aan de maand van indienstneming is hij een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp geweest tijdens minstens 156 dagen gerekend in het zesdaagse stelsel;d) hij is niet in het bezit van een getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, 2b. § 4. Voor de toepassing van dit artikel worden met de periodes als uitkeringsgerechtigde volledig werkloze, als gerechtigde op maatschappelijke integratie en als rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp gelijkgesteld : 1° de periodes die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van wets- of reglementeringsbepalingen inzake verplichte verzekering tegen ziekte- of invaliditeit of inzake moederschapsverzekering, gelegen in een periode van volledige werkloosheid;2° de periodes van hechtenis of gevangenzetting, gelegen in een periode van volledige werkloosheid;3° de periodes van tewerkstelling met een arbeidsovereenkomst in toepassing van dit besluit;4° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;5° de periodes van volledig vergoede werkloosheid;6° de periodes van gerechtigd zijn op maatschappelijke integratie in toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;7° de periodes van toekenning van financiële maatschappelijke hulp, aan personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister met een machtiging tot verblijf voor onbeperkte tijd, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie;8° de periodes van tewerkstelling, bij een werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, onder een arbeidsovereenkomst in de wedertewerkstellings-programma's die aanleiding kunnen geven tot de financiële tegemoetkoming bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;9° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 78 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991;10° de periodes van tewerkstelling met een startbaanovereenkomst, met toepassing van hoofdstuk VIII van titel II van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, van een werknemer die geen getuigschrift of diploma van het hoger secundair onderwijs bezit;11° de andere onderbrekende gebeurtenissen, met inbegrip van de periodes van deeltijdse arbeid, met een duurtijd korter dan drie volledige kalendermaanden. § 5. Om te genieten van de doelgroepvermindering bedoeld in §§ 1, 2 en 3 moet de werkgever voorafgaandelijk een attest bekomen dat bewijst dat hij ressorteert onder het toepassingsgebied bedoeld bij artikel 1, § 1 van het voormelde koninklijk besluit van 3 mei 1999. Dit attest wordt afgeleverd binnen een termijn van 45 dagen door de Directeur-generaal van de Administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.
Om te genieten van de doelgroepvermindering bedoeld in § 1, wordt een kopie van dit attest binnen de dertig dagen na aanwerving van de werknemer overgemaakt door de werkgever aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, bevoegd voor de woonplaats van de werknemer.
Het bevoegde werkloosheidsbureau zal aan de werkgever meedelen of de betrokken werknemer voldoet aan de voorwaarden tot het bekomen van de doelgroepvermindering bedoeld in § 1 alsook de looptijd van deze doelgroepvermindering.
Om te genieten van de doelgroepvermindering bedoeld in §§ 2 of 3, wordt een kopie van het attest bedoeld in het eerste lid binnen de dertig dagen na aanwerving van de werknemer overgemaakt door de werkgever aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, bevoegd voor de woonplaats van de werknemer.
Dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zal aan de werkgever meedelen of de betrokken werknemer voldoet aan de voorwaarden tot het bekomen van de doelgroepvermindering bedoeld in § 2 of 3, alsook de looptijd van deze doelgroepvermindering. § 6. 1° Wanneer een werkgever de doelgroepvermindering bedoeld in §§ 2 of 3° wenst te genieten voor een werknemer , brengt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening hiervan op de hoogte met vermelding van volgende gegevens : - de naam en voornaam van de werknemer; - het rijksregisternummer van de werknemer; - het volledig adres van de werknemer; - het geslacht van de werknemer; - de taal van de werknemer; - het type voordeel van doelgroepvermindering; - de datum van indiensttreding. 2° De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende de werknemers die in aanmerking komen voor de doelgroepverminderingen bedoeld in §§ 1, 2 en 3 over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen. § 7. Wanneer de bevoegde regionale dienst voor arbeidsbemiddeling na afloop van de 20 kwartalen bedoeld in § 1, 2°, § 2, 2° en § 3, 2°, van mening is dat de voornoemde werknemer nog altijd niet geschikt is om zich te integreren in de reguliere arbeidsmarkt, wordt de duur van de doelgroepvermindering bedoeld in §§ 1, 2 en 3 verlengd met een nieuwe periode van maximum 20 kwartalen.
De bevoegde regionale dienst voor arbeidsbemiddeling licht de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening in over deze verlengingen. HOOFDSTUK IV. - Eerste aanwervingen
Art. 15.De toepassing van de doelgroepvermindering voor eerste aanwervingen is beperkt tot de werkgevers van de privé-sector bedoeld in artikel 335 van de wet van 24 december 2002.
Art. 16.§ 1. Een doelgroepvermindering voor eerste aanwervingen wordt op de volgende wijze toegekend : 1° de werkgever geniet voor een werknemer van een vermindering van een forfaitair bedrag G1 tijdens maximum 5 kwartalen en van een forfaitair bedrag G2 tijdens maximum 8 kwartalen die op de 5 eerste volgen.De betreffende kwartalen moeten zich in een periode van 20 kwartalen situeren, die een aanvang neemt vanaf het kwartaal dat de werkgever, in de hoedanigheid van nieuwe werkgever in de zin van artikel 343 van de programmawet van 24 december 2002 een eerste werknemer in dienst neemt; 2° de werkgever geniet voor een werknemer van een vermindering van een forfaitair bedrag G2 tijdens maximum 13 kwartalen, voorzover hij tijdens deze kwartalen minimum twee werknemers in dienst heeft.De betreffende kwartalen moeten zich in een periode van 20 kwartalen situeren, die een aanvang neemt vanaf het kwartaal dat de werkgever een tweede werknemer in dienst neemt, voorzover dat hij tijdens de periode van twaalf opeenvolgende kalendermaanden voorafgaand aan de datum van indienstneming van die tweede werknemer niet meer dan één werknemer in dezelfde technische bedrijfseenheid in dienst heeft; 3° de werkgever geniet voor een werknemer van een vermindering van een forfaitair bedrag G2 tijdens maximum 9 kwartalen voorzover hij tijdens deze kwartalen minimum drie werknemers in dienst heeft.De betreffende kwartalen moeten zich in een periode van 20 kwartalen situeren, die een aanvang neemt vanaf het kwartaal dat de werkgever een derde werknemer in dienst neemt, voorzover dat hij tijdens de periode van twaalf opeenvolgende kalendermaanden voorafgaand aan de datum van indienstneming van die derde werknemer niet meer dan twee werknemers in dezelfde technische bedrijfseenheid in dienst heeft; § 2. Met erkende leerjongens, dienstboden, deeltijds leerplichtigen en gelegenheidsarbeiders bedoeld in artikel 8bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt geen rekening gehouden voor wat betreft de toepassing van § 1. HOOFDSTUK V. - Jonge werknemers
Art. 17.Dit hoofdstuk is van toepassing op de werkgevers bedoeld in artikel 26 van de wet van 24 december 1999.
Art. 18.Een doelgroepvermindering voor jonge werknemers wordt op de volgende wijze toegekend : 1° voor de tewerkstelling van een jongere in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, 1°, van de wet van 24 december 1999 op voorwaarde dat het gaat om een laaggeschoolde jongere zoals bedoeld in artikel 24 van de wet van 24 december 1999, een forfaitair bedrag G1 tijdens de periode van tewerkstelling met een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, 1° van de wet van 24 december 1999;2° voor de tewerkstelling van een jongere in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, 2° of 3°, van de wet van 24 december 1999, een forfaitair bedrag G1 tijdens de periode van tewerkstelling met een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, 2° of 3°, van de wet van 24 december 1999;3° voor de tewerkstelling van een werknemer die tewerkgesteld geweest is als een laaggeschoolde jongere met een startbaanovereenkomst, een forfaitair bedrag G1 tijdens het kwartaal waarin de startbaanovereenkomst afloopt en de vier daaropvolgende kwartalen, en een forfaitair bedrag G2 tijdens de daaropvolgende acht kwartalen;4° een forfaitair bedrag G1 voor een jongere bedoeld in artikel 4 of 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Art. 19.Voor de toepassing van artikel 347 van de wet van 24 december 2002, wordt het aantal jongeren met een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27 van de voormelde wet van 24 december 1999 die door een werkgever zijn tewerkgesteld, bepaald door de VTE-breuken, berekend per individuele jongere over het kwartaal, van alle jongeren samen te tellen. De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid.
Voor de toepassing van artikel 347 van de wet van 24 december 2002, wordt onder personeelsbestand begrepen het personeelsbestand bedoeld in artikel 1, 4° van het voormelde koninklijk besluit van 30 maart 2000. De jongeren met een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27 van de wet van 24 december 1999 worden niet in aanmerking genomen bij het bepalen van dit personeelsbestand.
Art. 20.Worden enkel beschouwd als jongeren met een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27 van de wet van 24 december 1999 voor de toepassing van artikelen 18, 2° en 19 : 1° de jongeren met een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27 van de wet van 24 december 1999 die als dusdanig werden aangeduid op de aangifte aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale-zekerheidsbijdragen, en 2° de jongeren met een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27 van de wet van 24 december 1999 die binnen de geldigheidsduur van de startbaankaart bedoeld in artikel 32 van de wet van 24 december 1999 door de werkgever werden aangeworven. De doelgroepvermindering bedoeld in artikel 18, 1° en 3°, wordt toegekend aan de jongeren met een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27 van de wet van 24 december 1999 indien aan beide voorwaarden van het vorig lid is voldaan en indien daarenboven de startbaankaart attesteert dat de bedoelde jongere een laaggeschoolde jongere bedoeld in artikel 24 van de wet van 24 december 1999 is.
Indien de jongere na afloop van zijn startbaanovereenkomst of tijdens de periode waarin hij recht geeft op de vermindering bedoeld in artikel 18, 3°, wijzigt van werkgever, dient de jongere of deze werkgever zich binnen de zestig dagen aan te dienen bij het bevoegde werkloosheidsbureau met de startbaankaart van de jongere en een kopie van de startbaanovereenkomst. Het bevoegde werkloosheidsbureau zal op dat moment de startbaankaart aanvullen met de begin- en einddata van de startbaanovereenkomst.
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende de startbaankaarten over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen. HOOFDSTUK VI. - Collectieve arbeidsduurvermindering en Vierdagenweek
Art. 21.Dit hoofdstuk is van toepassing op werkgevers bedoeld in artikel 335, derde lid, van de wet van 24 december 2002.
Art. 22.Een doelgroepvermindering voor arbeidsduurvermindering wordt als volgt toegekend : 1° een forfaitair bedrag G2 tijdens 8 kwartalen bij invoering van een arbeidsduur van 37 uur per week of minder, vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de arbeidsduurvermindering werd ingesteld;2° een forfaitair bedrag G2 tijdens 12 kwartalen bij invoering van een arbeidsduur van 36 uur per week of minder, vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de arbeidsduurvermindering werd ingesteld;3° een forfaitair bedrag G2 tijdens 16 kwartalen bij invoering van een arbeidsduur van 35 uur per week of minder, vanaf het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de arbeidsduurvermindering werd ingesteld;4° een forfaitair bedrag G2 tijdens de vier kwartalen die volgen op het kwartaal tijdens hetwelk de vierdagenweek werd ingevoerd;5° indien een werknemer in eenzelfde kwartaal tegelijk in aanmerking komt voor een doelgroepvermindering bedoeld in 1°, 2° of 3° en voor de doelgroepvermindering bedoeld in 4°, wordt in dit kwartaal een forfaitair bedrag G1 toegekend.
Art. 23.In de aangiften voor de sociale zekerheid voor de kwartalen waarin de bij de artikelen 350 en 351 van de wet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen worden toegekend, moet de werkgever melding maken van : 1° de werknemers waarop het ingevoerde stelsel en de bijdragevermindering betrekking hebben;2° de datum van inwerkingtreding van het stelsel;3° de wekelijkse arbeidsduur van de voltijdse werknemers die van toepassing is vóór en na de invoering van het stelsel van arbeidsduurvermindering.
Art. 24.De in artikel 23 bepaalde procedure dient te worden doorlopen telkenmale de onderneming overgaat tot een wijziging van het arbeidsreglement welke betrekking heeft op of een weerslag kan hebben op het stelsel van arbeidsduurvermindering en/of van de vierdagenweek waarvoor de werkgever bijdragevermindering geniet.
Art. 25.Voor de toepassing van artikel 351 van de wet van 24 december 2002 wordt verstaan onder "vierdagenweek" : de regeling waarbij de wekelijkse arbeidsduur gespreid wordt hetzij over vier arbeidsdagen per week, hetzij over vijf arbeidsdagen per week welke drie volledige en twee halve arbeidsdagen inhouden. Onder "halve arbeidsdag" verstaat men : ten hoogste de helft van het aantal arbeidsuren dat voorzien wordt in het werkrooster van die van de drie volledige arbeidsdagen welke het hoogst aantal arbeidsuren omvat.
Art. 26.De bij artikel 350 van de wet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen kunnen niet opnieuw voor eenzelfde arbeidsduurvermindering en voor eenzelfde werknemerscategorie worden toegekend.
De bij artikel 351 van de wet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepvermindering kan niet opnieuw voor eenzelfde werknemerscategorie worden toegekend.
Art. 27.Voor de berekening van de bij de artikelen 350 en 351 van de wet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen, wordt het aantal werknemers dat op het einde van het betrokken kwartaal is tewerkgesteld in de werknemerscategorie waarop het ingevoerde stelsel van arbeidsduurvermindering en/of van de vierdagenweek betrekking heeft, in aanmerking genomen.
Art. 28.De bij de artikelen 350 en 351 van de wet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen worden geacht definitief te zijn toegekend wanneer vaststaat dat de werkgever aan alle daartoe door of krachtens dezelfde wet bepaalde voorwaarden heeft voldaan. Tot op dat ogenblik zijn zij slechts voorlopig toegekend.
TITEL IV. -Opheffende en wijzigende bepalingen HOOFDSTUK I. - Opheffende bepalingen
Art. 29.Worden opgeheven : 1° artikel 5, § 1, 3° van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 juli 1998;2° artikel 2 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 november 2001 en 4 december 2002;3° artikel 7 van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001;4° artikel 6, tweede lid van het koninklijk besluit van 18 juli 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen;5° artikelen 2, § 2, 8° en 13°, 5, 6, 8, 9, 11, alle gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 december 2002, 16, 17 en 30, tweede lid van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden;6° artikel 7 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma en tot vaststelling van de tijdelijke vermindering of vrijstelling van werkgeversbijdragen;7° artikel 5 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen;8° artikel 7 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma en tot vaststelling van de tijdelijke vermindering of vrijstelling van werkgeversbijdragen;9° artikel 5 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen;
Art. 30.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 22 mei 1987 tot uitvoering van het koninklijk besluit nr.495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 augustus 1991, 9 november 1992, 8 oktober 1998 en 20 juli 2000; 2° het koninklijk besluit van 3 november 1987 tot uitvoering van artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr.495 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 mei 1990 en 8 juli 1998; 3° het koninklijk besluit van 30 maart 1995 tot uitvoering van hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen wat betreft de inschakelingsbedrijven en de vennootschappen met een sociaal oogmerk, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 juli 1996, 31 oktober 1996 en 30 november 2001;4° het koninklijk besluit van 22 december 1995 tot uitvoering van artikel 18, § 4, tweede lid van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid;5° het koninklijk besluit van 28 oktober 1996 betreffende de te volgen procedure door de inschakelingsbedrijven en de vennootschappen met een sociaal oogmerk om te kunnen genieten van het banenplan ter bevordering van de tewerkstelling van werkzoekenden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 januari 2003;6° het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1bis , vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen;7° het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 januari 2003;8° het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 4, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 2000 en 7 juli 2002;9° het koninklijk besluit van 15 mei 2000 tot uitvoering van de artikelen 118, § 1, 8°, van de programmawet van 30 december 1988 en 6, § 1, 13°, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen;10° het koninklijk besluit van 27 september 2001 houdende vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten betreffende de maatregelen van de algemene arbeidsduurvermindering tot 38 uren per week en de collectieve arbeidsduurvermindering;11° het koninklijk besluit van 27 september 2001 tot uitvoering van artikel 8, § 1, tweede lid, en § 3, van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven. HOOFDSTUK II. - Wijzigende bepalingen
Art. 31.In artikel 4 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 augustus 1984, 29 juni 1987 en 22 april 1999, wordt de eerste volzin als volgt aangevuld : « , en dit tot 31 december van het jaar waarin voornoemde leerlingen of stagiairs de leeftijd van achttien jaar bereiken. »;
Art. 32.In artikel 5bis van hetzelfde besluit van 28 november 1969, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 augustus 1984 en 30 november 2001, worden de woorden « van deeltijdse leerplicht, bedoeld bij artikel 1, § 1, 3°, van de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht, » vervangen door de woorden « die eindigt op 31 december van het jaar waarin zij de leeftijd van achttien jaar bereiken, ».
Art. 33.In het opschrift van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1°, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, worden de woorden « 27, eerste lid, 2°, » ingevoegd tussen de woorden « 23, § 3, » en « 32, tweede en derde lid ».
Art. 34.In artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 1, eerste lid, wordt opgeheven;b) in § 1, tweede lid, worden de woorden « 1° en, » geschrapt;c) § 1, derde lid, wordt opgeheven;d) in § 1, vierde lid, worden de woorden « 1° en, » geschrapt;e) § 1, zesde lid, wordt opgeheven;f) in § 1, zevende lid, worden de woorden « 1° en, » geschrapt;g) in § 2, eerste lid, worden de woorden « 1°, » geschrapt;h) in § 2, tweede lid, wordt het woord « drie » geschrapt;i) in § 2, vijfde lid, worden de woorden « de jongeren bedoeld in artikel 23, § 1, 2°, van de wet en, in voorkomend geval, » geschrapt;j) in § 2, zesde lid, worden de woorden « en, in voorkomend geval, de jongeren bepaald in artikel 23, § 1, 1°, van de wet, » geschrapt;k) in § 3, eerste lid, worden in de eerste zin de woorden « in artikel 23, § 1, 1°, van de wet » vervangen door de woorden « in artikel 23, § 1, 2°, van de wet »;l) in § 3, eerste lid, worden in de tweede zin de woorden « in artikel 23, § 1, 2° en 3°, » vervangen door de woorden « in artikel 23, § 1, 3°, van de wet ».
Art. 35.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 2bis.De duur van de periode, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° en 3°, van de wet, is minstens gelijk aan de duur van de periode die aanvangt bij het begin van de uitvoering van de startbaanovereenkomst en eindigt op 30 juni van het lopend schooljaar, zonder echter minder dan zes maanden te mogen bedragen. »
Art. 36.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2ter ingevoegd, luidende : «
Art. 2ter.Alle door de bevoegde Gewest- of Gemeenschapsoverheden ingerichte, gesubsidieerde of erkende types of vormen van onderwijs, cursussen, opleidingen of vormingen, alsook sectorale opleidingen, georganiseerd op grond van een beslissing van het bevoegd paritair comité, mogen door de betrokken jongere gevolgd worden in het kader van een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet. »
Art. 37.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2quater ingevoegd, luidende : «
Art. 2quater.De opleiding, gevolgd in het kader van een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, moet op jaarbasis gemiddeld minstens 240 uren bedragen. »
Art. 38.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2quinquies ingevoegd, luidende : «
Art. 2quinquies.In afwijking op de bepalingen van artikel 11bis, derde lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten mag de deeltijdse, minstens halftijdse tewerkstelling in het kader van een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, op jaarbasis vastgesteld worden, zonder dat de jaarlijkse gemiddelde conventionele arbeidsduur voor een voltijdse tewerkstelling, verminderd met de jaarlijkse gemiddelde duur van de opleiding, overschreden mag worden.
Duurt de startbaanovereenkomst minder dan 12 maanden, dan moet de jaarlijkse gemiddelde conventionele arbeidsduur voor een voltijdse tewerkstelling proportioneel verminderd worden voor de in het eerste lid voorziene vaststelling van de deeltijdse tewerkstelling.
De tijd die de betrokken jongere aan zijn opleiding besteedt wordt beschouwd als arbeidstijd voor de toepassing van de arbeidswet van 16 maart 1971. »
Art. 39.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2sexies ingevoegd, luidende : «
Art. 2sexies.Elke startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, moet opgesteld worden op basis van het als bijlage bij dit besluit gevoegd model. »
Art. 40.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2septies ingevoegd, luidende : «
Art. 2septies.§ 1. De werkgever die betrokken is bij een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, moet in het bezit zijn van een bewijs dat de jongere daadwerkelijk voor de lessen, cursussen, opleiding of vorming is ingeschreven of daadwerkelijk een bedrijfs- of beroepsopleiding gaat volgen.
Dit bewijs kan een inschrijvingsattest zijn, afgeleverd door de verantwoordelijke van de onderwijs-, opleidings- of vormingsinstelling, hetzij een overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding, geviseerd door de bevoegde toezichthoudende overheidsdienst. § 2. De jongere die betrokken is bij een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, moet op het einde van elk kwartaal zoals bedoeld in artikel 1, 4°, van dit besluit, aan de werkgever een attest bezorgen dat bewijst dat hij de lessen, cursussen, opleiding of vorming regelmatig volgt of dat hij zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding regelmatig uitvoert.
Dit attest wordt afgeleverd door de verantwoordelijke van de onderwijs-, opleidings- of vormingsinstelling of door de bevoegde overheidsdienst die toezicht houdt op de bedrijfs- of beroepsopleiding. § 3. De in §§ 1 en 2 bedoelde attesten of stukken worden beschouwd als stavingsstukken in de zin van artikel 328 van de wet van 24 december 2002 betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van sociale zekerheidsbijdragen. »
Art. 41.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2octies ingevoegd, luidende : « Art. 2octies . De startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, kan door de betrokken partijen in onderling akkoord verlengd worden, zonder dat de maximumduur van de periode, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, kan overschreden worden, wanneer de jongere niet slaagt in zijn opleiding, om hem de mogelijkheid te geven de volledige cyclus van de begonnen opleiding met vrucht te beëindigen.
Elke eventuele verlenging, overeengekomen in toepassing van het eerste lid, moet schriftelijk vastgesteld worden in een aanhangsel dat bij de startbaanovereenkomst gevoegd wordt, met vermelding van de begin- en einddatum van de verlenging.
De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing wanneer de arbeidsovereenkomst in het kader van de startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, gesloten werd voor een bepaalde duur. »
Art. 42.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2nonies ingevoegd, luidende : «
Art. 2nonies.De startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, eindigt 1° wanneer de periode, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, verstrijkt, hetzij 2° wanneer de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, v an de wet, eindigt, hetzij 3° wanneer de opleiding, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, voortijdig beëindigd wordt, hetzij 4° wanneer de jongere blijkens het in artikel 2septies, § 2, bedoeld attest de lessen, cursussen, opleiding of vorming niet regelmatig volgt of dat hij zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding niet regelmatig uitvoert. De jongere volgt de lessen, cursussen, opleiding of vorming niet regelmatig of voert zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding niet regelmatig uit in de zin van het eerste lid, 4°, wanneer hij in de loop van een bepaald kwartaal, zoals bedoeld in artikel 1, 4°, van dit besluit, ongewettigd afwezig is ten belope van meer dan 20 procent van het aantal uren dat normalerwijze in de loop van dat kwartaal aan de lessen, cursussen, opleiding of vorming of aan de uitvoering van de overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding besteed moet worden.
Alle afwezigheden worden beschouwd als ongewettigd, met uitzondering van 1° deze veroorzaakt door periodes van verlof en onderbreking van de arbeid bedoeld in de artikelen 39, 41 tot 43 en 45 van de arbeidswet van 16 maart 1971;2° deze veroorzaakt door periodes van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval;3° deze toegelaten voor de werknemers krachtens artikel 30 van de wet van 3 juli 1978;4° de afwezigheden toegelaten krachtens de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat;5° deze veroorzaakt door periodes bedoeld in artikel 29 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;6° deze veroorzaakt door maatregelen van voorlopige vrijheidsberoving;7° deze die het gevolg zijn van het presteren van overwerk in de gevallen en onder de voorwaarden vastgesteld in artikel 26, § 1, 1° en 2°, van de wet van 16 maart 1971. In het in het eerste lid, 4°, bedoeld geval eindigt de startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2°, van de wet, op de laatste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de jongere de lessen, cursussen, opleiding of vorming niet regelmatig heeft gevolgd of zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding niet regelmatig heeft uitgevoerd. »
Art. 43.Artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, wordt vervangen als volgt : «
Art. 3.De startbaankaart afgeleverd in toepassing van artikel 32, § 2, eerste lid, van de wet, dient te vermelden dat de jongere voldoet aan de voorwaarden bepaald door artikel 23 van de wet en dat hij wel of niet een laaggeschoolde jongere is in de zin van artikel 24 van de wet.
De nieuwe startbaankaart bedoeld in artikel 32, § 2, achtste lid, van de wet dient, in het geval de jongere een nieuwe startbaanovereenkomst afgesloten heeft bij een andere werkgever aangevraagd binnen een termijn van 60 dagen na het begin van deze nieuwe overeenkomst. De werkgever kan eveneens binnen deze termijn voor de betrokken jongere een nieuwe startbaankaart aanvragen.
Teneinde een nieuwe startbaankaart te kunnen bekomen dient de jongere aan te geven welke arbeidsprestaties hij reeds verricht heeft sedert de aflevering van de vorige startbaankaart. Het werkloosheidsbureau vermeldt op deze nieuwe startbaankaart op basis van de aangifte van de betrokken jongere, de periodes van arbeidsprestaties die hij reeds verricht heeft na de aflevering van de vorige startbaankaart alsook de vermeldingen die de eerste startbaankaart bevatte. »
Art. 44.In artikel 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 1 worden de woorden « de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, § 3, vijfde lid en § 4, derde lid, » vervangen door de woorden « artikel 39, § 4, eerste lid, »;b) in § 2 worden de woorden « de artikelen 39, § 4, eerste lid, en 54, § 1, derde lid, § 3, vijfde lid en § 4, derde lid, » vervangen door de woorden « artikel 39, § 4, eerste lid, ».
Art. 45.In het opschrift van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1 en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, worden de woorden « 40bis , tweede lid, » ingevoegd tussen de woorden « 40, tweede lid, » en « 41 ».
Art. 46.In hetzelfde koninklijk besluit van 30 maart 2000 wordt een artikel 7bis ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 7bis . § 1. Voor de toepassing van artikel 40bis van de wet, wordt verstaan onder geleidelijke afbouw van het personeelsbestand de aanhoudende en structurele vermindering van het personeelsbestand gedurende verscheidene kwartalen voorafgaand aan de datum van aanvraag tot vrijstelling.
Voor de in het eerste lid bedoelde vermindering van het personeelsbestand wordt rekening gehouden met de datum van het begin van de opzeggingstermijn en niet met de datum van de daadwerkelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. § 2. De Minister van Werkgelegenheid kan de werkgever uit de private sector die een geleidelijke afbouw van het personeelsbestand gekend heeft, vrijstellen van de verplichting, bedoeld in artikel 39 van de wet, op voorwaarde dat hij aantoont dat door het verlenen van de vrijstelling het ontslag van andere personeelsleden kan vermeden worden. § 3. Om de in § 2 bedoelde vrijstelling te bekomen dient de werkgever bij de Minister van Werkgelegenheid een aanvraag in, samen met een dossier dat minstens de volgende gegevens of documenten bevat : 1° de personeelssituatie op het einde van elk kwartaal en dit voor minstens de vier kwartalen die de aanvraag voorafgaan;2° een kopie van de kennisgevingen met betrekking tot de ontslagen of de stopzettingen van beroepsactiviteit, die plaatsvonden in de in 1° bedoelde periode;3° de elementen waaruit blijkt dat door het bekomen van de gevraagde vrijstelling het ontslag van personeelsleden kan vermeden worden. De bepalingen van artikel 7, § 4, zijn eveneens van toepassing op de in deze paragraaf bedoelde aanvragen. »
Art. 47.Artikel 1 van het voornoemde koninklijk besluit van 19 december 2001 wordt vervangen door volgende bepaling : «
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werkgevers op wie de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, van toepassing is en op de werkgevers die aan de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden onderworpen zijn. »
Art. 48.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepaling : «
Art. 7.§ 1. De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de vijftien daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar;2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 624 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 36 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werkuitkering van maximum 500 EUR bedoeld in het vorig lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking. § 2. De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de drieëntwintig daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar;2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 936 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 54 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werkuitkering van maximum 500 EUR bedoeld in het vorig lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking. § 3. De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de negenentwintig daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar;2° hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 1560 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 90 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werkuitkering van maximum 500 EUR bedoeld in het vorig lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking. »
Art. 49.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 10.De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de negenentwintig daaropvolgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voorzover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is op de dag van de indienstneming minstens 45 jaar;2° hij is werkzoekende op de dag van de indiensttreding;3° hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 468 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de van loop de maand van indienstneming en de 27 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werkuitkering van maximum 500 EUR bedoeld in het vorig lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking. »
Art. 50.Artikel 11ter , § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 november 2002, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. De werknemer bedoeld in artikel 9, 5° en 6° van het koninklijk besluit van 16 mei 2002 tot uitvoering van het hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, die op het ogenblik van de aanwerving uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is in afwijking van de bepalingen van artikel 10 van dit besluit gerechtigd op een werkuitkering van maximum 500 EUR per kalendermaand voor de maand van indienstneming en de drieëntwintig daarop volgende maanden. »
Art. 51.In artikel 12 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het 1e lid, worden de woorden « voor een vrijstelling van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid bedoeld in de artikelen 5, 6, 8 en 9 en » opgeheven;2° lid 2 wordt opgeheven.
Art. 52.Artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 november 2002 en 9 december 2002, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 13.Een werkgever kan de voordelen genieten bedoeld in artikelen 7 en 10 tot 11ter indien hij een werkzoekende in dienst neemt tijdens de geldigheidsduur van een werkkaart.
Door middel van deze werkkaart attesteert het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, bevoegd voor de woonplaats van de werkzoekende, dat de werkzoekende voldoet aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 7 en 10 tot 11ter en in hoofdstuk III van titel III van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen.
De werkkaart kan worden aangevraagd door de werkzoekende. De werkkaart kan tevens worden aangevraagd door een werkgever indien de werkzoekende op het ogenblik van de indienstneming geen geldige werkkaart bezit. Deze aanvraag wordt slechts aanvaard indien zij individueel wordt opgesteld en de identiteit van de werkgever vermeldt alsmede de identiteit van de werknemer, zijn woonplaats en identificatienummer van de sociale zekerheid en de datum van de indienstneming.
Om van de voordelen van artikel 7 en 10 tot 11ter te kunnen genieten, moet de aanvraag van de werkkaart, bedoeld in het vorige lid, ten laatste de dertigste dag volgend op de dag van de indienstneming ingediend worden op het bevoegde werkloosheidsbureau. Wanneer de aanvraag van de werkkaart wordt ingediend buiten deze termijn, wordt, in afwijking van de bepalingen van artikelen 7 en 10 tot 11ter, en onverminderd de toepassing van artikel 15, § 1, vierde en vijfde lid, de periode gedurende dewelke de voordelen bedoeld in de artikelen 7 en 10 tot 11ter kunnen worden toegekend, verminderd met een periode die aanvangt op de dag van de indienstneming en die eindigt op de laatste dag van het kwartaal waarin de datum gesitueerd is van de laattijdige indiening van de aanvraag van de werkkaart.
Indien de aanvraag bedoeld in de vorige leden per post wordt verstuurd, wordt de postdatum als de datum van indiening beschouwd.
De werkkaart draagt als geldigheidsdatum : 1° de datum waarop de aanvraag wordt ingediend indien de werkzoekende nog niet in dienst is genomen.2° de datum van de indienstneming indien de werkzoekende reeds in dienst is genomen. De werkkaart heeft een geldigheidsduur van drie maanden en is geldig voor elke indienstneming die plaatsvindt tijdens haar geldigheidsperiode.
Wanneer een nieuwe werkkaart wordt aangevraagd tijdens de geldigheidsduur van een vorige werkkaart, wordt een werkkaart gegeven met dezelfde geldigheidsperiode als de vorige werkkaart.
De geldigheid van de werkkaart is verlengbaar met periodes van telkens drie maanden voorzover de werkzoekende aantoont dat hij op de datum van indiening van de nieuwe aanvraag of op de datum van de indienstneming opnieuw voldoet aan de gestelde voorwaarden.
De werkkaart vermeldt duidelijk de periode gedurende dewelke de werkzoekende recht heeft op een werkuitkering evenals de periodes en de forfaitaire bedragen bedoeld in hoofdstuk III van titel III van het koninklijk besluit van voornoemde 16 mei 2003 waarop de werkgever recht heeft na aanwerving van de werkzoekende. »
Art. 53.In artikel 17bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 december 2002, worden de woorden « de artikelen 7, 10, 11 en 11ter » vervangen door de woorden « de artikelen 7, 10 en 11ter ».
Art. 54.In artikel 28 van hetzelfde besluit worden de woorden « Dit koninklijk besluit blijft evenwel van toepassing op indienstnemingen die plaatsvonden vóór 1 januari 2002 en blijft eveneens van toepassing voor de indienstnemingen vanaf deze datum wanneer deze gebeurd zijn met gebruik van een banenkaart bedoeld in het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen. » geschrapt.
Art. 55.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 2002 wordt vervangen als volgt : «
Art. 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder "werkgevers" : 1° de sociale werkplaatsen behorende tot het paritair comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen;2° inschakelingsbedrijven, zijnde de ondernemingen en verenigingen met een rechtspersoonlijkheid, als dusdanig erkend en gesubsidieerd door de overheid van het Gewest of de Gemeenschap, en die, als sociaal doel de socioprofessionele inschakeling van bijzonder moeilijk te plaatsen werklozen hebben via een activiteit van productie van goederen of diensten. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid erkent de inschakelingsbedrijven in het kader van dit besluit; 3° de werkgevers die initiatieven inzake sociale inschakelingseconomie organiseren bedoeld in artikel 59, eerste lid van de wet van 26 maart 1999;4° de sociale verhuurkantoren bedoeld bij de ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 12 februari 1998 tot oprichting van sociale verhuurkantoren en bij het besluit van 19 november 1998;5° de agentschappen voor sociale huisvesting bedoeld bij het besluit van de Waalse Regering van 17 maart 1999 houdende erkenning van agentschappen voor sociale huisvesting gewijzigd bij het besluit van 13 december 2001;6° de sociale verhuurkantoren bedoeld bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 oktober 1997 houdende bepaling van de erkennings- en subsidievoorwaarden van sociale verhuurkantoren;7° de openbare vastgoedmaatschappijen bedoeld bij de ordonnantie van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 9 september 1993 houdende de wijziging van de Huisvestingscode voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en betreffende de sector van de Sociale Huisvesting;8° de sociale huisvestingsmaatschappijen bedoeld bij het decreet van de Vlaamse Raad van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;9° de openbare huisvestingsmaatschappijen bedoeld bij het decreet van de Waalse Gewestraad van 29 oktober 1998 houdende de Waalse Huisvestingscode;10° de invoegbedrijven en invoegafdelingen erkend krachtens het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2000 houdende een impuls- en ondersteuningsprogramma van de meerwaardeeconomie, gewijzigd bij besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 2001 en 7 december 2001;11° de vennootschappen met een sociaal oogmerk bedoeld in artikel 661 van het wetboek van vennootschappen van 7 mei 1999. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder werkzoekende' de niet-werkende werknemer bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden.
Voor de toepassing van dit besluit wordt onder "periode van werkzoekend zijn" verstaan de periode bedoeld in artikel 2, § 2 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden. » Onder uitkeringsgerechtigde volledig werkloze' wordt verstaan een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze zoals bepaald in artikel 3 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden ».
Art. 56.Artikel 4 van het hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 december 2001, wordt vervangen als volgt : «
Art. 4.De uitkeringsgerechtigde volledig werkloze die het recht opent op de doelgroepvermindering bedoeld in artikel 14, § 1 en § 7, van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, is tijdens de maanden die vallen in de kwartalen, waarvoor de doelgroepvermindering voorzien is, onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald in het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en zijn uitvoeringsbesluiten, gerechtigd op de herinschakelingsuitkeringen bedoeld in artikel 131quinquies van het voormeld koninklijk besluit, onder de voorwaarden bepaald in dit laatste artikel.
De bepalingen van artikel 15 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden zijn van toepassing op de werknemers en de werkgevers bedoeld in onderhavig besluit.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt de herinschakelingsuitkering gelijkgesteld met de werkuitkering. » TITEL V. - Overgangsbepalingen
Art. 57.Voor de werkgevers die vóór 1 januari 2004 een eerste werknemer in dienst namen die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 115bis van de Programmawet van 30 december 1988, begint de periode van 20 kwartalen waarbinnen de vermindering bedoeld in artikel 16, 1° kan worden gevraagd, bij de aanwerving van deze eerste werknemer. Het aantal kwartalen waarvoor de vermindering bedoeld in artikel 16, 1° kan worden gevraagd, wordt verminderd met het aantal kwartalen waarin de werkgever voor 1 januari 2004 genoot van de vermindering bedoeld in artikel 115bis van de Programmawet van 30 december 1988.
Met uitzondering van de werkgevers bedoeld in het vorig lid, kan de vermindering bedoeld in artikel 16, 1° enkel worden toegepast indien de werkgever na 31 december 2003 als nieuwe werkgever kan worden beschouwd.
Art. 58.Voor de werknemers aangeworven voor 1 april 2002 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 3, 3° van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend als volgt : 1° voor de werknemer aangeworven met een banenkaart tussen 1 januari 2002 en 31 maart 2002, die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 3, 1°, van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, een forfaitair bedrag G2 in het eerste kwartaal 2004;2° voor de werknemer aangeworven met een banenkaart tussen 1 januari 2002 en 31 maart 2002, die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 3, 2°, van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, een forfaitair bedrag G1 in het eerste kwartaal 2004;3° voor de werknemer aangeworven met een banenkaart vóór 1 april 2002, die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 3, 3°, a) van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, een forfaitair bedrag G2 gedurende het vijfde tot en met het vierentwintigste kwartaal dat volgt op het kwartaal van indienstneming;4° voor de werknemer aangeworven met een banenkaart vóór 1 april 2002, dievoldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 3, 3°, b) , van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, een forfaitair bedrag G1 gedurende het vijfde tot en met het vierentwintigste kwartaal dat volgt op het kwartaal van indienstneming;
Art. 59.voor de werknemers aangeworven voor 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 30 maart 1995 tot uitvoering van hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen wat betreft de inschakelingsbedrijven en de vennootschappen met een sociaal oogmerk, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering toegekend voor langdurig werkzoekenden bestaande uit een forfaitair bedrag G1 in de vier kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming en een forfaitair bedrag G2 gedurende de twaalf daaropvolgende kwartalen.
Art. 60.Voor de werkgevers die vóór 1 oktober 2001 de arbeidsduur verminderden en daarbij voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, of in het koninklijk besluit van 24 november 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de invoering van de arbeidsherverdelende bijdragevermindering in toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor arbeidsduurvermindering toegekend bestaande uit een forfaitair bedrag G2 per betrokken werknemer. Deze doelgroepvermindering wordt toegekend voor een aantal kwartalen dat wordt bekomen door het verminderingsbedrag waarvan de werkgever per werknemer nog kon genieten na 1 januari 2004 op basis van artikel 9 van voormeld koninklijk besluit van 24 februari 1997 of op basis van het voormelde koninklijk besluit van 24 november 1997 te totaliseren en te delen door 400, waarbij het resultaat wordt afgerond naar boven.
Art. 61.§ 1. Voor de werkgevers die vóór 1 januari 2004 een tweede werknemer in dienst namen die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 4, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, begint de periode van 20 kwartalen waarbinnen de vermindering bedoeld in artikel 16, 2° kan worden gevraagd bij de aanwerving van deze tweede werknemer. Het aantal kwartalen waarvoor de vermindering bedoeld in artikel 14, 2° kan worden gevraagd, wordt verminderd met het aantal kwartalen waarin de werkgever voor 1 januari 2004 genoot van de vermindering bedoeld in artikel 4, § 2, eerste lid, van het voormelde koninklijk besluit van 14 maart 1997.
Met uitzondering van de werkgevers bedoeld in het vorig lid, kan de vermindering bedoeld in artikel 16, 2° enkel worden toegepast indien de werkgever na 31 december 2003 een tweede werknemer in dienst neemt, voor zover dat hij tijdens de periode van twaalf opeenvolgende kalendermaanden voorafgaand aan de datum van indienstneming van die tweede werknemer niet meer dan één werknemer in dezelfde technische bedrijfseenheid in dienst heeft. § 2. Voor de werkgevers die voor 1 januari 2004 een derde werknemer in dienst namen die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 4, § 2, tweede en derde lid, van het voormelde koninklijk besluit van 14 maart 1997, begint de periode van 20 kwartalen waarbinnen de vermindering bedoeld in artikel 16, 3° kan worden gevraagd bij de aanwerving van deze derde werknemer. Het aantal kwartalen waarvoor de vermindering bedoeld in artikel 14, 3° kan worden gevraagd, wordt verminderd met het aantal kwartalen waarin de werkgever voor 1 januari 2004 genoot van de vermindering bedoeld in artikel 4, § 2, tweede en derde lid, van het voormelde koninklijk besluit van 14 maart 1997.
Met uitzondering van de werkgevers bedoeld in het vorig lid, kan de vermindering bedoeld in artikel 16, 3° enkel worden toegepast indien de werkgever na 31 december 2003 een derde werknemer in dienst neemt, voor zover dat hij tijdens de periode van twaalf opeenvolgende kalendermaanden voorafgaand aan de datum van indienstneming van die derde werknemer niet meer dan één werknemer in dezelfde technische bedrijfseenheid in dienst heeft.
Art. 62.Voor de werknemers aangeworven voor 1 januari 2002 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 13 februari 1998 tot uitvoering van artikel 7, § 1bis , vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend bestaande uit een forfaitair bedrag G1 per kwartaal gedurende de tewerkstelling van de werknemer in een erkende arbeidspost zoals bepaald in het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van langdurig werklozen. Deze doelgroepvermindering kan maximaal slechts worden toegekend tot 31 december 2004.
Art. 63.Voor de werkgevers die voor 1 oktober 2001 de vierdagenweek invoerden en daarbij voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in Hoofdstuk II, afdeling VI, onderafdeling 2 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering toegekend bestaande uit een forfaitair bedrag G1 per betrokken werknemer gedurende vijf kwartalen.
Art. 64.Voor de werknemers aangeworven voor 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1bis , vierde lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering toegekend voor langdurig werkzoekenden bestaande uit een forfaitair bedrag G1 gedurende de kwartalen waarin de werknemer geniet van een uitkering bedoeld bij artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, zoals dit van kracht was voor 1 januari 2004.
Art. 65.Voor de werkgevers die vóór 1 januari 2004 een jongere op het einde van een startbaanovereenkomst in het kader van een geschreven arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst heeft gehouden, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend bestaande uit een forfaitair bedrag G2 per kwartaal gedurende de vier kwartalen die volgen op het kwartaal waarin de jongere in dienst werd gehouden.
Art. 66.§ 1. Voor de werkgevers die tussen 1 oktober 2003 en 31 december 2003 de arbeidsduur verminderden en/of de vierdagenweek invoerden en daarbij voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikelen 8 en 9 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering zoals bedoeld in artikel 22 toegekend. § 2. Voor de werkgevers die vóór 1 oktober 2003 de arbeidsduur verminderden en daarbij voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 8, § 1, 2° van voornoemde wet van 10 augustus 2001 wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor arbeidsduurvermindering, zoals bepaald in artikel 22 toegekend.
Het aantal kwartalen waarin de vermindering bedoeld in artikel 22, § 1, 1°, 2° en 3° kan worden toegepast, wordt verminderd met een aantal kwartalen dat wordt bekomen door het verminderingsbedrag bedoeld in artikel 8, § 1, 2°, a), b) of c) van de voormelde wet van 10 augustus 2001 te vermenigvuldigen met het aantal kwartalen waarvoor de werknemer voor deze bijdragevermindering in aanmerking kwam en daarna te delen door 400, waarbij het resultaat naar beneden wordt afgerond.
Art. 67.§ 1. Voor de werknemers aangeworven vóór 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in de artikelen 5, 6, 8 en 9 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend als volgt : 1° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de vier kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming en een forfaitair bedrag G2 gedurende de vier daaropvolgende kwartalen;2° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de acht kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming;3° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de vier kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming en een forfaitair bedrag G2 gedurende de zestien daaropvolgende kwartalen;4° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in van artikel 9 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de twintig kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming. § 2. voor de werknemers aangeworven voor 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 17 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend als volgt : 1° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de vier kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming en een forfaitair bedrag G2 gedurende de vier daaropvolgende kwartalen;2° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de acht kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming;3° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 17, derde lid, van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de vier kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming en een forfaitair bedrag G2 gedurende de acht daaropvolgende kwartalen;4° voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 17, vierde lid, van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de twaalf kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming.
Art. 68.Voor de werknemers aangeworven vóór 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voormaatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering toegekend voor langdurig werkzoekenden bestaande uit een forfaitair bedrag G1 gedurende de kwartalen waarin de werknemer geniet van een financiële tussenkomst bedoeld bij artikel 2 van dit koninklijk besluit van 11 juli 2002, zoals dit van kracht was voor 1 januari 2004.
Art. 69.Voor de werknemers aangeworven vóór 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 5 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een sociale inschakelingsinitiatief en tot vaststelling van de vrijstelling van werkgeversbijdragen, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering toegekend voor langdurig werkzoekenden bestaande uit een forfaitair bedrag G1 gedurende de kwartalen waarin de werknemer geniet van een financiële tussenkomst bedoeld bij artikel 2 van dit koninklijk besluit van 14 november 2002, zoals dit van kracht was voor 1 januari 2004.
TITEL VI. - Slotbepalingen
Art. 70.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004, met uitzondering van de artikelen 34, 45 en 46, die in werking treden op 1 januari 2003.
Art. 71.Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 mei 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE