Etaamb.openjustice.be
Programmawet van 08 juni 2008
gepubliceerd op 16 juni 2008

Programmawet

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2008202045
pub.
16/06/2008
prom.
08/06/2008
ELI
eli/wet/2008/06/08/2008202045/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 JUNI 2008. - Programmawet (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II. - Binnenlandse Zaken HOOFDSTUK 1. - Veiligheid en preventie Wijziging van artikel 66 van de programmawet van 2 januari 2001

Art. 2.In artikel 66 van de programmawet van 2 januari 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, laatst gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2006, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Voor het jaar 2008 wordt het op basis van deze paragraaf berekende bedrag verminderd met 35 902 duizend EUR.»; 2° paragraaf 2, 1°, gewijzigd bij de programmawetten van 30 december 2001, 20 juli 2006 en 27 december 2006, wordt aangevuld met de volgende zin : « Voor het begrotingsjaar 2008 wordt de doorstorting beperkt tot 5 000 duizend EUR.». HOOFDSTUK 2. - Federale politie. - Wijziging van artikel 485 van de programmawet van 27 december 2004

Art. 3.In artikel 485, § 3, van de programmawet van 27 december 2004, gewijzigd bij de wet van 20 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 2°, worden de woorden « voor het jaar 2005, 2006 et 2007 » vervangen door de woorden « voor de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008 »;2° in de bepaling onder 3°, tweede lid, worden de woorden « 2005, 2006 en 2007 » vervangen door de woorden « 2005, 2006, 2007 en 2008 ». TITEL III. - Energie HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet van 8 december 2006 tot vaststelling van een heffing ter bestrijding van het niet benutten van een site voor de productie van elektriciteit door een producent

Art. 4.Artikel 3 van de wet van 8 december 2006 tot vaststelling van een heffing ter bestrijding van het niet benutten van een site voor de productie van elektriciteit door een producent, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 3.- Op een niet-benutte of onderbenutte site voor de productie van elektriciteit wordt een jaarlijkse heffing geheven. Deze heffing wordt berekend op basis van de oppervlakte van een niet-benutte of onderbenutte site voor zover de potentiële productiecapaciteit van de installatie die er kan opgericht worden, minstens 400 MW bedraagt voor een gascentrale of minstens 250 MW voor een koleninstallatie of een installatie werkend op basis van hernieuwbare energiebronnen of warmtekrachtkoppeling.

De globale heffing mag niet hoger zijn dan 3 procent van het gedeelte van het omzetcijfer dat betrekking heeft op de elektriciteitsproductie dat de schuldenaar van de heffing heeft gerealiseerd op de Belgische elektriciteitsmarkt tijdens het laatst afgesloten boekjaar.

Het bedrag van de heffing is vastgelegd op 125 EUR per m2. »

Art. 5.Artikel 5, § 1, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De ambtenaar bepaalt, binnen de zestig dagen na ontvangst van de aangifte bedoeld in artikel 4, het aantal m2 van de niet-benutte of onderbenutte site voor de productie van elektriciteit en het bedrag van de heffing overeenkomstig artikel 3, derde lid. ».

Art. 6.In artikel 7, §§ 1 en 2, van dezelfde wet, worden de woorden « dertig kalenderdagen » vervangen door de woorden « zestig dagen ».

Art. 7.In artikel 9, tweede lid, van dezelfde wet, wordt het woord « dertig » vervangen door het woord « zestig ».

Art. 8.In artikel 10 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § § 1 en 2 worden de woorden « dertig kalenderdagen » vervangen door de woorden « zestig dagen »;2° in § 3 wordt het woord « dertig » vervangen door het woord « zestig ». HOOFDSTUK 2. - Forfaitaire verminderingen voor de leveringen van gas en elektriciteit

Art. 9.Forfaitaire verminderingen van respectievelijk vijfenzeventig EUR voor de aardgaslevering voor verwarming en tot vijftig EUR voor de elektriciteitslevering voor verwarming worden toegekend aan de eindafnemers zoals gedefinieerd in artikel 10. Deze forfaitaire verminderingen worden door de leveranciers bij wijze van een prijsvermindering aangerekend op de eindafrekeningen, opgesteld door de aardgas- en elektriciteitsleveranciers vanaf 1 juli 2008.

De financiering van de forfaitaire verminderingen bedoeld in het eerste lid mag door geen enkele categorie eindafnemers worden gedragen.

Art. 10.§ 1. Kunnen genieten van de forfaitaire verminderingen, bedoeld in artikel 9, de personen bedoeld in artikel 37undecies van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, die een verzekeringstegemoetkoming in de kosten voor de verstrekkingen genieten en wier jaarlijks belastbaar netto-inkomen van hun huishouden het bedrag van 20 600,00 EUR niet overschrijdt.

Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan een gecorrigeerd indexcijfer voorzien in artikel 37quaterdecies van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994. § 2. De forfaitaire verminderingen, bedoeld in artikel 9, kunnen niet worden toegekend aan de residentiële beschermde klanten met een laag inkomen of in een kwetsbare situatie, in de zin van artikel 15/10, § 2, van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen en van artikel 20, § 2, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. § 3. Onverminderd §§ 1 en 2 zijn de forfaitaire verminderingen ook van toepassing op personen die een woongelegenheid betrekken in appartementsgebouwen waarvan de verwarming met aardgas plaats- vindt door middel van een collectieve installatie, mits zij voldoen aan de in § 1 bedoelde inkomensvoorwaarden.

Art. 11.De verminderingen bedoeld in de artikelen 9 en 10, zijn niet vatbaar voor overdracht noch voor beslag. Zij worden toegekend aan de rechthebbende niettegenstaande elke toestand van samenloop of procedure van insolvabiliteit.

