Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 juni 2004
gepubliceerd op 15 juni 2004

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2004011266
pub.
15/06/2004
prom.
11/06/2004
ELI
eli/besluit/2004/06/11/2004011266/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 JUNI 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat we de eer hebben aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, is beslist in de Ministerraad.

Er werd rekening gehouden met het advies van de Raad van State behalve op bepaalde punten die zullen worden verduidelijkt in de bespreking per artikel.

Het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur zet de verplichtingen van de richtlijnen 2001/12/ EG, 2001/13/EG en 2001/14/EG die het eerste spoorwegpakket vormen, om in Belgisch recht.

Het voornoemd koninklijk besluit van 12 maart 2003 moet echter hervormd worden om rekening te houden met de volgende elementen : - titel X, hoofdstuk 3, sectie 1 van de programmawet van 22 december 2003 voorziet de schepping van een naamloze vennootschap van publiek recht die de nieuwe spoorwegbeheerder uitmaalt en die over een eigen juridische persoonlijkheid beschikt, onafhankelijk van die van de NMBS. Door een dergelijke juridische herstructurering van de NMBS, zullen bepaalde essentiële functies die niet verzekerd konden worden door een entiteit onafhankelijk van de spoorweguitbater, voortaan verzekerd worden door de juridisch autonome spoorwegbeheerder : verdeling van de spoorweginfrastructuurcapaciteiten, tarificatie- facturatie en inning van de heffing van spoorweginfrastructuur, certificatie van het personeel en het rijdend materieel van de spoorwegmaatschappijen.

Voortaan zullen de essentiële functies direct vallen onder de spoorwegbeheerder en de toezichthoudende functie zal direct toevertrouwd worden aan de door de Koning aangestelde dienst binnen het Bestuur; - gezien de structurele aanpassingen die voorafgaan, dringen wijzigingen zich op, niet alleen aan hoofdstuk XI betreffende het Instituut van de Spoorwegen, (die voor een deel de toezichthoudende instantie uitmaalt die in artikel 30 van de richtlijn 2001/14/EG beschreven is, en, daardoor gelast is om te waken over de goede toepassing van de bepalingen met betrekking tot het gebruik van de spoorweginfrastructuur), maar ook aan de bepalingen van de andere hoofdstukken van het voornoemd koninklijk besluit om de coherentie van het geheel van de wetgeving te verzekeren.

Bijgevolg hebben de artikels 458 en 476 van de programmawet van 22 december 2003 aan de koning de bevoegdheid gegeven om de bepalingen van hoofdstuk XI van voornoemd koninklijk besluit van 12 maart 2003 op te heffen, te wijzigen, aan te vullen of te vervangen en om de bepalingen van de andere hoofdstukken van het voornoemd besluit te wijzigen.

De aangebrachte wijzigingen aan het voornoemd koninklijk besluit van 12 maart 2003 worden dus gemotiveerd door de volgende twee elementen : - afschaffing van het Instituut van de Spoorwegen en van de Spoordienst voor toewijzing en heffing van rechten. Bijgevolg worden de verwijzingen naar deze twee instellingen in het hele besluit van 12 maart 2003 opgeheven; - overdracht van de bevoegdheden van de Spoordienst aan de pas gecreëerde spoorwegbeheerder en van de taken van het Instituut van de Spoorwegen aan de Dienst van het Bestuur dat speciaal hiervoor door de Koning is aangesteld.

Artikelsgewijze commentaar

Art. 1.Aan het geheel van definities die door het voornoemd koninklijk besluit van 12 maart 2003 voorzien waren, werden de volgende wijzigingen aangebracht : - de Minister wordt gedefinieerd als de Minister die de bevoegdheid heeft over de regulering van het spoorwegvervoer; - de spoorwegbeheerder wordt gedefinieerd als de naamloze vennootschap van publiek recht "INFRABEL"; - de verdeling van de capaciteit van de spoorweginfrastructuur wordt gedefinieerd als de toekenning van de capaciteit van de spoorweginfrastructuur door de infrastructuurbeheerder en niet meer door de Spoordienst voor toewijzing en heffing van rechten, die afgeschaft is. Hetzelfde geldt voor wat betreft de coördinatieprocedure in geval van concurrerende vragen op vlak van reservering van bevoegdheden van spoorweginfrastructuur; - wat betreft het kaderakkoord, vervangt de spoorwegbeheerder ook de bevoegdheden van het de Spoordienst voor toewijzing en heffing van rechten; het toezichthoudend orgaan is niet meer het Instituut van de Spoorwegen, dat wordt afgeschaft, maar de door de Koning aangesteld Dienst van het Bestuur. In het oorspronkelijk ontwerp werd voorzien deze dienst op te richten in het huidig besluit. Het ontwerp voorzag in de oprichting van een Dienst Regulering van het spoorwegvervoer, geplaatst onder de hiërarchische autoriteit van de Minister die de bevoegdheid heeft over de spoorwegregulering. Deze bepaling bewerkstelligde de onafhankelijkheid van deze dienst ten opzichte van de spoorwegondernemingen en de beheerder van de spoorweginfrastructuur. Desalniettemin heeft de Raad van State geoordeeld dat de oprichting van een dergelijke administratieve dienst valt onder de grondwettelijke bevoegdheid van de Koning. Deze laatste kan, door een dienst in te stellen en te organiseren, onder de hiërarchische autoriteit van de Minister de noodzakelijke autonomie verzekeren bij het uitoefenen van de controleopdracht, zoals dat hier het geval is. Het huidig besluit zou, nog voor het bekrachtigd wordt door de wetgevende macht, dezelfde waarde hebben van een wet. De wetgevende macht kan niet binnendringen in het domein dat door de Grondwet is voorbehouden aan de Koning. Bijgevolg zal een afzonderlijk in Ministerraad overlegd koninklijk besluit het toezichthoudend orgaan bedoeld in huidig koninklijk besluit instellen.

Art. 2 en 3. Geen enkele fundamentele wijziging werd aangebracht aan voornoemd koninklijk besluit van 12 maart 2003 behalve de toewijzing van de rol van het Instituut van de Spoorwegen aan het pas opgericht toezichthoudend orgaan en de afschaffing van de Spoordienst voor toewijzing en heffing van rechten.

Art. 4.Het artikel 6 werd onderverdeeld in twee paragrafen.

Art. 5.Deze bepalingen wijzigen het koninklijk besluit van 12 maart 2003 ten gevolge van de opheffing van het Instituut van de spoorwegen en de vervanging ervan door het toezichthoudend orgaan.

Art. 6 tot 8. De volgende formele wijzigingen werden aangebracht : - voor wat betreft de toepassing van de technische normen en veiligheidsregels, waakt de Administratie erover dat ze correct toegepast worden en dat de kandidaten op een billijke en niet-discriminerende manier behandeld worden; - op vlak van de aanvullende veiligheidsmaatregelen, kunnen ze pas opgelegd worden door de Minister na advies van het toezichthoudend orgaan.

Art. 9.Een toegangsrecht tot de spoorweginfrastructuur is gereserveerd voor de spoorwegbeheerder om hem in staat te stellen het onderhoud en beheer van de infrastructuur te verzekeren.

Art. 10 en 11. Dit betreft een redactionele aanpassing.

Art. 12.Er wordt een sectie IV toegevoegd en die heeft betrekking op administratieve, technische en financiële akkoorden die alle spoorwegmaatschappijen en internationale groeperingen met de spoorwegbeheerder moeten sluiten voor wat betreft de uitoefening van hun toegangs- of transitrecht, in overeenstemming met artikel 10, § 5, van de richtlijn 91/440/EEG met betrekking tot de ontwikkeling van gemeenschapsspoorwegen, die gewijzigd is door de richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 februari 2001. Het advies van de Raad van State werd op dit punt niet gevolgd. De Afdeling Wetgeving van de Raad van Staat meende dat deze aanpassing de

machtiging van de artikelen 458 en 476 van de programmawet van 22 december 2003 overschrijdt. Toch beschikt de Koning over de algemene machtiging de uitvoering te verzekeren van de verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen en uit de krachtens deze genomen internationale akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg of de waterweg. (artikel 1 van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg of de waterweg). Hieruit volgt dat een verwijzing naar deze algemene machtiging van de wet van 18 februari 1969 wordt toegevoegd in de aanhef.

Art. 13.Deze bepalingen wijzigen het koninklijk besluit van 12 maart 2003 ten gevolge van de opheffing van het Instituut van de Spoorwegen.

Art. 14.Dit betreft een redactionele aanpassing.

Art. 15.Artikel 29 dat voorzag in de mededeling aan het Instituut van de Spoorwegen door de Minister van zijn gemotiveerde beslissing de aangevraagde vergunning te weigeren, wordt opgeheven aangezien het Instituut wordt opgeheven en vervangen wordt door een orgaan dat daartoe door de Koning is aangesteld.

Art. 16.Dit betreft een technische aanpassing.

Art. 17.Artikel 33 wordt gewijzigd. Het betreft de omzetting van artikel 11 van richtlijn 95/18/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan spoorwegondernemingen. Het advies van de Raad van State werd op dit punt niet gevolgd. De Afdeling Wetgeving van de Raad van Staat meende dat deze aanpassing de machtiging van de artikelen 458 en 476 van de programmawet van 22 december 2003 overschrijdt. Toch beschikt de Koning over de algemene machtiging de uitvoering te verzekeren van de verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen en uit de krachtens deze genomen internationale akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg of de waterweg. (artikel 1 van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg of de waterweg). Hieruit volgt dat een verwijzing naar deze algemene bevoegdheid van de wet van 18 februari 1969 wordt toegevoegd in de aanhef.

Art. 18.De artikels met betrekking tot de jaarlijkse heffing die de houder van spoorweg vergunning schuldig is, worden voortaan gegroepeerd in een "afdeling V- Jaarlijkse heffing".

Art. 19.Dit betreft een redactionele aanpassing.

Art. 20.Dit artikel strekt ertoe de voorwaarden om het veiligheidsattest te verkrijgen te verduidelijken.

Artikel 452, § 1, 6°, van de programmawet van 22 december 2003 vertrouwt de "de certificering van het personeel van de spoorwegondernemingen en van het rollend materieel, rekening houdend met de door de Koning uitgevaardigde technische normen en regels betreffende de veiligheid en het gebruik van de infrastructuur" toe aan de beheerder van de spoorweginfrastructuur. Volgens de Raad van State komen de bepalingen met betrekking tot het veiligheidsattest voor spoorvervoer van bovengenoemd koninklijk besluit van 12 maart 2003 niet overeen met artikel 452, § 1, 6°, van de programmawet van 22 december 2003. Om met deze opmerking rekening te houden, beveelt de Raad van State aan de wijzigingen te herzien die dienen te worden aangebracht aan de artikelen 38, 40, 43, 44 en 91, § 2, tweede streepje van het koninklijk besluit van 12 maart 2003. Het advies van de Raad van State kan op dit punt niet worden gevolgd. De certificeringstaak van de beheerder van de spoorweginfrastructuur mag niet worden verward met de verificatie overeenkomstig de artikelen 40 en 44 van het koninklijk besluit van 12 maart 2003. De certificeringstaak van het personeel van de spoorwegondernemingen en van het rollend materieel van de beheerder van de spoorweginfrastructuur wordt geregeld door een uitvoeringsbesluit van het koninklijk besluit van 12 maart 2003.

Het betreft het koninklijk besluit van 17 november 2003 houdende de uitvoering van de hoofdstukken III, V en VI van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur. De taak tot verificatie wordt toevertrouwd aan het Bestuur en wordt uitgeoefend met de steun van de beheerder van de infrastructuur. Deze taak om de geschiktheid van het materiaal en het personeel te verifiëren wordt uitgeoefend nadat de spoorwegonderneming haar veiligheidsattest heeft ontvangen op het "moment dat de trein gaat vertrekken".

Art. 21.Dit betreft een redactionele aanpassing.

Art. 22 en 23. Deze bepalingen wijzigen het koninklijk besluit van 12 maart 2003 ten gevolge van de opheffing van het Instituut van de Spoorwegen en de vervanging ervan door het toezichthoudend orgaan.

Art. 24.Dit betreft een redactionele aanpassing.

Art. 25.Deze bepaling wijzigt het koninklijk besluit van 12 maart 2003 ten gevolge van de opheffing van de Spoordienst en de vervanging ervan door de beheerder van de spoorweginfrastructuur en de opheffing van het Instituut van de Spoorwegen en de vervanging ervan door het toezichthoudend orgaan.

Art. 26.Dit betreft een technische aanpassing.

Art. 27.Deze bepaling wijzigt het koninklijk besluit van 12 maart 2003 ten gevolge van de opheffing van de Spoordienst en de vervanging ervan door de beheerder van de spoorweginfrastructuur.

Art. 28.Dit artikel verduidelijkt de maatregel tot publicatie.

Art. 29.Dit betreft een redactionele aanpassing.

Art. 30.Deze bepaling wijzigt het koninklijk besluit van 12 maart 2003 ten gevolge van de opheffing van de Spoordienst en de vervanging ervan door de beheerder van de spoorweginfrastructuur.

De bepaling met betrekking tot het kaderakkoord maakt het voorwerp uit van aanvullende bepalingen wat betreft haar eventuele wijzigingen, de mogelijkheid om sancties te voorzien, de communicatie van haar inhoud of nog het type model te gebruiken, conform het artikel 17 van de richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering.

Art. 32.Deze bepaling wijzigt het koninklijk besluit van 12 maart 2003 ten gevolge van de opheffing van de Spoordienst en de vervanging ervan door de beheerder van de spoorweginfrastructuur.

Art. 33.Artikel 60, § 3, werd gewijzigd overeenkomstig advies van de Raad van State.

Art. 34 en 35. Deze bepaling wijzigt het koninklijk besluit van 12 maart 2003 ten gevolge van de opheffing van de Spoordienst en de vervanging ervan door de beheerder van de spoorweginfrastructuur en brengt redactionele wijzigingen aan.

Art. 36.Aangezien de taken voorbehouden aan de Spoordienst voor toewijzing en heffing van rechten door voornoemd koninklijk besluit van 12 maart 2003 in de toekomst uitgeoefend worden door de onafhankelijke infrastructuurbeheerder, wordt hoofdstuk X van dit koninklijk besluit betreffende de Spoordienst voor toewijzing en heffing van rechten opgeheven.

Art. 37.Wat betreft hoofdstuk XI van voornoemd koninklijk besluit van 12 maart 2003, wordt dit hoofdstuk vervangen door een nieuw hoofdstuk betreffende het toezichthoudend orgaan. Het oorspronkelijk ontwerp werd aangepast overeenkomstig het advies van de Raad van State. Er wordt voor de oprichting van het toezichthoudend orgaan verwezen naar een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. In het oorspronkelijk ontwerp, werd de toezichtfunctie van de toezichthoudende instantie, voorzien door artikel 30 van de richtlijn 2001/14/EG, verleend aan een gedeconcentreerde dienst van het Bestuur, die speciaal daartoe werd opgericht en werd geplaatst onder de hiërarchische autoriteit van de Minister die bevoegd is voor de regulering van het spoorwegvervoer : de " Dienst regulering van het Spoorwegvervoer". Deze dienst, die onder de hiërarchische macht van een ander Minister viel dan de voogdijminister van de historische Belgische Spoorwegen, vervulde de criteria van onafhankelijkheid en van besluitvorming, opgelegd door voornoemde richtlijn. Overeenkomstig het advies van de Raad van State zal deze dienst evenwel worden opgericht door een afzonderlijk in Ministerraad overlegd koninklijk besluit dat dezelfde graad van onafhankelijkheid zal garanderen dan deze van het oorspronkelijk ontwerp van het huidig besluit. Dit besluit zal aan de opmerking van de Raad van State beantwoorden die stelt dat de Koning, door een dienst in te stellen en te organiseren, onder de hiërarchische autoriteit van de Minister de noodzakelijke autonomie kan verzekeren bij het uitoefenen van de controleopdracht, zoals dat hier het geval is.

De toezichtfuncties die vroeger voorbehouden waren aan het Instituut van de Spoorwegen door voornoemd koninklijk besluit van 12 maart 2003 zullen in de toekomst worden uitgeoefend door de dienst die daartoe door de Koning wordt aangesteld.

Een algemene taak van toezicht en controle van de bepalingen met betrekking tot de netverklaring, de capaciteitstoewijzing en de heffingen voor het gebruik van infrastructuur, wordt toevertrouwd aan het toezichthoudend orgaan. De beroepsmogelijkheden van de toezichthoudende instantie bedoeld in artikel 30 van voornoemde richtlijn 2001/14/EG worden overgedragen aan de Raad van de Mededinging.

Om haar taak van toezicht en controle uit te oefenen, kan het toezichthoudend orgaan de spoorwegondernemingen of de beheerder van de spoorweginfrastructuur bevelen zich aan te passen aan de bepalingen met betrekking tot de netverklaring, de capaciteitstoewijzing en de heffingen voor het gebruik van infrastructuur.

Als de uitdrukkelijke bevelen van het toezichthoudend orgaan niet worden gerespecteerd, kan deze maatregelen nemen. Het kan zijn aanmaningen publiceren in het Belgisch Staatsblad en/of een administratieve sanctie opleggen.

Er wordt ook voorzien dat het toezichthoudend orgaan samenwerkt met de toezichthoudende instanties van de andere lid-Staten.

Art. 38.Dit artikel wijzigt het koninklijk besluit van 12 maart 2003 ten gevolge van de opheffing van het Instituut van de Spoorwegen en de Spoordienst.

Art. 39.Deze bepaling wijzigt het koninklijk besluit van 12 maart 2003 ten gevolge van de opheffing van het Instituut van de spoorwegen en de vervanging ervan door het toezichthoudend orgaan en brengt redactionele wijzigingen aan.

Art. 40.Dit betreft een redactionele aanpassing.

Art. 41 en 42. Deze bepalingen wijzigen het koninklijk besluit van 12 maart 2003 ten gevolge van de opheffing van het Instituut van de spoorwegen en de vervanging ervan door het toezichthoudend orgaan.

Art. 43.Dit betreft een redactionele aanpassing.

Art. 44.Verwijzing naar de nieuwe definitie van de spoorwegbeheerder zoals voorzien door het huidig besluit, is gemaakt aan artikel 1 van het koninklijk besluit van 3 april 2003 met betrekking tot de interoperabiliteit van het Trans-Europees hogesnelheidssysteem en aan artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 mei 2003 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele Trans-Europees spoorwegsysteem.

Art. 45.Dit artikel voorziet een overgangsperiode die de Minister toelaat de bevoegdheid te hebben over de regulering van het spoorwegvervoer, om de taken voorbehouden aan de beheerder van de spoorweginfrastructuur uit te oefenen op vlak van verdeling van de bevoegdheden van de spoorweginfrastructuur en de procedures met betrekking tot de heffing van gebruik van de spoorweginfrastructuur.

Deze maatregelen worden toegepast in afwachting van de aanstelling van de beheerder van de spoorweginfrastructuur op grond van het koninklijk besluit tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur.

Art. 46.De inwerkingtreding van het huidige koninklijk besluit wordt vastgelegd op 15 juni 2004 ten laatste, datum waarop de machten die verleend zijn aan de Koning door de artikels 458 en 476 van de programmawet van 22 december 2003, eindigen.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer trouwe dienaren, De Minister van Mobiliteit, B. ANCIAUX De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN

ADVIES 36.949/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE. RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 9 april 2004 door de Minister van Mobiliteit verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen overeen ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur", heeft op 3 mei 2004 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals liet is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Voorafgaande vormvereisten Krachtens artikel 6, § 4, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen moeten de Gewesten bij het ontwerp worden betrokken. Er wordt aan herinnerd dat de formaliteit dat de gewestregeringen moeten worden betrokken bij het ontwerpen van regelingen inhoudt dat die regeringen van gedachten moeten kunnen wisselen over een tekst die ze vooraf hebben gekregen en waarover ze zich als zodanig en met volledige kennis van zaken moeten kunnen uitspreken.

Uit de gegevens die bij de adviesaanvraag zijn gevoegd, kan niet worden afgeleid dat dit vormvereiste vervuld is.

De Brusselse Hoofdstedelijke Regering heeft in haar kennisgevingsbrief van 18 maart 2004 immers liet volgende geschreven : "- (ze) merkt op dat, gelet op de gestelde korte termijn, zij geen gemotiveerd advies van haar administratie ontvangen heeft en enkel een eerste principieel advies kan geven mits overeengekomen dat ze zich het recht voorbehoudt een bijkomend advies uit te brengen; - (ze) hecht haar goedkeuring aan het ontwerp van koninklijk besluit houdende wijziging van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur (.,.).." De Waalse Gewestregering, harerzijds, wijst in haar brief van dezelfde datum op het volgende : "Le Gouvernement regrette que la procédure de consultation des Régions sur le projet d'arrêté royal remplaçant l'arrêté royal du 12 mars 2003 relatif aux conditions d'utilisation de l'infrastructure ferroviaire, ait été peu conforme aux dispositions de concertation en vigueur.

En conséquence, le Gouvernement donne un premier avis sur base d'une première lecture rapide du projet d'arrêté royal (....) Le Gouvernement se réserve le droit de donner un avis complémentaire après approfondissement de l'examen d'une série de points." Wat het betrekken van de Vlaamse Regering bij het totstandkomen van het besluit betreft, bevat het dossier overigens weliswaar een brief d.d. 18 maart 2004 van de Vlaamse Minister van Mobiliteit aan de Minister-President van de Vlaamse Regering betreffende het ontworpen besluit alsook een brief van de Federale Minister van Mobiliteit en Sociale Economie aan de Minister-President van de Vlaamse Regering, maar komt daarin geen enkel stuk voor waardoor de Vlaamse Regering haar standpunt aan de federale Regering kenbaar maakt.

Op basis van die gegevens alleen kan er niet van uit worden gegaan dat de voormelde regeringen op volwaardige wijze bij het ontwerp betrokken zijn geweest.

Rechtsgrond 1. Het koninklijk besluit van 12 maart 2003 dat men door middel van dit ontwerp wil wijzigen, heeft als rechtsgrond artikel 181 van de programmawet van 2 augustus 2002, gewijzigd bij artikel 477 van de programmawet van 22 december 2003, welk artikel als volgt luidt : "§ 1.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, wetsbepalingen creëren, opheffen, aanvullen of vervangen teneinde alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn verplichtingen tot omzetting van de richtlijnen 2001/I2IEG, 2001/13/EG en 2001/14EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 februari 2001. § 2. De door § 1 aan de Koning toegekende bevoegdheden lopen ten einde op 15 maart 2003. § 3. Het ontwerp van besluit bedoeld in § 1 van dit artikel wordt aan het advies van de Raad van State onderworpen.

Dit advies wordt samen met het verslag aan de Koning en het koninklijk besluit waarop het betrekking heeft, bekendgemaakt. § 4. De besluiten genomen krachtens § 1 worden opgeheven wanneer ze niet bij wet worden bekrachtigd voor 16 juni 2005.

De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht op de datum van de inwerkingtreding van voornoemde besluiten. § 5. Na 15 maart 2003 kunnen de krachtens § 1 en overeenkomstig § 4 bekrachtigde besluiten slechts door een wet worden gewijzigd, aangevuld of opgeheven." Hoewel het koninklijk besluit van 12 maart 2003 tot op heden nog niet doofde wetgever bekrachtigd is, kan de Koning toch niet meer op het voormelde artikel 181 steunen om in dat besluit wijzigingen aan te brengen.

De rechtsgrond van het ontworpen besluit is alleen te vinden in de artikelen 458 en 476 van de programmawet van 22 december 2003, die respectievelijk als volgt luiden : "

Art. 458.De Koning past, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, artikel 492 van de programmawet (1) van 24 december 2002 en het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur aan om deze in overeenstemming te brengen met de artikelen 451 tot 457. Hij heft de Spoordienst voor toewijzing en heffing van rechten op en draagt zijn bevoegdheden over aan de infrastructuurbeheerder." en "

Art. 476.§ 1. De Koning kan, bij besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad, de wetsbepalingen bedoeld in hoofdstuk Xl van liet koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur opheffen, wijzigen, aanvullen of vervangen, teneinde alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van zijn verplichtingen tot omzetting van de richtlijnen 2001/12/EG, 2001/13/EG en 2001/14/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 februari 2001, in overeenkomst met de bepalingen bedoeld in Titel X, Hoofdstuk 3, Afdeling 1.

De Koning kan eveneens de bepalingen van de andere hoofdstukken van het voornoemde besluit wijzigen ten einde deze in overeenstemming te brengen met de bepalingen aangenomen krachtens het eerste lid. § 2. De door § 1 aan de Koning toegekende bevoegdheden lopen ten einde op 15 juni 2004. § 3. De besluiten genomen krachtens § 1 worden opgeheven wanneer ze niet voor 16 juni 2005 bij wet werden bekrachtigd.

De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht op de datum van de inwerkingtreding van de voornoemde besluiten." Hoofdstuk XI van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 waarvan sprake is in deze bepaling van de programmawet, richt het "Instituut van de Spoorwegen" op en regelt de organisatie ervan. Wat betreft "titel X, hoofdstuk 3, afdeling 1" van de programmawet, deze voorziet in de oprichting van een naamloze vennootschap van publiek recht, die de beheerder van de spoorweginfrastructuur zal zijn.

Uit deze wetsbepalingen volgt dat de bevoegdheden van de Koning om de bepalingen van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 nog te wijzigen, niet onbeperkt zijn.

Deze bevoegdheden laten zich als volgt omschrijven : 1° de aanpassing van de bepalingen betreffende het beheer van de infrastructuur, om er rekening mee te houden dat ter uitvoering van de programmawet dit beheer wordt toevertrouwd aan een nieuwe naamloze vennootschap van publiek recht en niet langer aan de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen;2° de opheffing van de Spoordienst voor toewijzing en heffing van rechten en de overdracht van de bevoegdheden ervan aan de infrastructuurbeheerder;3° de wijziging van de bepalingen van hoofdstuk XI, betreffende het Instituut van de Spoorwegen;4° het met elkaar in overeenstemming brengen van de andere bepalingen. Het ontworpen besluit gaat verder dan deze machtiging, doordat het niet beperkt is tot de aldus omschreven doeleinden, maar ertoe strekt alle artikelen van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 te vervangen. Van de oorspronkelijke tekst zouden alleen de bijlagen overblijven.

De wetgevingstechnische regels geven weliswaar aan dat het verkieslijk is een regeling volledig te vervangen warmeer er te veel wijzigingen in moeten worden aangebracht. In deze wetgevingstechnische regels wordt echter evenzeer aangeraden om, wanneer het gehele dispositief van een vroegere regeling wordt vervangen, dit niet als een wijziging voor te stellen, maar een op zich staande regeling op te maken en de vroegere regeling op te heffen (1). Doch bovendien en vooral heeft de Koning thans, zoals vastgesteld is, bevoegdheden die niet langer zo ruim zijn als die waarover Hij beschikte toen hij het besluit van 12 maart 2003 heeft uitgevaardigd. Bijgevolg heeft Hij niet meerde bevoegdheid om de bepalingen van dat besluit die hun rechtsgrond niet kunnen ontlenen aan de artikelen 458 en 476 van de programmawet van 22 december 2003, over te nemen, zelfs als die bepalingen onveranderd blijven.

Voorts gaan sommige wijzigingen van de bepalingen van het koninklijk besluit van 12 mei 2003 verder dan de machtiging waarin de artikelen 458 en 476 voorzien.

Dit is het geval met artikel 18. Zelfs al strekt deze bepaling tot omzetting van artikel 10, lid 5, van richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, zoals ze gewijzigd is bij richtlijn 2001/12/EG, zij heeft niets uitstaande met de opheffing van de Spoordienst voor toewijzing en heffing van rechten, noch met de opheffing van het Instituut van de Spoorwegen.

Hetzelfde geldt voor artikel 33, dat wijzigingen aanbrengt in de omzetting van artikel 11 van richtlijn 95/18/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen.

Het ontwerp dient dus volledig te worden herzien, niet om alle bepalingen van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 te vervangen, maar om in de betrokken bepalingen van dat besluit alleen de wijzigingen aan te brengen die nodig zijn voor de uitvoering van de artikelen 458 en 476 van de programmawet van 22 december 2003. 2. Het ontworpen hoofdstuk VI van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 strekt ertoe de Minister bevoegd voor de regeling van het spoorvervoer ermee te belasten de veiligheidsattesten voor spoorvervoer uit te reiken (ontworpen artikel 38), terwijl het nazien van de geschiktheid van het materieel en van het personeel voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur wordt toevertrouwd aan het "bestuur" (artikelen 40 (2) en 44). Deze bepalingen sterramen niet overeen met artikel 452, § 1, 6°, van de programmawet van 22 december 2003, dat de infrastructuurbeheerder belast met : "de certificering van het personeel van de spoorwegondernemingen en van het rollend materieel, rekening houdend met de door de Koning uitgevaardigde technische normen en regels betreffende de veiligheid en het gebruik van de infrastructuur." Om met deze opmerking rekening te houden, dienen dus de wijzigingen te worden herzien die moeten worden aangebracht in de artikelen 38, 40, 43, 44 en 91, § 2, tweede streepje, van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 3. Het ontwerp heft het Instituut van de Spoorwegen op, waarop hoofdstuk XI van liet koninklijk besluit van 12 maart 2003 thans betrekking heeft. In het ontworpen hoofdstuk XI wordt bepaald dat de adviesopdrachten en controleopdrachten die aan dit Instituut waren toevertrouwd, in hoofdzaak worden uitgevoerd door een dienst genaamd "Dienst regulering van het spoorwegvervoer". Deze dienst zou deel uitmaken van de diensten van algemeen bestuur, aangezien in het ontwerp staat dat hij wordt opgericht "binnen de generale directie vervoer te land van de FOD Mobiliteit en Vervoer" en "een gedeconcentreerde instantie (is) onder het hiërarchische gezag van de Minister". a) In zoverre het de bedoeling is de controleopdrachten waarin artikel 30 van richtlijn 2001/14/EG voorziet niet toe te vertrouwen aan een gedecentraliseerde dienst, noch aan een dienst die over een bepaalde autonomie beschikt, komt het de wetgever niet toe deze dienst te organiseren.Deze bevoegdheid komt toe aan de Koning, krachtens artikel 107, tweede lid, van de Grondwet.

Doordat het ontworpen besluit bestemd is om de waarde van een wet te hebben, dienen er dus alleen de in de richtlijn bepaalde opdrachten in te worden omschreven voor de uitvoering waarvan de Koning zal moeten zorgen.

Bovendien moeten alleen eigenlijke controleopdrachten in het ontwerp worden aangegeven. Het is immers vanzelfsprekend dat een Minister te allen tijde het bestuur kan raadplegen, dat onder zijn hiërarchische gezag geplaatst is, of het kan vragen onderzoek te doen of studies uit te voeren. b) Uit het ontwerp blijkt voorts een zekere verwarring wat betreft de opdrachten van het bestuur en die welke toevertrouwd worden aan de Mededingingsraad. Hoofdstuk XII van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 belast de Mededingingsraad immers met de behandeling van klachten, welke taak door artikel 30 van richtlijn 2001/14/EG wordt opgedragen aan de "toezichthoudende instantie", welke door de lidstaten moet worden ingesteld.

Het is derhalve niet juist te stellen, zoals gedaan wordt in het ontworpen artikel 78, tweede lid, dat de Dienst regulering van liet spoorwegvervoer "de toezichthoudende instantie (is) bedoeld in artikel 30 van de voornoemde richtlijn 2001/14/EG". Zowel het koninklijk besluit van 12 maart 2003, als het ontworpen besluit strekken er immers toe, zoals overigens ook wordt mogelijk gemaakt door artikel 30, § 1, van de richtlijn, de beroeps- en toezichthoudende bevoegdheden aan afzonderlijke instanties toe te vertrouwen.

Het ontworpen artikel 80, waarin bepaald wordt dat de Dienst regulering van het spoorwegvervoer "namelijk verschillende klachten (behandelt) betreffende : - de netverklaring; - de criteria opgenomen in het besluit van de netverklaring; - de procedures voor de toewijzing van de spoorweginfrastructuurcapaciteit; - het tariefsysteem; - het niveau of de structuur van de heffingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur dat de kandidaat verplicht wordt of verplicht kan worden om te betalen; - het veiligheidsattest, de toepassing en de controle van de veiligheidsnormen en veiligheidsregels", lijkt bijgevolg eveneens onverenigbaar met hoofdstuk XII van het voornoemde koninklijk besluit van 12 maart 2003, dat niet gewijzigd wordt door het ontwerp. De artikelen 91 en 92 van dat hoofdstuk kennen immers aan de Mededingingsraad de bevoegdheid toe om door middel van een beslissing uitspraak te doen over de klachten "betreffende de netverklaring of betreffende de criteria die het bevat", alsook over de klachten "betreffende de toewijzingsprocedure en haar resultaten, of het niveau of de structuur van de hengen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur". c) Het ontwerp draagt tot slot een aantal taken op aan het "Bestuur", dat omschreven wordt als "het bestuur dat voor het spoorvervoer bevoegd is" en nog andere aan de "toezichthoudende instantie", die omschreven wordt als de "Dienst regulering van het spoorwegvervoer". Dat onderscheid behoort in het ontwerp niet te worden gemaakt, daar het in beide gevallen gaat om diensten van algemeen bestuur waarvan de organisatie, zoals we hebben gezien, valt onder de grondwettelijke bevoegdheden van de Koning. Het komt de Koning toe, door een dienst op te richten en te organiseren, om onder de hiërarchische bevoegdheid van de minister voor de graad van zelfstandigheid te zorgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van een toezichthoudende opdracht, zoals in casu het geval is.

Hoofdstuk XI behoort volledig te worden herzien ten einde rekening te houden met deze opmerking. 4. Artikel 460 van de voornoemde programmawet van 22 december 2003 luidt als volgt : "De Koning stelt de datum vast voor de inwerkingtreding van elk van de artikelen 451 tot 458".De aandacht van de steller van het ontwerp wordt gevestigd op het feit dat het ontworpen besluit niet in werking kan treden voordat de voornoemde artikelen 451 tot 458 van de programmawet van 22 december 2003 in werking zijn getreden (3).

Bijzondere opmerkingen Ontworpen artikel 58 In de Franse tekst van het tweede lid moet aan liet begin van de tekst het volgende worden geschreven : "Durant une periode d'au moins un mois".

Ontworpen artikel 60 In de huidige tekst komt het de Spoordienst voor toewijzing en heffing van rechten toe te verklaren dat een spoorweginfrastructuur overbelast is of dat dreigt te worden en aan de infrastructuurbeheerder te vragen een analyse van de capaciteit te maken binnen een termijn van zes maanden vanaf die verklaring.

Naar aanleiding van de overname door de infrastructuurbeheerder van de bevoegdheden van de Spoordienst, heeft de termijn van zes maanden amper zin, aangezien de infrastructuurbeheerder zelf die verklaring zou moeten doen en dus het begin van de termijn zou moeten bepalen die hem wordt opgelegd.

De bepaling behoort dus te worden aangevuld met een tekst waarmee artikel 22, lid 1, van richtlijn 2001/14/EG wordt omgezet, welk artikel onder andere bepaalt dat die verklaring "onverwijld" dient te worden gedaan door de infrastructuurbeheerder "indien het na coördinatie van de aangevraagde paden en na overleg met de aanvragers niet mogelijk is de aanvragen voor infrastructuurcapaciteit tot tevredenheid van alle betrokkenen af te handelen" en dat "dit (...) ook (geldt) voor infrastructuur die naar verwachting in de nabije toekomst met onvoldoende capaciteit te kampen zal hebben".

De kamer was samengesteld uit : Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter, De heren : P. Liénardy, P. Vandernoot, staatsraden;

Mevrouw C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, M.-L. Willot-Thomas. _______ Nota's (1) Raad van State, Coördinatiebureau, Wetgevingstechniek, Aanbevelingen en formules, november 2001, http://www.raadvst-consetat.belpdULforfl.pdf, blz. 45. (2) Artikel 40 vertoont een gebrek aan overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst : volgens de Nederlandse tekst wordt het rijdend materieel nagezien door de beheerder van de spoorweginfrastructuur. (3) Een ontwerp van koninklijk besluit "tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 451 tot 458 van de programmawet van 22 december 2003" is gevoegd bij adviesaanvraag 36.99214 over een ontwerp van koninklijk besluit "tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur".

11 JUNI 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de programmawet van 22 december 2003, inzonderheid op de artikelen 458 en 476;

Gelet op de wet van 18 februari betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over de weg, de spoorweg of de waterweg, inzonderheid op artikel 1;.

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 19 maart 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 19 maart 2004;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Overwegend dat er aanzienlijke aanpassingen moeten gebeuren aan de reglementering die van toepassing is op de spoorwegsector, meer bepaald wat betreft de reglementering die betrekking heeft op de veiligheid van de spoorwegen, de toewijzing van de capaciteit en de heffing van rechten, en dat eveneens aanpassingen vereist zijn ten gevolge van de veranderingen in de structuur van de NMBS;

Gelet op de hoogdringendheid gerechtvaardigd door het feit dat deze aanpassingen zo snel mogelijk dienen doorgevoerd opdat de gebruikers van de spoorweginfrastructuur zouden beschikken over een volledige en passende reglementering en dit uiterlijk op 15 juni 2004;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 36.949/4, gegeven op 3 mei 2004, bij toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op het advies van het paritair comité van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen;

Op voordracht van Onze Minister van Mobiliteit, Onze Minister van Economie en van het advies van Onze Ministers die erover hebben beraadslaagd in de Ministerraad, Besluit :

Artikel 1.In artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de volgende definities worden vervangen : - "Minister": de minister die de regulering van het spoorwegvervoer in zijn bevoegdheid heeft; - "beheerder van de spoorweginfrastructuur": de N.V. van publiek recht "Infrabel"; - "net": de gehele spoorweginfrastructuur die beheerd wordt door de beheerder van de spoorweginfrastructuur; - "toewijzing": de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteiten door de beheerder van de spoorweginfrastructuur; - "coördinatie": de procedure die door de beheerder van de spoorweginfrastructuur wordt gevolgd om een oplossing te vinden in geval van concurrerende aanvragen om spoorweginfrastructuurcapaciteit te reserveren; - "kaderovereenkomst": de overeenkomst die de rechten en plichten van een kandidaat en van de beheerder van de spoorweginfrastructuur vastlegt en die betrekking heeft op de toe te wijzen spoorweginfrastructuurcapaciteit en de te heffen rechten voor een periode die langer is dan de geldigheidsduur van één dienstregelingtijdvak; 2° de volgende definitie wordt toegevoegd : "toezichthoudend orgaan": de Dienst die de Koning voor de toepassing van dit besluit aanwijst;3° de definities "spoordienst belast met de toewijzing en de heffing van rechten" en "Instituut van de spoorwegen" vervallen.

Art. 2.In artikel 4, § 1, tweede lid van hetzelfde besluit worden de woorden "Instituut van de spoorwegen" vervangen door de woorden " toezichthoudend orgaan".

Art. 3.In artikel 4, § 2, van hetzelfde besluit vervallen de woorden "het Instituut van de spoorwegen en de Spoordienst".

Art. 4.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 6.§ 1. De technische normen en de veiligheidsregels met betrekking tot de veiligheid van de spoorweginfrastructuur en het gebruik ervan die worden uitgevaardigd in uitvoering van artikel 4, § 1, worden bekendgemaakt via een uittreksel in het Belgisch Staatsblad. § 2. In het Belgisch Staatsblad wordt een inventaris bekendgemaakt van de in artikel 4 § 1 bedoelde technische normen en veiligheidsregels.

Hij wordt tenminste jaarlijks bijgewerkt. Deze technische normen en veiligheidsregels kunnen bij het Bestuur worden geraadpleegd.

De inventaris en de bijwerkingen ervan worden door het Bestuur meegedeeld aan de spoorwegondernemingen en aan de internationale samenwerkingsverbanden die erom vragen."

Art. 5.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de woorden "Instituut van de spoorwegen" vervangen door de woorden " toezichthoudend orgaan".

Art. 6.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 8.Het Bestuur verifieert de correcte toepassing van de technische normen en veiligheidsregels bedoeld in artikel 4, de billijke en niet-discriminerende behandeling van de kandidaten en beoordeelt de algemene veiligheidstoestand van het net, inzonderheid op basis van het veiligheidsverslag bedoeld in artikel 7.

Op elk ogenblik kunnen personeelsleden van het Bestuur overgaan tot of deelnemen aan onderzoeken met betrekking tot het eerste lid."

Art. 7.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de woorden "bij gemotiveerde beslissing en na advies van het toezichthoudend orgaan" ingevoegd tussen de woorden "minister" en "aan de beheerder van de spoorweginfrastructuur".

Art. 8.In artikel 10 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "Instituut van de spoorwegen" vervangen door de woorden "toezichthoudend orgaan";2° het derde lid wordt vervangen als volgt : "Na elk ernstig ongeval, voeren het toezichthoudend orgaan en in voorkomend geval de experts die het mandateert een onderzoek.Het rapport van dit onderzoek, met voorstellen in verband met eventuele bijkomende veiligheidsmaatregelen, wordt gericht aan de Minister en aan zijn gemachtigde en aan de beheerder van de spoorweginfrastructuur."

Art. 9.Artikel 13 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 13.Hebben een recht van toegang tot de spoorweginfrastructuur : 1° De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen voor de exploitatie van al haar vervoeractiviteiten voor reizigers en goederen, alsook de beheerder van de spoorweginfrastructuur voor het onderhoud en het beheer van de infrastructuur;2° Elke spoorwegonderneming die gevestigd is in een lid-Staat van de Europese Unie voor de levering van diensten van internationaal gecombineerd goederenvervoer;3° Elk internationaal samenwerkingsverband waarvan een in België gevestigde spoorwegonderneming deel uitmaakt voor het verlenen van internationale vervoerdiensten van reizigers en goederen;4° Elke spoorwegonderneming die gevestigd is in een lid-Staat van de Europese Unie en die dit recht uitoefent op de spoorweginfrastructuur, bedoeld in bijlage I, voor het verlenen van diensten van internationaal vervoer van goederen; 5° Elke spoorwegonderneming die gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie voor de levering van diensten van internationaal vervoer van goederen.".

Art. 10.In hetzelfde besluit wordt in de plaats van de artikelen 16 en 17, een nieuw artikel 16 ingevoegd, luidende : "

Art. 16.§ 1. Aanvullende diensten, bedoeld in bijlage II, punt 3, kunnen door de beheerder van de spoorweginfrastructuur worden verleend. In dat geval moeten zij verleend worden aan elke kandidaat die er om vraagt. § 2. De spoorwegondernemingen kunnen aan de beheerder van de spoorweginfrastructuur vragen de ondersteunende diensten te verlenen bedoeld in bijlage II, punt 4. De beheerder van de spoorweginfrastructuur is niet verplicht deze diensten te verlenen."

Art. 11.In hetzelfde besluit wordt een nieuw artikel 17 ingevoegd, luidende : "

Art. 17.De diensten bedoeld in de artikelen 15 en 16 worden op niet-discriminerende wijze verleend."

Art. 12.In hoofdstuk IV van hetzelfde besluit wordt, in de plaats van artikel 18, een afdeling IV ingevoegd dat een nieuw artikel 18 omvat, luidende : "Afdeling IV - Bestuurlijke, technische en financiële overeenkomsten "

Art. 18.Elke spoorwegonderneming of elk internationaal samenwerkingsverband die de rechten bedoeld in artikelen 13, 14 en 15 uitoefent, sluit met de beheerder van de spoorweginfrastructuur de administratieve, technische en financiële overeenkomsten af betreffende de uitoefening van deze rechten."

Art. 13.In artikel 19, derde lid van hetzelfde besluit vervallen de woorden "aan het Instituut van de spoorwegen en".

Art. 14.In de Nederlandse tekst van artikel 27 van hetzelfde besluit, worden de woorden "de spoorweginfrastructuurbeheerder" vervangen door de woorden "de beheerder van de spoorweginfrastructuur".

Art. 15.Artikel 29 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 16.In artikel 31, tweede lid, derde streepje van hetzelfde besluit worden de woorden "overeenkomstig artikel 32, eerste lid", vervangen door de woorden "overeenkomstig artikel 30, § 1".

Art. 17.Artikel 33 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 33.§ 1. Indien de houder van een door de Minister afgegeven vergunning niet meer voldoet aan de voorwaarden inzake financiële draagkracht bedoeld in artikel 25 of een procedure van gerechtelijk akkoord wordt ingesteld tegen een spoorwegonderneming, kan de Minister de vergunning intrekken of schorsen en kan de minister hem een tijdelijke vergunning met een maximale duur van zes maanden toekennen voor de periode waarin de spoorwegonderneming wordt gereorganiseerd op voorwaarde dat de veiligheid niet in het gedrang komt. Om deze tijdelijke vergunning te verkrijgen, dient de spoorwegonderneming een reorganisatieplan en een financieel herstructureringsplan voor te leggen. § 2. Wanneer een procedure van faillissement wordt ingesteld tegen een spoorwegonderneming, trekt de Minister de vergunning in als niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden inzake financiële draagkracht bedoeld in artikel 25.".

Art. 18.In hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt een afdeling V "Jaarlijkse heffing" ingevoegd, dat het artikel 36 omvat.

Art. 19.In de Franse tekst van artikel 38 van hetzelfde besluit, wordt het woord "ferroviaire" ingevoegd na het woord "infrastructure".

Art. 20.In artikel 39 van hetzelfde besluit, worden de woorden "dat haar interne organisatie beantwoordt aan de veiligheidsvereisten bedoeld in artikel 26" ingevoegd tussen de woorden "nageleefd" en "en dat het materieel".

Art. 21.Het eerste lid van artikel 40 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "Voorafgaandelijk aan het gebruik van de spoorweginfrastructuur gaat de beheerder van de spoorweginfrastructuur na of het materieel bedoeld in artikel 39, geschikt is en de deelelementen die van belang zijn voor de veiligheid correct werken."

Art. 22.In artikel 41, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "Instituut van de Spoorwegen" vervangen door de woorden "toezichthoudend orgaan".

Art. 23.In artikel 44 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid vervallen de woorden "van dit besluit";2° in het vierde lid worden de woorden "Instituut" vervangen door de woorden "toezichthoudend orgaan".

Art. 24.In hoofdstuk VI van hetzelfde besluit wordt een afdeling IV "Geldigheid van het veiligheidsattest" ingevoegd, dat de artikelen 46 en 47 omvat.

Art. 25.Artikel 48 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 48.De beheerder van de spoorweginfrastructuur stelt een ontwerp van netverklaring op."

Art. 26.In artikel 49, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "de gebruiker" vervangen door de woorden "het gebruik".

Art. 27.Artikel 50 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 50.De netverklaring wordt bekendgemaakt uiterlijk vier maanden vóór de uiterste datum die de beheerder van de spoorweginfrastructuur vastlegt voor het indienen van aanvragen voor spoorweginfrastructuurcapaciteit.

Zij kan elektronisch worden geraadpleegd of worden verkregen bij de beheerder van de spoorweginfrastructuur tegen betaling van een bijdrage die hij vaststelt. Deze bijdrage is niet hoger dan de kosten van de bekendmaking."

Art. 28.Artikel 51 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 51.De netverklaring wordt in het Belgisch Staatsblad via een uittreksel bekendgemaakt."

Art. 29.Artikel 52 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 52.Bij een in Ministerraad overlegd besluit bepaalt de Koning de beginselen en de procedures voor de toewijzing van de spoorweginfrastructuurcapaciteit. Hij vraagt vooraf het advies aan de beheerder van de spoorweginfrastructuur.

Deze beschikt over een termijn van 15 dagen om zijn advies te formuleren."

Art. 30.Artikel 53, § 2, laatste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "De Koning vraagt vooraf het advies van de beheerder van de spoorweginfrastructuur."

Art. 31.In artikel 55 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de § 2 wordt vervangen als volgt : "§ 2.Wanneer het recht voor het gebruik van infrastructuurcapaciteit wordt toegekend voor een langere periode dan één enkele geldigheidsperiode van de dienstregeling, worden de respectieve rechten en plichten van de beheerder van de spoorweginfrastructuur en van de kandidaat in een kaderovereenkomst vastgelegd.

Deze kaderovereenkomst wordt in beginsel voor 5 jaar afgesloten. Dit kan evenwel voor kortere periodes gebeuren op grond van de gegronde commerciële behoeften van de kandidaat of voor langere periodes van meer dan 10 jaar bij belangrijke investeringen op lange termijn.

De kaderovereenkomst mag geen belemmering vormen voor het gebruik van de infrastructuur door andere aanvragers.

Een kaderovereenkomst kan gewijzigd worden om een beter gebruik van de spoorweginfrastructuur mogelijk te maken.

De kaderovereenkomst kan een boeteregeling bevatten.

Mits eerbiediging van het zakengeheim worden de algemene bepalingen van elke kaderovereenkomst voor elke belanghebbende partij beschikbaar gesteld."; 2° een § 3 wordt toegevoegd, luidende : "§ 3.De beheerder van spoorweginfrastructuur bepaalt het model van de kaderovereenkomst die volledig deel uitmaakt van de netverklaring bedoeld in artikel 48."

Art. 32.De artikelen 56 en 57 van hetzelfde besluit worden vervangen als volgt : "

Art. 56.§ 1. Teneinde de betaling van de heffingen zeker te stellen kan de beheerder van de spoorweginfrastructuur de kandidaten het verschaffen van een financiële waarborg opleggen. Deze staat in verhouding tot de voorgenomen activiteit. § 2. Deze waarborg is doorzichtig en niet discriminerend. Hij wordt in de netverklaring bekendgemaakt en de Europese Commissie wordt erover ingelicht.

Art. 57.§ 1. Bij aanvragen voor geprogrammeerd onderhoud van de spoorweginfrastructuur, neemt de beheerder van de spoorweginfrastructuur deze op in de procedure voor de toewijzing van infrastructuurcapaciteit. Hij houdt hierbij rekening met de invloed van de reeds geprogrammeerde reserveringen. § 2. Bij verstoring van het treinverkeer door een technisch defect of door een ongeval neemt de beheerder van de spoorweginfrastructuur alle nodige maatregelen om de normale toestand te herstellen. In geval van hoogdringendheid of bij absolute noodzaak die de spoorweginfrastructuur onbruikbaar maakt, schrapt de beheerder van de spoorweginfrastructuur zonder voorafgaande kennisgeving de toegekende treinpaden voor de periode vereist om de installatie terug in werking te stellen.".

Art. 33.Afdeling II van hoofdstuk VIII van hetzelfde besluit dat de artikelen 58 tot 60 omvat, wordt vervangen als volgt : "Afdeling II - Toewijzingsprocedure

Art. 58.§ 1. Wanneer de vertrekplaats van de dienst op Belgisch grondgebied gelegen is, worden de aanvragen om spoorweginfrastructuurcapaciteit gericht aan de beheerder van de spoorweginfrastructuur.

Gedurende een periode van minimum één maand kunnen de kandidaten en iedere andere geïnteresseerde partij die dit wenst, opmerkingen formuleren omtrent het ontwerp van dienstregeling opgesteld door de beheerder van de spoorweginfrastructuur, en in het bijzonder omtrent de invloed ervan op hun geschiktheid om spoorwegvervoerdiensten te leveren. § 2. Wanneer de aanvragen voor capaciteit van de spoorweginfrastructuur betrekking hebben op meerdere netten, is de beheerder van de spoorweginfrastructuur gemachtigd om namens de kandidaat op te treden bij de toewijzingsorganismen van de andere lid-Staten van de Europese Unie. § 3. Overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 15 van richtlijn 2001/14/EG inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit werkt de beheerder van de spoorweginfrastructuur samen met deze toewijzingsorganismen met het oog op de organisatie van internationale treinpaden en op de doeltreffende toewijzing van de aanvragen voor infrastructuurcapaciteit, zoals bedoeld in § 2.

Art. 59.De beheerder van de spoorweginfrastructuur spant zich in om alle aanvragen om capaciteit van de spoorweginfrastructuur te voldoen, rekening houdend met het tijdschema voor het toewijzingsproces bedoeld in bijlage VI van dit besluit.

Art. 60.§ 1. Bij concurrerende aanvragen werkt de beheerder van de spoorweginfrastructuur een coördinatieprocedure van de aanvragen uit. § 2. Bij punctuele aanvragen om treinpaden antwoordt de beheerder van de spoorweginfrastructuur hierop ten laatste binnen een termijn van vijf werkdagen. De beheerder van de spoorweginfrastructuur informeert de kandidaten over de niet gebruikte en beschikbare capaciteit die zij zouden kunnen wensen te gebruiken. § 3. Indien het na coördinatie van de aangevraagde paden en na overleg met de aanvragers niet mogelijk is de aanvragen voor infrastructuurcapaciteit tot tevredenheid van alle betrokkenen af te handelen of indien de infrastructuur die naar verwachting in de nabije toekomst met onvoldoende capaciteit te kampen zal hebben verklaart de infrastructuurbeheerder het betrokken infrastructuurelement onverwijld tot "overbelaste infrastructuur".

De beheerder van de spoorweginfrastructuur : - stelt onmiddellijk een ontwerp op van analyse van de capaciteit, waarin de beperkingen van de capaciteit van de infrastructuur wordt bepaald evenals de redenen van deze overbelasting, die verhinderen dat op gepaste wijze wordt voldaan aan de aanvragen van capaciteit en waarin methoden en maatregelen worden voorgesteld die toelaten om tegemoet te komen aan de bijkomende aanvragen en die zouden kunnen genomen worden op korte of middellange termijn om hieraan te verhelpen; - legt een ontwerpplan voor voor de versterking van de capaciteiten; dit ontwerpplan wordt opgesteld na raadpleging van de gebruikers van de overbelaste infrastructuur in kwestie en geeft de redenen van overbelasting aan, de vermoedelijke evolutie van het verkeer, de beperkingen die wegen op de ontwikkeling van de infrastructuur, de oplossingen en hun kostprijs, in het bijzonder indien deze oplossingen wijzigingen inhouden van heffingen tot toegang, hetgeen overwogen kan worden voor het realiseren van de versterking van de gewenste capaciteiten de acties die deze oplossingen inhouden op basis van een kosten/baten - analyse evenals een kalender voor het realiseren van deze oplossingen in de praktijk; - legt het inleveren van een treinpad op waarvan het gebruik over een periode van ten minste één maand lager ligt dan een bepaalde drempelwaarde die opgenomen is in de netverklaring voorzien in bijlage V, tenzij dit te lage gebruik het gevolg zou zijn van andere dan economische redenen en waarover de spoorwegonderneming in kwestie geen controle heeft."

Art. 34.De artikelen 61 en 62 van hetzelfde besluit worden vervangen als volgt : "

Art. 61.Bij een in Ministerraad overlegd besluit bepaalt de Koning voor het geheel van spoordiensten de principes en procedures inzake de heffingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur die door de beheerder van de spoorweginfrastructuur worden geïnd.

De Koning vraagt vooraf het advies van de beheerder van de spoorweginfrastructuur.

Deze principes en procedures inzake de heffingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur worden in de netverklaring opgenomen.

Het tariefsysteem voor de spoorweginfrastructuur zet de spoorwegondernemingen en de beheerder van de spoorweginfrastructuur ertoe aan de storingen tot een minimum te beperken en de prestaties van het net te verbeteren.

Art. 62.§ 1. Het toezichthoudend orgaan waakt erover dat de heffingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur die krachtens de artikelen 61 tot 65 werkelijk worden gefactureerd aan ieder van de spoorwegondernemingen, beantwoorden aan de methodologie, de voorschriften en de schalen vastgelegd in de netverklaring.

Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid, zijn de heffingen die geïnd worden voor het geheel van minimale prestaties en de toegang via het net tot de dienstinfrastructuren gelijk aan de kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de exploitatie van de spoordienst.

De heffingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur kunnen een heffing omvatten voor de capaciteitsschaarste van een welbepaald segment van de spoorweginfrastructuur tijdens periodes van overbelasting. Deze heffing kan slechts behouden worden, voor zover de Minister het plan voor de versterking van de capaciteit heeft goedgekeurd, overeenkomstig artikel 60, § 3, tweede streepje, en waakt over de realisatie ervan door de beheerder van de spoorweginfrastructuur binnen het vastgelegde tijdschema.

Bij gebreke hieraan kan de heffing voor capaciteitsschaarste van een welbepaald segment van de spoorweginfrastructuur, onder het toezicht van het toezichthoudend orgaan, slechts geïnd blijven worden indien het plan voor versterking niet kan gerealiseerd worden om redenen die ontsnappen aan de controle van de beheerder van de spoorweginfrastructuur of indien hem opties worden opgelegd die economisch of financieel niet haalbaar zijn.

Om buitensporige schommelingen te voorkomen, mogen de heffingen bedoeld in het tweede en derde lid, worden uitgedrukt als gemiddelde, berekend over een voldoende aantal spoordiensten en perioden. De relatieve omvang van de heffingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur staat in verhouding tot de kosten die aan de verschillende diensten moeten worden aangerekend.

De heffing voor het gebruik van de infrastructuur kan worden gewijzigd om rekening te houden met de kosten van de weerslag van de exploitatie van de treinen op het milieu. De tarifering van de milieukosten die een verhoging met zich meebrengen van het algemene bedrag van de ontvangsten die worden gerealiseerd door de beheerder van de spoorweginfrastructuur, is toegelaten indien zij eveneens op een gelijkaardig niveau van toepassing is op concurrerende vervoerwijzen.

Bij gebrek aan een vergelijkbare tarifering van de milieukosten voor andere concurrerende vervoerwijzen, mag deze wijziging geen enkele wijziging met zich meebrengen van het algemene bedrag van de ontvangsten die worden gerealiseerd door de beheerder van de spoorweginfrastructuur.

Dit artikel is niet van toepassing op de levering van de in bijlage II, punt 2 genoemde diensten. § 2. Bij de vaststelling van de prijzen voor het verlenen van de in bijlage II, punt 2 genoemde diensten neemt de beheerder van de spoorweginfrastructuur de concurrentiepositie van de spoorwegen in acht.

De voor een dienst geheven heffing, bedoeld in bijlage II, punten 3 en 4, moeten gerelateerd zijn aan de kosten van de diensten, berekend op basis van het werkelijke gebruiksniveau indien er slechts een enkele leverancier is."

Art. 35.In artikel 64, eerste lid van hetzelfde besluit wordt het woord "infrastructuurbeheerder" vervangen door de woorden "beheerder van de spoorweginfrastructuur".

Art. 36.De artikelen 66 tot 77 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 37.Hoofdstuk XI van hetzelfde besluit, bestaande uit de artikelen 78 tot 90, wordt vervangen als volgt : "Hoofdstuk XI - Toezichthoudend orgaan Afdeling I - Opdrachten

Art. 78.Het toezichthoudend orgaan waakt over en controleert de toepassing van de hoofdstukken VII tot en met IX van onderhavig besluit of de uitvoeringsbesluiten ervan.

Het waakt er in het bijzonder over dat de heffingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur in overeenstemming zijn met dit besluit en op een niet-discriminerende wijze worden toegepast.

Het laat onder zijn controle onderhandelingen toe tussen de kandidaten en de beheerder van de spoorweginfrastructuur inzake de hoogte van de heffingen voor het gebruik van de infrastructuur. Het komt onmiddellijk tussen indien de onderhandelingen mogelijks in tegenstelling te zijn met de maatregelen van de richtlijn 2001/14/EG. Afdeling II - Machten

Art. 79.Het toezichthoudend orgaan kan de beheerder van de spoorweginfrastructuur of, in voorkomend geval, de spoorwegonderneming bevelen om zich binnen de door haar gestelde termijn te voegen naar de bepalingen van de hoofdstukken VII tot IX van onderhavig besluit of de uitvoeringsbesluiten ervan.

Art. 80.§ 1. Als de beheerder van de spoorweginfrastructuur of, in voorkomend geval, de spoorwegonderneming geen gevolg geeft aan de uitdrukkelijke bevelen die hem worden gegeven overeenkomstig artikel 79 bij afloop van de hem opgelegde termijn, kan het toezichthoudend orgaan, onafhankelijk van andere maatregelen voorzien door dit besluit, haar standpunt met betrekking tot de betrokken inbreuk of tekortkoming bekendmaken in het Belgisch Staatsblad. § 2. Indien de beheerder van de spoorweginfrastructuur of, in voorkomend geval, de spooronderneming tot welke het toezichthoudend orgaan een bevel heeft gericht met toepassing van het artikel 79 in gebreke blijft, kan het toezichthoudend orgaan aan deze een administratieve boete opleggen. De boete mag per kalenderdag niet lager zijn dan 12.500 euro en niet hoger dan 100.000 euro, noch in totaal hoger zijn dan 2 miljoen euro of 3 procent van de omzet die de gedaagde persoon heeft gerealiseerd in het afgesloten boekjaar, indien dit laatste bedrag hoger is.

De boete kan worden berekend op grond van een dagelijks bedrag.

Zonder afbreuk te doen aan het recht de zaak aanhangig te maken bij de bevoegde rechter, kan de invordering van de administratieve boeten gebeuren bij dwangmaatregel door toedoen van van de administratie van de BTW, de registratie en de domeinen. § 3. Alvorens een beslissing van het toezichthoudend orgaan wordt genomen krachtens §§ 1 en 2, wordt de beheerder van de spoorweginfrastructuur of, in voorkomend geval, de spoorwegonderneming gehoord ter verdediging of was hij minstens in de mogelijkheid zijn middelen te laten gelden.

Deze beslissingen worden betekend aan de beheerder van de spoorweginfrastructuur of, in voorkomend geval, aan de spoorwegonderneming.

Art. 81.Het toezichthoudend orgaan werkt samen met de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten van de Europese Unie, om de beslissingsprincipes te coördineren in het geheel van de Unie."

Art. 38.Artikel 91 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 91.§ 1. Een kandidaat of een spoorwegonderneming die zich slachtoffer acht van een onbillijke behandeling, van een discriminatie inzonderheid voortvloeiend uit beslissingen van de beheerder van de spoorweginfrastructuur of van de Minister, kan zich tot de Mededingingsraad wenden wanneer dit geen betrekking heeft op contractuele rechten en verplichtingen. § 2. De Mededingingsraad doet door middel van een beslissing uitspraak : - over de klacht van een spoorwegonderneming of van een kandidaat van wie de vergunning werd geweigerd, geschorst of ingetrokken of van wie de tijdelijke vergunning geweigerd werd. Het beroep schorst niet de beslissing van de Minister; - over de klacht van een spoorwegonderneming of van een kandidaat van wie het veiligheidsattest werd geweigerd, geschorst of ingetrokken door de Minister. Het beroep schorst niet de beslissing van de Minister; - over elke klacht, inzonderheid die van de beheerder van de spoorweginfrastructuur wanneer deze meent het slachtoffer te zijn van een onbillijke behandeling, van een discriminatie of van elk ander nadeel; - over elke klacht tegen een beslissing van de beheerder van de spoorweginfrastructuur betreffende de toegang tot het net, met uitzondering van klachten die slaan op de contractuele rechten en verplichtingen. Het beroep schort de bestreden beslissing niet op; - over alle overtredingen tegen de mededingingsregels of tegen dit besluit of tegen de besluiten en reglementen die in uitvoering van dit besluit werden genomen en die worden bekendgemaakt door de Minister; - over de klacht van een spoorwegonderneming of van een kandidaat betreffende de netverklaring of betreffende de criteria die het bevat; - over de klacht van een spoorwegonderneming betreffende de toewijzingsprocedure en haar resultaten, of het niveau of de structuur van de heffingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur, zoals bedoeld in Hoofdstuk IX."

Art. 39.In artikel 92 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Franse tekst van het vijfde lid wordt het woord "affaire" vervangen door het woord "affaires";2° in het achtste lid worden de woorden "Controlecomité van het Instituut" vervangen door de woorden "toezichthoudend orgaan";3° in het tiende lid worden de woorden "Instituut" vervangen door de woorden " toezichthoudend orgaan".

Art. 40.In de Franse tekst van artikel 93, derde lid, van hetzelfde besluit, wordt het woord "justifiera" vervangen door het woord "justifie".

Art. 41.In artikel 96 van hetzelfde besluit worden de woorden "Instituut" vervangen door de woorden "toezichthoudend orgaan".

Art. 42.In artikel 97, § 1, van hetzelfde besluit vervallen de woorden "en ook aan de leden van het Instituut".

Art. 43.In artikel 97, § 2, van hetzelfde besluit wordt het woord "zij" vervangen door de woorden "de ambtenaren en agenten bedoeld in § 1".

Art. 44.Artikel 99 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 99.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 3 april 2000 betreffende de interoperabiliteit van het Trans-Europees hogesnelheidssysteem en in artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 mei 2003 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele Trans-Europees spoorwegsysteem, wordt de volgende wijziging aangebracht : "beheerder van de spoorweginfrastructuur : de N.V. van publiek recht "Infrabel" genoemd in artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur."

Art. 45.Artikel 100, tweede lid van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : In afwachting van de oprichting van de beheerder van de spoorweginfrastructuur krachtens het koninklijk besluit van ... 2004 tot hervorming van de beheersstructuren van de spoorweginfrastructuur, oefent de Minister de machten van de beheerder van de spoorweginfrastructuur uit in de materies beschreven in hoofdstukken VIII en IX van het koninklijk besluit van 12 maart 2003.

Art. 46.Dit besluit treedt inwerking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, en ten laatste op 15 juni 2004.

Art. 47.Onze Minister van Mobiliteit en Onze Minister van Economie zijn, ieder wat hem betreft belas,met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 juni 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, B. ANCIAUX De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN

^