Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 oktober 2004
gepubliceerd op 05 november 2004

Koninklijk besluit tot oprichting van de Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer en tot vaststelling van zijn samenstelling en het statuut dat van toepassing is op zijn leden

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2004014223
pub.
05/11/2004
prom.
25/10/2004
ELI
eli/besluit/2004/10/25/2004014223/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 OKTOBER 2004. - Koninklijk besluit tot oprichting van de Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer en tot vaststelling van zijn samenstelling en het statuut dat van toepassing is op zijn leden


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, is beslist in de Ministerraad Er werd rekening gehouden met het advies van de Raad van State behalve op bepaalde punten die hierna zullen worden verduidelijkt.

Het ontwerp van besluit wordt genomen ter uitvoering van artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juni 2004 en dat voorziet in de oprichting van een toezichthoudend orgaan bij een te treffen koninklijk besluit.

De Ministerraad heeft tijdens haar zitting van 26 maart 2004 het principe voor de oprichting van een dergelijk toezichthoudend orgaan in de schoot van het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de FOD Mobiliteit en Vervoer goedgekeurd. De dienst zal onder de benaming « Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer » onder het rechtstreeks en onmiddellijk gezag van de minister die voor de regulering van het spoorwegvervoer bevoegd is staan.

Zonder de beslissingen van de regering in vraag te stellen heeft de Raad van State opgemerkt dat op basis van artikel 107, alinea 2, van de Grondwet een dergelijk orgaan door de Koning en niet door een koninklijk besluit houdende bijzondere machten dat door de Wetgevende Macht dient te worden bevestigd moet worden opgericht. Om deze reden wordt dit ontwerp ter ondertekening aan Uwe Majesteit voorgelegd.

Daarom ook zijn de bepalingen niet opgenomen in het koninklijk besluit van 12 maart 2003, gewijzigd door het bovenvermelde koninklijk besluit van 11 juni 2004.

Het eerste hoofdstuk van dit ontwerp van koninklijk besluit, handelt over algemene bepalingen zoals de noodzakelijke definities om de tekst te kunnen bevatten. Daarenboven, om tegemoet te komen aan de opmerkingen van de Raad van State, werd het oorspronkelijke ontwerp aangevuld om aan te geven dat het koninklijk besluit dat ter ondertekening aan Zijne Majesteit wordt voorgelegd, tot doel heeft om, sommige bepalingen van de richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering, in Belgisch recht om te zetten.

Hoofdstuk II van dit ontwerp handelt over de samenstelling en de werking van de Dienst Regulering.

Het kader van de dienst moet de eerste tijd bestaan uit een tiental personen waaronder een directeur, een adjunct-directeur, experts en administratieve medewerkers.

Hoofdstuk III stelt het administratieve statuut van het personeel werkzaam bij de Dienst vast.

In antwoord op de vraag van de Raad van State over de keuze van contractueel personeel acht de regering deze vorm van aanwerving verkieslijk om te kunnen beschikken over vergaande deskundigheid inzake spoorwegvervoer en/of marktregulering evenals om te beschikken over een grotere discussiemarge bij het vastleggen van de weddes van de betrokkenen.

Voor hun aanwerving zal beroep worden gedaan op SELOR om de selectie te organiseren.

Tenslotte machtigt artikel 8 de Minister dat de directeur en de adjunct-directeur hun contract kunnen beëindigen na hun 65ste verjaardag en dit omwille van gegronde en te motiveren redenen.

Overeenkomstig het advies van de Raad van State, is het gepast, in elk individueel geval te verifiëren of er gerechtvaardigde motieven bestaan die een dergelijke verlenging toestaan.

Als voorbeeld kan het geval aangehaald worden als de continuïteit van de leiding verzekerd moet worden omdat niet tijdig kon worden overgegaan tot de aanwerving van een nieuwe directeur of adjunct-directeur.

Hoofdstuk IV somt de onverenigbaarheden op voor het personeel van de Dienst. Hierdoor wordt hun onafhankelijkheid verzekerd tegenover de beheerder van de spoorweginfrastructuur en de afwezigheid van elke betrokkenheid met een spoorwegonderneming zodat belangenconflicten worden vermeden.

In dat opzicht zal het personeel van de Dienst aan het beroepsgeheim onderworpen worden. Aangezien een schending van het beroepsgeheim strafrechterlijk vervolgd wordt, zoals bepaald in het artikel 458 van het Strafwetboek, kan de nalevingplicht enkel worden opgelegd door een wetsbepaling en niet door een koninklijk besluit. De Raad van State benadrukte dit al in haar advies. Het artikel inzake het beroepsgeheim opgelegd aan het personeel van de Dienst zal worden opgenomen in het koninklijk besluit van 12 maart 2003 en niet in het huidige ontwerp.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.

De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT

ADVIES 37.669/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 15 september 2004 door de Minister van Mobiliteit verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot oprichting van de Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer en tot vaststelling van zijn samenstelling en het statuut dat van toepassing is op zijn leden", heeft op 6 oktober 2004 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het voorontwerp aanleiding tot de volgende opmerking.

Algemene opmerkingen 1. Hoofdstuk II, waarvan de bepalingen de oprichting, de samenstelling en de interne organisatie regelen van de dienst Regulering van het Spoorwegvervoer, wordt niet door de afdeling wetgeving van de Raad van State onderzocht.Die bepalingen wijzigen immers geen materiële rechtsregels die van toepassing zijn op de activiteit van de overheidsinstanties, net zomin als ze raken aan de rechtspositieregeling van de betrokken personen.

Ze zijn dus niet van reglementaire aard in de zin van artikel 3 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. 2. Het ontworpen besluit strekt tot oprichting, binnen de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, van een dienst genaamd "Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer" (hierna te noemen "de dienst"), die, bij de uitoefening van zijn taken, onder het rechtstreekse en onmiddellijke gezag werkt van de Minister die bevoegd is voor die materie. Die dienst moet de opdrachten uitoefenen die toegewezen zijn aan het toezichthoudend orgaan dat luidens het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juni 2004, door de Koning moet worden aangewezen.

Die opdrachten zijn, krachtens artikel 78 van het genoemde besluit van 12 maart 2003, de volgende : het waken over en het controleren van de toepassing van de hoofdstukken VII tot en met IX (1) van dat besluit of van de uitvoeringsbesluiten ervan, erover waken dat de heffingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur in overeenstemming zijn met de bepalingen van dat besluit en niet-discriminerend zijn, onderhandelingen toestaan tussen de kandidaten en de beheerder van de spoorweginfrastructuur inzake de hoogte van de genoemde heffingen, en ingrijpen indien die onderhandelingen mogelijk in strijd zijn met de maatregelen van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering.

Aangezien het gaat om de oprichting van een dienst binnen het algemeen bestuur, ontleent het ontwerp zijn voornaamste rechtsgrond aan de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet. 3. Artikel 3 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, zoals vervangen bij artikel 442 van de programmawet (I) van 24 december 2002, bepaalt het volgende : « Art.3. De personeelsleden worden aangeworven in de hoedanigheid van statutair ambtenaar. » De aanwerving bij arbeidsovereenkomst van de directeur, de adjunctdirecteur en de experts van de dienst, zoals bepaald in artikel 6, §§ 1 en 2, van het ontwerp, moet bijgevolg kunnen steunen op één van de uitzonderingen opgesomd in artikel 4 van de genoemde wet van 22 juli 1993.

Dat artikel 4 is vervangen bij artikel 443 van de programmawet van 24 december 2002, dat evenwel nog niet in werking is gesteld zoals bepaald in artikel 450, § 1, tweede lid, van de genoemde programmawet van 24 december 2002 (2).

Op een vraag om uitleg daaromtrent hebben de gemachtigden van de minister het volgende geantwoord : « L'A.R. fixant l'entrée en vigueur de l'article 443 de la loi-programme (I) du 24 décembre 2002, n'a pas jusqu'à présent été pris. L'engagement du personnel contractuel se fonde donc toujours actuellement sur les "anciennes" dispositions de la loi du 22 juillet 1993 portant certaines mesures en matière de fonction publique. En l'occurrence, les engagements se fonderont sur l'article 4, § 1er, 3° et 4°, de ladite loi du 22 juillet 1993 ainsi que sur l'article 1er, alinéa 1er, 20°, de l'A.R. du 1er février 1993 déterminant les tâches auxiliaires et spécifiques dans les administrations et autres services des ministères.

Quant au choix du caractère contractuel de ces engagements, il s'est imposé afin d'optimiser la recherche de l'expertise la plus fine dans les domaines des chemins de fer, et disposer ainsi d'une plus grande marge de discussion dans la fixation de la rémunération. » Evenwel valt op te merken dat het de bedoeling is dat de dienst Regulering van het Spoorwegvervoer de taken overneemt die oorspronkelijk waren opgedragen aan het Instituut van de Spoorwegen (3), een instelling van openbaar nut waarvan bepaald was dat het personeel ervan in rechtspositioneel verband zou werken.

De oorspronkelijke versie van artikel 85 van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 voorzag overigens in een regeling voor de overheveling van personeelsleden van de NMBS naar dat Instituut.

In het licht van de artikelen 3 en 4 van de voormelde wet van 22 juli 1993 is het de afdeling Wetgeving van de Raad van State niet duidelijk in welk opzicht de omstandigheden zo veranderd zouden zijn dat indienstneming in rechtspositioneel verband, waarin was voorzien toen het voormelde koninklijk besluit van 12 maart 2003 is uitgevaardigd, nu onmogelijk zou zijn, althans voor de directeur en de adjunct-directeur.

Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. De verschillende regelgevende teksten genoemd in het derde tot het zesde lid van de aanhef vormen niet de rechtsgrond van het ontwerp en worden niet door het ontwerp gewijzigd. Bijgevolg horen ze niet thuis in de aanhef. 2. Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals dat is vervangen bij de wet van 2 april 2003, is er geen reden om in de aanhef van het ontwerp op de dringende noodzakelijkheid te wijzen.De overwegingen in het 14e tot het 18e lid van de aanhef moeten eveneens vervallen.

Dispositief Nieuw artikel 1 Daar het onderzochte ontwerp tot doel heeft het toezichthoudend orgaan op te richten waarvan de taken zijn vastgelegd in hoofdstuk XI van het voormelde koninklijk besluit van 12 maart 2003, zoals vervangen bij artikel 37 van het wijzigingsbesluit van 11 juni 2004, vormt het de omzetting van artikel 30 van de voornoemde richtlijn 2001/14/EG. Overeenkomstig artikel 38 van die richtlijn moet in het ontwerp een nieuw artikel 1 worden ingevoegd, waarin wordt vermeld dat die richtlijn gedeeltelijk wordt omgezet bij het ontwerp.

Artikel 7 (dat artikel 8 wordt) In die bepaling staat dat de arbeidsovereenkomst van de directeur en de adjunct-directeur van de dienst - die wordt gesloten voor zes jaar krachtens artikel 6, § 1, (dat artikel 7, § 1, wordt) van het besluit - eindigt op de eerste dag van de maand die volgt op de 65ste verjaardag van de bekleder van de functie. Er staat echter ook in dat zij van de Minister toestemming kunnen krijgen om hun lopende overeenkomst te voltooien, op voorwaarde dat hun verzoek "behoorlijk gemotiveerd" wordt.

De steller van het ontwerp zal moeten nagaan of er redenen zijn die wettigen dat zulk een behandeling alleen geldt voor de directeur en de adjunct-directeur van de dienst.

Artikel 9 (dat artikel 10 wordt) 1. In deze bepaling staat dat de leden van de dienst gebonden zijn door het beroepsgeheim ten aanzien van feiten, daden en inlichtingen waarvan ze kennis nemen bij het uitoefenen van hun functie. Door de verwijzing naar het beroepsgeheim, waarvan de schending strafbaar wordt gesteld bij artikel 458 van het Strafwetboek, bevat het ontwerp zelf zulk een strafbaarstelling.

Op een vraag om uitleg over de strekking van die bepaling, hebben de gemachtigden van de minister geantwoord : "en cas de violation du secret professionel, les sanctions pénales prévues par l'article 458 du Code pénal s'appliquent d'office".

De Koning is niet bevoegd om te bepalen in welke gevallen het beroepsgeheim, bedoeld in artikel 458 van het Strafwetboek, van toepassing is (4). Bijgevolg moet de bepaling vervallen.

De kamer was samengesteld uit : Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter;

De heren P. Liénardy en P. Vandernoot, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd opgesteld door de heer Y. Chauffoureaux, auditeur en heer D. Delvax, adjunctauditeur en uitgebracht door de laatstgenoemde.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, M.-L. Willot-Thomas. _______ Nota's (1) Die hoofdstukken hebben betrekking op de netverklaring, de capaciteitstoewijzing en de heffingen voor het gebruik van infrastructuur.(2) De paragrafen 1 en 2 van artikel 4 luiden momenteel als volgt : « § 1.In afwijking van artikel 3, in de besturen en andere diensten van de federale ministeries in de openbare instellingen van sociale zekerheid bedoeld in artikel 3, § 2 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, alsook in de instellingen van openbaar nut die onder het gezag, de controle of het toezicht van de Staat staan, vermeld in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en die vallen onder de bevoegdheid van het comité voor de nationale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten, met uitzondering van deze die een financiële, industriële of handelsactiviteit uitoefenen, kunnen personen onder het stelsel van een arbeidsovereenkomst in dienst worden genomen uitsluitend om : 1° aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen; het betreft ofwel in de tijd beperkte acties ofwel een buitengewone toename van het werk; 2° personeelsleden te vervangen bij.gehele of gedeeltelijke afwezigheid, ongeacht of ze in dienstactiviteit zijn of niet, wanneer de duur van die afwezigheid tot vervanging noopt, onverminderd de mogelijkheid om een statutair personeelslid door een ander statutair personeelslid te vervangen; 3° bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen.4° te voorzien in de uitvoering van taken die een bijzondere kennis of ruime ervaring op hoog niveau vereisen, beide relevant voor de uit te voeren taken, ook wanneer de uit te voeren taken permanente opdrachten betreffen. § 2. Na onderhandeling. met de representatieve vakorganisaties en op de voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid de Ambtenarenzaken behoren, bepaalt de Koning : 1° de voorwaarden en de wijze van indienstneming alsook de arbeidsvoorwaarden van de met een arbeidsovereenkomst in dienst genomen personen zoals bedoeld in § 1, en dit onverminderd de dwingende bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;2° de in § 1, 3°, bedoelde specifieke of bijkomende opdrachten.» (3) Zie het verslag aan de Koning bij de bekendmaking van het koninklijk besluit van 11 juni 2004 tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur (Belgisch Staatsblad, 15 juni 2004, blz. 44.406 e.v.). (4) Zie in die zin in het bijzonder advies 31.262/3 van 13 februari 2001 over een ontwerp van koninklijk besluit "houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen", advies 35.647/2/V van 22 juli 2003 over een ontwerp van koninklijk besluit "tot uitvoering van Titel XIII, Hoofdstuk 6 « Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen » van de programmawet van 24 december 2002", advies 27.447/1 van 24 februari 1998 over het ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot vaststelling van de regels voor de medische verkiezingen zoals bedoeld in artikel 211, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994".

25 OKTOBER 2004. - Koninklijk besluit tot oprichting van de Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer en tot vaststelling van zijn samenstelling en het statuut dat van toepassing is op zijn leden ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, gewijzigd bij de wet van 24 december 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juni 2004;

Gelet op het advies van het Directiecomité van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, gegeven op 13 juli 2004;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 19 juli 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 15 juli 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 15 juli 2004;

Gelet op het protocol van 23 augustus 2004 van het Comité van sector VI;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 6 oktober 2004, bij toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Dit besluit zet sommige bepalingen om van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuur-capaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° « Minister » : de Minister die de regulering van het spoorwegvervoer binnen zijn bevoegdheid heeft;2° « De Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer »: het toezichthoudend orgaan bedoeld in artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 12 maart 2003 betreffende de voorwaarden voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juni 2004.3° « Dienst » : de Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer. HOOFDSTUK II. - Samenstelling en werking van de dienst regulering van het spoorwegvervoer

Art. 3.§ 1. Binnen het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer, wordt een dienst genaamd « Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer » opgericht. § 2. In het kader van de uitvoering van zijn opdrachten werkt de Dienst onder het rechtstreeks en onmiddellijk gezag van de Minister. § 3. De Minister legt de werking van de Dienst vast.

Art. 4.§ 1. De Dienst omvat : - een betrekking van directeur; - een betrekking van adjunct-directeur; - betrekkingen van expert; - betrekkingen van administratief assistent.

Deze betrekkingen worden opgenomen in het personeelsplan van het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer. § 2. De directeur en de adjunct-directeur behoren tot een verschillende taalrol. HOOFDSTUK III. - Het Administratief statuut

Art. 5.§ 1. De Minister legt het competentieprofiel en de functiebeschrijving vast van de leden van de Dienst op basis van nuttige professionele ervaring op het gebied van de spoorwegen, evenals inzake administratief beheer of inzake economische regulering. § 2. De vacature van de betrekkingen van directeur, adjunct-directeur en expert, beschreven in artikel 3, § 1, wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en eventueel door ieder ander informatiemiddel van nationale verspreiding.

De bekendmaking vermeldt het aantal vacatures en de voorwaarden die vervuld moeten zijn om te kunnen worden aangeworven. Ze vermeldt eveneens de termijn en de modaliteiten met betrekking tot het indienen van de kandidaturen.

Art. 6.De directeur, adjunct-directeur en experten, beschreven in artikel 3, § 1, worden aangeworven door de Minister na een door SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid - georganiseerde selectie.

Art. 7.§ 1. De directeur en de adjunct-directeur van de Dienst worden aangeworven met een arbeidscontract van bediende met een bepaalde duur van zes jaar. § 2. De experten van de Dienst worden aangeworven per arbeidscontract van bediende van onbepaalde duur. § 3. De betrekkingen van administratief assistent van de Dienst worden vervuld door statutaire ambtenaren van het Directoraat-generaal Vervoer te Land van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer.

Ze worden door de Directeur-generaal van het Directoraat-generaal Vervoer te Land ter beschikking gesteld van de Dienst.

Art. 8.De arbeidscontracten bedoeld in artikel 6, § 1, eindigen de 1ste dag van de maand die volgt op de 65ste verjaardag van de directeur of adjunct-directeur. Deze kunnen echter de toestemming krijgen, mits behoorlijk gemotiveerd door de Minister, om hun lopend contract te beëindigen. HOOFDSTUK IV. - Onverenigbaarheden, belangenconflicten en professionele geheimhouding

Art. 9.De leden van de Dienst mogen geen statutaire of contractuele ambtenaren zijn, bij de dienst van de beheerder van de spoorweginfrastructuur, van een spoorwegonderneming, van een internationale groepering of van een kandidaat, zoals gedefinieerd in artikel 1 van voornoemd koninklijk besluit van 12 maart 2003, en, in het algemeen, van ieder bedrijf dat direct of indirect een spoorwegactiviteit beoefent of een rechtstreeks of onrechtstreeks belang heeft in een dergelijk bedrijf, of, al dan niet bezoldigd, rechtstreeks of onrechtstreeks, een functie of activiteit erin uitoefenen. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 10.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 11.Onze Minister van Mobiliteit is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 25 oktober 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT

^