Bij een besluit vastgesteld na overleg in de ministerraad, op voorstel van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas, bepaalt de Koning : 1° de nadere regels voor het aanvragen van de forfaitaire vermindering, met name de vorm waaronder de aanvragen moeten worden ingediend, de procedure volgens dewelke de eigenaars, zoals bedoeld in artikel 10, § 3, de forfaitaire vermindering doorstorten alsmede de verantwoordingsstukken die bij de aanvragen dienen te worden gevoegd;2° de nadere regels voor de betaling van de forfaitaire verminderingen aan de aardgas-en elektriciteitsleveranciers;3° de nadere regels van het bewijs dat door de aardgas- en elektriciteitsleveranciers dient geleverd te worden aan de Commissie om aan te tonen dat zij voldoen aan de voorwaarden om te genieten van de betaling. TITEL IV. - Overheidsbedrijven ENIG HOOFDSTUK. - Fonds voor spoorweginfrastructuur

Art. 12.Teneinde de hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur te voltooien, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, alle nodige maatregelen nemen, in voorkomend geval met uitwerking vanaf 1 januari 2008, om : 1° de overname door de Staat toe te staan van de financiële schulden van het Fonds voor spoorweginfrastructuur (hierna het « Fonds » genoemd) voor een totaal bedrag van maximum 4 527 616 791,48 EUR in hoofdsom en om de voorwaarden en wijze van uitvoering van bedoelde overname te regelen; 2° de overdracht aan de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel (hierna « Infrabel » genoemd) te verwezenlijken, rechtstreeks of via de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS Holding (hierna de « NMBS Holding » genoemd) of een andere rechtspersoon van publiek recht, van de eigendom van of zakelijke of persoonlijke gebruiksrechten op activa verbonden met de spoorweginfrastructuur die aan het Fonds werden overgedragen met toepassing van artikel 14, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 14 juni 2004 tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 oktober 2004, met inbegrip, in voorkomend geval, door uitdoving van rechten gevestigd ten voordele van het Fonds, en om de voorwaarden, wijze van uitvoering en tegenstelbaarheid aan derden van bedoelde overdracht te regelen, en dit met uitzondering van de zogenaamde « valoriseerbare » gronden, bedoeld in bijlagen 1.2 tot 1.4 bij het koninklijk besluit van 30 december 2004 tot vaststelling van de lijsten van de passiva en van de activa bedoeld in artikel 454, § 2, tweede lid, van de programmawet van 22 december 2003 die door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen aan het Fonds voor spoorweginfrastructuur overgedragen worden; 3° bepalingen vast te stellen betreffende de impact op de resultatenrekening van Infrabel van de verwerving en het aanhouden van de activa die aan haar zijn overgedragen met toepassing van 2°;4° de overdracht aan de NMBS Holding te verwezenlijken van activa verbonden met buiten dienst gestelde spoorweginfrastructuur die toebehoort aan het Fonds maar zich bevindt op terreinen die toebehoren aan de NMBS Holding, en om de voorwaarden, wijze van uitvoering en tegenstelbaarheid aan derden van bedoelde overdracht te regelen;5° de opdrachten van het Fonds te herdefiniëren in het licht van de maatregelen genomen met toepassing van 1°, 2° en 4°, en om zijn statuut, zijn werking, zijn financiering en de regels van administratief en budgettair toezicht waaraan het is onderworpen, aan te passen;6° in voorkomend geval, de ontbinding en de vereffening van het Fonds te organiseren en, in dit kader, de bestemming te regelen van zijn andere activa en passiva die niet zijn overgedragen met toepassing van 1°, 2° en 4°;7° de fiscale behandeling van de verrichtingen bedoeld in 1° tot 6° te regelen.

Art. 13.§ 1. De besluiten die krachtens artikel 12 worden vastgesteld, kunnen de van kracht zijnde wettelijke bepalingen wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen. § 2. De besluiten bedoeld in § 1 houden op uitwerking te hebben indien zij niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na de datum van hun inwerkingtreding. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot op deze datum. § 3. De bevoegdheden die door dit artikel aan de Koning worden opgedragen, vervallen op 30 juni 2009. Na deze datum kunnen de besluiten die krachtens deze bevoegdheden zijn genomen, alleen bij wet worden gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven.

TITEL V. - Sociale Zaken HOOFDSTUK 1. - Verbetering van de koopkracht Afdeling 1. - Kinderbijslag

Art. 14.In de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders van 19 december 1939 wordt een artikel 44ter ingevoegd, luidende : «

Art. 44ter.- § 1. De bedragen vermeld in de artikelen 40 en 50bis worden verhoogd met een jaarlijkse leeftijdsbijslag : a) van 20,92 EUR voor een kind dat nog geen 5 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze bijslag verschuldigd is;b) van 44,40 EUR voor een kind dat ten minste 5 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze bijslag verschuldigd is en nog geen 11 jaar is op die datum;c) van 62,16 EUR voor een kind dat ten minste 11 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze toeslag verschuldigd is en nog geen 17 jaar is op die datum;d) van 20,92 EUR voor een kind dat rechtgevend is op grond van artikel 62 of artikel 63 zoals het luidt sinds het bij de wet van 27 februari 1987 gewijzigd werd, en minstens 17 jaar is op 31 december van het kalenderjaar vóór dat waarin deze bijslag verschuldigd is. § 2. De bedragen bedoeld in de eerste paragraaf verhogen de kinderbijslag verschuldigd voor de maand juli. § 3. Het in § 1, d), bedoelde bedrag wordt op 41,84 EUR gebracht voor het jaar 2010, op 62,76 EUR voor het jaar 2011 en op 83,68 EUR vanaf het jaar 2012. ».

Art. 15.Artikel 50quinquies van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006, wordt opgeheven.

Art. 16.In artikel 50septies van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, het koninklijk besluit van 21 april 1997, de wet van 27 april 2007 en het koninklijk besluit van 3 augustus 2007 worden de woorden « 44bis, 47, 50ter of 50quinquies » vervangen door de woorden « 44bis, 44ter, 47 of 50ter ».

Art. 17.In artikel 70bis, derde lid, van dezelfde wetten, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 april 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 augustus 2007, worden de woorden « 44bis, 47 en 50quinquies » vervangen door de woorden « 44bis, 44ter en 47 ».

Art. 18.Artikel 75 van dezelfde wetten, hersteld bij het koninklijk besluit nr. 7 van 18 april 1967, en gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1985, 29 december 1990 en 30 december 1992, het koninklijk besluit van 21 april 1997, de wet van 27 april 2007, en het koninklijk besluit van 3 augustus 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 75.- De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overlegd in de Ministerraad : 1° de bedragen vermeld in de artikelen 40, 41, 42bis, 47, 50bis, 50ter, 73bis en 73quater verhogen;2° de artikelen 44, 44bis en 44ter wijzigen wat betreft de erin vermelde bijslagbedragen en leeftijdscategorieën.».

Art. 19.Artikel 76bis, § 1, tweede lid, van dezelfde wetten, vervangen bij de wet van 27 december 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2007 wordt vervangen als volgt : « De bedragen vermeld in de artikelen 40, 41, 42bis, 44, 44bis, 44ter, 47, 50bis, 50ter, 73bis en 73quater zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 100). ».

Art. 20.In artikel 1, achtste lid, 6°, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998, 24 december 2002 en 27 april 2007, wordt vervangen als volgt : « 6° jaarlijkse leeftijdsbijslag; ».

Art. 21.Deze afdeling treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 14, wat betreft het invoegen van een artikel 44ter, § 1, a), in de genoemde samengeordende wetten, dat in werking treedt op 1 juli 2009. Afdeling 2. - Solidariteitsbijdrage op de pensioenen

Art. 22.In artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 december 1996 en gewijzigd bij de wet van 13 juni 1997, bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, bij de wetten van 12 augustus 2000, 2 januari 2001 en 9 juli 2004, bij het koninklijk besluit van 18 oktober 2004, bij de wet van 27 maart 2006, en bij het koninklijk besluit van 28 december 2006, wordt een § 10 ingevoegd, luidend als volgt : « § 10. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en volgens de door Hem bepaalde modaliteiten, de in § 2 bedoelde afhoudingen herleiden en opheffen met uitwerking op 1 juli 2008.

De machtiging die deze paragraaf aan de Koning toekent, verstrijkt op 31 december 2008.

De besluiten die zijn genomen ter uitvoering van deze machtiging houden op uitwerking te hebben indien ze niet bekrachtigd zijn bij wet binnen twaalf maanden na de datum van hun inwerkingtreding. » Afdeling 3. - Verhoging van het minimumpensioen van de zelfstandigen

Art. 23.Artikel 131bis, § 1septies, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 april 2007, wordt vervangen als volgt : « § 1septies. De in § 1sexies bedoelde bedragen van 10 713,90 EUR en 8 037,37 EUR worden, op 1 december 2007, op 11 080,38 EUR en 8 336,70 EUR gebracht.

Dezelfde bedragen worden, op 1 juli 2008, op 11 301,99 EUR en 8 503,43 EUR gebracht.

Vanaf een datum bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad waarbij rekening wordt gehouden met de budgettaire beschikbaarheid, zullen de in § 1sexies bedoelde bedragen van 10 713,90 EUR en 8 037,37 eur, zoals aangepast overeenkomstig de vorige leden, minstens gelijk zijn aan het bedrag bedoeld in artikel 6, § 1, van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, vermenigvuldigd met respectievelijk vermenigvuldigingsfactor 2 voor een gezin en met vermenigvuldigingsfactor 1,5 voor een alleenstaande. » Afdeling 4. - Verbetering van het vervroegd pensioen voor

zelfstandigen

Art. 24.In artikel 3, § 3ter, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, ingevoegd bij de programmawet (I) van 24 december 2002 en vervangen bij de wet van 23 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De in het vorige lid bedoelde loopbaanvoorwaarde wordt vastgesteld op 44 kalenderjaren voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2006 en uiterlijk op 1 december 2007.»; 2° een nieuw lid wordt tussen het tweede en het derde lid ingevoegd, luidende : « De in het eerste lid bedoelde loopbaanvoorwaarde wordt vastgesteld op 43 kalenderjaren voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2008.».

Art. 25.Artikel 16, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 24 december 2002 en vervangen bij de wet van 23 december 2005, wordt vervangen als volgt : « De vermindering voorzien in § 2, tweede en vierde lid, is niet van toepassing indien de belanghebbende : 1° een loopbaan van 43 kalenderjaren bewijst voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2003 en uiterlijk op 1 december 2005;2° een loopbaan van 44 kalenderjaren bewijst voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2006 en uiterlijk op 1 december 2007;3° een loopbaan van 43 kalenderjaren bewijst voor de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2008 en uiterlijk op 1 december 2008.». HOOFDSTUK 2. - Samenstelling van de Sociale inlichtingen- en opsporingsdienst

Art. 26.In artikel 310, derde lid, van de programmawet (I) van 27 december 2006 worden de woorden « de Zelfstandigen, » ingevoegd tussen de woorden « Sociale Zaken, » en de woorden « Werk en Justitie ».

Art. 27.In artikel 313, eerste lid, 5°, van dezelfde wet worden de woorden « van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, » ingevoegd tussen de woorden « Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, » en de woorden « van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, ».

Art. 28.In artikel 313, eerste lid van dezelfde wet wordt een punt 11° toegevoegd, luidend als volgt : « een vertegenwoordiger van de Hoge Raad voor de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen.».

Art. 29.In artikel 315, § 2, eerste lid, 2°, in fine van dezelfde wet worden twee streepjes toegevoegd luidend als volgt : « - van de Directie-generaal Zelfstandigen van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid; - van de dienst Inspectie van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen; ». HOOFDSTUK 3. - Alternatieve financiering Afdeling 1. - Globaal beheer zelfstandigen

Art. 30.In artikel 66, § 3bis, van de programmawet van 2 januari 2001, ingevoegd bij de wet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de wetten van 9 juli 2004, 27 december 2004, 20 juli 2006, 27 december 2006 en 21 december 2007, wordt de laatste zin van het derde lid vervangen door de volgende zin : « Het bedrag van 100 000 duizend EUR wordt verhoogd tot 164 500 duizend EUR vanaf 1 januari 2008. ». Afdeling 2. - Globaal beheer werknemers

Art. 31.In artikel 67bis van de programmawet van 2 januari 2001, laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een nieuw vijfde lid wordt ingevoegd, luidende : « Vanaf 1 januari 2008 wordt het bedrag bedoeld in het vorige lid verhoogd tot 1 487 241 duizend eur.»; 2° in het huidige vijde lid, dat het zesde lid wordt, wordt « 2008 » vervangen door « 2009 ». HOOFDSTUK 4. - RSZ Afdeling 1. - Termijn voor het beroep van de werknemer tegen een

beslissing van de RSZ

Art. 32.In artikel 42 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1978, 29 april 1996, 25 januari 1999, 24 december 2002, 3 juli 2005 en 27 december 2005, wordt tussen het derde en het vierde lid het volgende lid ingevoegd : « De door een werknemer ingestelde vordering tegen de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor de erkenning van zijn subjectief recht ten opzichte van voormelde Rijksdienst moet, op straffe van verval, ingediend worden binnen de drie maanden na de kennisgeving door voormelde Rijksdienst van de beslissing inzake onderwerping of weigering van onderwerping. De bijdragen gekoppeld aan de erkenning van dit subjectief recht moeten worden aangegeven en betaald uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op het kwartaal tijdens hetwelk deze bijdragen verschuldigd zijn indien ze betrekking hebben op een komende periode, of binnen de maand die volgt op die tijdens dewelke het subjectief recht van de werknemer erkend werd bij een in kracht van gewijsde getreden beslissing, indien ze betrekking hebben op een volledig of gedeeltelijk afgelopen periode. ».

Art. 33.In het jaar volgend op de inwerkingtreding van artikel 32 kan de RSZ, teneinde zich in regel te stellen met artikel 2, 4°, van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur, overgaan tot een nieuwe kennisgeving van de beslissingen tot onderwerping of weigering tot onderwerping waarvan hij kennis gegeven heeft sinds 1 januari 2007, en dit teneinde de verjaringstermijn voor het indienen van het beroep te laten lopen.

Art. 34.Artikel 32 treedt in werking op de eerste dag van het volgende kwartaal na dat waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad . Afdeling 2. - Herverdeling van de sociale lasten

Art. 35.Deze afdeling is van toepassing op de werkgevers onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, van de ondernemingen bedoeld in artikel 2, 3°, a), van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen.

Deze afdeling is tevens van toepassing op de beoefenaars van vrije beroepen evenals op de vennootschappen die opgericht worden in het kader van de uitoefening van deze beroepen.

Art. 36.Op 1 juli van elk jaar wordt aan de werkgevers een korting toegekend van 11,5 pct. van het bedrag van de totale bijdragen bedoeld in artikel 38, § § 1 en 2 en § 3, 1° tot 6° en 8° tot 10°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, die driemaandelijks verschuldigd zijn voor elk van de vier kwartalen van het afgelopen kalenderjaar.

Deze korting is beperkt tot 359,45 EUR per in aanmerking genomen kwartaal indien het bedrag van de totale driemaandelijks verschuldigde bijdragen begrepen is tussen 5 453,66 EUR en 26 028,82 EUR. Ze is beperkt tot 272,68 EUR per in aanmerking genomen kwartaal indien het bedrag van de totale driemaandelijks verschuldigde bijdragen 26 028,82 EUR overschrijdt.

Art. 37.Iedere werkgever moet jaarlijks aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, voor elk kwartaal van het afgelopen kalenderjaar, een compenserende bijdrage betalen, gelijk aan 1,55 pct. van de schijf van de totale driemaandelijks verschuldigde bijdragen bedoeld in artikel 38, §§ 1 en 2 en § 3, 1° tot 6° en 8° tot 10°, van voormelde wet van 29 juni 1981, die 26 028,82 EUR overschrijdt.

Art. 38.De Rijksdienst voor sociale zekerheid stelt iedere werkgever, per bericht dat hij hem verzendt in de loop van het tweede kwartaal van het jaar, in kennis van het te ontvangen of te betalen bedrag ingevolge de toepassing van artikelen 36 en 37. Er wordt geen rekening gehouden met ieder bedrag lager dan 37,18 EUR. Het door de werkgever te ontvangen bedrag wordt op zijn rekening gecrediteerd op de datum van 1 juli en wordt in mindering gebracht van zijn bijdragen verschuldigd voor het tweede kwartaal van het jaar.

Het te betalen bedrag is op 30 juni verschuldigd. Alle wets- en verordeningsbepalingen betreffende de inning, de invordering, de burgerlijke sancties, de verjaring en het voorrecht van de socialezekerheidsbijdragen zijn op dit bedrag van toepassing.

Art. 39.Deze afdeling is van toepassing voor de eerste keer op de bijdragen verschuldigd vanaf het eerste kwartaal 2007.

Art. 40.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2008. Afdeling 3. - Aanpassing van de wettelijke rentevoet op het gebied van

de sociale zekerheid

Art. 41.De wettelijke rentevoet bedoeld in artikel 28, § 1, tweede lid, van de wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, is de wettelijke rentevoet bedoeld in artikel 2, § 2, van de wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen intrest.

Art. 42.In artikel 2 van de wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen intrest, vervangen bij de wet van 27 december 2006, wordt een paragraaf 3 ingevoegd, luidende : « § 3. De wettelijke rentevoet in sociale zaken wordt bepaald op 7 pct., zelfs indien de sociale bepalingen verwijzen naar de wettelijke rentevoet in burgerlijke zaken en voor zover er niet uitdrukkelijk in de sociale bepalingen, onder meer in de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt van afgeweken.

Deze rentevoet kan bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad worden gewijzigd. ».

Art. 43.In artikel 28, § 1, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vervangen bij de wet van 27 december 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « een verwijlinterest verschuldigd, waarvan het bedrag en de voorwaarden van toepassing bij koninklijk besluit worden vastgesteld » vervangen door de woorden « een verwijlinterest van 7 pct.verschuldigd, waarvan de voorwaarden van toepassing bij koninklijk besluit worden vastgesteld »; 2° in het tweede lid vervallen de woorden « en de op deze bijdragen berekende verwijlinterest mag niet hoger zijn dan de wettelijke rentevoet ».

Art. 44.Deze afdeling treedt in werking op 1 januari 2009 behalve artikel 41 dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2007 en buiten werking treedt op 31 december 2008.

TITEL VI. - Volksgezondheid HOOFDSTUK 1. - Verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen Afdeling 1. - Heffingen en bijdragen op het zakencijfer van

farmaceutische specialiteiten

Art. 45.In artikel 191 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 15°octies, vierde lid, ingevoegd bij wet van 27 december 2005, worden de woorden « september 2006 » vervangen door de woorden « september van een bepaald jaar », de woorden « kan het Instituut een som gelijkwaardig aan de overschrijding inhouden » worden vervangen door de woorden « houdt het Instituut een som gelijkwaardig aan de overschrijding in », en de woorden « 15 september » worden vervangen door « 1 maart »;2° 15°octies, vijfde lid, ingevoegd bij wet van 27 december 2005, wordt vervangen als volgt : « De ontvangsten die volgen uit deze wedersamenstelling worden in de rekening van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging opgenomen in het jaar gedurende hetwelk de overeenstemmende inhouding heeft plaatsgehad.»; 3° 15°octies, zesde lid, ingevoegd bij wet van 27 december 2005, en gewijzigd bij wetten van 13 december 2006 en 27 december 2006, wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt jaarlijks, in functie van het eventueel ingehouden bedrag, het percentage van het zakencijfer van het voorgaande jaar, dat is aangegeven met toepassing van de bepalingen van het punt 15°novies, vierde lid, dat dient gestort te worden door de aanvragers met het oog op het samenstellen van het provisiefonds waarvan het bedrag is bepaald in het tweede lid.De Koning kan ook, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepalen volgens welke wijze de vergoedbare farmaceutische specialiteiten die worden vergoed volgens artikel 37, § 3, in rekening worden gebracht in het zakencijfer op het moment van de vaststelling van het percentage van het zakencijfer dat dient gestort te worden met het oog op het samenstellen van het provisiefonds. »; 4° in 15°novies, vierde lid, ingevoegd bij wet van 27 december 2005, worden de woorden « of, bij ontstentenis daarvan « vervangen door de woorden « en/of »;5° in 15°novies, achtste lid, ingevoegd bij wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij wetten van 27 december 2006 en 21 december 2007, worden in de laatste zin de woorden « 1 juni 2008 » vervangen door de woorden « 1 oktober 2008 »; 6° in 15°novies, tiende lid, ingevoegd bij wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij wetten van 27 december 2006 en 21 december 2007, worden in de laatste zin de woorden « 7,73 pct.« vervangen door de woorden « 7,97 pct ». Afdeling 2. - Administratiekosten van de verzekeringsinstellingen

Art. 46.In artikel 195, § 1, 2°, van dezelfde wet, gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 april 1997 en door de wetten van 22 februari 1998 en 26 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de eerste en tweede zin vervangen door volgende bepalingen : « Het bedrag van de administratiekosten van de vijf landbonden wordt vastgelegd op 766 483 000 EUR voor 2003, 802 661 000 EUR voor 2004, 832 359 000 EUR voor 2005, 863 156 000 EUR voor 2006, 895 524 000 EUR voor 2007 en 929 160 000 EUR voor 2008.Voor de Kas voor geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen wordt dit bedrag vastgesteld op 13 195 000 EUR voor 2003, 13 818 000 EUR voor 2004, 14 329 000 EUR voor 2005, 14 859 000 EUR voor 2006, 15 416 000 EUR voor 2007 en 15 995 000 EUR voor 2008. »; 2° wordt het vijfde lid aangevuld als volgt : « De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de wijze vast waarop dit bedrag onder de landsbonden wordt verdeeld.» HOOFDSTUK 2. - Dier, Plant en Voeding Afdeling 1. - Wijziging van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987

Art. 47.Artikel 15 van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 wordt aangevuld met een bepaling onder 5°, luidende : « 5° de vergoedingen vaststellen die de operatoren moeten betalen voor het verkrijgen van een gezondheidscertificaat voor de uitvoer van dierlijke bijproducten. » Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 28 maart 1975 betreffende de

handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten

Art. 48.Artikel 3 van de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, wordt aangevuld met een bepaling onder 8°, luidende : « 8° de vergoedingen vaststellen die de operatoren moeten betalen voor het verkrijgen van een gezondheidscertificaat voor de uitvoer van dierlijke bijproducten. ». Afdeling 3. - Wijziging van de organieke wet van 27 december 1990

houdende oprichting van begrotingsfondsen

Art. 49.In de tabel die bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen is gevoegd, wordt de tekst onder de vermelding « Aard van de toegewezen ontvangsten » van subrubriek 31-2 Fonds voor de grondstoffen en de producten, vervangen bij artikel 73 van de wet van 23 december 2005 houdende diverse bepalingen, gewijzigd als volgt : 1° de volgende bepaling wordt opgeheven : « - de ontvangsten van de rijkslaboratoria die belast zijn met de ontleding van de grondstoffen, met uitzondering van de ontvangsten van de laboratoria van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;»; 2° de volgende bepalingen worden toegevoegd : « - de bijdragen en vergoedingen bedoeld in artikel 2, § 2, van de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, voor zover zij geen betrekking hebben op de bevoegdheden van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen; - de vergoedingen bedoeld in artikel 132 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen. » Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale

en diverse bepalingen

Art. 50.Artikel 132 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, zoals gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, het koninklijk besluit van 22 februari 2001 en de wet van 1 maart 2007, wordt aangevuld met een lid luidende : « De Koning kan een vergoeding opleggen, waarvan Hij het bedrag en de wijze van heffing bepaalt, voor : - iedere persoon die een toelating aanvraagt voor een introductie van een genetisch gemodificeerd organisme in België; - iedere persoon die een dossier indient met het oog op een toelating voor het op de markt brengen van een genetisch gemodificeerd organisme. » HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen Afdeling 1. - Dier, Plant en Voeding

Art. 51.In de tabel die bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen is gevoegd, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in subrubriek 31-2 Fonds voor de grondstoffen en de producten, laatst gewijzigd bij de wet van 23 december 2005, wordt de tekst onder de vermelding « Aard van de toegewezen ontvangsten » aangevuld als volgt : « - vergoedingen voor het afleveren van erkenningen en certificaten bedoeld in artikel 3 van de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijprodukten; - vergoedingen voor het afleveren van erkenningen en certificaten met betrekking tot dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 15 van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987. »; 2° in subrubriek 31-2 Fonds voor de grondstoffen en de producten, laatst gewijzigd bij de wet van 23 december 2005, wordt de tekst onder de vermelding « Aard van de gemachtigde uitgaven » aangevuld met de woorden : « en van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987.». Afdeling 2. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 31 augustus

2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 januari 2004 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten

Art. 52.Het koninklijk besluit van 31 augustus 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 januari 2004 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten, wordt bekrachtigd met uitwerking op de datum van zijn inwerkingtreding. Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 28 juli 1981 houdende

goedkeuring van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), en van de Bijlagen, opgemaakt te Washington op 3 maart 1973, alsmede van de Wijziging van de Overeenkomst, aangenomen te Bonn op 22 juni 1979

Art. 53.In artikel 5 van de wet van 28 juli 1981 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), en van de Bijlagen, opgemaakt te Washington op 3 maart 1973, alsmede van de Wijziging van de Overeenkomst, aangenomen te Bonn op 22 juni 1979, worden de woorden « met een boete van 1 000 tot 50 000 eur » vervangen door de woorden « met een boete van 25 EUR tot 50 000 EUR ».

TITEL VII. - Financiën HOOFDSTUK 1. - Directe belastingen Afdeling 1. - Gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden -

Beveiliging

Art. 54.In het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt een artikel 64ter ingevoegd, luidende : «

Art. 64ter.- Zijn ten belope van 120 pct. aftrekbaar : 1° de kosten die zijn gedaan of gedragen wanneer een werkgever of een groep van werkgevers het gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling heeft ingericht;2° de volgende kosten die zijn gedaan of gedragen inzake beveiliging : a) de abonnementskosten voor de aansluiting op een vergunde alarmcentrale voor het beheer van alarmen afkomstig van systemen geïnstalleerd in onroerende goederen teneinde misdrijven tegen personen of goederen te voorkomen of tegen te gaan;b) de kosten met betrekking tot het beroep doen op een vergunde bewakingsonderneming voor het verrichten van beveiligd vervoer als bedoeld in artikel 8, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer;c) de kosten met betrekking tot het gezamenlijk beroep doen door een groep van ondernemingen op een vergunde bewakingsonderneming voor de uitvoering van bewakingsopdrachten met betrekking tot het toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen. Wat de in het eerste lid, 1°, bedoelde kosten betreft, is de verhoogde aftrek enkel van toepassing in de mate dat de kosten rechtstreeks betrekking hebben op minibussen, autobussen en autocars, zoals deze voertuigen zijn omschreven in de reglementering van de inschrijving van motorvoertuigen of dat ze betrekking hebben op het bezoldigde vervoer van personen met dergelijke voertuigen.

Wanneer de in het eerste lid, 1°, bedoelde kosten bestaan uit afschrijvingen van de in het tweede lid, bedoelde voertuigen, wordt het aftrekbare bedrag per belastbaar tijdperk bekomen door het normale bedrag van de afschrijvingen van dat tijdperk met 20 pct. te verhogen.

Artikel 66, § 1, is niet van toepassing op de in het tweede lid vermelde kosten die betrekking hebben op minibussen.

De afschrijvingen die overeenkomstig het derde lid worden aanvaard boven de aanschaffings- of beleggingswaarde van de in het tweede lid bedoelde voertuigen, komen niet in aanmerking voor het bepalen van de latere meerwaarden of minderwaarden van die voertuigen. »

Art. 55.In artikel 14531, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de programmawet (I) van 27 december 2006, worden de woorden « niet meer dan 130 EUR » vervangen door de woorden « niet meer dan 500 EUR ».

Art. 56.In hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 185quater ingevoegd, luidende : «

Art. 185quater.- Artikel 64ter is evenwel, wat het eerste lid, 2°, betreft, slechts van toepassing met betrekking tot de in artikel 201, eerste lid, 1°, vermelde binnenlandse vennootschappen en de binnenlandse vennootschappen die op grond van de in artikel 15, § 1, van het Wetboek van vennootschappen bepaalde criteria als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de kosten zijn gedaan of gedragen. »

Art. 57.In hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 190bis ingevoegd, luidende : «

Art. 190bis.- De aftrek van 20 pct. van de in artikel 64ter bedoelde kosten, dat werd aanvaard boven het bedrag van de werkelijk gedane of gedragen kosten en het behoud ervan zijn onderworpen aan de in artikel 190, tweede lid, bedoelde voorwaarde. ».

Art. 58.In artikel 235, 2°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 21 juni 2004, worden de woorden « 185quater en » ingevoegd tussen de woorden « 185, § 2, » en het cijfer « 190 ».

Art. 59.Artikel 63 van de wet van 10 augustus 2001 houdende hervorming van de personenbelasting wordt opgeheven.

De bepaling van artikel 63, § 2, van de wet van 10 augustus 2001 houdende hervorming van de personenbelasting, zoals die bestond vóór ze werd opgeheven bij de programmawet van... (datum van de wet), blijft evenwel van toepassing voor de vrijgestelde bedragen die op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt zijn.

Art. 60.De artikelen 54 en 56 tot 59 zijn van toepassing op de uitgaven die zijn gedaan of gedragen vanaf 1 januari 2009.

Artikel 55 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010. Afdeling 2. - Vrijstelling voor bijkomend personeel

Art. 61.In titel II, hoofdstuk II, afdeling IV, onderafdeling III, B, van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 wordt een 1°ter ingevoegd die het artikel 67ter bevat, luidende : « 1°ter Bijkomend personeel

Art. 67ter.- § 1. Winst en baten van belastingplichtigen die op 31 december 1997 of aan het einde van het jaar waarin de uitoefening van hun beroep is aangevangen, als die op een latere datum is begonnen, minder dan elf werknemers, in de zin van artikel 30, 1°, tewerkstellen, worden vrijgesteld tot een bedrag gelijk aan 3 720 EUR per in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheid, waarvan het bruto dag- of uurloon niet hoger is dan 90,32 of 11,88 EUR. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, dit bedrag van het bruto dag- of uurloon verhogen tot 100 of 13 EUR. § 2. Het aantal in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheden wordt vastgesteld door het gemiddeld personeelsbestand van de belastingplichtige tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, te vergelijken met dat van het voorgaande kalenderjaar of, voor natuurlijke personen die niet per kalenderjaar boekhouden en hun boekjaar vóór 31 december afsluiten, door het gemiddeld personeelsbestand van de belastingplichtige van het voorlaatste kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, te vergelijken met dat van het voorgaande kalenderjaar.

Er wordt evenwel geen rekening gehouden met de personeelsaangroei die het gevolg is van een overname van werknemers welke reeds vóór 1 januari 1998 waren aangeworven, ofwel door een onderneming waarmede de belastingplichtige zich rechtstreeks in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt, ofwel door een belastingplichtige waarvan hij de beroepswerkzaamheid geheel of gedeeltelijk voortzet ingevolge een gebeurtenis die niet bedoeld is in § 5. § 3. Indien het gemiddeld personeelsbestand tijdens het jaar volgend op de vrijstelling is verminderd ten opzichte van het jaar van vrijstelling, wordt het totaal bedrag van de voordien krachtens § 1 vrijgestelde winst of baten echter verminderd met 3 720 EUR per afgevloeid personeelslid; de voordien vrijgestelde winst of baten worden in dat geval als winst of baten van het volgende belastbare tijdperk beschouwd.

Het eerste lid vindt geen toepassing indien en in de mate dat de betrokkene aantoont dat de bijkomende tewerkstelling het erop volgende jaar behouden is gebleven bij de werkgever die zijn personeel heeft overgenomen in omstandigheden bedoeld in § 2, tweede lid. § 4. Dit artikel is niet van toepassing wanneer de belastingplichtige voor dezelfde bijkomende personeelseenheden de toepassing heeft gevraagd van artikel 67. § 5. Ten aanzien van de belastingplichtigen betrokken bij verrichtingen als bedoeld in de artikelen 46 en 211, blijven de bepalingen van dit artikel van toepassing alsof die verrichtingen niet hadden plaatsgevonden. ».

Art. 62.Artikel 178 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende : « § 5. In afwijking van paragraaf 1, worden de bedragen van het brutodag- of uurloon bedoeld in artikel 67ter, § 1, niet geïndexeerd. »

Art. 63.De artikelen 61 en 62 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2008. Afdeling 3. - Belastingvrije som

Art. 64.In artikel 131 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « Voor de berekening van de belasting wordt het volgende basisbedrag vrijgesteld van belasting : 1° wanneer het belastbare inkomen van de belastingplichtige niet meer bedraagt dan 15 220 EUR : 4 260 EUR;2° wanneer het belastbare inkomen van de belastingplichtige begrepen is tussen 15 220 EUR en 15 220 EUR verhoogd met het verschil tussen het bedrag vermeld in 1° en het bedrag vermeld in 3° : het in 1° vermelde bedrag verminderd met het verschil tussen het belastbare inkomen en 15 220 EUR;3° in de andere gevallen : 4 095 EUR.»

Art. 65.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 152bis ingevoegd, luidende : «

Art. 152bis.- Van de overeenkomstig de artikelen 147 tot 152 berekende vermindering wordt een bedrag afgetrokken dat gelijk is aan 25 pct. van het verschil tussen het overeenkomstig artikel 131, eerste lid, 1° of 2°, toegepaste bedrag van de belastingvrije som en het in artikel 131, eerste lid, 3°, vermelde bedrag, wanneer het belastbaar inkomen van de belastingplichtige uitsluitend bestaat uit : - ofwel pensioenen of andere vervangingsinkomsten; - ofwel werkloosheidsuitkeringen; - ofwel wettelijke ziekte- en invaliditeitsvergoedingen.

In de andere gevallen wordt van de overeenkomstig de artikelen 147 tot 152 berekende verminderingen een bedrag afgetrokken dat gelijk is aan 25 pct. van het in het vorige lid vermelde verschil, vermenigvuldigd met de verhouding tussen respectievelijk het bedrag van de pensioenen of andere vervangingsinkomsten, van de werkloosheidsuitkeringen of van de wettelijke ziekte- en invaliditeitsvergoedingen en het belastbaar inkomen van de belastingplichtige. ».

Art. 66.In artikel 154 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 17 mei 2007, worden de woorden « de artikelen 147 tot 152 » telkens vervangen door de woorden « de artikelen 147 tot 152bis ».

Art. 67.De artikelen 64 tot 66 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2009. Afdeling 4. - Wetenschappelijk onderzoek

Art. 68.In artikel 2753, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005 en gewijzigd bij de wetten van 23 december 2005, 27 december 2006 en 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « De in het eerste lid bedoelde vrijstelling van storting, van de bedrijfsvoorheffing » vervangen door de woorden « Eenzelfde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing ten belope van 65 pct.van die bedrijfsvoorheffing »; 2° in het derde lid worden de woorden « als in het tweede lid » ingevoegd tussen de woorden « Dezelfde vrijstelling van storting » en de woorden « wordt ook toegekend : »;3° in het derde lid, 3°, worden de woorden « met dien verstande dat het percentage van 50 pct.wordt verminderd tot 25 pct., » opgeheven; 4° het achtste lid wordt opgeheven.

Art. 69.Artikel 68 is van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 1 juli 2008. Afdeling 5. - Vermindering voor uitgaven gedaan voor prestaties

betaald met dienstencheques

Art. 70.In titel II, hoofdstuk III, afdeling I, van hetzelfde Wetboek wordt een onderafdeling IVbis ingevoegd die het artikel 156bis bevat, luidende : « Onderafdeling IVbis - Omzetting van verminderingen in een terugbetaalbaar belastingkrediet

Art. 156bis.- Het deel van de in de artikelen 1451 tot 156 bedoelde verminderingen dat niet is aangerekend, wordt, in de mate dat het betrekking heeft op de uitgaven gedaan voor prestaties betaald met dienstencheques als bedoeld in de artikelen 14521 tot 14523, omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet.

Voor de bepaling van het in het eerste lid bedoelde deel van de in de artikelen 1451 tot 156 bedoelde verminderingen dat niet is aangerekend, wordt evenwel geen rekening gehouden met de artikelen 153 en 154. » In afwijking van de vorige leden wordt, wanneer artikel 154 is toegepast, het belastingkrediet als volgt berekend : - in geval van toepassing van artikel 154, § 2 : het belastingkrediet is gelijk aan de vermindering voor de uitgaven gedaan voor prestaties betaald met dienstencheques als bedoeld in de artikelen 14521 tot 14523; - in geval van toepassing van artikel 154, § 3 : het belastingkrediet is gelijk aan het positieve verschil tussen de vermindering voor de uitgaven gedaan voor prestaties betaald met dienstencheques als bedoeld in de artikelen 14521 tot 14523 en de belasting die overblijft na toepassing van de genoemde § 3.

Dit artikel is niet van toepassing van zodra het belastbare inkomen van de belastingplichtige het in artikel 131, eerste lid, 1°, bedoelde bedrag overschrijdt.

Dit artikel is evenmin van toepassing op een belastingplichtige die beroepsinkomsten heeft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten.

Art. 71.In artikel 243, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, worden de woorden « 157 tot 169 » vervangen door de woorden « 156bis tot 169 ».

Art. 72.De artikelen 70 en 71 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2009. HOOFDSTUK 2. - Oprichting van een Staatsdienst met afzonderlijk beheer belast met het beheer van de dienstverlening inzake restauratie voor de verschillende federale overheidsdiensten

Art. 73.Voor het beheer van de dienstverlening inzake restauratie voor de verschillende federale overheidsdiensten, wordt overeenkomstig artikel 140 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, binnen de Federale Overheidsdienst Financiën met ingang van 1 januari 2009 een Staatsdienst met afzonderlijk beheer opgericht, met als naam FEDOREST. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de uitvoeringsmodaliteiten.

TITEL VIII. - Werk HOOFDSTUK 1. - Dienstencheques Wijziging van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen

Art. 74.In artikel 2 van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, eerste lid, e), worden de woorden « door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of door of voor rekening van de fondsen voor bestaanszekerheid » vervangen door de woorden « door een instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen »;2° paragraaf 2, eerste lid, e), wordt aangevuld als volgt : « De verschuldigde sommen beneden de 2 500 EUR, worden niet als achterstallen beschouwd »;3° paragraaf 2, eerste lid, wordt aangevuld met een g) luidende als volgt : « g) niet verwikkeld zijn in of, indien het een rechtspersoon betreft, onder de bestuurders, zaakvoerders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap te verbinden, geen personen hebben die verwikkeld waren in minstens twee faillissementen, liquidaties of gelijkaardige verrichtingen, met schulden als gevolg ten aanzien van een instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, en dit binnen de vijf jaar.»; 4° artikel 2 wordt aangevuld met volgend lid : « In afwijking van de vorige leden kan de erkenning ambtshalve worden ingetrokken onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.».

Art. 75.In artikel 10, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, wordt het woord « maart » vervangen door het woord « juni ». HOOFDSTUK 2. - Werkbonus

Art. 76.In artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering, gewijzigd bij de wetten van 12 augustus 2000, 8 april 2003, 22 december 2003, 27 december 2004 en 11 juli 2005 en de koninklijke besluiten van 7 april 2000, 26 juni 2000, 13 januari 2003, 1 februari 2005, 10 augustus 2005, 10 oktober 2005, 1 september 2006 en 21 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt na punt cbis ) een punt d) ingevoegd, luidende : « d) Voor de werknemers met een maandelijks loon kleiner of gelijk aan het gemiddeld minimum maandinkomen zoals bepaald in artikel 3, eerste lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.43 van 2 mei 1988 houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, wordt het bedrag bedoeld in b) en bbis ) aangevuld met 32,00 EUR (vermenigvuldigd met 1,08 voor de handarbeiders die onderworpen zijn aan de regeling van de jaarlijkse vakantie der werknemers). Voor de werknemers met een loon groter dan dit voormelde minimum maandinkomen en kleiner of gelijk aan dit voormelde maandinkomen verhoogd met 251,03 EUR, wordt het bedrag bedoeld in c) en cbis) aangevuld met een bedrag dat proportioneel, volgens de bij koninklijk besluit vastgelegde nadere bepalingen, afneemt gaande van 32,00 EUR tot 0,00 EUR (vermenigvuldigd met 1,08 voor de handarbeiders die onderworpen zijn aan de regeling van de jaarlijkse vakantie der werknemers). »; 2° in paragraaf 2, eerste en tweede lid, wordt de zin « Vanaf 2008 beloopt dit bedrag 1 716,00 EUR per kalenderjaar.» telkens vervangen door de zinnen « Voor 2008 beloopt dit bedrag 1 812,00 EUR. Vanaf 2009 beloopt dit bedrag 2 100,00 EUR per kalenderjaar. »; 3° in paragraaf 2, vijfde lid, worden de woorden « en het aanvullend bedrag bedoeld in § 1, d), » gevoegd tussen de woorden « bedoeld in § 1, » en « alsook het jaarlijks maximaal bedrag ».

Art. 77.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 oktober 2008.

TITEL IX. - Sociale Economie ENIG HOOFDSTUK. - Kringloopfonds

Art. 78.Artikel 91 van de programmawet van 8 april 2003 wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4. Vanaf 1 januari 2009 zal de activiteit van het Kringloopfonds zich beperken tot het beheer van de kredieten en de deelnemingen die voor die datum verleend zijn of waartoe voor die datum besloten is. ».

Voor de periode tussen de inwerkingtreding van deze wet en 1 januari 2009 moet elke beslissing inzake nieuwe kredieten of deelnemingen worden bekrachtigd bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad. ».

Art. 79.Artikel 93 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 93.De leden van de raad van bestuur van het Kringloopfonds worden benoemd door de algemene vergadering uit de kandidaten die worden voorgesteld door de Minister bevoegd voor Sociale Economie, de Minister bevoegd voor Duurzame Ontwikkeling, de Minister bevoegd voor Financiën en de gewesten. ».

Art. 80.De artikelen 90 tot 99 van de programmawet van 8 april 2003 worden opgeheven.

Art. 81.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, de datum van inwerkingtreding van artikel 80.

TITEL X. - Mobiliteit ENIG HOOFDSTUK. - Wijziging van de wet van 6 december 2005 betreffende de opmaak en financiering van actieplannen inzake verkeersveiligheid

Art. 82.De artikelen 3 en 4 van de wet van 6 december 2005 betreffende de opmaak en financiering van de actieplannen inzake verkeersveiligheid worden opgeheven.

Art. 83.Artikel 5 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : 1° in § 1, 2°, worden het eerste en het tweede streepje opgeheven.2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De Koning kan, op voorstel van de Ministers van Mobiliteit en Binnenlandse Zaken, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, via een voorafname, projecten financieren die een meer doeltreffende vaststelling van de verkeersinbreuken toelaten, een vlottere afhandeling en snellere inning van de boetes beogen en de verwerving van gestandaardiseerd verkeerstechnisch materiaal via gemeenschappelijke aankopen ondersteunen.

De federale politie en de Vaste Commissie van de Lokale Politie, bedoeld in artikel 91 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, dienen hiertoe, in uitvoering van de actieplannen verbonden aan de verkeersdoelstellingen vervat in het nationaal veiligheidsplan, jaarlijks een voorstel van plan in bij de ministers van Mobiliteit en Binnenlandse Zaken, aangevuld met het advies van het College van Procureurs-generaal. »

Art. 84.Artikel 7, § 1, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « § 1. Vanaf het begrotingsjaar 2008, is het bedrag van het toegewezen deel, bedoeld in artikel 5, § 1, dat wordt toegewezen aan elke lokale politiezone en aan de federale politie gelijk aan het geïndexeerd bedrag dat zij in 2007 ontvingen op voorwaarde dat dit bedrag minimaal gelijk is aan het toegewezen deel, bedoeld in artikel 5, § 1, in 2007.

In voorkomend geval, wordt indien het toegewezen deel, bedoeld in artikel 5, § 1, lager is dan het toegewezen deel, bedoeld in artikel 5, § 1, dat aan elke politiezone en de federale politie toegewezen werd in 2007, evenredig verdeeld onder elke lokale politiezone en de federale politie volgens de toegewezen middelen van 2007.

De meerinkomsten ten overstaan van het begrotingsjaar 2007 van het toegewezen gedeelte bedoeld in artikel 5, § 1, worden vanaf het begrotingsjaar 2009 verdeeld onder de gewesten op basis van de localisering van de vaststelling van de overtredingen van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten en volgens de modaliteiten bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Na deze gewestelijke verdeling, wordt de verdeling aan elke lokale politiezone en aan de federale politie gerealiseerd op basis van de volgende criteria : 1° de categorisering van de lokale politiezones en de federale politie in vijf groepen naargelang van het organiek politiekader.2° de daling van het aantal verkeersslachtoffers en/of verkeersongevallen met gekwetsten of doden op de wegen die respectievelijk onder het toezicht van de lokale politiezone of de federale politie staan;3° het aantal kilometer wegen waarvoor de lokale politiezone dan wel de federale politie bevoegd is.» Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 8 juni 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Institutionele Hervormingen, J. VANDEURZEN De Minister van Werk, J. MILQUET De Minister van Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, Mevr. M. ARENA De Minister van Energie, P. MAGNETTE De Minister van Overheidsbedrijven, Mevr. I. VERVOTTE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE De Staatssecretaris voor Begroting, M. WATHELET Met 's Lands Zegel gezegeld : De Minister van Justitie, J. VANDEURZEN _______ Nota Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 52-1011 - 2007/2008 : 001 : Wetsontwerp. 002 tot 009 : Amendementen. 010 : Verslag. 011 en 012 : Amendementen. 013 en 014 : Verslagen. 015 : Amendement. 016 en 017 : Verslagen. 018 : Tekst aangenomen door de commissies. 019 : Verslag. 020 : Amendementen na verslag. 021 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal verslag : 8 mei 2008.

Stukken van de Senaat : 4-738 - 2007/2008 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.

Nr. 2 : Amendementen.

Nrs. 3 tot 5 : Verslagen.

Nr. 6 : Amendementen.

Nr. 7 : Beslissing om niet te amenderen.

Handelingen van de Senaat : 29 mei 2008.

^