Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 april 2003
gepubliceerd op 29 april 2003

Koninklijk besluit houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2003000317
pub.
29/04/2003
prom.
07/04/2003
ELI
eli/besluit/2003/04/07/2003000317/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 APRIL 2003. - Koninklijk besluit houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, gewijzigd door de wetten van 18 juli 1997, 9 juni 1999 en 10 juni 2001, inzonderheid op de artikelen 1, 2, § 1, 8, §§ 4 en 5;

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op 2 niveaus, gewijzigd door de wet van 2 april 2001, inzonderheid op artikel 115, § 2;

Gelet op de opmerkingen die door de Europese Commissie zijn gemaakt met toepassing van Richtlijn 98/34/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EEG van het Europees Parlement en de Raad van Europese Gemeenschappen van 20 juli 1998, inzonderheid op artikel 9, 7°;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd door de wet van 4 augustus 1996;

Overwegende dat het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd wordt door de omstandigheid dat vastgesteld werd dat er op verschillende plaatsen in het land reeds betaalautomaten bevoorraad dienen te worden, zonder dat deze toestellen zich bevinden in een beveiligde omgeving en dat er geen veiligheidsprocedures bestaan voor het verrichten van deze activiteit. Dat deze situatie tot gevaarssituaties aanleiding kunnen geven. Dat het voorzien in een regelgeving derhalve dringend noodzakelijk is teneinde de veiligheid van de personeelsleden van de bewakingsondernemingen en de bevolking te garanderen;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° De wet : de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten;2° Bewakingsagent : het personeel bedoeld in artikel 6 van de wet, belast met de uitvoering van de activiteit, bepaald in artikel 1, § 1, eerste lid, 3°, van de wet;3° De Minister : de Minister van Binnenlandse Zaken;4° Beveiligd vervoer : de activiteit, bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 3°, van de wet;5° Detailvervoer : het beveiligd vervoer tussen twee stoppunten, die niet beide uitgerust zijn met een beveiligde zone;6° Zonevervoer : het beveiligd vervoer tussen twee stoppunten, die beide uitgerust zijn met een beveiligde zone;7° Container : houder van waarden bestemd voor beveiligd vervoer;8° Stoeprisico : het veiligheidsrisico waaraan bewakingsagenten tijdens de afstand tussen het voertuig en de beveiligde ruimte blootgesteld zijn, voorzover het beveiligd vervoer niet uitgevoerd wordt met een neutralisatiesysteem, beschreven in artikel 5;9° Manipulatierisico : het veiligheidsrisico waaraan bewakingsagenten, voorzover zij de container dienen te openen teneinde waarden er in of uit te halen, blootgesteld zijn;10° Bijzonder manipulatierisico : het veiligheidsrisico waaraan bewakingsagenten zijn blootgesteld bij het vullen van betaalautomaten met geldbiljetten, voorzover deze biljettenverdelers niet zijn opgesteld in een gebouw van een financiële instelling, waar personeel van deze instelling op het ogenblik van de manipulatie, aanwezig is;11° Oproepcentrale : centraal aanspreekpunt waarmee bewakingsagenten tijdens het uitvoeren van hun activiteiten permanent kunnen communiceren;12° Voertuig : voertuig voor het beveiligd vervoer;13° Stoptijd : de tijd die verstrijkt tussen de aankomst en het vertrek van een voertuig bij een stoppunt;14° Bestuurderscabine : het gedeelte van het voertuig dat bestemd is voor de chauffeur en de andere bewakingsagenten;15° Bepantserde constructie - type A : constructie bestaande uit platen of glas die over de vier verticale zijden bestand is tegen een schot afgevuurd door een vuurwapen van de klassen 1, 2, 3, 4 en 6 van de Belgische norm NBN S/23/002/T9 met munitie van energetische klasse 1, 2, 3, 4 en 6 van dezelfde norm, waarbij van op een afstand van 10 meter in een hoek van 90° wordt geschoten;16° Bepantserde constructie - type B : constructie bestaande uit platen of glas die over de vier verticale zijden bestand is tegen een schot afgevuurd door een vuurwapen van de klassen 1, 2, 3, 4, 5A en 6 van de Belgische norm NBN S/23/002/T9 met munitie van energetische klasse 1, 2, 3, 4, 5A en 6 van dezelfde norm, waarbij van op een afstand van 10 meter in een hoek van 90° wordt geschoten op de verticale delen en in een hoek van 30° op de horizontale delen;17° Evacuatieluik : opening in de bestuurderscabine van het voertuig waarlangs de inzittenden van de bestuurderscabine door een eenvoudige opzettelijke beweging het voertuig snel kunnen verlaten;18° Opschrift : aanduiding op de beide zijkanten en de achterzijde van het voertuig bestaande uit woorden waarvan elke letter een letterhoogte van minstens 15 cm en een breedte van minstens 5 cm heeft en waarvan de kleur contrasteert met de kleur van het voertuig;19° Betalingsbewijs : het bewijs van betaling van de administratieve kosten, bedoeld in het koninklijk besluit van 8 februari 1999 tot vaststelling van de retributies, zoals bedoeld in artikel 20 van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten;20° Stoppunt : de plaats van ophaling en/of van aflevering van waarden. HOOFDSTUK II. - Stoppunten

Art. 2.§ 1. Elk stoppunt dat een manipulatierisico of een bijzonder manipulatierisico inhoudt, moet uitgerust zijn met een beveiligde ruimte of een beveiligde zone. § 2. Een beveiligde zone is een zone in een gebouw waartoe een voertuig toegang heeft en waarin het op een beschermde wijze kan worden in- en/of uitgeladen.

Een beveiligde ruimte is een ruimte in een gebouw waarin de waarden op een beschermde wijze in of uit een container kunnen worden gehaald.

Een beveiligde ruimte of zone bestaan uit een afzonderlijk afgesloten lokaal of een lokaal dat zich bevindt in een afzonderlijk afgesloten deel van een gebouw. Dit lokaal of dit deel van een gebouw is gedurende de tijd dat de bewakingsagenten er toegang toe hebben niet publiek toegankelijk en is er op voorzien dat de manipulatiehandelingen door bewakingsagenten enkel buiten het zicht van het publiek kunnen gebeuren. De wanden, ramen en deuren ervan bestaan uit inbraakwerende materialen. § 3. De Minister kan de voorwaarden nader bepalen waaraan de beveiligde ruimtes en beveiligde zones moeten voldoen.

Art. 3.§ 1. Een bewakingsagent krijgt slechts toegang tot de beveiligde ruimte of zone nadat de beheerder van het stoppunt of de bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst waartoe de bewakingsagent behoort : 1° hem heeft geïdentificeerd;2° er zich heeft van vergewist dat de bewakingsagent op een veilige wijze de beveiligde ruimte of zone kan betreden, hetzij visueel door een persoon in de beveiligde ruimte of beveiligde zone, hetzij visueel via een systeem van telebewaking, hetzij via een andere door de Minister bepaalde wijze. § 2. De waarden mogen, met het oog op beveiligd vervoer, slechts uit de beveiligde ruimte verwijderd worden, indien zij geplaatst zijn in een container.

Ze kunnen, met het oog op beveiligd vervoer, slechts uit de beveiligde zone verwijderd worden, indien zij geplaatst zijn in een voertuig.

Art. 4.§ 1. De beheerders van de stoppunten treffen alle nodige maatregelen om de aanvang van de aflevering en/of de ophaling van de waarden tijdens de openingsuren van het stoppunt, mogelijk te maken binnen de tien minuten na de aankomst van het voertuig voor beveiligd vervoer.

Ze treffen deze maatregelen eveneens tussen de openingsuren van het stoppunt, begrepen tussen 12 uur tot 14.00 uur, zo het transport zich, ingevolge een onvoorziene tijdsafwijking, niet tijdens de openingsuren kan aanmelden. In dit geval verwittigt de bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst die het transport verzekert, de beheerder van het stoppunt ten minste twintig minuten vóór de voorziene sluiting van het stoppunt. § 2. De beheerders van de stoppunten treffen de nodige maatregelen om het stoeprisico tot een minimum te beperken en veiligheidsrisico's in voor publiek toegankelijke plaatsen te voorkomen. § 3. De beheerders van de stoppunten verstrekken aan de bevoegde overheid, telkens als deze erom verzoekt, alle inlichtingen nuttig voor het garanderen van de maximale veiligheid.

Art. 4bis.§ 1. De beheerders van de stoppunten moeten de naleving van de bepalingen, vervat in dit hoofdstuk en deze bedoeld in artikel 10, § 3, 2°, aantonen : 1° voor de stoppunten die gebouwd of waarvan het gedeelte van het gebouw waarvan de beveiligde ruimte of beveiligde zone deel uitmaakt, werd verbouwd na datum van inwerkingtreding van dit besluit door een vaststellingsattest dat wordt opgemaakt, volgens het model in bijlage 1 van dit besluit, door de architect belast met de opvolging van de werken;2° voor de stoppunten, andere dan deze bedoeld onder 1°, voorzover dit gevraagd wordt door een persoon, zoals bedoeld in artikel 16 van de wet, door middel van alle nuttige inlichtingen die binnen de dertig dagen moeten worden verstrekt. Indien hij oordeelt dat de inlichtingen zoals bedoeld in het eerste lid, 2°, op een onvoldoende wijze de naleving van de bepalingen, bedoeld in § 1, aantonen, kan de door de Minister aangeduide ambtenaar aan een door de Minister aangeduide controle-instelling de opdracht geven om de situatie ter plaatse te onderzoeken.

De instelling, bedoeld in het vorig lid maakt aan de bevoegde ambtenaar een vaststellingsattest over volgens het model in bijlage 1 van dit besluit. § 2. Een afschrift van het vaststellingsattest wordt zichtbaar opgehangen in de beveiligde ruimte en ter beschikking gehouden van de personen, bedoeld in artikel 16 van de wet. HOOFDSTUK III. - Containers en neutralisatiesystemen

Art. 5.§ 1. De waarden bestaande uit papiergeld worden op een beveiligde wijze vervoerd in een container.

Een container kan, teneinde de toegang tot de waarden voor onbevoegden onmogelijk te maken, een neutralisatiesysteem omvatten. § 2. Een neutralisatiesysteem bestaat uit een goedgekeurd technologisch systeem dat een beveiliging biedt tegen pogingen tot ongeoorloofd openen van de container doordat het systeem het beveiligd vervoer, tijdens de trajecten voorzien in § 2, voortdurend opvolgt en toelaat abnormale situaties op te sporen en, in voorkomend geval, de waarden te neutraliseren of onbruikbaar te maken. § 3. Een neutralisatiesysteem type A beveiligt de waarden over het gehele transporttraject, dit wil zeggen van stoppunt tot stoppunt.

Een neutralisatiesysteem type B beveiligt de waarden over het stoeptraject, dit wil zeggen op de afstand tussen het voertuig voor beveiligd vervoer en het stoppunt en omgekeerd.

Een neutralisatiesysteem type C beveiligt de waarden tijdens de tijdsspanne van bijzonder manipulatierisico, dit wil zeggen gedurende de overbrenging door de bewakingsagent van geldbiljetten van de container naar de biljettenverdeler of omgekeerd.

Art. 6.§ 1. De container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem, moet voldoen aan de voorwaarden van dit besluit. § 2. De container van een neutralisatiesysteem type A of C kan slechts geopend, gesloten en geprogrammeerd worden, in een beveiligde ruimte of een beveiligde zone.

De container van een neutralisatiesysteem type B kan slechts geopend, gesloten en geprogrammeerd worden, in een beveiligde ruimte, een beveiligde zone of een voertuig. § 3. De container die uitgerust is met een neutralisatiesysteem moet voorzien zijn van een besturingssysteem dat in staat is de onderrichtingen betreffende de toegangsvoorwaarden en de voorwaarden voor het beveiligd vervoer op te slaan, de naleving van deze onderrichtingen na te gaan en, in geval van niet-naleving ervan, onmiddellijk een mechanisme in werking te stellen dat de waarden vernietigt of ongeschikt maakt voor gebruik. § 4. De onderrichtingen, bedoeld in § 3, moeten de container, steeds, beschermen tegen : 1° een poging tot openbreken;2° in geval van het neutralisatiesysteem type A of C, de container te openen buiten de beveiligde ruimtes of zones, bepaald in de geregistreerde onderrichtingen;3° in geval van het neutralisatiesysteem type B, de container te openen buiten de beveiligde ruimtes, zones, of voertuig, bepaald in de geregistreerde onderrichtingen;4° het blootstellen aan extreme voorwaarden die het buitenwerkingstellen of de beschadiging van de container, van het besturingssysteem of van haar mechanisme ter neutralisatie of markering van de waarden, kan veroorzaken;5° in geval van gebruik van het neutralisatiesysteem type A of B een ongeoorloofde overschrijding van de voor de aflevering van de waarden voorziene termijn. Het besturingssysteem voorziet in een vertragingsmechanisme, dat de bewakingsagent, indien dit noodzakelijk is, toelaat de termijn voor de aflevering van waarden met een bepaalde duur en een beperkt aantal keren te verlengen.

Art. 7.Buiten de beveiligde zone voor de neutralisatiesystemen A of C, en tevens buiten het voertuig, voor de neutralisatiesystemen type B, mag de bewakingsagent in geen geval beschikken over middelen die hem de mogelijkheid zouden geven de registratie van de onderrichtingen, bedoeld in artikel 6, §§ 3 en 4 en de verificatie door het systeem van de naleving van deze verrichtingen, te kunnen beïnvloeden, noch over middelen om de container, in welke omstandigheden dan ook, te openen. HOOFDSTUK IV. - Aard en soorten beveiligd vervoer

Art. 8.§ 1. Het beveiligd vervoer categorie 1 omvat het transport : 1° van waardepapieren die vatbaar zijn voor wettelijk verzet of andere veiligheidsmaatregelen die het onmogelijk maken ze te innen en die gedurende de tijd die nodig is om verzet te plegen niet in baar geld in een financiële instelling kunnen worden geïnd;2° van waarden die vervoerd worden met een neutralisatiesysteem type A, en waarbij het transport voldoet aan volgende voorwaarden : a) er per stoppunt maximaal één container wordt afgehaald; b) elke container begeleid is door een bewijs afkomstig van de beheerder van het stoppunt waaruit blijkt dat de totale waarde van de inhoud van de container het bedrag van 5.000 EUR niet overschrijdt; c) het voertuig maximaal 30 containers bevat;d) er geen manipulatierisico aanwezig is;3° van waarden die vervoerd worden met een neutralisatiesysteem voorzover dit vervoer uitsluitend plaatsvindt met het oog op de uitbetaling van individuele sociale vergoedingen;4° van metaalgeld voorzover het enkel afkomstig is van apparaten die uitsluitend als geld munten bevatten;5° van andere waarden dan deze, bedoeld in categorie 2, 3 of 4, al dan niet gemengd met de waarden zoals bedoeld onder 1°. § 2. Het beveiligd vervoer categorie 1 wordt uitgevoerd met een bewakingsploeg bestaande uit minstens één bewakingsagent.

Art. 9.§ 1. Het beveiligd vervoer categorie 2 omvat het transport van : 1° metaalgeld, edelstenen en edele metalen afzonderlijk of gemengd;2° gemengde waarden bestaande uit : a) waarden, voorzien in 3° en deze voorzien in artikel 8, § 1, 1°;b) waarden voorzien in 1° en deze voorzien in artikel 8, § 1, 1°, en/of 5°.3° waarden die vervoerd worden met een neutralisatiesysteem type A. § 2. Het beveiligd vervoer categorie 2 wordt uitgevoerd met een bewakingsploeg bestaande uit minstens twee bewakingsagenten.

In afwijking van het eerste lid, gebeurt het transport, bedoeld in § 1, 3°, met drie bewakingsagenten gedurende een periode van zes maanden nadat de bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst voor de eerst maal met een neutralisatiesysteem werkt.

Art. 10.§ 1. Het beveiligd vervoer categorie 3 bestaat uit, voorzover per rit, de afstand van meer dan twintig kilometer langs wegen, buiten de agglomeraties en bestaande uit meer dan drie rijstroken, niet wordt overschreden, het detailvervoer, uitgevoerd zonder neutralisatiesysteem type A, van volgende waarden : 1° papiergeld en waardepapieren waarvoor geen wettelijk verzet zoals bepaald in artikel 8, § 1, 1°, mogelijk is;2° gemengde waarden, bestaande uit waarden voorzien in § 1, 1° en artikel 8, § 1, 1°. § 2. Het beveiligd vervoer categorie 3 wordt uitgevoerd : 1° met een bewakingsploeg bestaande uit minstens drie bewakingsagenten;2° volgens een patroon waarbij vanuit een beveiligde zone ritten worden samengesteld in lusvorm;3° door toepassing van een systeem van geplande variabiliteit, die als volgt wordt georganiseerd : a) per rit worden minstens drie variaties van deze rit samengesteld;b) iedere variatie houdt een combinatie in van specifieke reiswegen en een specifieke volgorde van stoppunten;c) de volgorde waarin de variaties worden uitgevoerd is van deze aard dat eenzelfde variatie achtereenvolgens maximaal tweemaal wordt benut;d) de bewakingsagenten, belast met de uitvoering van de rit worden slechts van de variatie op de hoogte gebracht maximum één uur vóór de aanvang van de rit; § 3. Bij de uitoefening van het beveiligd vervoer categorie 3, is het verboden : 1° per bewakingsploeg en per dag meer dan 50 stoppunten te organiseren;2° met uitzondering van het beveiligd vervoer uitgevoerd met een neutralisatiesysteem type B, stoppunten te voorzien, waar de bewakingsagenten abnormaal lange stoepafstanden dienen te doorlopen; dit is het geval indien het voertuig de onmiddellijke omgeving van de toegang van het stoppunt niet kan bereiken of indien de beveiligde ruimte zich niet in de onmiddellijke omgeving van de toegang van het stoppunt bevindt.

Art. 11.§ 1. Het beveiligd vervoer categorie 4 omvat het zonevervoer van waarden zoals bedoeld in artikel 10, § 1, 1° en 2°, waarvan de beide stoppunten zich bevinden in dezelfde stad of agglomeratie. § 2. Het beveiligd vervoer categorie 4 wordt uitgevoerd met een bewakingsploeg bestaande uit minstens twee bewakingsagenten en voor het overige volgens de voorwaarden bepaald in artikel 10, § 2, 2°, 3°, en § 3.

Art. 12.§ 1. Het beveiligd vervoer categorie 5 omvat : 1° het zonevervoer van waarden zoals bedoeld in artikel 10, § 1, 1° of 2°;2° het detailvervoer van waarden zoals bedoeld in artikel 10, § 1, voorzover per rit de afstand van meer dan twintig kilometer langs wegen buiten de agglomeraties en bestaande uit meer dan drie rijstroken, wordt overschreden. § 2. Het beveiligd vervoer categorie 5 wordt uitgevoerd met een voertuig, bemand door twee bewakingsagenten, dat begeleid wordt door de federale politie.

Voorzover de begeleiding door de federale politie niet mogelijk is, wordt het voertuig, bemand door twee gewapende bewakingsagenten, en begeleid met twee escortewagens, telkens bemand door drie bewakingsagenten, voorzien van wapens, zoals bepaald in artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 24 mei 1991 betreffende de wapens die gebruikt worden door de personeelsleden van bewakingsondernemingen en interne bewakingsdiensten.

Art. 12bis.§ 1. Het beveiligd vervoer categorie 6 omvat het transport waarbij een stoppunt een bijzonder manipulatierisico inhoudt.

Dit transport wordt altijd uitgevoerd met een neutralisatiesysteem type A. De procedure zoals voorzien in artikel 3, § 1, is bij dit transport niet van toepassing. § 2. Indien dit transport wordt uitgevoerd doordat er gebruik gemaakt wordt van een neutralisatiesysteem type A, aangevuld met neutralisatiesysteem type C : 1° moet het stoppunt, in afwijking van hetgeen voorzien is in artikel 2, § 2, eerste lid, niet uitgerust zijn met een beveiligde ruimte of een beveiligde zone;2° kan dit transport in één tijd geschieden door een bewakingsploeg bestaande uit minstens twee bewakingsagenten. § 3. Indien dit transport wordt uitgevoerd doordat er gebruik gemaakt wordt van een neutralisatiesysteem type A, zonder dat het is aangevuld met neutralisatiesysteem type C : 1° is de biljettenverdeler zo opgesteld dat het toestel enkel via de beveiligde ruimte, uitgerust met een alarmsysteem, kan gevuld worden;2° geschiedt dit transport, voorzover de stoptijd groter is dan 25 minuten, in twee tijden en wel doordat een eerste bewakingsploeg bestaande uit minstens twee bewakingsagenten het neutralisatiesysteem type A tot in de beveiligde ruimte brengt en een tweede bewakingsploeg, eveneens bestaande uit minstens twee bewakingsagenten, instaat voor de manipulatie.

Art. 13.Elk beveiligd vervoer, met uitzondering van dit bedoeld in artikel 8, § 1, 1° en 5°, van dit besluit, is verboden op geheel het Belgisch grondgebied tussen 22 uur en 6 uur.

Art. 14.Elk gemengd vervoer van waarden is verboden, met uitzondering van het gemengd vervoer voorzien in hoofdstuk IV.

Art. 15.De bewakingsagenten dragen een kogelvrije vest, indien zij een opdracht uitvoeren van beveiligd vervoer : 1° op een gewapende wijze;2° of van de categorie 3, 4 of 5. Bij elk beveiligd vervoer uitgevoerd met één bewakingsagent, bestaat de individuele uitrusting van de bewakingsagent minstens uit : 1° een communicatiesysteem waardoor de bewakingsagent en de operator van de oproepcentrale met elkaar kunnen spreken;2° een stil alarm dat bij het indrukken van een bedieningsknop bij de oproepcentrale een alarmsignaal genereert;3° een omvalalarm dat bij de oproepcentrale automatisch een alarmsignaal genereert wanneer de drager ervan langer dan maximaal 30 seconden horizontaal ligt;4° een lokalisatiesysteem dat de oproepcentrale toelaat de plaats te bepalen waar de bewakingsagent zich bevindt.

Art. 16.De bewakingsagenten die zich in het voertuig bevinden, nemen, tijdens de verplaatsingen, plaats in de bestuurderscabine.

Het is verboden waarden te vervoeren in de bestuurderscabine.

Art. 17.Bij het beveiligd vervoer categorie 6 voorzover de bewakingsagenten toegang hebben tot de waarden, en, voorzover het stoppunt geen beveiligde zone omvat, tevens bij het beveiligd vervoer categorie 2 en 3, evalueert een bewakingsagent voorafgaand aan het in- en uitladen, het stoeprisico voor de gehele stoepafstand.

Art. 18.De bijzondere meldingsplicht vanwege de bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst aan de federale politie omvat het vertrek- en aankomstuur van de rit, de namen en adressen van de opeenvolgende stoppunten en het uur van aankomst aan deze stoppunten.

De melding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt uiterlijk om 16 uur : 1° de dag voor de dag waarop elke rit wordt uitgevoerd voor het beveiligd transport categorie 3;2° de derde dag voor de dag waarop elke rit wordt uitgevoerd voor het beveiligd transport categorie 5;3° de dag voor de dag waarop een rit voor de eerste maal wordt uitgevoerd voor het ander dan in punt 1° en 2° bedoelde beveiligd transport. In geval van beveiligd transport categorie 3 en 4 meldt de bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst elke gebeurtenis die een tijdsafwijking kan opleveren van minstens dertig minuten ten opzichte van de laatst gemelde planning, zonder verwijl aan de federale politie.

Art. 19.§ 1. De Minister kan : 1° om redenen van openbare orde bepalen dat bepaalde categorieën van beveiligd vervoer of het vervoer van bepaalde waarden voor het gehele grondgebied of voor geografisch beperkte plaatsen, aan strengere veiligheidsvoorschriften wordt onderworpen dan hetgeen voorzien is in hoofdstuk IV;2° gezien de bijzondere omstandigheden waarbij het beveiligd vervoer moet worden uitgevoerd of de specifieke aard van een stoppunt, voor geografisch beperkte plaatsen of een beperkte periode specifieke voorwaarden bepalen die afwijken van de bepalingen van dit besluit;3° op voorstel van de federale politie, de nadere detailregeling goedkeuren waarop de meldingsplicht, zoals bepaald in dit besluit, geschiedt. § 2. Tenzij de Minister anders beslist, geschiedt het politietoezicht en de politiebegeleiding bij het beveiligd vervoer op aanvraag bij de federale politie van de rechtspersonen, vergund als bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst. Dit toezicht en die begeleiding worden beschouwd als een uitzonderlijke taak van bestuurlijke politie zoals bedoeld in artikel 115, § 2, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus en het wordt uitgevoerd voorzover de organisatie van de dienst het toelaat.

De Minister kan, op voorstel van de federale politie, de wijze bepalen waarop de politiebegeleiding of het politietoezicht bij het beveiligd vervoer verlopen. § 3. De bewakingsonderneming legt voor de eerste uitvoering van het beveiligd vervoer categorie 6 of bij iedere wijziging ervan de gedetailleerde observatieprocedure, bedoeld in artikel 17, ter goedkeuring voor aan de Minister of aan de door hem aangeduide ambtenaar. HOOFDSTUK V. - Technische kenmerken van de voertuigen

Art. 20.§ 1. De basisuitrusting van een voertuig voor het beveiligd vervoer bestaat uit : 1° een communicatiesysteem dat kan geactiveerd worden door alle inzittenden van het voertuig en waardoor de inzittenden en de operator van de oproepcentrale met elkaar kunnen spreken;2° een lokalisatiesysteem dat de oproepcentrale toelaat de plaats te bepalen waar een voertuig zich bevindt;3° een alarmsysteem dat in het geval dat het voertuig op een ongeoorloofde wijze wordt gestart binnen de 60 seconden een motoronderbreking in werking stelt en in volgende gevallen een sirene (120 dBA), de vier knipperlichten en een automatisch alarmsignaal bij de oproepcentrale genereert : a) indien het voertuig op een ongeoorloofde wijze geopend wordt of een poging daartoe wordt ondernomen;b) indien het voertuig op een ongeoorloofde wijze wordt gestart of een poging daartoe wordt ondernomen;c) indien een bewakingsagent die zich in het voertuig bevindt, een alarmknop in werking stelt.4° Een bestuurderscabine die afgesloten is van het waardecompartiment. § 2. De voertuigen voor het beveiligd vervoer bedoeld in artikel 8, § 1, 1° en 5°, zijn voorzien van : 1° de basisuitrusting;2° voorzover het beveiligd vervoer betreft zoals voorzien in artikel 8, § 1, 1°, de opschriften « documentenvervoer » en « transport de documents ». § 3. De voertuigen voor het beveiligd vervoer bedoeld in artikel 8, § 1, 2° en 3°, zijn voorzien van : 1° de basisuitrusting;2° een ventilatiesysteem in het gedeelte van het voertuig waar de waarden zich bevinden;3° de opschriften « ontwaardingsysteem » en « système de neutralisation ».4° een pictogram, waarvan het model is bepaald in bijlage 3. § 4. De voertuigen voor het beveiligd vervoer bedoeld in artikel 8, § 1, 4°, zijn voorzien van : 1° de basisuitrusting;2° de opschriften « metaalgeld » en « monnaie métallique ». § 5. De voertuigen voor het beveiligd vervoer bedoeld in artikel 9, § 1, 1° en 2°, b) , zijn voorzien van : 1° de basisuitrusting;2° een bestuurderscabine voorzien van een bepantserde constructie - type A en die tevens is uitgerust met minstens één evacuatieluik;3° de opschriften « metaalgeld » en « monnaie métallique ». § 6. De voertuigen voor het beveiligd vervoer bedoeld in artikelen 9, § 1, 2°, a) en 3°, en 12bis , zijn voorzien van : 1° de basisuitrusting;2° een bestuurderscabine voorzien van een bepantserde constructie - type A, die is afgesloten van de rest van het voertuig en die tevens is uitgerust met minstens één evacuatieluik;3° een ventilatiesysteem in het gedeelte van het voertuig waar de waarden zich bevinden;4° de opschriften « ontwaardingsysteem » en « système de neutralisation ».5° een pictogram, waarvan het model is bepaald in bijlage 3. § 7. De voertuigen voor het beveiligd vervoer bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12, zijn voorzien van : 1° de basisuitrusting;2° een bestuurderscabine die is uitgerust met minstens één evacuatieluik en evenals het gedeelte van het voertuig dat voor bewakingsagenten toegankelijk is, is voorzien van gepantserde constructie - type B voor de verticale delen en van een gepantserde constructie - type A voor de horizontale delen;3° banden en wielen die zodanig ontworpen zijn dat, als erin geschoten is, het voertuig kan verder rijden;4° achterwielen waarvan het zichtbare deel ten minste voor de helft van de hoogte ervan beschermd is door gepantserde carrosserie-elementen - type B;5° een ruitensproeier met een grote capaciteit die onafhankelijk van de ruitenwissers kan werken en die vloeibare zeep bevat;6° een benzinedop die door derden niet kan geopend worden;7° een afzonderlijke batterij die zorgt voor de stroomtoevoer naar de componenten van de basisuitrusting en eventuele andere elektrische beschermingselementen;8° de nodige voorzieningen om een voertuig van anderhalve ton van de weg te duwen;9° een tank, voorzien van een gepantserde constructie - type B, zo het voertuig niet is uitgerust met een dieselmotor;10° een verluchting-, ventilatie,- of klimaatregelingsysteem dat door de bediening van één knop in de bestuurderscabine het binnenstromen van buitenlucht afsluit, zodat drie inzittenden in de bestuurderscabine minstens gedurende drie minuten over voldoende zuurstof beschikken;11° een niet-automatische overbrenging. HOOFDSTUK VI. - Goedkeuringsprocedure 1. Gemeenschappelijke bepalingen Art.21. § 1. Voor de eerste ingebruikname van neutralisatiesystemen, bedoeld in Hoofdstuk III en voor de eerste ingebruikname van voertuigen bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12, moet een prototype door de Minister goedgekeurd worden. § 2. De Minister neemt een beslissing omtrent de goedkeuring nadat de nodige verificaties en testen zijn uitgevoerd teneinde na te gaan of het prototype overeenstemt met de vereisten gesteld in de regelgeving en nadat de Commissie beveiligd vervoer omtrent de aanvraag een gemotiveerd advies heeft uitgebracht.

Met het oog op de goedkeuring van de voertuigen of neutralisatiesystemen ingevoerd uit de andere lid-Staten van de Europese Unie en de lid-Staten van de Europese Vrijhandelsassociatie, contracterende partijen van de Economische Europese Ruimte, worden de certificaten en verslagen van verificaties aanvaard die door een in die Staten erkende of daartoe aangewezen instelling zijn opgemaakt, voorzover daarin wordt aangetoond dat die voertuigen of de neutralisatiesystemen in overeenstemming zijn met de normen en regelgevingen die eenzelfde graad van bescherming waarborgen als die bepaald in de Belgische regelgeving.

De Minister stelt, na advies van de Commissie beveiligd vervoer, de lijst op van de instellingen die belast zijn met de verificaties en de testen.

Art. 22.§ 1. De aanvrager richt de aanvraag tot goedkeuring van het prototype of van verlenging van de goedkeuring ervan bij aangetekende brief aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid. De aanvraag wordt vergezeld van het bewijs van betaling van de administratieve kosten, bedoeld in het koninklijk besluit van 8 februari 1999 tot vaststelling van de retributies, zoals bedoeld in artikel 20 van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten.

De aanvrager stelt een prototype ter beschikking van de instelling bedoeld in artikel 21, § 2, derde lid, en van de Commissie beveiligd vervoer. § 2. De Commissie beveiligd vervoer kan, teneinde uitsluitsel te krijgen omtrent de conformiteit van de neutralisatiesystemen of de voertuigen aan de bepalingen van dit besluit de instelling, belasten met verificaties en testen bijkomende aan deze voorzien in dit besluit.

Indien de Minister een beslissing tot goedkeuring van het prototype neemt, kent hij een goedkeuringsattest toe. Het bevat een goedkeuringsnummer. Hij kan de goedkeuring aan specifieke gebruikersvoorwaarden onderwerpen. § 3. De goedkeuring of weigering van de goedkeuring wordt bij aangetekende brief ter kennis gebracht van de aanvrager.

De kosten verbonden aan de goedkeuringsprocedure zijn ten laste van de aanvrager. § 4. Elke wijziging aangebracht aan een goedgekeurd voertuig of een neutralisatiesysteem dient door de aanvrager onverwijld ter kennis te worden gebracht aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid. § 5. De Minister kan de verdere elementen van de goedkeuringsprocedure bepalen. 2. Specifieke bepalingen inzake de goedkeuringsprocedure voor neutralisatiesystemen Art.23. Benevens wat is voorzien in artikel 22, § 1, is de aanvraag tot goedkeuring van een neutralisatiesysteem verder vergezeld van : 1° een gedetailleerde beschrijving van het systeem en zijn werkingsmechanismen;2° een rapport dat een gedetailleerde analyse van de risico's bij gebruik van het neutralisatiesysteem bevat;3° in voorkomend geval, een gedetailleerde beschrijving en een monster van bij het neutralisatiesysteem gebruikte ontwaardingsproduct;4° voorzover de aanvrager zich beroept op artikel 21, § 2, tweede lid, de documenten die de gedetailleerde resultaten inhouden van de tests die aantonen dat het systeem en zijn bestanddelen beantwoorden aan het geheel van voorwaarden, zoals bedoeld in artikels 5, 6 en 7.

Art. 24.Het onderzoek dat door de instelling wordt uitgevoerd, omvat voor de neutralisatiesystemen minstens : 1° Een analyse van het veiligheidsconcept dat ten grondslag ligt aan de constructie van het neutralisatiesysteem en de toetsing ervan aan de voorwaarden vastgelegd in de artikelen 5, 6 en 7, dit besluit.2° De proeven omschreven in een technische nota die, na advies van de Commissie beveiligd vervoer, door de Minister bepaald wordt.

Art. 25.§ 1. Het goedkeuringsattest voor neutralisatiesystemen is geldig : 1° Voor een periode van drie jaar;2° en voorzover er geen wijzigingen worden aangebracht aan het neutralisatiesysteem;3° en voorzover niet is vastgesteld dat het neutralisatiesysteem niet langer voldoet aan de beveiligingsdoelstellingen, zoals bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7. De Minister kan, in geval van § 1, 1°, het goedkeuringsattest voor een gelijke termijn vernieuwen. Voor de vernieuwing van de goedkeuring geldt dezelfde procedure als voor de eerste goedkeuring. De aanvraag hiertoe dient minstens zes maanden voor het einde van de lopende goedkeuringstermijn te worden ingediend. § 2. In geval van aanwijzingen dat het neutralisatiesysteem niet langer voldoet aan de beveiligingsdoelstellingen, zoals bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7, kan de Minister, na advies van de Commissie beveiligd vervoer, het neutralisatiesysteem voor het einde van de goedkeuringsperiode, aan een tussentijdse goedkeuringsprocedure onderwerpen.

Na afloop van de tussentijdse goedkeuringsprocedure stelt de Minister vast of het neutralisatiesysteem al dan niet nog voldoet aan de beveiligingsdoelstellingen, zoals bedoeld in artikelen 5, 6 en 7. § 3. In het kader van de vernieuwingsprocedure of de tussentijdse goedkeuringsprocedure worden de testen uitgevoerd op een neutralisatiesysteem dat in gebruik is en dat door de Commissie voor beveiligd vervoer bij een gebruiker willekeurig wordt uitgekozen in ruil voor het prototype dat door de aanvrager aan de Federale Overheidsdienst Veiligheids- en Preventiebeleid is afgeleverd.

Art. 26.Op elke container die een neutralisatiesysteem omvat, moet het goedkeuringsnummer, en op de container die het neutralisatiesysteem type A of B omvat, tevens het pictogram, bepaald in bijlage 4, op een zichtbare en duidelijke wijze zijn aangebracht.

Een exemplaar van de container, zoals hij is goedgekeurd en voorzien is van hetgeen bepaald is in het eerst lid, dient binnen de maand na ontvangst van het goedkeuringsattest te worden gedeponeerd bij de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid. 3. Specifieke bepalingen inzake de goedkeuringsprocedure voor voertuigen Art.27. De goedkeuringsvereiste, bedoeld in artikel 21, geldt niet voor de voertuigen, die, uitsluitend worden gebruikt voor activiteiten van internationaal beveiligd vervoer, zoals bedoeld in artikel 2, § 4, van de wet voorzover er geen stoppunten op Belgisch grondgebied worden bezocht.

Art. 28.Benevens wat is voorzien in artikel 22, § 1, is de aanvraag tot goedkeuring van een voertuig verder vergezeld van : 1° Een door de constructeur opgemaakte gedetailleerde beschrijving met betrekking tot de veiligheidsuitrusting van het voertuig.2° Het bewijs dat het voertuig voldoet aan de voorschriften van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de motorvoertuigen en hun aanhangwagens moeten beantwoorden.3° Voorzover de aanvrager zich beroept op artikel 21, § 2, tweede lid, de documenten die de gedetailleerde resultaten inhouden van de verificaties die aantonen dat het voertuig beantwoordt aan de voorwaarden vastgelegd in dit besluit.

Art. 29.Het onderzoek dat door de instelling wordt uitgevoerd, omvat voor de voertuigen minstens : 1. Een analyse van het veiligheidsconcept dat ten grondslag ligt aan de constructie van het voertuig en de eruit voortvloeiende veiligheidsmaatregelen.2. Een toetsing van het document, zoals bedoeld in artikel 28, 1°, en van de lijst van punten, gedetailleerd in artikel 20, § 7, aan de voorzieningen van het prototype voertuig. De Minister kan in een technische nota, na advies van de Commissie beveiligd vervoer, de proeven bepalen die door de instelling moeten worden uitgevoerd.

Art. 30.Dit goedkeuringsattest voor voertuigen is geldig : 1° zolang er geen wijzigingen worden aangebracht aan het voertuig;2° en zolang de normen van dit besluit niet gewijzigd worden.

Art. 31.§ 1. Nadat omtrent een prototype voertuig een goedkeuringsattest werd toegekend, levert de constructeur voor elk voertuig, dat conform is aan het goedgekeurde prototype, een gelijkvormigheidsattest af, volgens het model dat als bijlage 2 van dit besluit is gevoegd. § 2. Het voertuig kan slechts voor beveiligd vervoer worden ingezet zo dit gelijkvormigheidsattest zich in het voertuig bevindt. Het moet voorgelegd worden op elk verzoek van de personen bedoeld in artikel 16 van de wet. § 3. Elke wijziging die betrekking heeft op de technische kenmerken, zoals beschreven in dit besluit, aangebracht aan een voertuig dat over een gelijkvormigheidsattest beschikt, brengt de ongeldigheid mee van dit attest. § 4. De geldigheidsduur van het gelijkvormigheidsattest bedraagt maximum acht jaar. De begindatum van de geldigheidsduur van dit attest is de datum van het eerst indienststellen. Het attest kan niet worden verlengd.

Art. 32.Ieder voertuig waarvan de geldigheidsduur van het gelijkvormigheidsattest is verstreken of dat door de bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst niet langer voor beveiligd vervoer wordt ingezet, dient door de bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst dadelijk ongeschikt te worden gemaakt voor dit vervoer door het voertuig te ontdoen van alle opschriften en de voorzieningen bedoeld in artikel 20, § 7.

In afwijking van het tweede lid kan dit voertuig : 1° buiten de openbare weg gebruikt worden voor opleidings- of trainingsdoeleinden;2° verkocht worden, voorzover het ontdaan is van alle opschriften, en voorzover dat de bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst aantoont dat het voertuig binnen de Europese Unie door de koper gebruikt wordt om er activiteiten voor beveiligd vervoer uit te oefenen die aan alle wettelijke vereisten beantwoorden of dat de koper gevestigd is in een land buiten de Europese Unie. HOOFDSTUK VI. - Commissie beveiligd vervoer

Art. 33.De « Commissie beveiligd vervoer » brengt advies uit aan de Minister met betrekking tot : 1° de regelgeving inzake beveiligd vervoer, de toepassing ervan alsmede alle aangelegenheden inzake de veiligheid bij het beveiligd vervoer, met inbegrip de evolutie van de risico's.2° de regelgeving in uitvoering van artikel 8, § 4, van de wet en de goedkeuring van voertuigen voor beveiligd vervoer.

Art. 34.§ 1. Deze Commissie, voorgezeten door de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, wordt samengesteld als volgt : - 2 vertegenwoordigers van de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, waaronder de voorzitter; - 1 vertegenwoordiger van de federale politie; - 1 vertegenwoordiger van de lokale politie; - 1 vertegenwoordiger van de Nationale Bank; - 1 vertegenwoordiger van de Belgische Vereniging der Banken; - 1 vertegenwoordiger van de Belgische Federatie van de Distributieondernemingen; - 2 vertegenwoordigers van de Vereniging van Bewakingsondernemingen.

Voor elke vertegenwoordiger wordt een plaatsvervanger aangewezen. § 2. Zo zij zetelt in uitvoering van artikel 33, 1°, wordt de Commissie aangevuld met twee vertegenwoordigers van de werknemers uit de bewakingssector.

Zo zij zetelt in uitvoering van artikelen 7, § 1, en 33, 2°, wordt de Commissie aangevuld met een vertegenwoordiger van de Nationale Vereniging voor de Beveiliging tegen Brand en Binnendringing v.z.w.

Zo zij vergadert in uitvoering van artikel 33, 2°, zetelt de Commissie zonder de vertegenwoordiger van de Belgische Vereniging der Banken en van de vertegenwoordiger van de Belgische Federatie van de Distributieondernemingen en wordt zij aangevuld met : - een deskundige in veiligheidstransporten; - een vertegenwoordiger van het Belgisch Instituut voor Normalisatie; - een vertegenwoordiger van het Nationaal Instituut van Criminalistiek en Criminologie van het Ministerie van Justitie. § 3. De Minister kan deskundigen aanduiden om aan de besprekingen van de Commissie deel te nemen. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 35.De pictogrammen, bedoeld in de artikelen 20, §§ 3 en 6 en 26, eerste lid, moeten onmiddellijk verwijderd en vernietigd worden vanaf het ogenblik dat een voertuig of container niet langer voor taken van beveiligd vervoer worden gebruikt of vanaf het ogenblik dat de bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst het voertuig of de container niet langer in gebruik heeft.

Art. 36.De voertuigen, bedoeld in artikel 20, §§ 1, 2, 3, 4, 5 en 6, en die in gebruik zijn op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, moeten in overeenstemming gebracht worden met de bepalingen van dit besluit, inzake het aanbrengen van opschriften binnen de maand, en inzake de andere bepalingen, binnen het jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.

De voertuigen die op datum van inwerkingtreding van dit besluit in gebruik waren van een bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst zijn, voorzover ze voldoen aan de voorwaarden bepaald in het koninklijk besluit van 28 februari 1997 betreffende de technische kenmerken en de homogatie van voertuigen voor waardevervoer gebruikt door de bewakingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, niet onderworpen aan de bepalingen voorzien in artikel 20, §§ 5, 2° en 7, 2°, 4° en 9°.

De bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst die op datum van de inwerkingtreding van dit besluit voertuigen die onderworpen zijn aan de goedkeuringsverplichting, in gebruik heeft : 1. dient binnen de drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit een goedkeuringsaanvraag in, zoals bedoeld in artikel 21;2. kan, in afwijking van artikel 22, § 2, deze voertuigen verder voor beveiligd vervoer gebruiken tot zes maanden nadat omtrent een goedkeuringsaanvraag is beslist.

Art. 37.Het koninklijk besluit van 21 juni 2001 houdende regeling van bepaalde methodes ter beveiliging van het waardevervoer en het koninklijk besluit van 28 februari 1997 betreffende de technische kenmerken en de homologatie van de voertuigen voor waardevervoer gebruikt door de bewakingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten worden opgeheven.

Het ministerieel besluit van 3 maart 1997 betreffende de controleprocedure van de voertuigen voor waardenvervoer gebruikt door de bewakingsondernemingen en interne bewakingsdiensten wordt opgeheven met uitzondering van de als bijlage 1 gevoegde lijst van de uit te voeren testen die van toepassing blijft in uitvoering van artikel 29, tweede lid, van dit besluit.

Het ministerieel besluit van 3 maart 1997 houdende de goedkeuringsprocedure van de beveiligingssystemen van waarden wordt opgeheven met uitzondering van de als bijlage gevoegde lijst van te verifiëren punten en de bijhorende technische nota die van toepassing blijven in uitvoering van artikel 24, 2°, van dit besluit.

Art. 38.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .

Art. 39.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 7 april 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

Bijlage 1 VASTSTELLINGSATTEST De ondergetekende, Naam en voornaam : (naam een voornaam ondertekenaar) Functie : (functie ondertekenaar) Werkende in opdracht van : (naam en adres van de onderneming waartoe ondertekenaar behoort).

Bevestigt dat er bij het stoppunt voor beveiligd vervoer, gelegen te (adres) en beheerd door (naam van de instelling die het stoppunt uitmaakt), vertegenwoordigd door (naam en voornaam van de vertegenwoordiger van de instelling) : (1) er een/geen beveiligde ruimte (*) aanwezig is in de zin van artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer.(2) er een/geen beveiligde zone (*) aanwezig is in de zin van artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer. Aan de huidige vaststellingen is een verificatie van volgende elementen voorafgegaan : 1. De beveiligde ruimte/zone is (*) wel/niet (*) toegankelijk voor een persoon/voertuig (*);2. De beveiligde ruimte/zone (*) bestaat uit een afzonderlijk afgesloten lokaal/een lokaal dat zich bevindt in een afzonderlijk afgesloten gedeelte van een gebouw (*);3. Dit lokaal/gedeelte van een gebouw (*) is/kan (*) niet publiek toegankelijk worden gemaakt;4. De wanden, ramen en deuren van dit lokaal/gedeelte van een gebouw (*) wel/ niet (*) bestaan uit inbraakwerende materialen;5. Het lokaal/gedeelte van een gebouw (*) is geconcipieerd dat het publiek geen zicht/zicht (*) heeft op de handelingen die er plaatsvinden;6. Het lokaal is zo geconcipieerd dat artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer, wel kan/niet kan (*) worden toegepast. 7. Het lokaal is zo gevestigd dat 7.1. een voertuig wel/niet (*) de onmiddellijke omgeving van de toegang van een stoppunt kan bereiken; 7.2. de beveiligde ruimte zich wel/niet (*) in de onmiddellijke omgeving van de toegang van het stoppunt bevindt.

De huidige vaststellingen werden gevraagd op datum van (datum) en zijn uitgevoerd op datum van (datum). Ze werden gevraagd door : (1) de beheerder van het stoppunt of zijn vertegenwoordiger.(2) De ambtenaar zoals bedoeld in artikel 4bis , § 1, 2°, tweede lid, van het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer. Gedaan te (plaats), op (datum).

Voor echt verklaard, (Handtekening en Stempel van de onderneming) (*) schrappen wat niet past.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

Bijlage 2 GELIJKVORMIGHEIDSATTEST In uitvoering van artikel 31, § 1, van het koninklijk besluit van 7 april 2003, houdende regeling op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer.

Naam onderneming : (naam van de onderneming verkoper van het voertuig) Adres van de onderneming : (adres van de onderneming verkoper van het voertuig) Naam van de ondergetekende : (naam) Bevestigt dat het voertuig : Aard van het voertuig : Merk : Type : Reeksnummer van het type : Chassisnummer : Verkocht op datum van (datum) aan de onderneming (naam + adres), vergund onder het nummer (vergunningsnummer Minister van Binnenlandse Zaken), volledig overeenstemt met het type zoals goedgekeurd door de Minister van Binnenlandse Zaken onder het nummer (nummer goedkeuringsattest) op datum van (datum).

Gedaan te (plaats) op datum van (datum). (Handtekening en Stempel van de onderneming) Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

Bijlage 3 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 7 april 2003, houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

Bijlage 4 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 7 april 2003, houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

^