gepubliceerd op 07 augustus 2006
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers
11 JULI 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers
VERSLAG AAN DE KONING Sire, In de werknemersregeling wordt de materie van de toegelaten beroepsbezigheid geregeld door de artikelen 25 en 39 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
Die artikelen worden respectievelijk uitgevoerd door de artikelen 64 en 64bis van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
Artikel 25 van het voormelde koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 legt het basisprincipe vast van het verbod van het gezamenlijk genot van een pensioen en een inkomen uit werk enerzijds, en van een pensioen en andere sociale zekerheidsuitkeringen anderzijds.
Niettegenstaande de Koning gemachtigd is om de gevallen en de voorwaarden te bepalen waarin een gedeelte van het pensioen betaalbaar is, worden de grenzen en de voorwaarden voor de uitoefening van de toegelaten beroepsbezigheid vastgelegd in de §§ 2 tot 4 van artikel 64 van het voormeld koninklijk besluit van 21 december 1967.
Krachtens de bovenvermelde reglementaire bepalingen, moet de uitoefening van elke beroepsbezigheid, zelfs als ze de voorziene grenzen niet overschrijdt, "vooraf worden aangegeven" bij de Rijksdienst voor pensioenen.
Artikel 39, eerste lid, van het voornoemd koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 bepaalde, vóór de wijziging ervan door artikel 10 van de programmawet van 11 juli 2005, dat de pensioengerechtigde (of de echtgenoot van een gerechtigde in geval van gezinspensioen), die verder een beroepsbezigheid uitoefent of herneemt, alsmede de werkgever die een pensioengerechtigde tewerkstelt, afzonderlijk gehouden zijn er de aangifte van te doen bij de Rijksdienst binnen de termijn bepaald door de Koning. De niet-naleving van deze formaliteiten brengt de toepassing mee van sancties vastgesteld door de Koning krachtens artikel 39, tweede lid van voornoemd artikel.
Artikel 64bis, § 1, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 bepaalt, behalve dat het de bepaling reeds vervat in artikel 39, lid 1, van het koninklijk besluit nr. 50 weergeeft, in zijn § 2 dat de pensioengerechtigde eveneens gehouden is om; bij aangetekend schrijven, zijn werkgever op de hoogte te brengen van zijn pensioensituatie.
De aangiften bij de Rijksdienst (van de pensioengerechtigde, van zijn echtgenoot en van de werkgever) moeten, volgens de bewoordingen van artikel 64bis, § 3, van hetzelfde besluit, opgenomen worden op een formulier beschikbaar bij het gemeentebestuur en bij de Rijksdienst voor pensioenen en overeenkomstig het model goedgekeurd door de Minister die bevoegd is voor de pensioenen. Deze aangiften moeten ingevuld, gedateerd, ondertekend en gezonden worden naar de Rijksdienst voor pensioenen bij een ter post aangetekende brief.
Aldus kunnen het rustpensioen en het overlevingspensioen slechts ingaan als de gerechtigde, op bovengenoemd formulier, vooraf verklaard heeft om elke beroepsbezigheid stop te zetten of als hij een door de Koning toegelaten beroepsbezigheid wenst verder te zetten, dat deze zal beperkt zijn tot de op hem toepasselijke grenzen.
Vanuit een bekommernis voor administratieve vereenvoudiging, heeft de wetgever in 2005 geoordeeld dat de controleprocedures - zowel wat betreft de aangifte van de beroepsbezigheid door de gepensioneerde, als de verklaring van de werkgever dat hij een gepensioneerde tewerkstelt - alsmede het geheel van de sancties op het niet naleven van deze procedures, achterhaald waren.
De informaticatoepassingen laten immers toe deze controles uit te voeren door middel van een elektronische uitwisseling van inlichtingen tussen de verschillende gegevensbanken.
Niet alleen kan hierdoor een veel correctere controle plaatsvinden, bovendien worden zo zowel werkgevers als werknemers/gepensioneerden verlost van heel wat administratieve rompslomp.
Aldus heeft artikel 10 van de programmawet van 11 juli 2005 het eerste lid van artikel 39 van het voornoemd koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 gewijzigd om de controle mogelijk te maken van de beroepsbezigheid van de gepensioneerden door gebruikmaking van informaticatechnieken.
Artikel 11 van dezelfde wet voorzag dat de datum van inwerkingtreding van artikel 10 zou vastgesteld worden door de Koning om deze te laten overeenstemmen met de concrete evolutie van de informatica-aanpassingen.
Het ontwerp van koninklijk besluit, dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit voor te leggen, beoogt derhalve de datum van inwerkingtreding van artikel 10 van de voornoemde programmawet van 11 juli 2005 vast te stellen enerzijds, en de gepensioneerden die de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben vrij te stellen van aangifte.
Commentaar van de artikelen Artikel 1 De inwerkingtreding van artikel 10 van de programmawet van 11 juli 2005 werd vastgesteld op 1 januari 2006, te weten de datum waarop de controle van de toegelaten beroepsbezigheid door een systematische vergelijking tussen de verschillende bestanden van C.I.M.I.R.e en van de Rijksdienst voor pensioenen zal gebeuren.
Artikel 2 Bij overgangsmaatregel, stelt artikel 2 van het ontwerpbesluit alleen de gepensioneerden vrij die de volle leeftijd van 65 jaar bereikt hebben, uitgezonderd vóór de eerste betaling.
Zowel de gerechtigden op een rustpensioen, als de gerechtigden op een overlevingspensioen worden beoogd.
In artikel 2, wordt : - voor de gerechtigde die de volle leeftijd van 65 jaar bereikt heeft en na de ingangsdatum van zijn pensioen een beroepsbezigheid hervat of aanvat, de aangifteplicht afgeschaft; - de sanctie voor het niet voorafgaandelijk aangeven van de beroepsbezigheid door deze gepensioneerde opgeheven; - de sanctie voor het niet aangeven door de werkgever van de tewerkstelling van deze gepensioneerde opgeheven.
Met andere woorden, blijft de gerechtigde die de volle leeftijd van 65 jaar heeft bereikt maar waarvoor het pensioen voor het eerst betaalbaar wordt gesteld ertoe gehouden te laten weten wanneer hij zijn beroepsbezigheid zal staken. De aangifteplicht blijft eveneens onverkort bestaan voor de gerechtigde die de volle leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt.
Voor de echtgenoot wijzigt er niets.
In een eerste fase, zal de systematische vergelijking van de bestanden zich immers tot deze leeftijdscategorie, beoogd bij artikel 2 van het besluit, beperken Op termijn, zal dezelfde vereenvoudiging echter veralgemeend worden tot de overige pensioengerechtigden alsmede tot de echtgenoten ervan.
Hiertoe wordt er in het voornoemd koninklijk besluit van 21 december 1967, in plaats van het huidig artikel 64ter, ingevoegd door het koninklijk besluit van 30 oktober 1992 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, dat artikel 64 quater wordt, een nieuw artikel 64ter ingevoegd.
Artikel 3 Het is opportuun om de data van inwerkingtreding van artikel 10 van de programmawet van 11 juli 2005 enerzijds en van artikel 2 van het besluit, anderzijds, te laten samenvallen met de datum waarop de vrijstelling van aangifte en de geautomatiseerde controle zelf uitwerking moeten hebben. Daarom legt het artikel 3 de datum van inwerkingtreding vast van het koninklijk besluit op 1 januari 2006.
Artikel 4 Dit artikel belast de Minister van Pensioenen met de uitvoering van het besluit.
Ontvang de verzekering van mijn achting, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Leefmilieu en van Pensioenen, B. TOBBACK
11 JULI 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het koninklijk besluit van nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, inzonderheid op artikel 25, gewijzigd bij de wet van 10 februari 1981 en bij de koninklijke besluiten van 23 december 1996 en van 21 januari 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, inzonderheid op de artikelen 64, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 maart 2004 en gewijzigd lig het koninklijk besluit van 5 maart 2006, 64bis vervangen bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1992 en 64ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen, gegeven op 30 januari 2006;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 14 februari 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 12 april 2006;
Gelet op advies nr. 40.343/1 van de Raad van State, gegeven op 23 mei 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Leefmilieu en Pensioenen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 10 van de programmawet van 11 juli 2005 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2006.
Art. 2.In het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, wordt in de plaats van artikel 64ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, dat artikel 64quater wordt, een nieuw artikel 64ter ingevoegd, luidende : «
Art. 64ter.In afwijking van de artikelen 64 en 64bis zijn, behoudens voor elke eerste uitbetaling, de verklaringen beoogd in deze bepalingen niet vereist voor de gerechtigden die de voile leeftijd van 65 jaar bereikt hebben. »
Art. 3.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2006.
Art. 4.Onze Minister van Leefmilieu en Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 juli 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK