Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 augustus 1997
gepubliceerd op 11 september 1997

Koninklijk besluit tot vaststelling van de regels voor de medische verkiezingen zoals bedoeld in artikel 211, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1997022580
pub.
11/09/1997
prom.
08/08/1997
ELI
eli/besluit/1997/08/08/1997022580/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 AUGUSTUS 1997. Koninklijk besluit tot vaststelling van de regels voor de medische verkiezingen zoals bedoeld in artikel 211, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994


VERSLAG AAN DE KONING Sire, 1. Het besluit dat U ter goedkeuring wordt voorgelegd vindt zijn wettelijke grond in artikel 211, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Het beoogt de regels vast te leggen voor de medische verkiezingen.

Artikel 1 van het besluit bevat de criteria en de regels voor de erkenning van de representatieve beroepsorganisaties van geneesheren en de groeperingen die zich kandidaat voor de verkiezingen wensen te stellen. In haar advies terzake van 7 juli 1997 heeft de Afdeling wetgeving van de Raad van State er de aandacht op gevestigd dat die voorwaarden toelaatbaar moeten kunnen worden geacht in het licht van de grondwettelijke beginselen van de gelijkheid en de niet-discriminatie. Dat houdt in dat, indien erdoor een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende beroepsorganisaties van geneesheren, hiervoor een objectieve en redelijke verantwoording moet bestaan, welke verantwoording moet worden beoordeeld met betrekking tot het doel en de gevolgen van de ter beoordeling staande voorwaarden, in die zin dat - in de lijn van de door het Arbitragehof ontwikkelde rechtspraak - het gelijkheidsbeginsel geschonden kan worden geacht wanneer zou vaststaan dat de aangewende middelen niet redelijkerwijze evenredig zijn met het beoogde doel.

In het voorliggende ontwerp dient de vraag omtrent de toelaatbaarheid van de erkenningsvoorwaarden des te scherper te worden gesteld, ermee rekening houdend dat beroepsorganisaties welke niet werden erkend op grond van artikel 1, § 1, van het ontwerp, zijn aangewezen op het procédé van de groepering, als bedoeld in artikel 1, § 2, van het ontwerp. Het al dan niet voldoen aan de voorwaarden welke worden opgesomd in artikel 1, § 1, van het ontwerp, is met andere woorden determinerend voor het toe te passen regime van erkenning van de representativiteit, zodat de problematiek van de gelijkheid en de niet-discriminatie ook vanuit die optiek aan gewicht wint.

Ingaand op de aanbeveling van de Afdeling wetgeving van de Raad van State wordt dan ook de nodige verduidelijking gegeven omtrent de ontworpen erkenningsvoorwaarden en de eraan ten grondslag liggende motieven, gezien in het licht van de zoëven genoemde beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie. 2. Zo is er vooreerst de voorwaarde bedoeld in artikel 1, § 1, A, 1°, van het koninklijk besluit, die stelt dat de beroepsorganisaties de beroepsbelangen van tegelijk de algemeen geneeskundigen en de geneesheren-specialisten tot hoofddoel moeten hebben, wat impliceert dat organisaties die de beroepsbelangen verdedigen van uitsluitend één categorie van geneesheren (algemeen geneeskundigen of geneesheren-specialisten) van erkenning worden uitgesloten.Het is evenwel redelijk en objectief verantwoord als eis te stellen dat een representatieve organisatie van geneesheren moet samengesteld zijn uit geneesheren-specialisten en algemeen geneeskundigen en dit om te vermijden dat men geconfronteerd wordt met een fragmentarisatie van de vertegenwoordiging van het geneesherenkorps, met alle gevolgen vandien, zoals bijvoorbeeld de belemmering van de goede werking van de R.I.Z.I.V.-organen door beperkende, partiële of subcorporatistische benaderingen. De in artikel 1, § 1, A, 1°, gestelde vereiste moet integendeel garanderen dat de problemen van de gezondheidszorgverzekering in hun geheel en op een globale manier benaderd worden en dat de consensus tussen beide categorieën geneesheren nagestreefd wordt in de schoot van de betrokken organisaties, vooraleer genoemde problemen worden aangesneden in de R.I.Z.I.V.-organen. 3. Vervolgens is er de voorwaarde van artikel 1, § 1, A, 2°, van het besluit, die stelt dat de beroepsorganisaties zich moeten richten tot geneesheren van minstens twee Gewesten, zodat organisaties van geneesheren die zich enkel richten tot geneesheren van één Gewest niet als representatief kunnen worden erkend.Deze vereiste vindt haar verantwoording in het nationaal karakter van de verzekering voor geneeskundige verzorging. Naar analogie met de verantwoording vermeld in punt 2 hierboven moet inderdaad gesteld worden dat een goede werking van de R.I.Z.I.V.-organen impliceert dat een consensus tussen eventuele gewestelijke stromingen reeds uitgewerkt is nog vóór de beroepsorganisaties van geneesheren over bepaalde problemen een standpunt innemen in die organen. Belangrijk daarbij is dat de andere actoren in die organen ook nationaal functioneren. Deze vereiste is dus redelijk en verantwoord vermits ze bijdraagt tot het realiseren van een uniforme toepassing van de wetgeving inzake de gezondheidszorgverzekering in heel het land, bekommernis die expliciet is vermeld in artikel 16, § 2, van de in punt 1 genoemde wet. 4. Ook de voorwaarde dat de beroepsorganisaties reeds gedurende twee jaar moeten beantwoorden aan de representativiteitsvoorwaarden vergt enige toelichting in het licht van de beginselen gehanteerd door het Arbitragehof en vermeld in punt 1.Deze voorwaarde, opgenomen in artikel 1 § 1, A, 4°, van het besluit, moet inderdaad verhinderen dat beroepsorganisaties mandaten bekleden in de organen van het R.I.Z.I.V. zonder dat zij het bewijs zouden hebben geleverd van een daadwerkelijke en functionele representativiteit. Het doel van de medische verkiezingen is inderdaad een realiteitsgetrouwe en werkzame vertegenwoordiging van de geneesheren in de R.I.Z.I.V.-organen te creëren, die enkel kan bewerkstelligd worden door organisaties die gedurende een voldoende lange tijd hebben aangetoond dat ze die rol ook effectief kunnen vervullen. 5. De Raad van State stelt zich tenslotte ook nog de vraag of er een ongelijkheid kan ontstaan uit de regeling voor de groeperingen zoals bedoeld in artikel 1, § 2, om de reden dat in dergelijke groepering de organisaties niet alle aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen.De genoemde bepaling houdt in dat twee organisaties een groepering kunnen vormen waarbij evenwel voor ogen moet worden gehouden dat één van de twee organisaties moet voldoen aan alle voorwaarden die opgelegd worden aan een organisatie die alleen aan de verkiezingen zou willen deelnemen. De tweede organisatie moet alleen bijdragen innen van haar aangeslotenen en sinds twee jaar de beroepsbelangen van geneesheren verdedigen. Er moet benadrukt worden dat een groepering slechts tot stand kan komen door middel van een onderlinge overeenkomst tussen de twee organisaties, wat derhalve afhangt van de vrije wil van de beide contractanten en dat onafgezien van het feit dat ze niet aan dezelfde voorwaarden moeten beantwoorden. Door deze techniek van de groepering wordt de mogelijkheid geboden om eventuele minderheden alsnog te laten deelnemen aan de verkiezingen en vertegenwoordigd te zijn in de R.I.Z.I.V.-organen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 2 juli 1997 door de Minister van Sociale Zaken verzocht haar, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over : 1) een ontwerp van koninklijk besluit "tot vaststelling van de regels voor de medische verkiezingen zoals bedoeld in artikel 211, § 1, van de wet betreffen de de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994" (L. 26.646/1), 2) een ontwerp van koninklijk besluit "tot vaststelling van de verhouding van de algemeen geneeskundigen en de geneesheren-specialisten in sommige organen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeits verzekering, in toepassing van artikel 211, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994" (L.26.647/1), 3) een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 (L.26.648/1)", heeft op 7 juli 1997 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.

In het onderhavige geval wordt het spoedeisend karakter van elk van de voorliggende adviesaanvragen op identieke wijze gemotiveerd door dat "het Arbitragehof middels zijn arrest van 29 mei 1997 het beroep heeft verworpen waarbij de vernietiging werd gevraagd van artikel 123 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen, dat artikel 211 vervangt in de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, zodat pas sinds die datum volstrekte zekerheid bestaat over de wettelijke grondslag voor de medische verkiezingen, die onverwijld moeten worden georganiseerd, zodat de bepalingen van dit besluit tot vaststelling van de regels voor die verkiezingen zo spoedig mogelijk moeten worden genomen en bekend gemaakt. ».

Met toepassing van het bepaalde in artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996, heeft de afdeling wetgeving zich in hoofdzaak beperkt tot "het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de hande ling, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan. ».

Dat onderzoek noopt tot het maken van de volgende opmerkingen.

Strekking en rechtsgrond van de ontwerpen 1. Artikel 211, § 1, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, draagt het de Koning op om de nadere regelen vast te stellen van de verkiezingen welke het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering om de vier jaar dient te organiseren en op basis waar van de vertegenwoordiging van de representatieve beroepsorganisaties van de geneesheren wordt geregeld in de organen van het Rijksinstituut welke door de Koning worden aangeduid. Artikel 211, § 1, derde lid, van dezelfde wet, belast de Koning ermee om, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden te bepalen waar aan de beroepsorganisaties van de geneesheren moeten voldoen om als representatief erkend te worden, en om voor elk orgaan de verhouding van de algemeen-geneeskundigen en de geneesheren-specialisten te bepalen, rekening houdend met de opdracht van het orgaan in kwestie. 2. Het ontwerp van koninklijk besluit dat het voorwerp is van de adviesaanvraag L.26.646/1 stelt de voorwaarden vast waaraan beroepsorganisaties van geneesheren en groeperingen van beroepsorganisaties van geneesheren moeten voldoen om als representatief te worden erkend en bevat een aantal bepalingen betreffende de procedure van de in artikel 211, § 1, van de wet, bedoelde medische verkiezing. Tevens worden de organen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering aangeduid waar op de ontworpen regeling van toepassing is. De Koning put voor de aldus ontworpen regeling een rechtsgrond uit artikel 211, § 1, eerste en derde lid, van de gecoördineerde wet. 3. De ontwerpen L.26.647/1 en 26.648/1 beogen voor elk van de organen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, welke in het ontwerp L. 26.646/1 zijn aan geduid, de verhouding vast te stellen van algemeen-geneeskundigen en geneesheren-specialisten. De betrokken ontwerpen geven op die wijze uitvoering aan het bepaalde in artikel 211, § 1, derde lid, van de gecoördineerde wet.

Onderzoek van de tekst van het ontwerp L. 26.646/1 Aanhef In het tweede lid van de aanhef wordt gerefereerd aan het advies dat door het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging werd uitgebracht. Daar evenwel de ontworpen regeling ook gevolgen heeft voor de samenstelling van organen van de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering of van organen welke van die dienst afhangen, is het aan gewezen het besluit in ontwerp eveneens voor advies aan het comité van de laatstgenoemde dienst voor te leggen.

Artikel 1 1.1. In artikel 1, § 1, van het ontwerp, worden de voorwaarden opgesomd waaraan de beroepsorganisaties van de geneesheren moeten voldoen om als representatief te worden erkend. Die voorwaarden moeten uiteraard toelaatbaar kunnen worden geacht in het licht van de grondwettelijke beginselen van de gelijkheid en de niet-discriminatie.

Dat houdt in dat, indien er door een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende beroepsorganisaties van geneesheren, hiervoor een objectieve en redelijke verantwoording moet bestaan, welke verantwoording moet worden beoordeeld met betrekking tot het doel en de ge volgen van de ter beoordeling staande voorwaarden, in die zin dat - in de lijn van de door het Arbitragehof ontwikkelde rechtspraak - het gelijkheidsbeginsel geschonden kan worden geacht wanneer zou vaststaan dat de aangewende middelen niet redelijkerwijze evenredig zijn met het beoogde doel.

In het voorliggende ontwerp dient de vraag omtrent de toelaat baarheid van de erkenningsvoorwaarden des te scherper te worden gesteld, ermee rekening houdend dat beroepsorganisaties welke niet werden erkend op grond van artikel 1, § 1, van het ontwerp, zijn aangewezen op het procédé van de groepering, als bedoeld in artikel 1, § 2, van het ontwerp. Het al dan niet voldoen aan de voorwaarden welke worden opgesomd in artikel 1, § 1, van het ontwerp, is met andere woorden determinerend voor het toe te passen regime van erkenning van de representativiteit, zodat de problematiek van de gelijkheid en de niet-discriminatie ook vanuit die optiek aan gewicht wint.

Het zou dan ook aanbeveling verdienen het voor liggend ontwerp te voorzien van een verslag aan de Koning waarin dan de nodige verduidelijking kan worden gegeven om trent de ontworpen erkenningsvoorwaarden en de eraan ten grondslag liggende motieven, gezien in het licht van de zo-even genoemde beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie.

In dat verslag zou dan bijvoorbeeld kunnen worden verduidelijkt waarom van de in artikel 1, § 1, van het ontwerp, bedoelde erkenning worden uitgesloten de organisaties welke de beroeps belangen verdedigen van uitsluitend één categorie van geneesheren, zijnde de algemeen-geneeskundigen of de geneesheren-specialisten (zie artikel 1, § 1, A, 1°, van het ontwerp), de organisaties welke zich enkel tot de geneesheren van één gewest richten (zie artikel 1, § 1, A, 2°, van het ontwerp) of bepaalde nieuw op te richten organisaties (zie artikel 1, § 1, A, 4°, van het ontwerp). Tevens zou het verslag aan de Koning er moeten doen van blijken waarom de beroepsorganisaties welke van een groe pering deel uitmaken niet alle aan dezelfde erkennings voor waar den hoeven te voldoen, zodat er ook op dat punt een ongelijkheid kan ontstaan tussen de desbetreffende organisaties. 1.2. Nog wat de voorwaarden betreft, vermeld in artikel 1, § 1, A, van het ontwerp, moet worden opgemerkt dat een aantal daarvan wordt omschreven met verwijzing naar de statuten van de organisatie (zie de punten 1° tot 3°). Vraag is of dergelijke verwijzing in de praktijk voldoende garanties zal bieden opdat de desbetreffende voorwaarden ook effectief zullen worden gerealiseerd. 1.3. Met betrekking tot het vereiste inzake de voordracht "door min stens 2.000 geneesheren gerepertorieerd door het RIZIV", dat is ingeschreven in artikel 1, § 1, B, van het ontwerp, rijst de vraag of niet uitdrukkelijk moet worden bepaald dat elke geneesheer slechts één enkele organisatie mag voordragen. Dezelfde vraag kan trouwens worden gesteld bij artikel 1, § 2, B, van het ontwerp. 2. Blijkens artikel 1, § 2, van het ontwerp kan een groepering van beroepsorganisaties als representatief worden erkend.In dat verband valt evenwel op te merken dat in artikel 211, § 1, van de gecoördineerde wet, dat het voorliggend ontwerp tot rechts grond strekt, enkel sprake is van een er kenning van de representativiteit van beroepsorganisaties, en derhalve niet van de erkenning van de representativiteit van een groepering van beroepsorganisaties. De bevoegdheden welke artikel 211, § 1, van de gecoördineerde wet, aan de Koning verleent zijn evenwel in dermate ruime bewoordingen omschreven dat niet zonder meer kan worden verondersteld dat de Koning op grond van die wetsbepaling niet bevoegd zou zijn om in een erkenningsregeling voor groeperingen van beroepsorganisaties te voorzien. Wel kunnen vragen rijzen bij de noodzaak om een dergelijke regeling uit te werken, in die zin namelijk dat de regeling wellicht overbodig zou zijn indien de in artikel 1, § 1, van het ontwerp opgesomde voorwaarden voor de erkenning van de representativiteit van de beroepsorganisaties, op een soepeler wijze zouden worden omschreven.

Hoe dan ook zal, telkens in het ontwerp van de "als representatief erkende beroepsorganisaties" melding wordt gemaakt, moeten worden nage gaan of niet tevens gewag moet worden gemaakt van de "als representatief erkende groepering van beroepsorganisaties". 3. Naar luid van artikel 1, § 4, van het ontwerp, behouden de als representatief erkende beroepsorganisaties hun erkenning zolang zij, op basis van de verkiezingen, mandaten bekleden in de betrokken organen.Indien deze bepaling erop neer zou komen dat de representativiteit enkel naar aanleiding van de eerste medische verkiezing zou worden getoetst en dergelijke toetsing niet meer zou worden verricht zolang de be roepsorganisatie in kwestie mandaten zou bekleden in de betrokken organen, moet worden opgemerkt dat aldus afbreuk wordt gedaan aan artikel 211, § 1, van de gecoördineerde wet, welke uitgaat van een onderzoek van de naleving van de representativiteits voorwaarden naar aanleiding van iedere verkiezing.

Artikel 2 1. Er moet worden vastgesteld dat in dit artikel geen regeling is opgenomen met betrekking tot de kandidaat stelling.Daar deze laatste een essentieel onderdeel van de kiesprocedure uitmaakt, dient zij nochtans door de Koning zelf te worden geregeld en kan zij, met toepassing van artikel 2, § 4, van het ontwerp, niet het voorwerp uitmaken van een delegatie aan de minister. 2. In artikel 2, § 3, van het ontwerp, wordt melding gemaakt van de "schrapping" van de kiezerslijst.Het ontwerp bevat evenwel geen nadere regeling betreffende de schrapping en dient op dat punt te worden aangevuld. 3. Artikel 2, § 4, van het ontwerp bepaalt dat de modaliteiten en de na te leven termijnen door de Minister van Sociale Zaken worden vastgesteld.Dergelijke delegatie van bevoegdheden aan de minister is evenwel te algemeen en te weinig nauwkeurig omschreven om toelaatbaar te zijn.

Artikel 3 Blijkens artikel 211, § 1, eerste lid, van de gecoördineerde wet, is het de Koning die de modaliteiten van de medische verkiezingen vaststelt. De delegatie welke artikel 3, § 6, van het ontwerp, op dat vlak aan de Minister van Sociale Zaken verleent, is dan ook te ruim.

Artikel 4 De Koning kan niet de bevoegdheid van de Raad van State inperken.

Artikel 4 moet derhalve uit het ontwerp worden weggelaten.

Artikel 6 Voor alle duidelijkheid verdient het aanbeveling om in dit artikel uit drukkelijk te bepalen dat erin alleen de mandaten van de vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties van de geneesheren worden bedoeld.

Artikel 9 In de Nederlandse tekst vervange men de woorden "is bekendgemaakt" door "wordt bekendgemaakt". Dezelfde opmerking geldt voor artikel 6 van het ontwerp L. 26.647/1 en artikel 8 van het ontwerp L. 26.648/1.

Onderzoek van de tekst van de ontwerpen L. 26.647/1 en 26.648/1 In het kader van het beperkt onderzoek, bedoeld in artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zijn bij de tekst van de ontwerpen L. 26.647/1 en 26.648/1 geen bijkomende opmerkingen te maken. Wel is het zo dat de regeling welke in de beide ontwerpen is opgenomen mede gevolgen heeft voor de samenstelling van organen van de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering of van organen welke van die dienst afhangen, en dat het derhalve aangewezen is dat ook die ontwerpen voor advies aan het comité van de laatstgenoemde dienst zouden worden voorgelegd.

De kamer was samengesteld uit : de Heren J. De Brabandere, kamervoorzitter; de heren M. Van Damme, D. Albrecht, staatsraden Mevr. A. Beckers, griffier De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. D. Albrecht.

Het verslag werd uitgebracht door de H. W. Van Vaerenbergh, auditeur.

De nota van het Coör dinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr. M.-C. Ceule, eerste referendaris.

De griffier, A. Beckers.

De voorzitter, H. Coremans. 8 AUGUSTUS 1997. Koninklijk besluit tot vaststelling van de regels voor de medische verkiezingen zoals bedoeld in artikel 211, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 211, § 1, zoals gewijzigd door de wet van 29 april 1996;

Gelet op het advies van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging, uitgebracht op 30 juni 1997;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 juni 1997;

Overwegende dat het Arbitragehof middels zijn arrest van 29 mei 1997 het beroep heeft verworpen waarbij de vernietiging werd gevraagd van artikel 123 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen, dat artikel 211 vervangt in de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, zodat pas sinds die datum volstrekte zekerheid bestaat over de wettelijke grondslag voor de medische verkiezingen, die onverwijld moeten worden georganiseerd, zodat de bepalingen van dit besluit tot vaststelling van de regels voor die verkiezingen zo spoedig mogelijk moeten worden genomen en bekendgemaakt;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 7 juli 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. Om als representatief te worden erkend zoals bedoeld in artikel 211, § 1, derde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 moeten de beroepsorganisaties van de geneesheren voldoen aan de volgende voorwaarden : A. 1° statutair de verdediging van de beroepsbelangen van tegelijk de algemeen geneeskundigen en de geneesheren-specialisten tot hoofddoel hebben; 2° zich statutair richten tot de geneesheren van ten minste twee gewesten, bedoeld in artikel 3 van de Grondwet;3° statutair van de aangesloten geneesheren jaarbijdragen innen die minimaal het tweevoud bedragen van wat wordt toegekend aan de ambtenaren van de federale overheid ingevolge de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenningen en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector;4° aantonen dat reeds gedurende 2 jaar wordt beantwoord aan de vorengenoemde bepalingen op de door Ons vastgestelde datum waarop de kiezerslijst wordt opgesteld; B. worden voorgedragen door minstens 1 000 geneesheren gerepertorieerd door het RIZIV. § 2. Een groepering van twee beroepsorganisaties van geneesheren die een onderlinge overeenkomst sluiten met het oog op een gemeenschappelijke vertegenwoordiging in de organen van het RIZIV kan als representatief worden erkend indien voldaan is aan de volgende voorwaarden : A. 1° één van de beroepsorganisaties voldoet aan alle voorwaarden vermeld onder § 1, A, en de tweede beroepsorganisatie voldoet minstens aan de voorwaarde vermeld onder § 1, A, 3° en toont aan dat ze reeds gedurende twee jaar de beroepsbelangen van geneesheren verdedigt; 2° de onderlinge overeenkomst vermeldt de onderlinge verdeling van de mandaten behaald bij de verkiezingen; B. de twee beroepsorganisaties samen worden voorgedragen door minstens 1 000 geneesheren gerepertorieerd door het RIZIV. § 3. Voor de toepassing van § 1, B en § 2, B kan één geneesheer slechts één representatieve beroepsorganisatie of één groepering van twee beroepsorganisaties voordragen. § 4. De beroepsorganisaties die als representatief willen erkend worden, zenden daartoe de gegevens betreffende de voorwaarden vermeld in § 1 of 2 aan de Leidend Ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het RIZIV samen met de naam waaronder ze aan de verkiezingen willen deelnemen, en, wat betreft de beroepsorganisaties bedoeld in § 2, een voor eensluidend verklaarde copie van de overeenkomst. De Leidend ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige verzorging stelt voor elke beroepsorganisatie vast of zij al dan niet aan de voorwaarden voldoet en geeft aan elke beroepsorganisatie kennis van zijn beslissing. Tegen deze beslissing kan beroep worden ingesteld bij de Minister van Sociale Zaken binnen een termijn van 15 dagen te rekenen vanaf de betekening ervan. § 5. De als representatief erkende beroepsorganisaties behouden hun erkenning tot zolang zij, op basis van de verkiezingen, mandaten bekleden in de door Ons aangeduide organen. § 6. De praktische organisatie met betrekking tot de uitvoering van dit artikel wordt bepaald door de Minister van Sociale Zaken.

Art. 2.§ 1. Er zijn twee kiescolleges. Het ene bestaat uit alle bij het RIZIV als dusdanig gerepertorieerde geneesheren-specialisten en geneesheren-specialisten in opleiding, het andere uit alle andere bij het RIZIV gerepertorieerde geneesheren. § 2. Het RIZIV stelt de kiezerslijst op op de door Ons vastgestelde datum.

De erkende beroepsorganisaties die zich kandidaat stellen voor de verkiezingen, ontvangen een kiezerslijst.

De kiezerslijst ligt ter inzage van de kiezers in de lokalen van de hoofdzetel van de provinciale diensten van de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV. § 3. Vanaf de datum waarop de kiezerslijst ter inzage ligt, mag elke geneesheer die ten onrechte is ingeschreven of niet ingeschreven op de kiezerslijst, een bezwaarschrift indienen bij het RIZIV. De Leidend Ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het RIZIV moet zich uitspreken binnen 15 dagen na de indiening van het bezwaarschrift. § 4. De praktische organisatie met betrekking tot de uitvoering van dit artikel worden vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken.

Art. 3.§ 1. De stemming is geheim.De stem wordt uitgebracht voor een erkende beroepsorganisatie van de geneesheren; de stemming is facultatief en geschiedt per brief.Het stembiljet wordt onder gesloten en ter post aangetekende omslag aan het RIZIV bezorgd. § 2. Onder toezicht van een ambtenaar, aangeduid door de Leidend Ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het RIZIV, wordt de hoedanigheid van kiezer nagegaan van elke geneesheer die aan de stemming heeft deelgenomen en wordt zijn naam aangestipt op een lijst om dubbelstemmen uit te sluiten. Deze lijst is geheim. § 3. De stembiljetten worden geteld op het RIZIV in aanwezigheid van getuigen die zijn aangewezen door de organisaties die hebben deelgenomen aan de verkiezingen. Daartoe worden telbureaus en een hoofdtelbureau samengesteld. Het hoofdtelbureau bestaat uit : - de voorzitter van de Nationale commissie geneesheren-ziekenfondsen; - de Leidend Ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het RIZIV; - de Leidend Ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV; - de in § 2 door de Leidend Ambtenaar van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het RIZIV aangeduide ambtenaar. § 4. In de processen-verbaal die na de tellingsprocedure staande de vergadering worden opgemaakt door de telbureaus en het hoofdtelbureau, worden inzonderheid de eventuele opmerkingen van de getuigen vermeld alsmede het aantal stemmen voor elke organisatie, uitgesplitst per kiescollege, en het aantal blanco of ongeldige stembiljetten. § 5. De telbureaus worden samengesteld door het hoofdtelbureau en bestaan uit drie ambtenaren van het RIZIV waarvan minstens één tot niveau 1 behoort. § 6. De organisatie met betrekking tot de uitvoering van dit artikel wordt vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken.

Art. 4.De verdeling per kiescollege van de mandaten onder de beroepsorganisaties van de geneesheren die krachtens artikel 1 als representatief worden erkend, geschiedt volgens het kiessysteem van evenredige vertegenwoordiging. Per mandaat dat in een bepaald orgaan moet worden toegewezen, is een aantal stemmen vereist dat gelijk is aan het resultaat van de deling van het totale aantal uitgebrachte stemmen door het aantal toe te wijzen mandaten; van de resterende mandaten wordt het eerste toegewezen aan de organisatie die na de voormelde bewerking de grootste rest aan stemmen heeft, het tweede aan de organisatie die de tweede grootste rest aan stemmen heeft, enz..

Bij gelijkheid van het aantal overblijvende stemmen wordt het mandaat toegewezen aan de representatieve organisatie die het kleinste aantal stemmen heeft behaald.

Art. 5.De mandaten van de leden die vóór de inwerkingtreding van dit besluit benoemd zijn in de organen waarop de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn, nemen een einde op het ogenblik dat de mandaten ingaan van de leden, benoemd op voordracht van de erkende beroepsverenigingen op basis van de uitslag van de voornoemde verkiezingen.

Art. 6.De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de mandaten van de vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties van geneesheren in : A. Wat betreft de Dienst voor geneeskundige verzorging : 1° de Algemene raad, de Commissie voor begrotingscontrole, het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging, de Technische farmaceutische raad, de Technische raad voor farmaceutische specialiteiten en de Technische geneeskundige raad bedoeld in respectievelijk de artikelen 15, 17, 21 en 27 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;2° de Nationale commissie geneesheren-ziekenfondsen bedoeld in artikel 50, § 2 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;3° het Comité voor de evaluatie van de medische praktijk inzake geneesmiddelen, bedoeld in het koninklijk besluit van 6 december 1994 houdende oprichting van een Comité voor de evaluatie van de medische praktijk inzake geneesmiddelen;4° de profielencommissies bedoeld in artikel 64, 1°, 2°, 4°, 5°, 6° en 7° van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994; B. Wat betreft de Dienst voor geneeskundige controle : 1° het Comité en de Commissies van beroep, bedoeld in de artikelen 140 en 155 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;2° de Controlecommissie en de Commissie van beroep bedoeld in artikel 144, §§ 1 en 2 van genoemde wet.

Art. 7.De termijnen waarbinnen uitvoering wordt gegeven aan de bepalingen van dit besluit worden vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken.Tussen de datum bedoeld in artikel 2, § 2, alinea 1, en het beëindigen van de telling bedoeld in artikel 3, § 3, mag evenwel niet meer dan vijf maanden liggen.

Art. 8.Het koninklijk besluit van 9 december 1977 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de organisaties van het geneesherenkorps moeten beantwoorden om als representatief te worden beschouwd, wordt opgeheven.

Art. 9.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 10.Onze Minister van Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 8 augustus 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN

^