gepubliceerd op 31 december 2004
Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorschriften van de bewijsvoering alsook de regels van rechtspleging voor de tenuitvoerlegging van artikel 1409, § 1, vierde lid en § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek
27 DECEMBER 2004. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorschriften van de bewijsvoering alsook de regels van rechtspleging voor de tenuitvoerlegging van artikel 1409, § 1, vierde lid en § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Artikel 1409 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt de bedragen die niet kunnen worden in beslag genomen of overgedragen van de sommen uitgekeerd ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst, een leerovereenkomst, een statuut, een abonnement, of uitgekeerd aan personen die tegen loon onder het gezag van een ander persoon arbeid verrichten buiten een arbeidsovereenkomst om.
Artikel 377, 2°, van de programmawet van 22 december 2003 heeft deze bepaling gewijzigd om Uw Majesteit te machtigen om, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, de regels te bepalen voor de bewijslast, erin begrepen de bewijskracht en de geldigheidsduur van de bewijzen, alsook de regels van rechtspleging.
Met dat doel kan Uwe Majesteit tot 31 december 2004 wettelijke bepalingen uitvaardigen en wijzigen, zelfs inzake aangelegenheden die de Grondwet uitdrukkelijk aan de wet voorbehoudt.
Dit is het voorwerp van het ontwerp dat ter ondertekening aan Uwe Majesteit wordt voorgelegd.
Dit ontwerp voert de volgende principes in.
Om te kunnen genieten van de verhoging van de bedragen die niet kunnen worden in beslag genomen of overgedragen, moet de gevatte schuldenaar of de titularis van de overgedragen inkomsten dit verklaren door middel van een formulier, waarvan het model zal worden vastgelegd bij ministerieel besluit.
De betrokkene moet hierbij de stukken voegen die aantonen dat de aangevoerde last daadwerkelijk bestaat, evenals een verklaring op erewoord dat het kind niet beschikt over eigen inkomsten van meer dan euro 1.800, dit bedrag is gekoppeld aan de index, of dat deze eigen inkomsten het voorwerp waren van een gemeenschappelijke belastingaangifte.
De manier waarop het bewijs wordt geleverd is in principe vrij, maar het ontwerp verheft vier soorten documenten tot regel, die genoegzaam het bewijs leveren dat er een kind ten laste is.
Het betreft : een verklaring afgeleverd door een verzekeringsinstelling in het kader van de ziektekostenverzekering, waarin bepaald wordt dat het kind ten laste is van de titularis van de beslagen of overgedragen inkomsten, in de zin van de wetgeving inzake de ziektekostenverzekering; het attest van gezinssamenstelling die de verblijfplaats van het kind vaststelt op de woonplaats van de genieter van de beslagen of overgedragen inkomsten; de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst die de gedeelde materiële bewaring vastelt, alsook een verklaring op erewoord dat de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst wordt nagekomen. de rekeninguittreksels die een geregelde storting aantonen van een bijdrage in het onderhoud voor een bedrag hoger dan de gevraagde verhoging van het niet voor beslag vatbare bedrag.
In geval van inbeslagneming behoort het aan de deurwaarder om te oordelen over de waarachtigheid van de aangevoerde situatie en om hiervan proces-verbaal op te maken. Dit proces-verbaal wordt dan ter kennis gebracht van de schuldeiser en van de schuldenaar.
Omdat de tussenkomst van een deurwaarder niet gewaarborgd is in het kader van het loonbeslag, moet de verklaring van kind ten laste tot de gecedeerde schuldenaar worden gericht.
Indien bij de verklaring een van de documenten is gevoegd die een bewijskrachtige waarde hebben, is de gecedeerde schuldenaar verplicht om hiermee rekening te houden. In de andere gevallen beoordeelt hij de relevantie van de voorgelegde stukken.
De betwistingen inzake de beslissingen van de deurwaarders of de gecedeerde schuldenaars worden aanhangig gemaakt bij de beslagrechter.
Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en getrouwe dienaars, ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Financiën D. REYNDERS De Minister van Werk Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE
27 DECEMBER 2004. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorschriften van de bewijsvoering alsook de regels van rechtspleging voor de tenuitvoerlegging van artikel 1409, § 1, vierde lid en § 1bis, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, ondertekend in New York op 20 november 1989, goedgekeurd door de wet van 25 november 1991;
Overwegende dat artikel 27 van dit Verdrag het recht bevestigt van ieder kind op een levensstandaard die toereikend is om zijn lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling mogelijk te maken;
Overwegende dat dezelfde bepaling verduidelijkt dat het in de eerste plaats toekomt aan de ouders of aan andere personen die het kind ten laste hebben om de verantwoordelijkheid op zich te nemen om, naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, de levensomstandigheden te waarborgen die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind;
Overwegende dat het de taak van de Staat is om die ouders en andere personen die het kind ten laste hebben bij te staan om dit recht aan te wenden en maatregelen te treffen die hen,in de mate van het mogelijke, voldoende middelen garanderen om hierin te voorzien.
Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op artikel 1409, § 1, vijfde lid, toegevoegd bij de wet van 24 maart 2000, en artikel 1409, § 1bis, vijfde lid, ingevoegd bij dezelfde wet;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 november 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 3 december 2004 Gelet op de akkoordbevinding van de Ministerraad;
Gelet op de dringende noodzaak gewettigd door de termijn die de Regering is verleend om dit besluit aan te nemen, luidens artikel 233 van de programmawet van 22 december 2003;
Gelet op het advies nr. 37876/2 van de Raad van State, gegeven op 15 december 2004, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Justitie, Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In het Gerechtelijk Wetboek wordt een artikel 1409ter ingevoegd, luidende : «
Art. 1409ter.De beslagen schuldenaar die aanspraak kan maken op een verhoging van het gedeelte van de inkomsten die niet vatbaar zijn voor beslag met toepassing van artikel 1409, § 1, vierde lid, of 1409, § 1bis, vierde lid, doet hiervan aangifte bij de optredende gerechtsdeurwaarder door middel van een formulier waarvan het model bepaald is door de Minister van Justitie.
Bij die aangifte voegt hij alle elementen toe die het mogelijk maken om het bestaan van zijn aanspraken vast te stellen alsook een verklaring op erewoord dat het kind niet beschikt over inkomsten waarvan het bedrag hoger is dan door de Koning bepaald of dat zijn inkomsten het voorwerp zijn geweest van een gemeenschappelijke belastingsaangifte.
De gerechtsdeurwaarder oordeelt op grond van de ingebrachte stukken en stelt een proces-verbaal op waarvan een afschrift aan de partijen dadelijk betekend wordt.
De moeilijkheden bij toepassing van dit artikel worden beslecht volgens de procedure als bedoeld in artikel 1408, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek.
De verklaring zal rechtskracht hebben op de eerstvolgende vervaldag van de betaling van de beslagen bedragen en is geldig gedurende een jaar. Voor het verstrijken van die termijn, kan de titularis van de beslagen inkomsten overgaan tot een nieuwe verklaring.
In geval van betwisting, wordt het gedeelte van de beslagen inkomsten dat het voorwerp is van het geschil, geblokkeerd in handen van de gerechtsdeurwaarder tot een overeenkomst is bereikt of een vonnis is geveld. »
Art. 2.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1409quater ingevoegd, luidend : «
Art. 1409quater.Onverminderd andere mogelijks in te roepen bewijsmiddelen wordt de hoedanigheid van kind ten laste aangetoond ten genoege van recht op een of meer van de volgende wijzen : een verklaring afgeleverd door een verzekeringsinstelling in het kader van de ziektekostenverzekering, waarin bepaald wordt dat het kind ten laste is van de titularis van de beslagen of overgedragen inkomsten, in de zin van de wetgeving inzake de ziektekostenverzekering; het attest van gezinssamenstelling die de verblijfplaats van het kind vaststelt op de woonplaats van de genieter van de beslagen of overgedragen inkomsten; de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst die de gedeelde materiële bewaring vastelt, alsook een verklaring op erewoord dat de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst wordt nagekomen; de rekeninguittreksels die een geregelde storting aantonen van een bijdrage in het onderhoud voor een bedrag hoger dan de gevraagde verhoging van het niet voor beslag vatbare bedrag. »
Art. 3.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1409quinquies ingevoegd, luidend : «
Art. 1409quinquies.De titularis van de beslagen of overgedragen inkomsten is verplicht om elke wijziging van zijn toestand bekend te maken. »
Art. 4.Het eerste lid van artikel 1457 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld als volgt : « Ze bevat, op straffe van nietigheid, het aangifte formulier voor kind ten laste waarvan het model bepaald is door de Minister van Justitie. » »
Art. 5.Het vijfde lid van artikel 1539 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld als volgt : « De aanzegging bevat, op straffe van nietigheid, het aangifteformulier voor kind ten laste waarvan het model bepaald is door de Minister van Justitie. »
Art. 6.In hoofdstuk VI van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, wordt een artikel 28bis toegevoegd, luidende : « De aanzegging bedoeld in artikel 28, 1°, bevat, op straffe van nietigheid, het aangifteformulier voor kind ten laste, waarvan het model bepaald is door de Minister van Justitie. »
Art. 7.Tussen het eerste en tweede lid van artikel 29 van dezelfde wet, wordt een nieuw lid ingevoegd luidende : « Binnen dezelfde termijn, kan de overdrager de verhoging doen gelden van de bedragen die niet mogen worden overgedragen overeenkomstig artikel 1409, § 1, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek door het formulier terug te zenden naar de overgedragen schuldenaar waarvan sprake in artikel 28bis vergezeld van de relevante bewijsstukken.
Art. 8.Dezelfde wet wordt aangevuld met een nieuw artikel 31bis, luidende : « Bij aangifte van een kind ten laste, gaat de overgedragen schuldenaar te werk als volgt.
Wanneer de overdrager een stuk aanbrengt dat tot genoeg van recht de hoedanigheid van kind ten laste anntoont, wordt hier rekening mee gehouden bij de inhouding van het loon, behoudens de mogelijkheid van de overnemer om de zaak aanhangig te maken bij de beslagrechter als bedoeld in het volgende lid.
Als de overdrager zijn aangifte staaft met andere bewijsmiddelen, beoordeelt de overnemer de relevantie ervan. Als hij de aanspraken van de overdrager niet kan erkennen, doet hij hiervan aangifte bij de griffie van de beslagrechtbank. Voor de verdere rechtspleging, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 1408, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek. »
Art. 9.Artikel 269-1 van het koninklijk besluit nr. 64 van 30 november 1939 houdende het Wetboek der registratie-, hypotheek-, en griffierechten wordt aangevuld als volgt : « Geen enkel recht wordt geïnd bij de rechtsgedingen voor de beslagrechter in het kader van de toepassing van artikel 1409, § 1, vierde lid, en 1409, § 1bis, vierde lid. »
Art. 10.Dit besluit treedt in werking op de datum van de bekendmaking aan de Belgisch Staatsblad van het formulier aangehaald in artikel 1.
Art. 11.Onze Minister van Justitie, Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Werk zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 27 december 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE