gepubliceerd op 03 februari 2006
Wet tot oprichting van de « Pensioenen van de Overheidssector »
12 JANUARI 2006. - Wet tot oprichting van de « Pensioenen van de Overheidssector » (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Definities
Art. 2.Voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder : 1° « de Dienst » : de Pensioendienst voor de overheidssector bedoeld in artikel 3;2° « de minister » : de minister die de pensioenen van de overheidssector onder zijn bevoegdheid heeft;3° « pensioenen van de overheidssector » : a) de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de Staatskas;b) de aanvullende voordelen inzake rustpensioen toegekend aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst;c) de rust- en overlevingspensioenen en de als zodanig geldende voordelen toegekend aan de personeelsleden evenals aan de door de Koning of door de met benoemingsbevoegdheid beklede vergadering benoemde leden van de beheers-, bestuurs- en directieorganen : - van de provincies, de gemeenten, de agglomeraties van gemeenten, de federaties van gemeenten, de verenigingen van gemeenten en de gemeenschapscommissies; - van de geïntegreerde politie; - van de instellingen waarop het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en der regieën ingesteld door de Staat, van toepassing is; - van de instellingen van openbaar nut waarop de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, van toepassing is; - van de instellingen waarop de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, van toepassing is; - van de hiervoor nog niet bedoelde autonome overheidsbedrijven; - van de andere instellingen waarin de openbare machten een doorslaggevende rol spelen, ongeacht de juridische vorm waarin zij werden opgericht; - van de hiervoor nog niet bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen die afhangen van de gemeenschappen of de gewesten; d) de rust- en overlevingspensioenen toegekend aan de leden van de bestendige deputatie, aan de burgemeesters en schepenen, evenals aan de mandatarissen van de agglomeraties, van de federaties van gemeenten, van de verenigingen van gemeenten, van de gemeenschapscommissies, van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en van de andere instellingen waarin de openbare machten een doorslaggevende rol spelen, ongeacht de juridische vorm waarin zij werden opgericht. Worden eveneens beschouwd als « pensioenen van de overheidssector », alle voordelen die een aanvulling vormen van een in de litterae a) tot en met d) bedoeld pensioen; 4° « vergoedingspensioenen en oorlogsrenten » : a) de vergoedingspensioenen toegekend aan de militaire en ermee gelijkgestelde oorlogsslachtoffers evenals de vergoedingspensioenen van vredestijd;b) de frontstrepen- en gevangenschaps-strepenrenten van de oorlog 1914-1918, de strijders- en gevangenschapsrenten, de mobilisatierenten en de renten voor de verplicht ingelijfden bij het Duitse leger;c) de renten verbonden aan de nationale ordes;d) de pensioenen en de renten toegekend aan de rechthebbenden van de begunstigden van een in de litterae a) en b) bedoeld pensioen of rente. HOOFDSTUK III. - Oprichting van de Pensioendienst voor de overheidssector
Art. 3.Er wordt, onder de benaming « Pensioendienst voor de overheidssector » (PDOS), een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid opgericht, ingedeeld in categorie A als bedoeld in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.
De Dienst heeft zijn zetel in het Brusselse Gewest. HOOFDSTUK IV. - Opdrachten van de Dienst Afdeling 1. - Opdrachten inzake de pensioenen van de overheidssector
Onderafdeling 1. - Conceptie- en studieopdrachten
Art. 4.De Dienst heeft tot opdracht : 1° de conceptie, de voorbereiding en de ondersteuning van het beleid. Wat betreft de pensioenen toegekend aan de gewezen personeelsleden evenals aan de gewezen leden van de beheers-, bestuurs- en directieorganen van de publiekrechtelijke rechtspersonen die afhangen van de gemeenschappen of de gewesten, is deze opdracht evenwel beperkt tot de materies die behoren tot de bevoegdheid van de federale overheid.
De Dienst kan, op verzoek van de minister of uit eigen initiatief, juridische, statistische, actuariële, budgettaire, technische en informaticastudies uitvoeren die betrekking hebben op de wetgeving en de reglementering inzake de pensioenen van de overheidssector; 2° de redactie van voorontwerpen van wet of van koninklijk besluit en de reglementering met inbegrip van de omzetting van de internationale reglementering in het Belgisch recht;3° elke taak uit te voeren die hem wordt toevertrouwd door de minister, meer bepaald om de naleving en de uniforme toepassing van de wetgeving en de reglementering inzake de pensioenen van de overheidssector te verzekeren.Te dien einde kan de Dienst meer bepaald gemachtigd worden de wettigheid en het bedrag van de pensioenen van de overheidssector te controleren die toegekend worden door andere pensioenbeheersinstellingen dan de Dienst; 4° adviezen uit te brengen over elke vraag met betrekking tot de pensioenen van de overheidssector of een categorie ervan. Onderafdeling 2. - Financiële opdrachten
Art. 5.De Dienst heeft tot opdracht : 1° de ontvangsten verbonden aan zijn opdrachten te innen;2° voor elke sociaal verzekerde de in zijn naam gestorte bijdragen individueel te controleren. Onderafdeling 3. - Uitvoerende opdrachten
Art. 6.De Dienst heeft tot opdracht : 1° het recht vast te stellen op : a) de rust- en overlevingspensioenen, de renten en de vergoedingen ten laste van de Staatskas;b) de rust- en overlevingspensioenen : - ten laste van het pensioenstelsel, ingesteld bij de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden; - ten laste van het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de lokale overheden bedoeld in artikel 1bis, c), van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen en ten laste van het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen bedoeld in artikel 1bis, d), van dezelfde wet; - ten laste van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie; - ten laste van de machten of openbare instellingen die, bij overeenkomst, het beheer van hun pensioenen aan de Dienst toevertrouwd hebben en ten laste van de machten of openbare instellingen die een overeenkomst inzake hun pensioenplan afgesloten hebben met een voorzorgsinstelling die het beheer van deze pensioenen in onderaanneming toevertrouwd heeft aan de Dienst. De Dienst legt de ontwerpbeslissing betreffende de toekenning van deze voordelen ter goedkeuring voor aan de betrokken macht of openbare instelling. 2° het bedrag te bepalen van de in 1° bedoelde pensioenen, renten en vergoedingen;3° het beheer en de opvolging te verzekeren van de in 1° bedoelde pensioenen, renten en vergoedingen;4° de betalingsinstructies voor de in 1° bedoelde prestaties te geven, wanneer de voorwaarden vervuld zijn waaraan de betaling van deze prestaties onderworpen is;5° de betalingsinstructies te geven voor de renten toegekend tot vergoeding van de schade voortvloeiend uit arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en van het werk en beroepsziekten, ten laste van de Staatskas of waarvan de Staat de betaling verzekert;6° voor rekening van de federale overheid de vorderingen tot indeplaatsstelling of inzake burgerlijke aansprakelijkheid te voeren tegen de personen die verantwoordelijk zijn voor het ongeval of de beroepsziekte, indien het renten ten laste van de Staatskas betreft, toegekend aan personeelsleden waarvan de bezoldiging niet ten laste is van de Staatskas, of aan hun rechthebbenden.
Art. 7.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, elke andere opdracht inzake de pensioenen van de overheidssector aan de Dienst toevertrouwen. Afdeling 2. - Opdrachten inzake de vergoedingspensioenen en de
oorlogsrenten Onderafdeling 1. - Conceptie- en studieopdrachten
Art. 8.De Dienst heeft tot opdracht : 1° de conceptie, de voorbereiding en de ondersteuning van het beleid. De Dienst kan meer bepaald, op verzoek van de minister of uit eigen initiatief en in voorkomend geval in overleg met de minister die de oorlogsslachtoffers onder zijn bevoegdheid heeft, juridische, statistische, actuariële, budgettaire, technische en informaticastudies uitvoeren die betrekking hebben op de wetgeving en de reglementering inzake de vergoedingspensioenen en de oorlogsrenten; 2° de redactie van voorontwerpen van wet of van koninklijk besluit en de reglementering;3° advies uit te brengen over elke vraag met betrekking tot de vergoedingspensioenen en de oorlogsrenten. Onderafdeling 2. - Uitvoerende opdrachten
Art. 9.De Dienst heeft tot opdracht : 1° het recht vast te stellen op de vergoedingspensioenen en de oorlogsrenten;2° het bedrag te bepalen van de in 1° bedoelde pensioenen en renten;3° het beheer en de opvolging te verzekeren van de in 1° bedoelde pensioenen en renten;4° de betalingsinstructies voor de in 1° bedoelde prestaties te geven, wanneer de voorwaarden vervuld zijn waaraan de betaling van deze prestaties onderworpen is.
Art. 10.De Koning kan, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, elke andere opdracht inzake de vergoedingspensioenen en de oorlogsrenten aan de Dienst toevertrouwen. Afdeling 3. - Informatieopdrachten
Art. 11.De Dienst informeert het publiek evenals de geïnteresseerde socio-economische en professionele middens over : 1° de inhoud van de wetgeving en de reglementering inzake de pensioenen van de overheidssector;2° de inhoud van de wetgeving en de reglementering inzake de vergoedingspensioenen en de oorlogsrenten;3° de statistische en actuariële gegevens inzake de pensioenen van de overheidssector, meer bepaald via een jaarverslag. De Dienst bezorgt iedere gepensioneerde individuele informatie over zijn pensioen, in voorkomend geval rekening houdend met andere voordelen die de gepensioneerde geniet.
De Dienst biedt ieder personeelslid van de overheidssector waarvoor hij bevoegd is, in voorkomend geval in samenwerking met de andere pensioendiensten, de mogelijkheid individuele informatie over zijn toekomstig pensioen te verkrijgen.
Art. 12.De Dienst legt elk jaar aan de minister een jaarverslag voor over zijn werkzaamheden gedurende het voorbije dienstjaar. HOOFDSTUK V. - Budgettaire bepalingen
Art. 13.De begroting van de « Pensioendienst voor de overheidssector » omvat twee onderscheiden gedeelten : 1° de opdrachtenbegroting die de ontvangsten en uitgaven omvat die betrekking hebben op de wettelijke opdrachten van de Dienst;2° de beheersbegroting die de ontvangsten en uitgaven omvat die betrekking hebben op het beheer van de Dienst.
Art. 14.De Dienst wordt gefinancierd door : 1° een dotatie ingeschreven in de algemene uitgavenbegroting van de federale overheid voor de uitoefening van zijn wettelijke opdrachten inzake de pensioenen van de overheidssector;2° een dotatie ingeschreven in de algemene uitgavenbegroting van de federale overheid voor de uitoefening van zijn wettelijke opdrachten inzake de vergoedingspensioenen en oorlogsrenten;3° een dotatie ingeschreven in de algemene uitgavenbegroting van de federale overheid voor de uitoefening van zijn wettelijke opdrachten inzake de arbeidsongevallenrenten;4° een dotatie ingeschreven in de algemene uitgavenbegroting van de federale overheid voor het beheer van de Dienst;5° alle andere ontvangsten die betrekking hebben op zijn opdrachten en zijn beheer. HOOFDSTUK VI. - Technisch comité voor de pensioenen van de overheidssector
Art. 15.Er wordt bij de Dienst een Technisch comité voor de pensioenen van de overheidssector opgericht. Dit comité is uitsluitend bevoegd is voor de pensioenen van de overheidssector.
Art. 16.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de samenstelling van dit comité en de nadere regels inzake de aanwijzing van zijn leden en van hun plaatsvervangers evenals de nadere regels inzake zijn werking. HOOFDSTUK VII. - Het dagelijks beheer van de Dienst
Art. 17.De Dienst is onderworpen aan het hiërarchisch gezag van de minister.
De minister kan sommige van zijn bevoegdheden delegeren aan de administrateur-generaal en aan de adjunct-administrateur-generaal.
Art. 18.§ 1. Het dagelijks beheer van de Dienst wordt toevertrouwd aan een administrateur-generaal.
De administrateur-generaal verzekert, onder het gezag en de controle van de minister, de werking van de Dienst.
De administrateur-generaal is ertoe gemachtigd, met het akkoord van de minister, een deel van de hem verleende bevoegdheden evenals het ondertekenen van sommige stukken en brieven te delegeren. § 2. De administrateur-generaal vertegenwoordigt de Dienst in gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen en treedt rechtsgeldig in zijn naam en voor zijn rekening op, zonder dat hij zulks door een specifiek mandaat moet staven.
Art. 19.De administrateur-generaal wordt bij de uitoefening van zijn opdrachten bijgestaan door een adjunct-administrateur-generaal. De adjunct-administrateur-generaal behoort tot de andere taalrol dan de administrateur-generaal.
Art. 20.De Koning bepaalt, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, het statuut en de wijze van de aanstelling van de administrateur-generaal en de adjunct-administrateur-generaal.
Art. 21.§ 1. De administrateur-generaal wordt bij de uitoefening van zijn opdrachten bijgestaan door een Directiecomité dat hij voorzit.
Het Directiecomité is samengesteld uit de administrateur-generaal, de adjunct-administrateur-generaal en ten minste vier andere leden aangesteld door de minister onder de leidende ambtenaren van de Dienst. Deze aanstellingen gebeuren zodanig dat de taalpariteit binnen het Comité verzekerd is.
Het Directiecomité stelt zijn huishoudelijk reglement vast. § 2. Tot aan de aanstelling van de leden van het in § 1 bedoelde Directiecomité worden de bevoegdheden ervan uitgeoefend door de Directieraad van de Administratie der Pensioenen.
Tot op die datum blijft het huishoudelijk reglement van de Directieraad van de Administratie der Pensioenen van toepassing.
Art. 22.Wanneer de administrateur-generaal afwezig of verhinderd is, worden zijn bevoegdheden uitgeoefend door de adjunct-administrateur-generaal.
Wanneer zowel de administrateur-generaal als de adjunct-administrateur-generaal afwezig of verhinderd zijn, worden hun bevoegdheden uitgeoefend door het oudste lid van het Directiecomité. HOOFDSTUK VIII. - Personeel van de Dienst
Art. 23.De andere personeelsleden van de Dienst dan die bedoeld in de artikelen 18 en 19 worden benoemd, bevorderd en afgezet door de Minister overeenkomstig de regels van het personeelsstatuut.
Art. 24.§ 1. Alle personen die op 31 december 2005 hun werkzaamheden uitoefenen binnen de Administratie der Pensioenen van het ministerie van Financiën worden, bij een koninklijk besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, op 1 januari 2006 ambtshalve overgedragen naar de Dienst. Hetzelfde geldt voor de personeelsleden van de Administratie der Pensioenen die op 31 december 2005 tijdelijk afwezig zijn.
De lijst van de overgedragen personeelsleden wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt als bijlage bij het in het eerste lid bedoelde koninklijk besluit. § 2. De overgedragen personeelsleden behouden de hoedanigheid van stagedoend personeelslid, vast benoemd personeelslid of contractueel personeelslid die zij hadden de dag vóór hun overdracht.
Het stagedoend personeelslid wordt geacht titularis te zijn van de graad of van de klasse waarvoor hij zich kandidaat gesteld heeft. § 3. De overgedragen personeelsleden behouden hun niveau-, graad-, dienst- en klassenanciënniteit evenals hun taalrol. § 4. De overgedragen personeelsleden behouden de laatste evaluatie die hun werd toegekend binnen het ministerie van Financiën. Deze evaluatie blijft geldig tot aan de toekenning van een nieuwe evaluatie binnen de Dienst. § 5. De personeelsleden die geslaagd zijn voor een examen of een vergelijkende selectie voor overgang naar het hoger niveau of voor een examen of een selectie voor verhoging in graad of voor een gedeelte van deze examens of selecties, georganiseerd binnen het ministerie van Financiën, behouden het voordeel van dit slagen. § 6. Tot op het ogenblik waarop in de Dienst nieuwe bepalingen van kracht worden, blijven de personeelsleden van de Dienst onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren inzake toelagen, premies, vergoedingen en andere voordelen binnen het ministerie van Financiën. Zij behouden deze voordelen slechts voor zover deze regelmatig werden toegekend en de voorwaarden waaronder ze werden toegekend in hoofde van de begunstigden zijn blijven bestaan. § 7. Alle personeelsleden worden overgedragen met behoud van hun bezoldiging en van de geldelijke anciënniteit die zij de dag vóór hun overdracht verworven hadden krachtens de wettelijke en reglementaire bepalingen die op die datum op hen toepasselijk waren.
Art. 25.De op de datum van de overdracht lopende beroepsprocedures worden verdergezet door de Dienst.
Art. 26.§ 1. De vast benoemde personeelsleden van de Dienst genieten een rustpensioen ten laste van de Staatskas onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde nadere regels als die welke toepasselijk zijn op de vast benoemde personeelsleden van de federale overheid. § 2. Voor de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake pensioenen, wordt de bij de Administratie der Pensioenen van het ministerie van Financiën gepresteerde diensttijd beschouwd als bij de Dienst gepresteerde diensttijd. HOOFDSTUK IX. - Diverse bepalingen
Art. 27.Alle goederen, rechten en wettelijke en contractuele plichten betreffende de door de Administratie der Pensioenen van het ministerie van Financiën uitgeoefende opdrachten worden door de Koning overgedragen naar de Dienst.
De lijst van overgedragen goederen, rechten en plichten wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt als bijlage bij het in het eerste lid bedoelde besluit.
Art. 28.De Dienst wordt gelijkgesteld met de Staat voor de toepassing van de wetten en de reglementering betreffende de directe belastingen die geheven worden ten voordele van de Staat, evenals de belastingen geheven ten voordele van de provincies en de gemeenten.
Art. 29.Voor de toepassing van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid wordt de Dienst geacht een openbare instelling van sociale zekerheid in de zin van artikel 2, 2°, a) van die wet te zijn.
Art. 30.De Koning regelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de organisatie en de werking van de Dienst, voor alles wat niet door deze wet of door de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut geregeld is. HOOFDSTUK X. - Wijzigende bepalingen
Art. 31.Artikel 38 van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 16 van 15 oktober 1934 en bij de wet van 11 april 2005, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 38.De Pensioendienst voor de overheids sector wordt gefinancierd door dotaties ingeschreven in de algemene uitgavenbegroting van de federale staat en door ontvangsten die betrekking hebben op zijn opdrachten en zijn beheer. »
Art. 32.In artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut wordt de categorie A aangevuld met de woorden "Pensioendienst voor de overheidssector », in te voegen in de alfabetische rangorde.
Art. 33.In artikel 4, § 3, van de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, worden de woorden « in de Openbare Schatkist » vervangen door de woorden « aan de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 34.In artikel 12 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden « de Openbare Schatkist » vervangen door de woorden "de Pensioendienst voor de overheidssector »;2° in § 4, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999 worden de woorden « bij de Openbare Schatkist » vervangen door de woorden « bij de Pensioendienst voor de overheidssector »;3° in § 5, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999, worden de woorden « de Openbare Schatkist » vervangen door de woorden « de Pensioendienst voor de overheidssector »;4° in § 5, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999, worden de woorden « voor het organieke fonds van de Begroting van pensioenen, genaamd « Fonds voor Overlevingspensioenen » » vervangen door de woorden « voor de financiering van de pensioenen ten laste van de Staatskas.».
Art. 35.In artikel 12bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 29 december 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vierde lid, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991 en de programmawet van 30 december 2001, worden de woorden « aan de Openbare Schatkist » vervangen door de woorden « aan de Pensioendienst voor de overheidssector », en de woorden « bij de Openbare Schatkist » vervangen door de woorden « bij de Pensioendienst voor de overheidssector »;2° in § 1, vijfde lid, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991 en de programmawet van 30 december 2001, worden de woorden « aan de Openbare Schatkist » vervangen door de woorden « aan de Pensioendienst voor de overheidssector », de woorden « bij de Openbare Schatkist » vervangen door de woorden « bij de Pensioendienst voor de overheidssector » en de woorden « voor het organieke fonds van de Begroting van pensioenen, genaamd « Fonds voor Overlevingspensioenen » » vervangen door de woorden « voor de financiering van de pensioenen ten laste van de Staatskas.»; 3° in § 3, tweede lid, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991, worden de woorden « Openbare Schatkist » vervangen door de woorden « Pensioendienst voor de overheidssector » en de woorden « voor het organieke fonds van de Begroting van pensioenen, genaamd « Fonds voor Overlevingspensioenen » » vervangen door de woorden « voor de financiering van de pensioenen ten laste van de Staatskas ».
Art. 36.In artikel 13 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 7, toegevoegd bij het koninklijk besluit nr.23 van 27 november 1978, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De sommen met betrekking tot de in de §§ 1, 2 en 3 bedoelde subrogaties dienen te worden gestort aan de Pensioendienst voor de overheidssector.
De aan deze dienst gestorte sommen uit hoofde van de bij de §§ 1 en 2 bedoelde subrogatie in de rechten die de betrokkenen putten uit de rustpensioenregeling voor arbeiders, bedienden, zeelieden of werknemers, worden verdeeld onder de machten en instellingen die de last dragen van het rustpensioen evenredig met het bedrag van het hun ten laste gelegde aandeel.
Wat betreft de machten en instellingen waarop de voormelde wet van 14 april 1965 van toepassing is, de Staatskas en de bij de huidige wet bedoelde instellingen van openbaar nut uitgezonderd, komt het gedeelte van de subrogatie dat hun toekomt krachtens het voorgaande lid in mindering van het hun ten laste gelegde aandeel. »; 2° in § 8, toegevoegd bij het koninklijk besluit nr.23 van 27 november 1978, worden de woorden « aan de Staatskas van hun wiskundige reserves » vervangen door de woorden « van hun wiskundige reserves aan de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 37.In artikel 7, eerste lid van de wet van 30 april 1958 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 254 en 255 van 12 maart 1936 waarbij eenheid wordt gebracht in het regime van de pensioenen der weduwen en wezen van het burgerlijk rijkspersoneel en van de leden van het leger en van de rijkswacht, en tot instelling van een begrafenisvergoeding ten gunste van rechthebbenden van gepensioneerde rijksambtenaren, gewijzigd bij de wet van 6 mei 2002, worden de woorden « de Schatkist » vervangen door de woorden « de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 38.In artikel 14, eerste lid, van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector, gewijzigd bij de wet van 5 mei 2003, worden de woorden « uitgevoerd ten voordele van het Fonds voor Overlevingspensioenen » vervangen door de woorden « gestort aan de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 39.In artikel 18 van dezelfde wet worden de woorden « ten gunste van het fonds der overlevingspensioenen » vervangen door de woorden « bestemd voor de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 40.Artikel 21, tweede lid, van de wet van 6 juli 1971 houdende oprichting van DE POST, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 november 1996, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « De in het tweede lid bepaalde bijdrage wordt gestort aan de Pensioendienst voor de overheidssector en is bestemd voor de financiering van de pensioenen ten laste van de Staatskas. ».
Art. 41.In artikel 22, § 3 van dezelfde wet, worden de woorden « in de Openbare Schatkist gestort » vervangen door de woorden « gestort aan de Pensioendienst voor de overheidssector. ».
Art. 42.In artikel 39quater, § 2, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor de werknemers, ingevoegd bij de wet van 17 september 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.De opbrengst van de inhouding bedoeld in § 1, wordt toegewezen aan de Pensioendienst voor de overheidssector en is bestemd voor de financiering van de pensioenen ten laste van de Staatskas. »; 2° in het tweede, derde en vierde lid worden de woorden « het Fonds voor het evenwicht van de pensioenstelsels » en « de Staatskas » vervangen door de woorden « de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 43.Artikel 61 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 61.De opbrengst van de in artikel 60 bepaalde persoonlijke bijdrage wordt gestort aan de Pensioendienst voor de overheidssector en is bestemd voor de financiering van de pensioenen van de rechtverkrijgenden van de in artikel 59 bedoelde pensioenen. Het overschot van de opbrengst van deze bijdrage ten opzichte van de last van deze pensioenen is bestemd voor de financiering van de rustpensioenen ten laste van de Staatskas. ».
Art. 44.In artikel 61bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 21 mei 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999 en het koninklijk besluit van 20 juli 2000, worden de woorden « Openbare Schatkist » vervangen door de woorden « Pensioendienst voor de overheidssector »;2° in § 3, gewijzigd bij de wetten van 20 juli 1991 en 24 december 1999, worden de woorden « Openbare Schatkist » vervangen door de woorden « Pensioendienst voor de overheidssector.».
Art. 45.Artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 418 van 16 juli 1986 tot wijziging en opheffing van sommige wets- en verordeningsbepalingen inzake pensioen van de personeelsleden van de overheidsdiensten, wordt opgeheven.
Art. 46.In artikel 161, achtste lid, van de nieuwe gemeentewet, gewijzigd bij de programmawet van 6 juli 1989, het koninklijk besluit van 8 maart 1990 en de wetten van 22 februari 1998 en 25 januari 1999, worden de woorden « de Schatkist » vervangen door de woorden « de Pensioen dienst voor de overheidssector ».
Art. 47.In artikel 176 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, 2° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° « de Pensioendienst » : de Pensioendienst voor de overheidssector »;2° in § 5 worden de woorden « het Fonds voor Overlevingspensioenen » vervangen door de woorden « de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 48.Artikel 1, 3°, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, vervangen bij de Programmawet (I) van 24 december 2002, wordt aangevuld als volgt : « de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 49.In artikel 7, § 2, eerste lid, van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, worden de woorden « Openbare Schatkist » vervangen door de woorden « Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 50.In artikel 8, eerste lid van dezelfde wet worden de woorden « Openbare Schatkist » vervangen door de woorden « Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 51.In artikel 15, § 2, van dezelfde wet worden de woorden « Openbare Schatkist » vervangen door de woorden « Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 52.In artikel 68ter, § 5, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 december 1996 en aangevuld bij de wet van 24 december 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « het Fonds » voor het evenwicht van de pensioenstelsels » vervangen door de woorden « de Pensioendienst voor de overheidssector »;2° in het tweede lid worden de woorden « dit Fonds » vervangen door de woorden « deze Pensioendienst ».3° in het derde lid worden de woorden « dit Fonds » vervangen door de woorden « deze Pensioendienst ».4° een vierde lid, luidend als volgt, wordt toegevoegd : « De opbrengst van deze afhouding wordt door de Pensioendienst voor de overheidssector aangewend voor de financiering van de pensioenen ten laste van de Staatskas.»
Art. 53.In artikel 68quater van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 december 1996 en aangevuld bij de wet van 24 december 1999, worden de woorden « het Fonds voor het Evenwicht van de pensioenstelsels » vervangen door de woorden « de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 54.In artikel 19, § 1, van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector, worden de woorden « het Fonds voor Overlevingspensioenen » vervangen door de woorden « de Staatskas ».
Art. 55.In artikel 20 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 3 december 1997, worden de woorden « het Fonds voor Overlevingspensioenen » vervangen door de woorden « de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 56.Artikel 3, eerste lid, van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Een Fonds genaamd « Fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie » wordt opgericht bij de Pensioendienst voor de overheidssector. De door dit Fonds te dragen lasten zullen worden vereffend door deze pensioendienst, die tevens zal instaan voor de inning van de voor dit Fonds bestemde ontvangsten. »
Art. 57.In artikel 7, zevende lid, van dezelfde wet, worden de woorden « in het organiek fonds van de begroting van pensioenen, genaamd « Fonds voor Overlevingspensioenen » » vervangen door de woorden « aan de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 58.In artikel 10 van de wet van 11 december 2003 houdende overname door de Belgische Staat van de wettelijke pensioenverplichtingen van de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom ten opzichte van haar statutair personeel, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden « het Fonds voor Overlevingspensioenen » vervangen door de woorden « de Pensioendienst voor de overheidssector »;2° in § 2 worden de woorden « het Fonds voor Overlevingspensioenen » vervangen door de woorden « de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 59.Artikel 2 van de wet van 4 maart 2004 houdende toekenning van aanvullende voordelen inzake rustpensioen aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst, wordt aangevuld als volgt : « 5° op de personen die, ten gevolge van hun aanstelling om een management- of staffunctie uit te oefenen die vergelijkbaar is met deze bedoeld in 1° of in 2° bij de Pensioendienst voor de overheidssector, onderworpen zijn aan de pensioenregeling van de werknemers. »
Art. 60.Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 4.De in artikel 3, § 1, bepaalde aanvullende voordelen die toegekend worden aan de in artikel 2, 1°, 2° en 4° bedoelde personen, worden uitbetaald door de Pensioen dienst voor de overheidssector. »
Art. 61.Artikel 5, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende leden : « De opbrengst van deze persoonlijke bijdrage wordt elke maand door de dienst die de wedde betaalt, gestort aan de Pensioendienst voor de overheidssector. Deze storting moet bij deze pensioendienst toekomen uiterlijk de vijfde werkdag die volgt op de dag van de betaling van de wedde.
Indien de opbrengst van de in het vorige lid bedoelde bijdrage ontoereikend is om de in artikel 4 bedoelde aanvullende voordelen te betalen, zal de Pensioendienst voor de overheidssector de in artikel 68ter, § 5, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen bedoelde ontvangsten aanwenden om deze voordelen te financieren. »
Art. 62.In artikel 6, § 3, van dezelfde wet worden de woorden « zijn ten laste van het Fonds voor het Evenwicht van de pensioenstelsels. » vervangen door de woorden « worden uitbetaald door de Pensioendienst voor de overheidssector. »
Art. 63.In artikel 9, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « het Fonds voor het Evenwicht van de Pensioenstelsels, zijn ten laste van de Pool der Parastatalen » vervangen door de woorden « de Pensioendienst voor de overheidssector, zijn ten laste van het pensioenstelsel ».
Art. 64.In artikel 18 van dezelfde wet worden de woorden « het Fonds voor het Evenwicht van de Pensioenstelsels vervangen door de woorden « de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 65.In artikel 55, tweede lid, van de programmawet van 11 juli 2005 worden de woorden « het Fonds voor Overlevingspensioenen. » vervangen door de woorden « de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 66.In artikel 56, § 2, derde lid, van dezelfde wet worden de woorden « Fonds voor Overlevingpensioenen » vervangen door de woorden « de Pensioendienst voor de overheidssector ».
Art. 67.Telkens wanneer een wettelijke of reglementaire bepaling de Administratie der Pensioenen of de Administratie der Pensioenen van het ministerie van Financiën vermeldt of bedoelt, moet deze worden gelezen alsof zij « de Pensioen dienst voor de overheidssector » vermeldt of bedoelt.
Art. 68.De Koning kan de nodige wijzigingen aanbrengen aan wettelijke en reglementaire bepalingen om ze in overeenstemming te brengen met deze wet ten einde een uniforme terminologie te verzekeren. HOOFDSTUK XI. - Inwerkingtreding
Art. 69.Deze wet treedt in werking op 1 januari 2006.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 12 januari 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. ONKELINX _______ Nota's (1) Zie : Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 51-1991 - 2004/2005 : Nr.1 : Wetsontwerp. 51-1991 - 2005/2006 : Nr. 2 : Amendementen.
Nr. 3 : Verslag.
Nr. 4 : Tekst aangenomen door de commissie.
Nr. 5 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Integral verslag : 24 november 2005.
Stukken van de Senaat : 3-1466 - 2005/2006 : Nr. 1 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.