gepubliceerd op 26 maart 2004
Wet houdende toekenning van aanvullende voordelen inzake rustpensioen aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst
4 MAART 2004. - Wet houdende toekenning van aanvullende voordelen inzake rustpensioen aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid zoals bepaald in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK I. - Stelsel van aanvullende voordelen
Art. 2.Dit hoofdstuk is van toepassing : 1°) op de personen die werden aangesteld om een managementfunctie uit te oefenen met toepassing van artikel 10, § 1 van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten; 2°) op de personen die werden aangesteld om een staffunctie uit te oefenen met toepassing van artikel 9, § 1 van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten; 3°) op de personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen die vergelijkbaar is met deze bedoeld in 1° of in 2° in een instelling van openbaar nut die aangesloten is bij het pensioenstelsel ingesteld door de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden en die onderworpen zijn aan de pensioenregeling van de werknemers; 4°) op de personen die, ten gevolge van hun aanstelling om een management- of staffunctie uit te oefenen die vergelijkbaar is met deze bedoeld in 1° of in 2° in een wettenschappelijke instelling van de Staat of in een gefedereerde entiteit, onderworpen zijn aan de pensioenregeling van de werknemers.
Art. 3.§ 1. De in artikel 2 bedoelde persoon heeft, voor elke maand diensttijd in een management- of staffunctie, recht op aanvullende voordelen inzake rustpensioen die beantwoorden aan het verschil tussen enerzijds 1/720 van de in § 2 bepaalde referentiewedde en anderzijds het rustpensioen ten laste van de pensioenregeling van de werknemers waarop hij aanspraak kan maken voor de uitoefening van deze functie.
De perioden die geen volledige kalendermaand vormen, worden in aanmerking genomen ten belope van hun duur uitgedrukt in maanden met twee decimalen. § 2. De in § 1 bedoelde referentiewedde is de jaarwedde van de klas waaraan de functie is gekoppeld tengevolge van haar weging en die werkelijk werd toegekend tijdens de uitoefening van de functie.
De referentiewedde en het rustpensioen van werknemer worden vastgesteld aan het spil-indexcijfer 138,01. § 3. In geval van toepassing van artikel 6, § 1 wordt de fictieve rente die beantwoordt aan het uitgekeerde kapitaal, afgetrokken van de in § 1 bedoelde aanvullende voordelen.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt de omzetting van het kapitaal in een rente uitgevoerd overeenkomstig de nadere regels bepaald in het koninklijk besluit van 24 maart 1994 houdende diverse wijzigingen in de regeling inzake de pensioenen van de openbare sector. § 4. De in § 1 bedoelde aanvullende voordelen gaan in op de eerste dag van de maand van de inbetalingstelling van het wettelijk pensioen waarop de in artikel 2 bedoelde persoon aanspraak kan maken ten laste van de pensioenregeling van de werknemers.
In afwijking van het eerste lid kan de in artikel 2 bedoelde persoon die, uit hoofde van een andere functie dan zijn management- of staffunctie, aanspraak kan maken op een rustpensioen met toepassing van artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, vragen dat de in § 1 bedoelde aanvullende voordelen ingaan op de ingangsdatum van dat rustpensioen. § 5. Het overeenkomstig de bepalingen van § 1 berekende bedrag van de aanvullende voordelen is gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 en evolueert op dezelfde manier als de pensioenen ten laste van de Staatskas.
Art. 4.De in artikel 3, § 1 bepaalde aanvullende voordelen die toegekend worden aan de in artikel 2, 1°, 2° en 4° bedoelde personen, zijn ten laste van het Fonds voor het Evenwicht van de Pensioenstelsels.
Art. 5.De in artikel 3, § 2, eerste lid bepaalde referentiewedde is onderworpen aan een verplichte persoonlijke bijdrage vastgesteld op 1,5 pct..
De opbrengst van deze persoonlijke bijdrage wordt elke maand door de dienst die de wedde betaalt, gestort aan het Fonds voor het Evenwicht van de Pensioenstelsels. Deze storting moet bij het Fonds toekomen uiterlijk de vijfde werkdag die volgt op de dag van de betaling van de wedde.
Art. 6.§ 1.- Indien de in artikel 2 bedoelde persoon dit vóór de ingangsdatum van de in artikel 3, § 1 bepaalde aanvullende voordelen vraagt, kan een deel van die voordelen hem worden uitgekeerd in de vorm van een kapitaal.
Het in het eerste lid bedoelde deel van de aanvullende voordelen is gelijk aan de opbrengst van de in artikel 5, eerste lid bedoelde persoonlijke bijdragen, verhoogd met interest die, per volledige kalendermaand, berekend wordt op basis van de rentevoet van 3,5 pct. per jaar. Deze interest heeft betrekking op de periode begrepen tussen de eerste dag van de maand die volgt op de betaling van de wedde en de laatste dag van de maand die de ingangsdatum van de aanvullende voordelen voorafgaat.
De Koning kan de in het tweede lid bepaalde rentevoet wijzigen overeenkomstig de evolutie van de rentevoeten van de markt. § 2.- In geval van overlijden van een in artikel 2 bedoelde persoon vóór de ingangsdatum van de aanvullende voordelen, wordt het in § 1 bedoelde kapitaal gestort aan de langstlevende echtgenoot. Als er geen langstlevende echtgenoot is, wordt dit kapitaal gestort aan de kinderen van de overledene die op de datum van het overlijden kinderbijslag genieten. Als er geen langstlevende echtgenoot en geen hiervoor bepaalde kinderen zijn, wordt het gedeelte van dit kapitaal dat beantwoordt aan de tijdens het huwelijk met de uit de echt gescheiden echtgenoot gestorte bijdragen, gestort aan die echtgenoot, op voorwaarde dat deze laatste niet opnieuw in het huwelijk is getreden. In deze gevallen wordt de interest berekend tot de laatste dag van de maand van het overlijden.
Het eerste lid wordt toegepast op aanvraag van de betrokkenen. § 3.- De krachtens dit artikel toegekende kapitalen zijn ten laste van het Fonds voor het Evenwicht van de Pensioenstelsels.
Art. 7.Voor de toepassing van artikel 4, eerste lid van de wet van 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde perioden voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas op een in artikel 2 bedoelde persoon, wordt de rente die beantwoordt aan het in artikel 6, § 1 bedoelde kapitaal niet in aanmerking genomen.
Deze bepaling is van toepassing ongeacht het feit of betrokkene al dan niet de uitkering van dat kapitaal heeft gevraagd.
Art. 8.De bepalingen van de wet van 30 april 1958 tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 254 en 255 van 12 maart 1936 waarbij eenheid wordt gebracht in het regime van de pensioenen der weduwen en wezen van het burgerlijk rijkspersoneel en van de leden van het leger en van de rijkswacht, en tot instelling van een begrafenisvergoeding ten gunste van de rechthebbenden van gepensioneerde rijksambtenaren alsook van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector zijn niet van toepassing op de in artikel 3, § 1 bedoelde aanvullende voordelen.
Art. 9.De aan de in artikel 2, 3° bedoelde personen toegekende aanvullende voordelen inzake rustpensioen, met uitzondering van het in artikel 6 bepaalde kapitaal of van de aan dit kapitaal beantwoordende rente waarvan de last gedragen wordt door het Fonds voor het Evenwicht van de Pensioenstelsels, zijn ten laste van de Pool der Parastatalen ingesteld door de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden.
De bepalingen van artikel 12 van voormelde wet van 28 april 1958 zijn toepasselijk op de in het eerste lid bepaalde aanvullende voordelen.
Voor de in artikel 2, 3° bedoelde personen wordt het percentage dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 12, § 2 van die wet, evenwel verminderd ten belope van de som van het in artikel 5, eerste lid bepaalde percentage en van dat bepaald in artikel 38, § 3, 1° van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.
Om het uit de toepassing van artikel 12, § 2 van voormelde wet van 28 april 1958 voortvloeiende percentage te bepalen, worden de uitgaven inzake de in het eerste lid bedoelde aanvullende voordelen alsook de opbrengst van de in het tweede lid bedoelde bijdragen in aanmerking genomen. HOOFDSTUK II. - Wijzigende bepalingen
Art. 10.Artikel 58, eerste lid, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 wordt aangevuld als volgt : « i) het Fonds voor het evenwicht van de pensioenstelsels. ».
Art. 11.In artikel 38, eerste lid van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1980, de wet van 10 februari 1981, het koninklijk besluit nr. 51 van 2 juli 1982 en de wet van 30 december 1982, wordt een 1°bis ingevoegd, luidend als volgt : « 1°bis op de wettelijke voordelen en op de aanvullende voordelen inzake rustpensioen toegekend aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst; ».
Art. 12.Artikel 41 van voormelde wet van 5 augustus 1978, vervangen door de wet van 8 augustus 1980 en gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 30 van 30 maart 1982, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Voor de toepassing van de in de artikelen 39 en 40 bepaalde plafonds worden de aanvullende voordelen die tot doel hebben een wettelijk pensioen als werknemer of als zelfstandige aan te vullen, in voorkomend geval afgezien van het kapitaal of de rente bedoeld in § 2, voorafgaandelijk verminderd ten belope van 20 pct. van het in artikel 39, tweede lid bepaalde bedrag. § 2. Voor de toepassing van de in de artikelen 39 en 40 bepaalde plafonds wordt de rente of het kapitaal voortvloeiend uit de opbrengst van de persoonlijke extra-legale bijdragen inzake pensioen niet in aanmerking genomen, indien het percentage van die bijdragen lager is dan of gelijk aan 5 pct. van de wedde. Indien het percentage van die bijdragen hoger is dan 5 pct., wordt enkel de opbrengst van de persoonlijke bijdragen gelijk aan 5 pct. niet in aanmerking genomen.
Het eerste lid is eveneens toepasselijk op het kapitaal of de rente voortvloeiend uit de opbrengst van de persoonlijke bijdragen bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet van ... houdende toekenning van aanvullende voordelen inzake rustpensioen aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst. ».
Art. 13.Artikel 2.3 van de wet van 30 december 1982 houdende de begroting der dotatiën voor het begrotingsjaar 1982 wordt aangevuld met het volgende lid : « De lijfrente- of pensioenkassen bedoeld in cijfer 1 mogen beslissen dat de bepalingen van artikel 41 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, zoals zij luidden vóór hun wijziging door artikel 12 van de wet van ... houdende toekenning van aanvullende voordelen inzake rustpensioen aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst, integraal van toepassing blijven op de pensioenen toegekend aan de gewezen leden van de Wetgevende Kamers of aan hun rechthebbenden, indien ze gunstiger zijn dan de bepalingen van voormeld artikel 41 zoals gewijzigd door voormeld artikel 12. »
Art. 14.Een artikel 61bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in de wet van 7 november 1987 waarbij voorlopige kredieten worden geopend voor de begrotingsjaren 1987 en 1988 en houdende financiële en diverse bepalingen : « Art. 61bis.- De bepalingen van de artikelen 60 en 61 zijn toepasselijk op de aanvullende voordelen inzake rustpensioen toegekend aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst; ».
Art. 15.In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen worden, met betrekking tot punt 21-2 Rustpensioenen van het personeel van instellingen van openbaar nut (wet 28.04.58), de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de tweede kolom wordt een 7°) ingevoegd, luidend als volgt : « 7°) De bijdrage gestort in toepassing van artikel 9, tweede lid van de wet van ... houdende toekenning van aanvullende voordelen inzake rustpensioen aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst »; b) in de derde kolom wordt een 4°) ingevoegd, luidend als volgt : « 4°) De aanvullende voordelen inzake rustpensioen bedoeld in artikel 9, eerste lid van voormelde wet van .... ».
Art. 16.In de tabel gevoegd bij voormelde organieke wet van 27 december 1990 worden, met betrekking tot punt 21-3 Fonds voor het Evenwicht van de Pensioenstelsels, de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de tweede kolom wordt een 2°) ingevoegd, luidend als volgt : « 2°) de verplichte persoonlijke bijdrage uitgevoerd op de wedde van personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst in toepassing van artikel 5 van de wet van ... houdende toekenning van aanvullende voordelen inzake rustpensioen aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst. »; b) in de derde kolom wordt een 4°) ingevoegd, luidend als volgt : « 4°) de aanvullende voordelen inzake rustpensioen toegekend aan personen die werden aangesteld om een management - of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst in toepassing van voormelde wet van .... ».
Art. 17.In artikel 1 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen, wordt een 1°bis ingevoegd, luidend als volgt : « 1°bis op de aanvullende voordelen inzake rustpensioen toegekend aan personen die werden aangesteld om een management- of staffunctie uit te oefenen in een overheidsdienst; ». HOOFDSTUK III. - Inwerkingtreding en overgangsbepaling
Art. 18.Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na die waarin zij is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Voor de pensioenen en renten die ingegaan zijn vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet en die vanaf die datum zullen uitbetaald worden, blijven de bepalingen van artikel 41 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, zoals zij luidden vóór hun wijziging door artikel 12, integraal van toepassing.
Voor deze pensioenen en renten mag de vrijstelling evenwel niet lager zijn dan 20 pct. van het in artikel 39, tweede lid van voormelde wet van 5 augustus 1978 bepaalde bedrag.
Voor de rustpensioenen en -renten die zullen ingaan tussen de datum van inwerkingtreding van deze wet en 31 december 2010, blijven de bepalingen van artikel 41 van voormelde wet van 5 augustus 1978, zoals zij luidden vóór hun wijziging door artikel 12, integraal van toepassing, indien ze gunstiger zijn dan die van deze wet.
Voor de in artikel 2 bedoelde personen die management- of staffuncties uitgeoefend hebben vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, worden de mandaatsperioden vóór deze datum slechts in aanmerking genomen, op voorwaarde dat betrokkene de in artikel 5 bedoelde persoonlijke bijdragen stort aan het Fonds voor het Evenwicht van de Pensioenstelsels uiterlijk de laatste dag van de zesde maand die volgt op voormelde datum. In dat geval wordt de in artikel 6, § 1, tweede lid bepaalde eerste dag van de maand die volgt op de betaling van de wedde vervangen door de eerste dag van de maand die volgt op de storting.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 5 maart 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 51-357 - 2003/2004 : Nr.1 : Wetsontwerp Nr. 2 : Amendement Nr. 3 : Verslag Nr. 4 : tekst aangenomen door de commissie Nr. 5 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat Stukken van de Senaat : 3-443 - 2003/2004 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat Nr. 2 : Verslag Nr. 3 : Beslissing om niet te amenderen Handelingen van de Senaat : 12 februari 2004.