gepubliceerd op 12 juli 2005
Programmawet
11 JULI 2005. - Programmawet (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
TITEL II. - Werk HOOFDSTUK I. - Arbeidsongevallen
Art. 2.In artikel 35 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 39 van 31 maart 1982 en nr. 128 van 30 december 1982 en bij de wet van 24 december 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « Het vakantiegeld wordt niet beschouwd als loon voor de berekening van de vergoedingen verschuldigd voor de tijdelijke arbeidsongeschiktheid.»; 2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid wordt voor de bediende van wie de arbeidsovereenkomst beëindigd wordt, het vakantiegeld als loon beschouwd voor de berekening van de vergoedingen verschuldigd voor de tijdelijke arbeidsongeschiktheid vanaf de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst.»
Art. 3.In artikel 37ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 februari 2003, worden na het woord "verrichten" de woorden ", verminderd met het aantal dagen wettelijke vakantie" ingevoegd.
Art. 4.In artikel 39, vijfde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 6 augustus 1993, worden de woorden "eerste en" ingevoegd tussen de woorden "het" en "derde".
Art. 5.In artikel 39bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 9 juli 2004, worden de woorden "en derde" ingevoegd tussen de woorden "eerste" en "lid".
Art. 6.De artikelen 2 en 3 treden in werking op 1 juli 2005 voor de ongevallen overkomen vanaf die datum. De artikelen 4 en 5 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2004. HOOFDSTUK II. - Studenten
Art. 7.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van studenten die niet onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid van de werknemers, met toepassing van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden na het woord "studenten" de woorden "van wie de tewerkstelling plaatsvindt in de loop van de maanden juli, augustus en september," ingevoegd en worden de woorden "van werknemers" vervangen door de woorden "der arbeiders";2° een § 1bis wordt ingevoegd, luidend als volgt : « § 1bis.Op het loon van de studenten, bedoeld in artikel 17bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de sociale zekerheid der arbeiders, van wie de tewerkstelling plaatsvindt gedurende de periodes van niet-verplichte aanwezigheid in de onderwijsinstellingen, met uitzondering van de maanden juli, augustus en september, is een solidariteitsbijdrage verschuldigd van 8 procent ten laste van de werkgever en van 4,5 procent ten laste van de werknemer. »; 3° in § 4 worden na de woorden "in § 1" de woorden "en in § 1bis" ingevoegd. HOOFDSTUK III. - Werkbonus
Art. 8.In artikel 2, § 2, vierde lid, van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, worden na het woord "besluit" de woorden "voor alle of voor sommige groepen van werknemers" ingevoegd.
Art. 9.Artikel 8 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2005.
TITEL III. - Pensioenen HOOFDSTUK I. - Controle op de toegestane arbeid
Art. 10.Artikel 39, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gewijzigd bij de wetten van 26 juni en 30 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De Koning bepaalt de nadere regels van de controle met betrekking tot de beroepsbezigheid die door de pensioengerechtigde wordt voorgezet of hervat, alsmede de verplichtingen van de werkgever die hem tewerkstelt. »
Art. 11.Artikel 10 treedt in werking op de door de Koning te bepalen datum. HOOFDSTUK II. - Betaling van het pensioen van de maand van overlijden
Art. 12.Artikel 61 van de wet van 7 november 1987 waarbij voorlopige kredieten worden geopend voor de begrotingsjaren 1987 en 1988 en houdende financiële en diverse bepalingen, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 61.§ 1. De maandbedragen inzake pensioenen ten laste van de Openbare Schatkist of waarvan de Staat de betaling verzekert, die verschuldigd zijn maar nog niet betaald werden op de dag van het overlijden van de titularis van een pensioen, worden betaald aan zijn langstlevende echtgenoot of, indien er geen langstlevende echtgenoot is, aan de wezen op voorwaarde dat die laatsten aanspraak kunnen maken op een overlevingspensioen. § 2. Indien er geen in § 1 bedoelde langstlevende echtgenoot of wees is, worden de in die paragraaf bepaalde maandbedragen, met uitzondering van het maandbedrag voor de maand van het overlijden, slechts betaald aan de nalatenschap op voorwaarde dat een aanvraag wordt ingediend binnen een jaar te rekenen vanaf de datum van het overlijden. »
Art. 13.Artikel 62 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgend lid : « De openbare machten of instellingen bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen zijn ertoe gehouden hun pensioenregeling aan te passen ten einde de in artikel 61 voorziene maatregel erin op te nemen. »
Art. 14.Dit hoofdstuk treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt is.
TITEL IV. - Sociale Zaken en Volksgezondheid HOOFDSTUK I. - Alternatieve financiering van de sociale zekerheid
Art. 15.In artikel 66, § 3, 2°, van de programmawet van 2 januari 2001, gewijzigd bij de programmawet van 9 juli 2004, worden de woorden "en 70.988,8 duizend EUR voor de jaren 2005 tot 2009. » vervangen door de woorden ", 110.988,8 duizend EUR voor het jaar 2005 en 60.988,8 duizend EUR voor de jaren 2006 tot 2009."
Art. 16.In artikel 67bis, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 22 december 2003 en gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, worden de woorden "1.344.766 duizend EUR" vervangen door de woorden "1.334.766 duizend EUR". HOOFDSTUK II. - Staatstoelage en Sociale Zekerheid
Art. 17.In artikel 1 van de wet houdende sociale bepalingen van 29 december 1990 gewijzigd bij de wetten van 26 juli 1996, 3 mei 1999 en 6 mei 2002, wordt een § 8 ingevoegd, luidende : « § 8. Met ingang van 2005 wordt het bedrag van de Rijkstoelage bedoeld in § 1 verminderd met een bedrag van 4.288.027 (EUR) dat overeenstemt met het bedrag van de meerkosten verbonden aan het "extern zorgcircuit" voor geïnterneerden. » HOOFDSTUK III. - Tijdelijke verhoging van de bijdrage "beroepsziekten"
Art. 18.In afwijking van artikel 38, § 3, 6°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de programmawet (I) van 24 december 2002, wordt de bijdragevoet van de werkgeversbijdragen verschuldigd voor het derde kwartaal 2005 vastgesteld op 1,08 pct. HOOFDSTUK IV. - Aanspraak op het voordeel van de vrijstelling van sociale zekerheidsbijdragen of verlaagde bijdragen. - Algemene voorwaarden
Art. 19.In artikel 38 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, wordt een § 3octies ingevoegd, luidende : « § 3octies. Om aanspraak te kunnen maken op het voordeel van de totale of gedeeltelijke vrijstelling van sociale zekerheidsbijdragen bedoeld in §§ 3 en 3bis, van de totale of gedeeltelijke vrijstelling van storting van ingehouden bijdragen, van een vermindering van sociale zekerheidsbijdragen, bedoeld in §§ 2, 3 en 3bis, alsook van een stelsel van forfaitaire bijdragen bepaald door of krachtens deze wet, mag de werkgever zich niet in één van volgende situaties bevinden : 1. de aangifte van sociale zekerheid werd vastgesteld of rechtgezet in toepassing van artikel 22 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders of gelijkaardige bepalingen toepasbaar door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;2. de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling gebeurde voor één of meer werknemers niet conform de bepalingen van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;3. één of meerdere werknemers tewerkstellen die geen onderdanen zijn van de Europese Economische Ruimte, die geen titularis zijn van een geldige verblijfsvergunning of van een arbeidsvergunning, in overtreding met de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers;4. één of meer werknemers tewerkstellen onder voorwaarden die strijdig zijn met de menselijke waardigheid en aldus een overtreding begaan op het gebied van de mensenhandel, bedoeld bij artikel 77bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;5. de werkgever doet of laat arbeid verrichten door een werknemer waarvoor geen verschuldigde bijdragen werden betaald aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;6. het voorwerp zijn van een verbod om persoonlijk of door een tussenpersoon enig koopmansbedrijf uit te oefenen, krachtens het koninklijk besluit nr.22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen; 7. indien het om een rechtspersoon gaat, onder de bestuurders, zaakvoerders of personen die bevoegd zijn om de vennootschap te verbinden, personen tellen aan wie het uitoefenen van dergelijke functies verboden is krachtens het in 6 genoemd koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934; 8. indien het om een rechtspersoon gaat, onder de bestuurders, zaakvoerders of personen die bevoegd zijn om de vennootschap te verbinden, personen tellen die bij minstens twee faillissementen, vereffeningen of gelijkaardige operaties betrokken werden met schulden ten aanzien van een inningorganisme van de sociale zekerheidsbijdragen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Nationale Arbeidsraad, de periode voor dewelke de werkgever die zich in één van de situaties beschreven in het eerste lid bevindt, het voordeel van de totale of gedeeltelijke vrijstelling van sociale zekerheidsbijdragen bepaald door of krachtens deze wet, van de totale of gedeeltelijke vrijstelling van storting van ingehouden bijdragen, van een vermindering van sociale zekerheidsbijdragen krachtens deze wet alsook krachtens de programmawet (I) van 24 december 2002 alsook van een stelsel van forfaitaire bijdragen bepaald door of krachtens deze wet, verliest.
De Koning kan in dit besluit bepalen dat het verlies van het voordeel bedoeld in het eerste lid van toepassing is voor het trimester tijdens welk één van de situaties bedoeld in het eerste lid zich voordeed alsook voor de 4 trimesters die volgen.
De Koning kan in dit besluit ook bepalen dat het verlies van het voordeel bedoeld in het eerste lid zal worden toegepast voor het trimester tijdens welk één van de situaties bedoeld in het eerste lid zich voordeed, alsook voor de 8 trimesters die volgen wanneer één van deze situaties wordt vastgesteld bij dezelfde werkgever in de 24 maanden die volgen op de eerste situatie die aanleiding gaf tot toepassing van het verlies van het voordeel bedoeld in het eerste lid.
Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Nationale Arbeidsraad, kan de Koning bepalen dat de werkgever, om aanspraak te maken op het voordeel bedoeld in het eerste lid, zich niet mag bevinden in de situatie dat hij, zonder verantwoording, zijn verplichtingen niet nakomt inzake de betaling van sociale zekerheidsbijdragen.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de Nationale Arbeidsraad, nadere regels tot uitvoering van dit artikel bepalen.
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op de werkbonus geregeld bij de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering noch op de vermindering bepaald bij artikel 35 van deze wet. »
Art. 20.Artikel 327 van de programmawet (I) van 24 december 2002 wordt opgeheven.
Art. 21.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing vanaf de sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd voor het derde trimester 2005. HOOFDSTUK V. - Kinderbijslag
Art. 22.Artikel 48 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd bij de wet van 30 juni 1981, het koninklijk besluit nr. 122 van 30 december 1982, het koninklijk besluit nr. 282 van 31 maart 1984, de wetten van 22 december 1989 en 30 december 1992, de koninklijke besluiten van 10 december 1996 en 21 april 1997, en de wet van 12 augustus 2000, wordt vervangen als volgt : «
Artikel 48.De toekenning van de kinderbijslag vangt aan vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het recht op kinderbijslag ontstaat.
De toekenning van de kinderbijslag wordt beëindigd op het einde van de maand waarin dit recht een einde neemt.
Iedere gebeurtenis die een wijziging van het bedrag van de kinderbijslag impliceert, geeft aanleiding tot de toekenning van het gewijzigd bedrag van kinderbijslag vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze tijdens welke deze gebeurtenis zich heeft voorgedaan.
Het derde lid is niet van toepassing indien de gebeurtenis betrekking heeft op een indexering of het verlies van één van de bijslagen, bedoeld in de artikelen 42bis en 50ter. »
Art. 23.Artikel 64, § 3, tweede lid, van dezelfde wetten, ingevoegd bij de programmawet (I) van 24 december 2002, wordt vervangen als volgt : « Na een verandering van voorrangsgerechtigde rechthebbende worden de toekenning of het verlies van het bedrag bedoeld in artikel 50bis en de toekenning van de bijslagen bedoeld in de artikelen 42bis en 50ter evenwel van kracht overeenkomstig artikel 48, derde lid. »
Art. 24.Dit hoofdstuk treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen van de wet betreffende de verplichte verzekering geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 Afdeling 1. - RIZIV
Art. 25.In artikel 56 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3, ingevoegd bij de programmawet van 27 december 2004, worden in het eerste lid : - de woorden "in ziekenhuizen of in psychiatrische verzorgingstehuizen aan geïnterneerden bedoeld in de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde sexuele strafbare feiten, vervangen bij de wet van 1 juli 1964" vervangen door de woorden "in de verzorgingsinstellingen bedoeld in artikel 34, 6°, 11°, 12° en 18 °, evenals in de instellingen voor functionele revalidatie en herscholing, aan personen bedoeld in de artikelen 14 en 18 van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten", - de woorden "32.556 duizend euro" vervangen door de woorden "27.659 duizend euro"; 2° het artikel wordt aangevuld met een § 4, luidende : « § 4.De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de minister overeenkomsten kan sluiten met als doel een tussenkomst toe te kennen in de oprichting en functioneringskosten van posten, georganiseerd door de huisartsenkringen, de lokale autoriteiten en één of meerdere ziekenhuizen die dringend zorg in huisartsengeneeskunde verstrekken.
Deze posten zijn gesitueerd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in de gemeenten met meer dan 150 000 inwoners in het Vlaamse en Waalse Gewest. De uitgaven die eruit vloeien vallen integraal ten laste van het budget gezondheidszorg en worden jaarlijks in het kader van de globale begrotingsdoelstellingen bepaald. » Afdeling 2. - Geneesmiddelen
Art. 26.In artikel 35ter van de wet betreffende de verplichte verzekering geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1991, ingevoegd bij de wet van 2 januari 2001, gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2001, het koninklijk besluit van 27 november 2002 en de wet van 27 april 2005, wordt het vijfde lid aangevuld met de volgende zin : « Onverminderd de bepalingen van het derde en het vierde lid, kan de minister, zonder rekening te houden met de in deze wet vastgestelde procedurevoorschriften, maandelijks de lijst aanpassen teneinde rekening te houden met de uitzonderingen, bedoeld in de tweede zin van het eerste lid. »
Art. 27.Artikel 191, eerste lid, van dezelfde wet, wordt gewijzigd als volgt : 1) in 15° wordt tussen het vijfde en het zesde lid, het volgende lid ingevoegd : « De Dienst voor geneeskundige verzorging kan de totale omzet ambtshalve vaststellen op basis van de gegevens van de gegevensinzameling bedoeld in artikel 165, in geval een aanvrager nagelaten heeft een aangifte te doen overeenkomstig de bepalingen van het vijfde lid.De betrokken aanvrager wordt bij ter post aangetekende brief in kennis gesteld van de ambtshalve vaststelling van de omzet. » 2) In 15°quater, § 2, voorlaatste lid, vervangen bij de wet van 27 december 2004, worden de woorden "1 oktober 2005" vervangen door de woorden "31 december 2005" en worden de woorden "31 december 2005" vervangen door de woorden "1 april 2006".3) 15°sexies, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004 en gewijzigd bij de wet van 27 april 2005, wordt aangevuld met de volgende zin : « Deze heffing moet worden beschouwd als een last die weegt op het boekjaar 2006 van de aanvragers.» HOOFDSTUK VII. - Financiering van de BSE-testen
Art. 28.De schatkist kent voorschotten toe aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen ter prefinanciering van de BSE-testen. Het totaal van de voorschotten mag 12.000.000 EUR niet overschrijden.
Art. 29.Het koninklijk besluit van 15 oktober 2004 betreffende de financiering van de opsporing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij dieren, wordt bekrachtigd met ingang van 1 december 2004, de dag van zijn inwerkingtreding.
TITEL V. - Financiën HOOFDSTUK I. - Biobrandstoffen
Art. 30.In artikel 419 van de programmawet van 27 december 2004 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de b) en c) worden vervangen als volgt : « b) ongelode benzine van de GN-code 2710 11 49 : i) met een hoog zwavelgehalte en aromatische verbindingen : - accijns : 245,4146 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 367,6753 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 28,6317 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; ii) * met een laag zwavelgehalte en aromatische verbindingen : - accijns : 245,4146 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 352,9681 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 28,6317 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; ** met een laag zwavelgehalte en aromatische verbindingen, aangevuld met ten minste 7 % vol bio-ethanol van de GN-code 2207 10 00 met een alcohol-volumegehalte van ten minste 99 % vol, zuiver of onder de vorm van ETBE van de GN-code 2909 19 00, en die niet van synthetische oorsprong is : - accijns : 245,4146 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 311,5150 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 28,6317 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; c) ongelode benzine van de GN-codes 2710 11 41 en 2710 11 45 : i) onvermengd : - accijns : 245,4146 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 352,9681 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 28,6317 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; ii) aangevuld met ten minste 7 % vol bio-ethanol van de GN-code 2207 10 00 met een alcohol-volumegehalte van ten minste 99 % vol, zuiver of onder de vorm van ETBE van de GN-code 2909 19 00, en die niet van synthetische oorsprong is : - accijns : 245,4146 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 311,5150 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 28,6317 EUR per 1 000 liter bij 15 °C;". 2° De e), i), wordt vervangen als volgt : i) gebruikt als motorbrandstof : - accijns : 198,3148 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 177,9987 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 14,8736 EUR per 1 000 liter bij 15 °C;". 3° de f), i), wordt vervangen als volgt;i) gebruikt als motorbrandstof : * onvermengd : - accijns : 198,3148 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns : 163,1488 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 14,8736 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; ** aangevuld met ten minste 2,45 % vol FAME van de GN-code 3824 90 99 die voldoet aan de NBN-EN-norm 14214 bevat : - accijns : 198,3148 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijzondere accijns :154,1350 EUR per 1 000 liter bij 15 °C; - bijdrage op de energie : 14,8736 EUR per 1 000 liter bij 15 °C;".
Art. 31.In dezelfde wet wordt een artikel 419bis ingevoegd, luidende : «
Art. 419bis.§ 1. Ten laatste op 31 december van elk jaar, en dit tot in 2007, zal het tarief van de bijzondere accijns op gasolie bedoeld in artikel 419, f), i), worden gewijzigd teneinde rekening te houden met een jaarlijkse lineaire verhoging van 0,92 % vol van het percentage FAME van de GN-code 3824 90 99 vermeld voor de vermengde gasolie bedoeld in artikel 419, f) i) **. Dit percentage mag 5 % vol niet overstijgen. § 2. Het verschil in tarief van de bijzondere accijns tussen de onvermengde gasolie en de gasolie vermengd overeenkomstig § 1, mag niet leiden tot een overcompensatie van de hogere productiekosten van de aan de gasolie toegevoegde producten. Het moet het verschil in energie-inhoud tussen de betrokken producten in aanmerking nemen. § 3. De Koning staat, bij een na overleg in de Ministerraad overlegd besluit, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, toe dat het percentage van de producten die worden vermengd in de benzine bedoeld in artikel 419, b), ii) **, en in artikel 419, c), ii) alsmede in de gasolie bedoeld in artikel 419, f), i), **, het vastgestelde percentage overschrijdt. Het bekomen product kan genieten van een verlaging van het tarief van de bijzondere accijns die proportioneel is aan het bestaande verschil in tarief van de bijzondere accijns tussen hetzij de onvermengde benzine en de vermengde benzine, hetzij de onvermengde gasolie en de vermengde gasolie. » .
Art. 32.In artikel 429, § 2, van dezelfde wet wordt een m) toegevoegd, luidende : « m) koolzaadolie van de GN-code 1514 gebruikt als motorbrandstof. »
Art. 33.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de toepassingsvoorwaarden van het tarief inzake accijnzen vermeld in artikel 419, b), ii) **, c), ii), en f), i) **, en in artikel 429, § 2, m) van dezelfde wet.
Art. 34.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum waarop de artikelen 30 tot 33 in werking treden. HOOFDSTUK II. - Tabak
Art. 35.In artikel 3 van de wet van 3 april 1997 betreffende het fiscaal stelsel van gefabriceerde tabak, het laatst gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 2°, b), worden de woorden "0,00 percent" vervangen door de woorden "7,92 percent";2° in § 2, b), worden de woorden "14,0880 EUR per 1 000 stuks" vervangen door de woorden "0,00 EUR per 1 000 stuks";3° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Voor de sigaretten mag het totaal van de accijns en van de bijzondere accijns, geheven overeenkomstig §§ 1, 2°, en 2, in geen geval minder bedragen dan vijfennegentig percent van het gezamenlijk bedrag van dezelfde belastingen die van toepassing zijn op sigaretten die behoren tot de meest gevraagde prijsklasse. »; 4° § 4 wordt aangevuld met een tweede lid, luidende : « Voor de sigaren mag het totaal van de accijns en van de bijzondere accijns, geheven overeenkomstig § 1, 1°, in geen geval minder bedragen dan negentig percent van het gezamenlijk bedrag van dezelfde belastingen die van toepassing zijn op sigaren behorende tot de meest gevraagde prijsklasse.»; 5° een § 5ter wordt ingevoegd, luidende : « § 5ter.De kleinhandelsprijs van de sigaretten die in België in verbruik worden gesteld mag in geen geval minder bedragen dan de referentieprijs, vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. »
Art. 36.Artikel 35 treedt in werking op 1 juli 2005. HOOFDSTUK III. - Verpakkingsheffing
Art. 37.In artikel 371, § 1, 2°, tweede lid, van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, het laatst gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004, worden de woorden "14,5037 EUR per hectoliter" vervangen door de woorden "9,8537 EUR per hectoliter".
Art. 38.Artikel 37 treedt in werking op 27 juni 2005. HOOFDSTUK IV. - Jobstudenten
Art. 39.Artikel 143 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt aangevuld met een 7°, luidende : « 7° bezoldigingen ontvangen door studenten zoals bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten tot een bedrag van 1.500 EUR per jaar. »
Art. 40.Artikel 39 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2006. HOOFDSTUK V. - Minimum van de belastbare winst of baten van ondernemingen of beoefenaars van een vrij beroep
Art. 41.Artikel 342 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3. Bij niet-aangifte of bij laattijdige overlegging van de aangifte, zijn de belastbare minima die door de Koning in uitvoering van § 2 zijn vastgesteld, eveneens van toepassing op elke onderneming en beoefenaar van een vrij beroep. »
Art. 42.Artikel 41 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2005 bij : - niet-aangifte; - laattijdige overlegging van de aangifte na de tiende dag volgend op de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK VI. - Effectisering van de fiscale vorderingen van de Staat
Art. 43.§ 1. De Staat kan, met het oog op effectisering, de fiscale vorderingen inzake inkomstenbelastingen, die zijn opgenomen in een kohier, dat uitvoerbaar is verklaard, alsmede de vervallen en nog te vervallen interesten, overdragen. Niettegenstaande deze overdracht, blijft de Staat bevoegd om over te gaan tot de vestiging en de invordering van de belasting, overeenkomstig titel VII van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992, zijn uitvoeringsbesluiten, alsmede alle andere verdragsbepalingen en wettelijke en reglementaire bepalingen die de invordering van de belastingen mogelijk maken of waarborgen. § 2. De Staat wordt geacht, bij het stellen van alle handelingen en alle verrichtingen strekkende tot de vestiging en de invordering van de belasting, de schuldeiser van de overgedragen schuldvorderingen te zijn.
De overdracht blijft zonder gevolgen wat betreft de fiscale aard van de schuldvordering, en de rechten en verplichtingen van de Staat, die de vestiging en invordering van de belastingen mogelijk maken of waarborgen, met inbegrip van de prerogatieven van de Staat en de bestaande en nog te vestigen zekerheden, waarborgen, voorrechten en hypotheken. De overdracht blijft zonder gevolgen wat betreft de rechten en verplichtingen van de schuldenaren. § 3. De overdracht ontneemt aan de Staat en elke persoon die in welke hoedanigheid ook tussenkomt in de toepassing van de belastingwetten, niet het persoonlijk en rechtstreeks belang dat wettelijk vereist is om in rechte op te treden, als eiser of als verweerder voor welke gerechtelijke instantie ook, in elk huidig en toekomstig geschil betreffende één of meer overgedragen schuldvorderingen. § 4. De schuldvorderingen worden op onherroepelijke wijze en ten bezwarende titel overgedragen, bij wijze van verkoop.
De ingevorderde bedragen die het totaal van de bedragen verschuldigd door de overnemer aan de inschrijvers op de effecten uitgegeven in het kader van de effectisering en de kosten van de effectiseringsverrichting overschrijden, komen toe aan de Staat. § 5. De artikelen 1692 en 1699 tot en met 1701 van het Burgerlijk Wetboek, en artikel 5 van de hypotheekwet van 16 december 1851 zijn niet van toepassing op de overdracht door de Staat van de fiscale vorderingen met het oog op effectisering. § 6. De overdracht wordt verwezenlijkt op een wijze die waarborgt dat de gegevens meegedeeld aan de overnemer om de effectisering van de fiscale vorderingen mogelijk te maken, door die overnemer niet in verband kunnen worden gebracht met een bepaalde of bepaalbare persoon. HOOFDSTUK VII. - BTW-vrijstellingen inzake maatschappelijk werk en sociale zekerheid
Art. 44.In artikel 44, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij de wet van 28 december 1992, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1° vervallen de woorden "de diensten voor gezinshulp;"; 2° 2° wordt vervangen als volgt : « 2° de diensten en leveringen van goederen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk, met de sociale zekerheid en met de bescherming van kinderen en jongeren en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de bevoegde overheid als instellingen van sociale aard worden erkend. Worden met name bedoeld : - de instellingen die de bejaardenzorg tot doel hebben; - de kinderbewaarplaatsen, de zuigelingentehuizen en de instellingen die in hoofdzaak het toezicht over jongelui en de zorg voor hun onderhoud, opvoeding en vrijetijdsbesteding tot doel hebben; - de instellingen voor gezinshulp; - de centra voor levens- en gezinsvragen; - de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen; - de psycho-medisch-sociale centra en de centra voor leerlingenbegeleiding; - de instellingen die de gehandicaptenzorg tot doel hebben; - de instellingen die de begeleiding, de omkadering of de opvang van personen die zich in materiële of morele moeilijkheden bevinden tot doel hebben; - de instellingen bedoeld in het koninklijk besluit van 17 december 2003 betreffende de subsidiëring van instellingen die voorzien in een gespecialiseerde begeleiding voor burgers die betrokken zijn in een gerechtelijke procedure; - de externe diensten erkend bij het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk;". HOOFDSTUK VIII. - Dienst voor alimentatievorderingen
Art. 45.§ 1. Bij toepassing van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 17 juli 1991, wordt een begrotingsfonds betreffende de betaling van voorschotten op onderhoudsgeld opgericht. § 2. Het Fonds beschikt over de volgende financiële middelen : 1° dotaties;2° giften en legaten;3° de bijdrage in de werkingskosten ten laste van de onderhoudsgerechtigde en de onderhoudsplichtige;4° de interesten op de teruggevorderde voorschotten;5° recuperatie van de alimentatievorderingen. § 3. Deze middelen worden aangewend tot betaling van de voorschotten bedoeld in artikel 3, § 2, van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de Federale Overheidsdienst Financiën. § 4. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van de begrotings- fondsen, wordt de rubriek 18 - Financiën als volgt vervolledigd : « Benaming van het organiek begrotingsfonds : 18-2 : Fonds betreffende de betaling van voorschotten inzake alimentatievorderingen.
Aard van de toegewezen ontvangsten : 1° dotaties;2° giften en legaten;3° de bijdrage in de werkingskosten ten laste van de onderhoudsgerechtigde en de onderhoudsplichtige;4° de interesten op de teruggevorderde voorschotten;5° recuperatie van de alimentatievorderingen. Aard van de toegelaten uitgaven : Voorschotten inzake alimentatievorderingen. »
Art. 46.In artikel 6, tweede lid, van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2003, vervallen de woorden "en indien de onderhoudsplichtige zijn woonplaats in België heeft of er een inkomen verwerft".
Art. 47.In artikel 15, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden "of 4°" ingevoegd tussen de woorden "artikel 1288, 3°" en de woorden ", van het Gerechtelijk Wetboek". HOOFDSTUK IX. - Aangifte van kunstwerken ter betaling van successierechten
Art. 48.In artikel 83-3 van het Wetboek van successierechten, gewijzigd bij de wet van 21 juni 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid wordt het woord "formele" ingevoegd tussen de woorden "van de" en "aanvaarding van het aanbod";2° tussen het derde en het vierde lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Het met de rechten begunstigde gewest, vermeldt door zijn vertegenwoordiger in de speciale Commissie en vóór het overzenden van het advies van de commissie aan de Minister van Financiën, dat het de betaling door middel van de aangeboden kunstwerken verkiest en vermeldt in voorkomend geval de aan te nemen werken.In dit geval zal het betreffende gewest geacht worden, zodra de werken formeel ter betaling aangenomen werden door de Minister van Financiën, de verschuldigde successierechten ontvangen te hebben, tot beloop van de waarde van de aangenomen werken.
Ingeval het gewest de betaling in kunstwerken slechts verkiest voor een deel van de aangeboden werken, betekent de voorzitter van de Commissie dit aan de aanvrager(s). Deze heeft (hebben) één maand te rekenen van de betekening om aan de voorzitter mee te delen of hij (zij) zijn (hun) aanbod van afgifte intrekt (ken) of aanpast (sen).
Ingeval het gewest de betaling door middel van kunstwerken weigert, betekent de voorzitter van de Commissie aan de aanvrager(s) de verwerping van het aanbod van de afgifte. »
Art. 49.Artikel 83-4, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 21 juni 2001, wordt aangevuld met een 4°, luidende : « 4° drie leden voorgedragen door de gewestregeringen. » TITEL VI. - Overheidsbedrijven HOOFDSTUK I. - GEN-Fonds
Art. 50.Op 1 augustus 2005 worden de middelen die op het moment van de overdracht beschikbaar zijn op het GEN-fonds gestort aan de NMBS-Holding, die dit bedrag beheert in naam en voor rekening van de Staat. Na deze overdracht wordt het organiek begrotingsfonds "33-5 Fonds Gewestelijk Express Net", opgericht door de programmawet van 19 juli 2001, opgeheven, en geschrapt uit de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990. De NMBS-Holding zal de evolutie en het gebruik van deze middelen op een specifieke rekening laten verschijnen, die de voortdurende identificatie van het beschikbare bedrag toelaat.
Deze middelen worden uitsluitend aangewend voor de financiering van de GEN-investeringen. De NMBS-Holding stelt deze fondsen ter beschikking van Infrabel, van de NMBS en van zichzelf, in functie van de reële uitgaven.
De financiële opbrengsten gegenereerd door de beschikbare bedragen op de rekening waarvan sprake in het eerste lid worden prioritair toegewezen voor het aanzuiveren van de totale rentelasten verschuldigd door de Staat ingevolge de prefinanciering, voorzien in het beheerscontract, van de exploitatiedotatie van Infrabel door de NMBS-Holding en voor het dekken van de beheerskosten van de GEN-middelen door de NMBS-Holding. Deze beheerskosten zijn vastgelegd in het beheerscontract. Na deze inhoudingen wordt het saldo van de financiële opbrengsten toegewezen aan de financiering van de GEN-investeringen.
De NMBS-Holding beheert de middelen onder toezicht van de minister van Overheidsbedrijven. Jaarlijks overhandigt de NMBS-Holding aan de Regering een specifiek verslag aangaande het beheer van de middelen die aan haar zijn toevertrouwd. Het verslag wordt vervolgens door de regering aan de federale wetgevende Kamers overgezonden. HOOFDSTUK II. - De pensioenrechten van de personeelsleden van Belgacom ingezet in welbepaalde projecten bij een Belgische openbare overheid in uitvoering van artikel 475 van de programmawet van 22 december 2003
Art. 51.Voor de toepassing van dit hoofdstuk moet worden verstaan onder : 1° "ingezet personeel" : de statutaire personeelsleden van Belgacom op vrijwillige basis ingezet in welbepaalde projecten bij een Belgische openbare overheid in uitvoering van artikel 475 van de programmawet van 22 december 2003 tijdens de periode van het verlof wegens opdracht en/of na de vaste benoeming bij een Belgische openbare overheid;2° "periode van verlof wegens opdracht" : de periode waarbinnen de personeelsleden van Belgacom worden ingezet bij een Belgische openbare overheid in uitvoering van artikel 475 van de programmawet van 22 december 2003 in het stelsel van verlof wegens opdracht;3° "Belgische openbare overheid" : de Belgische openbare overheid waarbij het personeelslid van Belgacom wordt ingezet in uitvoering van artikel 475 van de programmawet van 22 december 2003 tijdens de periode van het verlof wegens opdracht en/of na de vaste benoeming bij een Belgische openbare overheid.
Art. 52.Indien de periode van het verlof wegens opdracht in de periode valt die in aanmerking komt voor het vaststellen van de referentiewedde die als grondslag dient voor de berekening van het rustpensioen, mag, niettegenstaande andere wettelijke, reglementaire of contractuele bepalingen, de referentiewedde niet lager zijn dan de referentiewedde die in aanmerking zou zijn genomen indien het ingezette personeelslid zijn loopbaan bij Belgacom had voortgezet.
Art. 53.Indien het ingezette personeel vastbenoemd is bij een Belgische openbare overheid, mag, niettegenstaande andere wettelijke, reglementaire of contractuele bepalingen, de referentiewedde die dient als grondslag voor de berekening van het rustpensioen niet lager zijn dan de referentiewedde die in aanmerking zou zijn genomen voor de berekening van het rustpensioen indien het ingezette personeelslid zijn loopbaan bij Belgacom had voortgezet.
Art. 54.De verhoging van het pensioen die voortvloeit uit de inaanmerkingneming van de in de artikelen 52 en 53 bepaalde gewaarborgde referentiewedde wordt toegekend in de vorm van een pensioencomplement dat ten laste is van de Staatskas. Dit complement wordt niet in aanmerking genomen voor de verdeling van het enig pensioen met toepassing van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector.
Voor de toepassing van artikel 12 van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspenioenen van het personeel van de openbare sector, is het in het eerste lid, 1°, van dat artikel bedoelde maximum van de wedde dat van de wedde die werkelijk in aanmerking werd genomen voor de berekening van het pensioen met inbegrip van het complement.
Art. 55.Voor de periode van het verlof wegens opdracht, is een globale bijdrage van 17,5 % verschuldigd door Belgacom per ingezet personeelslid op het positieve verschil tussen : a) de wedden en de andere bezoldigingselementen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het rustpensioen die het ingezet personeelslid zou hebben ontvangen indien het zijn loopbaan bij Belgacom had voortgezet tijdens die periode onder hetzelfde tewerkstellingsregime dan dat van kracht bij de Belgische openbare overheid en b) de wedden en de andere bezoldigingselementen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het rustpensioen die van toepassing zijn bij die Belgische openbare overheid, op het ingezet personeelslid tijdens die periode. Deze bijdrage wordt eenmalig gestort op het einde van het verlof wegens opdracht aan het Fonds voor overlevingspensioenen.
Art. 56.§ 1. Naar aanleiding van de vaste benoeming van het ingezet personeelslid bij een Belgische openbare overheid, is een patronale bijdrage van 10 % verschuldigd door Belgacom op de actuele waarde van een reeks fictieve bezoldigingen, beginnend met de wedde en elk ander bezoldigingselement dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het rustpensioen, ontvangen door het ingezet personeelslid op het ogenblik waarop het vast benoemd wordt bij de Belgische openbare overheid, dat daarna telkens forfaitair verhoogd wordt met 1,25 % per jaar, tot op de laatste dag van de maand waarin het ingezet personeelslid de leeftijd van 60 jaar bereikt.
De bijdrage wordt bepaald op basis van de wedde en elk ander bezoldigingselement dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het rustpensioen toepasselijk voor het tewerkstellingsregime van het ingezet personeelslid bij de Belgische openbare overheid tijdens de maand van de vaste benoeming bij die Belgische openbare overheid.
De som van de wedden en andere bezoldingselementen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het rustpensioen, bedoeld in deze paragraaf, mag nooit de som van de wedden en de andere bezoldigingselementen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het rustpensioen waarop het ingezet personeelslid recht zou hebben gehad indien het zijn loopbaan bij Belgacom had voortgezet op het ogenblik van de vaste benoeming, tot op het einde van de periode van het verlof wegens opdracht, forfaitair verhoogd met 1,25 % per jaar, overschrijden.
De bijdrage is verschuldigd vanaf de vaste benoeming bij een Belgische openbare overheid tot op de laatste dag van de maand tijdens dewelke het ingezette personeelslid de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt.
Deze bijdrage wordt eenmalig gestort aan de Belgische openbare overheid, bij de vaste benoeming van het ingezet personeelslid bij deze Belgische openbare overheid. § 2. Naar aanleiding van de vaste benoeming bij een Belgische openbare overheid, is een globale bijdrage verschuldigd van 17,5 % door Belgacom per ingezet personeelslid op het positieve geactualiseerde verschil tussen twee reeksen van fictieve wedden : a) enerzijds, om te beginnen, de wedde en elk ander bezoldigingselement dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het rustpensioen die het ingezet personeelslid zou hebben ontvangen indien het zijn loopbaan bij Belgacom had voortgezet op het ogenblik van de definitieve benoeming, dat daarna telkens forfaitair verhoogd wordt met 1,25 % per jaar tot op de laatste dag van de maand tijdens dewelke het ingezette personeelslid de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt en b) anderzijds, om te beginnen, de wedde en elk ander bezoldigingselement dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het rustpensioen die van toepassing zijn bij die Belgische openbare overheid, op het ingezet personeelslid, op het ogenblik waarop het vast benoemd wordt bij de Belgische openbare overheid, dat daarna telkens forfaitair verhoogd wordt met 1,25 % per jaar tot aan de laatste dag van de maand tijdens dewelke het ingezette personeelslid de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. De bijdrage wordt bepaald op basis van de wedde en elk ander bezoldigingselement dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het rustpensioen voor het tewerkstellingsregime van het ingezet personeelslid bij de Belgische openbare overheid die van toepassing zijn tijdens de maand van de vaste benoeming van het personeelslid bij die Belgische openbare overheid.
De bijdrage wordt eenmalig gestort bij de vaste benoeming van het ingezet personeelslid bij een Belgische openbare overheid aan het Fonds voor Overlevingspensioenen.
Art. 57.De bijdragen waarvan sprake in de artikelen 55 en 56 worden beschouwd als gewone sociale zekerheidsbijdragen.
De actuariële factoren waarop de actualisering bedoeld in artikel 56 is gebaseerd, zijn deze bepaald in het koninklijk besluit van 18 december 2003 houdende uitvoering van artikel 10 van de wet van 11 december 2003 houdende overname door de Belgische Staat van de wettelijke pensioenverplichtingen van de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom ten opzichte van haar statutair personeel.
Art. 58.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2004.
TITEL VII. - Diverse bepalingen HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de wet van 2 augustus 1974 betreffende de wedden van de titularissen van sommige openbare ambten, van de bedienaars van de erkende erediensten en van de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad
Art. 59.In artikel 26bis van de wet van 2 augustus 1974 betreffende de wedden van de titularissen van sommige openbare ambten, van de bedienaars van de erkende erediensten en van de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, wordt het cijfer "261" vervangen door het cijfer "301".
Art. 60.In artikel 35 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 december 2004, wordt het cijfer "261" vervangen door het cijfer "301".
Art. 61.De artikelen 59 en 60 hebben uitwerking met ingang van 1 juli 2005. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector
Art. 62.Artikel 3 van de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector, wordt opgeheven.
Art. 63.Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 4.De diensten bedoeld in artikel 1 b), c), d) en h), zijn bijdragen verschuldigd voor de vakbondspremie. De Koning bepaalt het bedrag en de stortingsmodaliteiten van deze bijdragen. »
Art. 64.In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt opgeheven;2° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De sommen nodig voor de uitbetaling van de vakbondspremies en voor de daarmee verbonden administratieve werkingskosten worden overgedragen aan een of meer uitbetalingsorganismen, op te richten door een of meer representatieve vakorganisaties. Deze organismen dienen de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk aan te nemen. »; 3° in § 3 vervallen de woorden « die dienen voorafgenomen te worden op de in artikel 4 bedoelde dotaties en bijdragen.».
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 11 juli 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE Voor de Minister van Werk, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2004-2005. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Stukken : 51 1820. - 001 : Ontwerp van programmawet. - 002 tot 007 : Amendementen. - 008 tot 010 : Verslagen. - 011 : Amendementen. - 012 : Verslag. - 013 : Tekst aangenomen door de commissies. - 014 : Verslag. - 015 : Amendementen. - 016 : Aanvullend verslag. - 017 : Artikel gewijzigd door de commissie. - 018 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Integraal verslag : 23 juni 2005.
Senaat.
Stukken : 3-1254. - Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat. - Nr. 2 : Amendementen. - Nrs. 3 tot 6 : Verslagen. - Nr. 7 : Beslissing om niet te amenderen.
Handelingen van de Senaat : 30 juni 2005.