gepubliceerd op 19 juni 2007
Wet houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2007-2008
17 MEI 2007. - Wet houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2007-2008 (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - ALGEMENE BEPALING
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
TITEL II. - WERK HOOFDSTUK I. - Tijdskrediet
Art. 2.In artikel 103quater van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven en vervangen bij de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), wordt het derde lid opgeheven. HOOFDSTUK II. - Startbanenstelsel
Art. 3.Artikel 42, § 1, 1°, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, vervangen bij de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg, wordt vervangen als volgt : « 1° deze werkgevers uit de private sector gebonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 190 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), die een inspanning voorziet van ten minste 0,15 % voor de periode, bepaald in uitvoering van artikel 195, derde lid, van voornoemde wet van 27 december 2006; ». HOOFDSTUK III. - Brugpensloen Afdeling 1. - Voltijds brugpensioen
Art. 4.In artikel 110, § 1, eerste lid, van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2001, 1 april 2003 en 3 juli 2005, worden de woorden « in de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2006 » vervangen door de woorden « in de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2008 ». Afdeling 2. - Halftijds brugpensioen
Art. 5.In artikel 112, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2001, 1 april 2003 en 3 juli 2005, worden de woorden « voor de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2006 » vervangen door de woorden « voor de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2008 ».
Art. 6.§ 1. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen met betrekking tot het halftijds brugpensioen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, gewijzigd bij de wetten van 26 maart 1999, 10 augustus 2001, 1 april 2003 en 3 juli 2005, worden de woorden « voor de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2006 » vervangen door de woorden « voor de periode van 1 januari 2007 tot 31 december 2008 ». § 2. In artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2001, 1 april 2003 en 3 juli 2005, worden de woorden « 30 juni 2004 » vervangen door de woorden « 30 juni 2006 ». § 3. In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wetten van 10 augustus 2001, 1 april 2003 en 3 juli 2005, worden de woorden « 31 december 2006 » vervangen door de woorden « 31 december 2008 ». HOOFDSTUK IV. - Wijziging van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers
Art. 7.Artikel 13 van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers, gewijzigd bij de wetten van 23 december 2005 en 20 juni 2006, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 13.§ 1 Een werknemer wiens arbeidsovereenkomst door de werkgever is beëindigd, heeft recht op een outplacementbegeleiding, zoals bepaald in een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit of vastgesteld door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bij ontstentenis van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten binnen de twee maanden na de aanhangigmaking van de Nationale Arbeidsraad.
Dit recht wordt evenwel slechts toegekend wanneer de werknemer gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is niet ontslagen om dringende redenen;2° op het ogenblik van het ontslag is hij minstens 45 jaar;3° op het ogenblik van het ontslag heeft hij ten minste één jaar ononderbroken dienstanciënniteit bij de werkgever. Het recht wordt hem niet langer toegekend vanaf het moment waarop hij het rustpensioen kan vragen. § 2. De werkgever moet, nadat het ontslag werd gegeven, de in § 1, eerste en tweede lid, bedoelde werknemer een outplacementbegeleiding aanbieden waarvan de voorwaarden en termijnen bepaald worden door het juridisch instrument voorzien in § 1, eerste lid. § 3. In afwijking van § 2, is de werkgever er niet toe gehouden een outplacementbegeleiding aan te bieden aan : 1° de werknemer die verbonden is door een arbeidsovereenkomst met een normaal gemiddelde wekelijkse arbeidsduur die niet de helft bedraagt van de arbeidsduur van een voltijdse werknemer in een vergelijkbare situatie in de zin van artikel 2 van de wet van 5 maart 2002 betreffende het beginsel van non-discriminatie ten gunste van deeltijdwerkers;2° de werknemer die, indien hij volledig uitkeringsgerechtigde werkloze zou worden na het einde van de opzeggingstermijn of de periode gedekt door een opzeggingsvergoeding, niet beschikbaar zou moeten zijn voor de algemene arbeidsmarkt;de Koning bepaalt, na advies van de Nationale Arbeidsraad, de categorieën die niet beschikbaar moeten zijn voor de algemene arbeidsmarkt voor de toepassing van deze bepaling. § 4. In afwijking van § 3, is de werkgever gehouden een outplacementbegeleiding aan te bieden aan de in § 3 bedoelde werknemers wanneer zij er hem uitdrukkelijk om verzoeken.
Art. 8.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK V. - Wijziging van artikel 41 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten
Art. 9.Artikel 41 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gewijzigd bij de wet van 23 juni 1981, wordt aangevuld met het volgende lid : « De werknemers bedoeld bij artikel 13, § 3, 2° van de wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers, genieten slechts van het recht voorzien in dit artikel wanneer ze vragen om een outplacementbegeleiding. »
Art. 10.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK VI. - Betaald educatief verlof Afdeling 1. - Verhoging aantal uren bij samenloop
Art. 11.In artikel 111 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 28 maart 1995 en 1 september 2006 en door de wetten van 10 juni 1993, 20 juli en 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), wordt een § 3 ingevoegd, luidende : « De verlofuren kunnen opgenomen worden boven de maxima bedoeld in § 1, zodanig dat er in totaal 120 verlofuren kunnen worden opgenomen hetzij voor het volgen van beroepsopleidingen hetzij voor het volgen van meerdere cursussen van verschillende aard, als de lesuren - ondanks de toepassing van wat bij de collectieve planning werd betracht - toch samenvallen met de voorziene arbeidstijd van de betrokken werknemer. » Afdeling 2. - Renteloze lening vanwege het Fonds tot vergoeding van de
in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers
Art. 12.De hierna volgende bepalingen hebben als doel om de financiering van het stelsel betaald educatief verlof in de periode 2007-2008 veilig te stellen.
Art. 13.Om de doelstelling bepaald in artikel 12 te bereiken, stelt het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, opgericht bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bij artikel 9 van de Wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen, in de periode 2007-2008 een renteloze lening ter beschikking van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening voor de terugbetalingen in het kader van betaald educatief verlof.
Art. 14.Het bedrag van deze renteloze lening wordt vastgelegd op een maximumbedrag van 50 miljoen euro.
Art. 15.De renteloze lening moet door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening volledig terugbetaald worden aan het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers binnen een periode die wordt bepaald door de Koning, na advies van het beheerscomité van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers.
De in een bepaald jaar verschuldigde terugbetaling gebeurt vanuit het globale bedrag dat wordt bekomen door toepassing van het artikel 121, § 4, eerste lid van de Herstelwet van 22 januari 1985 voor het betreffende jaar.
Art. 16.De Koning bepaalt, na advies van het Beheerscomité van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, de uitvoeringsmodaliteiten met betrekking tot de artikelen 12 tot 15. Afdeling 3. - Inkorting van de indieningstermijn voor de aanvragen tot
terugbetaling
Art. 17.In artikel 137bis, § 1, van de herstelwet van 22 januari 1985, ingevoegd bij de wet van 22 december 1989 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 maart 1995 en de wet van 27 december 2006, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « De in het vorige lid bedoelde termijn van twee jaar wordt vanaf het schooljaar 2006-2007 herleid tot anderhalf jaar. » Afdeling 4. - Aanpassing van de toewijzing van begrotingsmiddelen aan
de respectievelijke schooljaren
Art. 18.In artikel 121 van de herstelwet van 22 januari 1985, vervangen bij de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 wordt het laatste lid vervangen als volgt : « In de loop van de maand september van elk jaar raamt de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, op basis van de overeenkomstig de vorige leden vastgestelde bijdrage, de voor het volgend kalenderjaar vermoedelijke opbrengst van die bijdrage.» 2° § 3 wordt aangevuld als volgt : « In afwijking van het voorgaande lid wordt het aandeel van de Belgische Staat voor het kalenderjaar 2007 vastgesteld op 84.360.000 euro. » 3° in § 4 wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Het in het vorig lid bedoelde globaal bedrag wordt in de jaren 2007 en 2008 verhoogd met het bedrag van de renteloze lening vanwege het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen, toegekend in uitvoering van afdeling 2 van Hoofdstuk VI van Titel II van de wet van 17 mei 2007 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008.» 4° er wordt een § 5 toegevoegd, luidende : « § 5.Het overeenkomstig de voorgaande paragrafen in elk kalenderjaar vastgesteld globaal bedrag wordt, vanaf het kalenderjaar 2009, aangewend voor de terugbetalingen van de schuldvorderingen die in het daaraan voorafgaand jaar ontvangen werden op de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.
Het overeenkomstig de voorgaande paragrafen in elk kalenderjaar vastgesteld globaal bedrag wordt, voor de kalenderjaren 2007 en 2008, aangewend voor de terugbetalingen die betrekking hebben op de schooljaren voorafgaand aan het schooljaar 2007-2008.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere voorwaarden en modaliteiten bepalen met betrekking tot de uitvoering van de vorige leden. » Afdeling 5. - Inwerkingtreding
Art. 19.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007, uitgezonderd afdeling 1 die in werking treedt op 1 september 2007 voor de opleidingen die vanaf die datum gevolgd worden.
Art. 20.Het derde lid van artikel 202 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) wordt opgeheven. HOOFDSTUK VII. - Wijziging van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen
Art. 21.In de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen, waarvan artikel 12ter, ingevoegd door de wet van 21 december 1994, artikel 12quater wordt, wordt een artikel 12ter ingevoegd luidende : «
Art. 12ter.§ 1. In afwijking van de artikelen 11 en 12, worden de bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten tussen een werkgever en alle representatieve werknemersorganisaties vertegenwoordigd in de vakbondsafvaardiging, en waarbij een regeling van flexibele uurroosters wordt ingevoerd zoals bepaald in artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971, in het arbeidsreglement ingevoegd vanaf de neerlegging van deze collectieve arbeidsovereenkomst op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, waardoor het arbeidsreglement in overeenstemming wordt gebracht met het bepaalde in artikel 6, 1 °, vierde lid van deze wet. § 2. In afwijking van de artikelen 11 en 12, worden de bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in een paritair orgaan en waarbij een regeling van flexibele uurroosters wordt ingevoerd zoals bepaald in artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971, in het arbeidsreglement ingevoegd ten vroegste vanaf het ogenblik van neerlegging van deze collectieve arbeidsovereenkomst op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, voor zover deze collectieve arbeidsovereenkomst alle vermeldingen bevat opgelegd door het bepaalde in artikel 6, 1 °, vierde lid van deze wet. § 3. Indien de collectieve arbeidsovereenkomst niet voldoet aan de in § 2 bepaalde voorwaarden maar duidelijk de arbeidsduur, de berekening ervan en het verschil tussen de alternatieve uurroosters en de gewone uurroosters bepaalt, mag in afwijking van de artikelen 11 en 12 de werkgever het arbeidsreglement aanpassen om het in overeenstemming te brengen met het bepaalde in artikel 6, 1°, vierde lid van deze wet en dit ten vroegste vanaf het ogenblik van neerlegging van deze collectieve arbeidsovereenkomst op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. § 4. Wanneer aan de voorwaarden vastgelegd bij de §§ 2 en 3 niet is voldaan, mag de collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in een paritair orgaan en waarbij een regeling van flexibele uurroosters wordt ingevoerd zoals bepaald in artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971, een procedure tot wijziging van het arbeidsreglement voorzien die afwijkt van de artikelen 11 en 12 van deze wet om het in overeenstemming te brengen met het bepaalde in artikel 6, 1°, vierde lid van deze wet. »
Art. 22.Artikel 21 treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg
Art. 23.Artikel 28, tweede lid, van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg, wordt als volgt vervangen : « Op voorstel van de Nationale Arbeidsraad bepaalt de Koning de datum vanaf wanneer de bedragen van de premies voor de begunstigden moeten worden aangegeven aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid in de kwartaalaangifte die betrekking heeft op het kwartaal waarbinnen deze premies werden toegekend. ». HOOFDSTUK IX. - Wijziging van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact
Art. 24.Artikel 30 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact wordt vervangen als volgt : «
Art. 30.§ 1. Wanneer de globale inspanningen inzake opleiding van alle werkgevers die ressorteren onder de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités samen niet minstens 1,9 pct. van de totale loonmassa van die ondernemingen bedragen, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en onder de voorwaarden en nadere regels die Hij bepaalt, voor de ondernemingen behorend tot de sectoren die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseren, de werkgeversbijdrage voor de financiering van het educatief verlof verhogen met 0,05 pct. § 2. Onder het in § 1 bepaald begrip « sector » wordt verstaan het geheel van werkgevers die ressorteren onder een overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, opgericht paritair comité of paritair subcomité.
Voor de toepassing van § 1 wordt beschouwd als « sector die onvoldoende opleidingsinspanningen realiseert », de sector waar, in het jaar waarop de meting van de globale inspanning van 1, 9 % zoals bedoeld in paragraaf 3 betrekking heeft, geen collectieve arbeidsovereenkomst inzake bijkomende opleidingsinspanningen van kracht is die jaarlijks de inspanning met 0,1 procentpunten verhoogt of die voorziet in een jaarlijkse toename van de participatiegraad aan vorming en opleiding met minstens 5 procentpunten. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden waaraan de collectieve arbeidsovereenkomst inzake bijkomende opleidingsinspanningen moet voldoen om beschouwd te worden als een voldoende verhoging van de opleidingsinspanningen, waarbij inzonderheid rekening zal worden gehouden met de eventuele aanpassing van de bijdragen voor het sectorale opleidingsfonds, het toekennen van opleidingstijd per werknemer individueel of collectief, het aanbieden en het ingaan van een vormingsaanbod buiten de werkuren en stelsels van collectieve opleidingsplanning via de ondernemingsraad. § 3. De vaststelling dat de in § 1 bepaalde globale inspanningen inzake opleiding al dan niet 1,9 pct. van de totale loonmassa van die ondernemingen bedragen, wordt beoordeeld op basis van het in artikel 5 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen bedoeld technisch verslag van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.
Voormeld verslag heeft betrekking op de globale inspanningen inzake opleiding van het jaar voorafgaand aan dit waarop dit verslag wordt uitgebracht.
Voor de jaren waarvoor de vernieuwde sociale balansen bedoeld in de adviezen nummers 1536 en 1573 van de Nationale arbeidsraad van toepassing zijn, zal voormeld verslag gebaseerd zijn op deze vernieuwde sociale balansen.
Indien de sociale partners in het kader van het interprofessioneel akkoord een unaniem advies uitbrengen waarin staat dat zij van oordeel zijn dat een bijkomende analyse nodig is omdat het verschil tussen de op basis van het eerste lid bedoeld technische verslag vastgestelde globale inspanning enerzijds en de te realiseren 1,9 pct. van de loonmassa anderzijds dermate beperkt is, zal de vaststelling gebeuren op basis van een bijkomende bevestiging van de vormingsgegevens door de Nationale Bank. Deze bijkomende vaststelling dient te worden gegeven uiterlijk in de loop van het derde kwartaal van het jaar volgend op dat waarin het verslag werd uitgebracht. § 4. Voor de toepassing van § 1 kan, ten vroegste met ingang van 1 januari 2007, het percentage van 1,9 vervangen worden door een hoger percentage, vastgesteld door de Koning na advies van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, zonder dat dit percentage 0,2 procentpunten hoger mag liggen dan dit dat van toepassing was in het vorige jaar. ».
TITEL III. - FINANCIEN HOOFDSTUK I. - Diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg
Art. 25.In artikel 154bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 3 juli 2005 en gewijzigd bij de programmawet (I) van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen als volgt : « De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het in het tweede lid bedoelde percentage verhogen tot maximaal : - 66,81 pct.voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is; - 57,75 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is. »; 2° het volgende lid wordt ingevoegd tussen het derde en het vierde lid : « Hij zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het vorige lid genomen besluiten.».
Art. 26.In artikel 2751 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 juli 2005 en gewijzigd bij de programmawet (I) van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt vervangen als volgt : « De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het in het derde lid bedoelde percentage verhogen tot maximaal : - 32,19 pct.voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is; - 41,25 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is. »; 2° het volgende lid wordt ingevoegd tussen het vierde en het vijfde lid : « Hij zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het vorige lid genomen besluiten.».
Art. 27.De artikelen 25 en 26 zijn van toepassing op de vanaf 1 april 2007 betaalde of toegekende bezoldigingen betreffende uren die als overwerk zijn gepresteerd.
Art. 28.In titel VI, hoofdstuk I, afdeling IV, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 2757 ingevoegd, luidende : «
Artikel 2757.De in het tweede lid omschreven werkgevers die bezoldigingen betalen of toekennen en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen, worden ervan vrijgesteld een deel van die bedrijfsvoorheffing in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden.
De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op : - werkgevers die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités; - de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van de in het eerste streepje bedoelde ondernemingen.
De niet te storten bedrijfsvoorheffing bedraagt 0,25 pct. van het bruto bedrag van de bezoldigingen voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage.
De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel. ».
Art. 29.Artikel 28 is van toepassing op de vanaf 1 oktober 2007 betaalde of toegekende bezoldigingen.
Art. 30.In titel VI, hoofdstuk I, afdeling IV, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 2758 ingevoegd, luidende : «
Art. 2758.- Dit artikel is van toepassing op de werkgevers die zich uitsluitend bezighouden met de champignonteelt en vallen onder het paritair comité voor het tuinbouwbedrijf en die in toepassing van artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van bedrijfsvoorheffing.
De in het eerste lid bedoelde werkgevers zijn er niet toe gehouden een deel van de bedrijfsvoorheffing die zij verschuldigd zijn uit hoofde van een in artikel 273, 1°, bedoelde betaling of toekenning van belastbare bezoldigingen aan de werknemers in de Schatkist te storten.
Deze bepaling mag evenwel slechts worden toegepast met betrekking tot de in uitvoering van artikel 272 ingehouden bedrijfsvoorheffing.
De niet te storten bedrijfsvoorheffing bedraagt 6 pct. van het bruto bedrag van de bezoldigingen voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdragen.
Om de in dit artikel bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever, ter gelegenheid van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing, het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd, tijdens de periode waarop die aangifte betrekking heeft, zijn tewerkgesteld in de champignonteelt. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het leveren van dit bewijs. ».
Art. 31.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum van inwerkingtreding van artikel 30.
Art. 32.In artikel 31 van de wet van 3 juli 2005 houdende diverse bepalingen betreffende het sociaal overleg, worden de woorden « 1 januari 2007 » telkens vervangen door de woorden « 1 januari 2009 ». HOOFDSTUK II. - Wijziging van artikel 31 bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van artikel 289 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen
Art. 33.In artikel 31 bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de aanhef van het eerste lid, 1°, wordt vervangen als volgt : « 1° de brugpensioenen en de aanvullende vergoedingen die de werknemer heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige.De voormelde aanvullende vergoedingen zijn, voor zover de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting wel is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding; »; 2° het eerste lid, 1°, tweede streepje, wordt vervangen als volgt : « - de aanvullende vergoedingen die een gewezen werknemer, die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en die werkloosheidsuitkeringen als volledige werkloze verkrijgt of zou kunnen verkrijgen indien hij het werk niet had hervat, rechtstreeks of onrechtstreeks heeft verkregen en voor zover de desbetreffende overeenkomst geen sectorale collectieve arbeidsovereenkomst is die is afgesloten voor 30 september 2005 of geen sectorale overeenkomst is die een dergelijke overeenkomst zonder onderbreking verlengt;»; 3° het artikel wordt aangevuld als volgt : « De brugpensioenen bestaan uit de volgende componenten : 1° een werkloosheidsuitkering;2° een aanvullende vergoeding als bedoeld in artikel 4, § 3, tweede streepje, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, alsmede de vergoeding bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst die is gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst en de paritaire comités en die voorziet in voordelen die op zijn minst gelijkwaardig zijn aan de voordelen die in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 zijn vastgesteld. ».
Art. 34.In artikel 289 van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid wordt vervangen als volgt : « De artikelen 276, 282, 1°, en 283 zijn van toepassing op de aanvullende vergoedingen die vanaf 1 januari 2006 worden betaald of toegekend.»; 2° het volgende lid wordt ingevoegd tussen het vierde en het vijfde lid : « Artikel 282, 2°, is van toepassing op de aanvullende vergoedingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend.».
Art. 35.Artikel 33 is van toepassing op de aanvullende vergoedingen die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten
Art. 36.In artikel 146 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het 1° vervallen de woorden « , met inbegrip van brugpensioenen »;b) het 2° wordt opgeheven.
Art. 37.In artikel 147 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 2° wordt vervangen als volgt : « 2° als het netto-inkomen gedeeltelijk uit pensioenen of andere vervangingsinkomsten bestaat : een gedeelte van het in 1° bedoelde bedrag, welk gedeelte evenredig is met de verhouding tussen, enerzijds, het netto bedrag van de pensioenen en de andere vervangingsinkomsten en, anderzijds, het netto-inkomen met uitsluiting : a) van het loon dat bij de nieuwe werkgever wordt verkregen of van het inkomen dat uit een nieuwe zelfstandige beroepsactiviteit wordt verkregen, in geval van het verkrijgen van : - ofwel, een in artikel 31 bis, derde lid, 2°, bedoelde aanvullende vergoeding; - ofwel, een in artikel 31 bis, derde lid, 2°, bedoelde aanvullende vergoeding samen met een in artikel 31 bis, eerste lid, 1 °, eerste streepje, en tweede lid, bedoelde aanvullende vergoeding; - ofwel, een in artikel 31 bis, eerste lid, tweede streepje, en tweede lid, bedoelde aanvullende vergoeding; b) van de activiteitsinkomsten, in geval van het verkrijgen door een belastingplichtige die de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt, van een wettelijk pensioen dat het bedrag bedoeld in artikel 154, § 2, 1°, niet overschrijdt of in geval van het verkrijgen van een overlevingspensioen;»; 2° het artikel wordt met het volgende lid aangevuld : « Onder activiteitsinkomsten als bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt verstaan de beroepsinkomsten verminderd met : 1° de in artikel 23, § 1, 5°, bedoelde inkomsten;2° de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van inkomsten.».
Art. 38.Artikel 154 van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 23 december 2005, wordt vervangen als volgt : «
Art. 154.§ 1. Een bijkomende vermindering wordt verleend wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten.
De bijkomende vermindering wordt berekend volgens de in de volgende paragrafen bepaalde regels. § 2. De bijkomende vermindering is gelijk aan de belasting die overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 152 wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit : 1° pensioenen of vervangingsinkomsten en het totale bedrag van die inkomsten niet hoger is dan het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering, de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen niet inbegrepen;2° werkloosheidsuitkeringen en het bedrag van die uitkeringen niet hoger is dan het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering, in voorkomend geval met inbegrip van de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen, indien de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt;3° wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en het bedrag van die inkomsten niet hoger is dan tien negenden van het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering, de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen niet inbegrepen. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de totale netto-inkomens van de beide echtgenoten samengeteld voor de toepassing van het eerste lid. § 3. In de andere dan in § 2 bedoelde gevallen is de bijkomende vermindering gelijk aan het positieve verschil tussen : 1° het bedrag van de belasting die nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 152, en 2° het verschil tussen : - wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten, die pensioenen of vervangingsinkomsten en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, 1 °, van toepassing is; - wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit werkloosheidsuitkeringen, die werkloosheidsuitkeringen en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, 2°, van toepassing is; - wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, die wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, 3°, van toepassing is.
In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, eerste streepje, wordt de bijkomende vermindering in voorkomend geval verdeeld naar de verhouding van het gedeelte van de belasting dat nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 152 en dat respectievelijk betrekking heeft op pensioenen of andere vervangingsinkomsten, op werkloosheidsuitkeringen of op wettelijke ziekte- en invaliditeitsvergoedingen en het totaal van de belasting dat nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 152.
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden zowel de totale netto-inkomens als het bedrag van de overblijvende belasting van de beide echtgenoten samengeteld voor de toepassing van het eerste lid.
De aldus berekende bijkomende vermindering wordt verdeeld in verhouding tot het bedrag van de belasting van elke echtgenoot die nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 152.
In voorkomend geval is artikel 153 van toepassing op de som van de bij toepassing van de artikelen 147 tot 152 bepaalde vermindering verhoogd met de bij toepassing van deze paragraaf bepaalde bijkomende vermindering. ».
Art. 39.De artikelen 36, 37 en 38 zijn van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend. HOOFDSTUK IV. - Wijziging van artikel 515bis van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992
Art. 40.In artikel 515bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wetten van 17 mei 2000 en 23 december 2005, wordt het laatste lid aangevuld als volgt : « Het bedrag van 50.000 euro wordt jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast overeenkomstig artikel 178. ».
Art. 41.Artikel 40 is van toepassing op de kapitalen die vanaf 1 januari 2006 worden uitgekeerd.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel 17 mei 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Werk, P. VAN VELTHOVEN Met 's Lands zegel gezegeld De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zie : Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 511011 - 200612007 Nr.1 : Wetsontwerp.
Nrs. 2 tot 4 : Amendementen. Nrs. 5 en 6 : Verslagen.
Nr. 7 : Tekst aangenomen door de commissies. Nr. 8 : Amendementen.
Nr. 9 : Tekst aangenomen door de commissies. Nr. 10 : Verslag.
Nr. 11 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Integraal verslag : 24 en 25 april 2007.
Stukken van de Senaat : 3-2436 - 200612007 Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat. Nrs. 2 en 3 : Verslagen.
Nr. 4 : Beslissing om niet te amenderen.
Handelingen van de Senaat : 26 april 2007.