Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 oktober 2002
gepubliceerd op 09 oktober 2002

Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten

bron
federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2002002263
pub.
09/10/2002
prom.
02/10/2002
ELI
eli/besluit/2002/10/02/2002002263/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 OKTOBER 2002. - Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen wil de principes bepalen voor de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties binnen de federale overheidsdiensten.

Inleiding Het nieuwe management van de federale overheidsdiensten staat of valt met goed uitgebouwde stafdiensten. De stafdiensten staan in voor het operationeel beleid inzake geldmiddelen, mensen en het gebruik van informatie- en communicatietechnologie. Zij voeren binnen hun domein niet alleen de beleidslijnen van het management uit, maar onderbouwen ook vanuit hun specifiek technische kennis en vaardigheden de beheersfunctie van het management.

Daarnaast wordt ook de auditfunctie gecreëerd, die een heel eigen rol binnen de federale overheidsdienst vervult. Zij levert een toegevoegde waarde, enerzijds door redelijke zekerheid te verstrekken over de mate waarin de federale overheidsdienst zijn werking beheerst, en anderzijds door advies te verstrekken om de werking van de overheidsdienst te verbeteren. Bij wijze van een afzonderlijk koninklijk besluit dat tevens de opdrachten van de Auditdienst zal bepalen, zal de selectieprocedure bepaald in onderhavig besluit aangevuld of gewijzigd worden waarbij zal rekening gehouden worden met de specificiteit van de interne auditfunctie.

Artikelsgewijze bespreking HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied De stafdiensten worden enkel uitgebouwd binnen de horizontale en verticale federale overheidsdiensten. Programmatorische overheidsdiensten zullen geen stafdiensten hebben. Dit valt te verklaren vanuit het feit dat zij gebonden zijn aan de prioriteiten die een Regering zich stelt en dus een quasi-tijdsgebonden karakter hebben, naast een beperkte structuur. Zij zullen een beroep kunnen doen op de technische competenties binnen de stafdiensten van de federale overheidsdiensten waaruit zij voortkomen zoals voorzien in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst.

HOOFDSTUK II. - De staffuncties en hun juridische aard In elke federale overheidsdienst worden dus volgende basisstafdiensten uitgebouwd : « Personeel en Organisatie », Informatie- en Communicatietechnologie », « Budget en beheerscontrole » en tenslotte « Interne audit », en worden uiteraard ook de corresponderende staffuncties voorzien.

In functie van de eigenheid van de federale overheidsdiensten, wordt echter ook de mogelijkheid geboden bijkomende staffuncties in te stellen, op voorstel van de betrokken minister en na advies van de Ministers van Ambtenarenzaken en Begroting.

Dit zal uiteraard moeten gebeuren binnen de beschikbare budgettaire middelen, vervat in de toegekende beheersenveloppe. De bijkomende staffuncties zullen formeel moeten figureren in een gewijzigd organogram.

Onder deze bijkomende staffuncties vallen ook de staffuncties op niveau -2, waarop hoofdzakelijk de FOD Financiën een beroep zal doen, gelet op hun ruime deconcentratie.

De staffuncties in de federale overheidsdiensten worden in twee groepen verdeeld : - de staffuncties op het niveau -1, inzonderheid de staffuncties « Personeel en Organisatie", "Begroting en Beheerscontrole" en "Informatie- en Communicatietechnologie"; - de staffuncties op het niveau - 2.

De staffuncties op het niveau -1 verhouden zich tot de managementfuncties in de volgende hiërarchische orde : 1° de voorzitter van het directiecomité;2° de houders van een managementfunctie -1 en de houders van een staffunctie op het niveau -1; De staffuncties op het niveau -2 verhouden zich tot de managementfuncties in de volgende hiërarchische orde : 1° de houder van een managementfunctie -1;2° de houders van een managementfuncties -2 en de houders van een staffunctie op het niveau -2; Omwille van hun nauwe verwevenheid met het management van de federale overheidsdienst, zetelen de houders van de staffuncties « Personeel en Organisatie", "Begroting en Beheerscontrole" en "Informatie- en Communicatietechnologie" in het Directiecomité van de overheidsdienst.

Dit zal niet het geval zijn voor het hoofd van de stafdienst « Interne audit » en behelst derhalve een afwijking van het bovenvermeld koninklijk besluit van 7 november 2000 die zal verwerkt worden in het auditbesluit. Om de onafhankelijkheid van zijn functie te waarborgen, zal hij of zij geen operationele leidinggevende taken uitoefenen binnen de auditen entiteiten en derhalve geen deel uitmaken van het Directiecomité.

De staffuncties worden, net zoals de managementfuncties, uitgeoefend via een mandaat. Ook hier geldt, misschien nog meer dan voor de managementfuncties, dat de technische en organisatorische bekwaamheden waarvan de houders van deze functies blijk moeten geven, aan een voortdurende evolutie en dus aanpassing onderworpen zijn. Derhalve lijkt het mandaat de meest aangewezen manier om deze permanente functies in te vullen. HOOFDSTUK III. - De selectie, de werving en de aanstelling van de houders van een staffunctie Afdeling I. - Algemene bepaling

De selectie van de kandidaten gebeurt volgens de algemene regels die voor de werving en selectie van statutaire ambtenaren gelden, behoudens de afwijkingen of toevoegingen in dit ontwerp. Dit betekent onder meer dat de selectie wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van Selor, bijgestaan door externe deskundigen en dat de kandidaten dienen te voldoen aan de bepalingen betreffende selectie en werving die vervat zijn in het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, zoals bijvoorbeeld de burgerlijke en politieke rechten genieten. Afdeling II. - Selectie

Algemene voorwaarden Met het oog op het aantrekken van de meest geschikte kandidaten wordt de toegang opengesteld voor kandidaten, intern zowel als extern aan het federaal administratief Openbaar Ambt.

Er wordt geen leeftijdsvereiste opgelegd. Mandaten kunnen ook worden toegekend aan personen die tijdens het mandaat de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Zij zullen dan ook hun mandaat voor het einde van de zes jaar beëindigen.

Twee basisvereisten worden wel gesteld, nl. dat de kandidaten een functie van niveau 1 uitoefenen of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau 1, en dat zij minstens vijf jaar nuttige professionele ervaring kunnen voorleggen.

Dit vraagt dus enerzijds van de externen dat zij houder zijn van een diploma dat in aanmerking komt voor de werving in een functie van niveau 1, opgenomen in Bijlage I van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, met andere woorden dat zij houder zijn van een universitair diploma of een daarmee gelijkgesteld diploma.

Anderzijds wordt van hen vijf jaar nuttige professionele ervaring gevraagd. Het aantal jaren ervaring wordt afgestemd op de ervaring gevraagd aan de experten in human ressources, de pioniers van het nieuwe personeelsbeleid die reeds werden aangesteld.

Onder "nuttige professionele ervaring" wordt verstaan, beroepservaring die gerelateerd wordt aan de functiebeschrijving, het competentieprofiel en de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheden.

Functiespecifieke voorwaarden De selectie van de houders van de staffuncties zal objectief gebeuren aan de hand van een uitgewerkte functiebeschrijving en competentieprofiel. Deze zijn definitief op het ogenblik van de publicatie van de organisatie van de vergelijkende selectie, met andere woorden de vacantverklaring van de betrokken staffunctie.

Het competentieprofiel omschrijft niet alleen de specifieke competenties, maar ook generieke en gedragsmatige competenties, gelinkt aan de functie.

De functiebeschrijving en het competentieprofiel worden bepaald, voor wat betreft de staffunctie op niveau -1, door de minister, op voorstel van de voorzitter van het Directiecomité.

Voor de staffunctie op niveau -2, zullen zij vastgesteld worden door de minister, op voorstel van de voorzitter van het Directiecomité en de betrokken houder van de managementfunctie - 1.

Selectieprocedure De selectieprocedure bestaat enkel uit een mondelinge proef voor een selectiecommissie, die eventueel wordt aangevuld met een schriftelijke proef. De nadruk ligt hier immers minder op de organisatorische en managementcapaciteiten van de kandidaat, zodat een assessment in deze weinig toegevoegde waarde brengt. Uiteraard zal tijdens het interview wel gefocust worden op de generieke en gedragsmatige competenties, omschreven in het competentieprofiel.

Een uitzondering wordt echter ingebouwd voor de staffunctie Personeel en Organisatie binnen de Federale Overheidsdienst Financiën. Precies omwille van de omvang van deze stafdienst is het aangewezen ook de management- en organisatorische capaciteiten van de kandidaten te toetsen. Zij zullen dan ook de selectieprocedure voorzien voor een managementfunctie -1 moeten doorlopen.

Voor het overige staat Selor eveneens in voor het toezicht op het goede verloop van de gehele selectieprocedure.

Selectiecommissie Elke selectiecommissie wordt, per te begeven staffunctie voor elke federale overheidsdienst, samengesteld per taalrol.

Met selectiecommissie wordt bedoeld de Nederlandstalige en Franstalige selectiecommissie die per te begeven staffunctie voor elke federale overheidsdienst wordt samengesteld. De selectie gebeurt dus per taalrol.

Bij de samenstelling van elke selectiecommissie zal de afgevaardigd bestuurder van Selor rekening houden met de functiespecifieke elementen die voorkomen in de functiebeschrijving en het competentieprofiel en zorgen dat de competenties van de leden van elke selectiecommissie van die aard zijn dat deze de aanwezigheid van die functiespecifieke elementen in het profiel van de kandidaat kunnen evalueren. De profielen van de leden van de selectiecommissie worden in samenspraak met de betrokken functionele minister, zolang de voorzitter van het Directiecomité niet is aangeduid, of met deze laatste bepaald. Elke selectiecommissie wordt voorgezeten door de afgevaardigd bestuurder van Selor of zijn gedelegeerde en bestaat minimaal voor de helft plus één uit experten uit de brede overheidssector en non-profit sector.

De voorzitters van de Franstalige en Nederlandstalige selectiecommissie overleggen om de gelijkwaardigheid in de gehanteerde aanpak van de Franstalige en Nederlandstalige selectiecommissie af te toetsen.

De vergelijkende selectie De vergelijkende selectie bestaat uit twee stappen : SELOR gaat na of de kandidaat voldoet aan de algemene en bijzondere toelatingsvoorwaarden. Indien dit niet het geval is, wordt hij uitgesloten.

Elke Selectiecommissie interviewt elke kandidaat en gaat in casu zijn functiespecifieke competenties, vermeld in de desbetreffende functiebeschrijving en competentieprofiel, na. Desgevallend organiseert zij nog een schriftelijke proef. Zij kent aan elke kandidaat een beoordeling toe, namelijk "zeer geschikt, "geschikt", "minder geschikt en "niet-geschikt".

Vervolgens maakt elke Selectiecommissie de eindevaluatie op en delen ze de kandidaten in in 4 groepen A, B, C of D. Bovendien worden de kandidaten in groep A en groep B gerangschikt op basis van hun resultaat behaald op de mondelinge en desgevallend de schriftelijke proef. Wanneer kandidaten gelijkwaardig worden bevonden, worden die kandidaten ex aequo gerangschikt. Zij sturen deze eindevaluatie aan de aanstellende overheid.

De kandidaten worden na elke indeling en/of rangschikking ingelicht over hun resultaat.

Validatie door Selor SELOR valideert de resultaten van de vergelijkende selectie en maakt zich daartoe na uitoefening van de kwaliteitsbewaking de resultaten van elke stap in de vergelijkende selectie eigen of niet.

Als organisator en coördinator waakt Selor erover dat een gelijke norm wordt gehanteerd voor beide taalrollen, zodanig dat is gegarandeerd dat kandidaten van een gelijkaardig niveau van beide taalrollen kunnen deelnemen aan de selectieprocedure. Afdeling III. - Werving

De Franstalige en Nederlandstalige kandidaten, gerangschikt in groep A hebben een onderhoud met, naargelang de staffunctie, de voorzitter van het directiecomité, of de voorzitter van het directiecomité en de houder van de betrokken managementfunctie -1.

Van de gesprekken wordt een verslag opgemaakt dat wordt gevoegd in het aanstellingsdossier. Dit onderhoud heeft verder tot doel de gerangschikte Nederlandstalige en de Franstalige kandidaten te vergelijken en dit aan de hand van de vooraf opgestelde functiebeschrijving en competentieprofiel. Deze vergelijking is noodzakelijk teneinde een keuze te maken tussen een Nederlandstalige en Franstalige kandidaat zo het taalkader deze keuze niet bepaalt.

Teneinde te voldoen aan de bepalingen van de taalwetgeving inzake bestuurszaken zal bij het gesprek, wanneer diegene die het onderhoud leidt van de andere taalrol dan de kandidaat en ééntalig is, aan betrokkene een wettelijk tweetalige van de taalrol van de kandidaat worden toegevoegd. Teneinde te verzekeren dat aan deze verplichting wordt voldaan, zal SELOR, dat instaat voor de kwaliteitscontrole van de selectie, bij de overmaking van de namen van de geselecteerden in groep A, desgevallend in groep B, steeds de interviewer hierop wijzen.

Bij uitputting van groep A, wordt dezelfde procedure herhaald voor de kandidaten van groep B. Onder uitputting wordt verstaan, het feit dat er geen kandidaten in groep A ingedeeld werden of dat de kandidaten van groep A niet willen of kunnen hun functie opnemen. Afdeling IV. - De aanstelling

De staffuncties worden uitgeoefend in het kader van een mandaat van zes jaar.

De houders van een staffunctie worden aangesteld door de Koning, op voorstel van de betrokken minister, na voordracht door de voorzitter van het directiecomité.

Zij doen geen stage. HOOFDSTUK IV. - Nadere regels betreffende de uitoefening van de staffuncties Afdeling I. - Het managementplan van de houder van een staffunctie

Het zijn de partijen die het gesprek gevoerd hebben die de verdere inhoudelijke invulling van de staffunctie zullen uitwerken. Die inhoudelijke invulling zal gebeuren aan de hand van het opstellen van concrete prestatiedoelstellingen.

De voorzitter van het Directiecomité kan beslissen of zij zullen opgenomen worden in een management- en operationeel plan, dan wel enkel onder de vorm van afgesproken prestatiedoelstellingen in het kader van de evaluatie.

In het geval geopteerd wordt voor een management- en operationeel plan, zal het operationeel plan een jaarlijks plan vormen, voortrollend over drie jaar, dat de concrete prestaties en resultaatgebieden omschrijft. In dit operationeel plan worden zowel jaarlijkse doelstellingen opgenomen (bvb. specifieke outputs, processen), managementdoelen (bvb. training, IT) en financiële doelstellingen als een aantal doelstellingen op het vlak van efficiëntie- en kwaliteitsverbetering.

Het omvat eveneens een budgettaire invulling op jaarbasis van het managementplan. Afdeling II. - Nadere regelen betreffende de uitoefening van de

staffuncties Het statuut van de rijksambtenaren is, behoudens wat bepaald is in onderhavig besluit, van toepassing op de houders van een staffunctie.

Zo zijn de rechten en plichten van de rijksambtenaren en de tuchtregeling op hen van toepassing.

Tijdens de duur van zijn mandaat wordt de vastbenoemde ambtenaar in verlof voor opdracht van ambtswege geplaatst. Hij behoudt dus al zijn rechten. Zijn betrekking kan slechts na twee jaar vacant verklaard worden.

Sociaal zekerheidsstatuut De houders van een staffunctie die extern zijn aan het federaal administratief Openbaar Ambt of reeds contractueel personeelslid waren, vallen eveneens onder het sociaal zekerheidsstatuut van de statutaire ambtenaren van de Staat, behoudens wat de sector pensioenen betreft. Dit betekent bijvoorbeeld op vlak van ziekteuitkering dat na de betaling van het gewaarborgd maandloon, zij geen ziekteuitkering van hun mutualiteit ontvangen maar gewoon doorbetaald worden.

Alle houders van een staffunctie bouwen tijdens hun mandaat een privé-pensioen en een extra-legaal pensioen op.

Op de toekenning en de berekening van het pensioen van de vastbenoemde ambtenaar zal artikel 4 van de wet van 10 januari 1974 (BS 4 april 1974) « tot regeling van de in aanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde perioden voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas » van toepassing zijn. De houder van een staffunctie - vastbenoemde ambtenaar - is krachtens dit besluit in verlof voor opdracht van ambtswege geplaatst dat gelijkgesteld wordt met de administratieve stand « dienstactiviteit » om hem in staat te stellen de staffunctie uit te oefenen en kan op grond van die beroepswerkzaamheid aanspraak maken op een rustpensioen of rente in de privé-sector. Voor de berekening van zijn ambtenarenpensioen tellen de jaren gepresteerd als houder van een staffunctie mee maar de verhoging van zijn ambtenarenpensioen die deze meetelling met zich meebrengt, zal in de regel lager zijn dan het opgebouwde privé-pensioen en extra-legaal pensioen gezien de hoge verloning. Hij zal derhalve in de regel het privé-pensioen en het extra-legaal pensioen krijgen en een ambtenarenpensioen zonder rekening te houden met het aantal jaren gepresteerd als houder van een staffunctie. Hij krijgt dus steeds het hoogste bedrag.

Bij het einde van het mandaat vallen de externen onder artikel 7 van de wet 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen en zal de overheid derhalve gezien zij tijdens de uitoefening van hun mandaat geen sociale bijdragen betalen voor de sector uitkeringen van de verplichte ziekteverzekering en de werkloosheidsverzekering, de nodige sociale bijdragen dienen te storten. Bijvoorbeeld wat betreft het genot van werkloosheidsuitkering is het zo dat wie ouder is dan 50 jaar, 24 maanden dient bij te dragen zelfs bij de beëindiging van rechtswege van het mandaat.

Verloven De houder van een staffunctie oefent zijn functie voltijds uit. Hij geniet dus het verlofstelsel van de rijksambtenaar onder voorbehoud van de beperkingen voorzien in onderhavig besluit.

Beloning De beloning zal op een evenwichtige wijze gebeuren, wat betekent een gelijkwaardige bruto beloning voor een gelijkwaardige functie.

Functies van hetzelfde niveau zijn niet noodzakelijk gelijkwaardige functies naar beloning toe. Elke functie wordt gewogen naar de uit te voeren taken en toegekende verantwoordelijkheden. Het functie-wegingssysteem, de objectieve criteria die aan de basis liggen van dit systeem en de beloningsmethodiek, werden bepaald bij het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties en tot vaststelling van hun wedde.

Het beloningspakket omvat een maandwedde en een extra-legaal pensioen.

Zij kunnen bovenop het vastgestelde beloningspakket een onkostenvergoeding genieten en een dienstwagen die ze eveneens voor privé-doeleinde mogen gebruiken, krijgen. Dit betekent niet dat elke houder van een staffunctie d'office een auto heeft maar dit dient geval per geval nagegaan te worden naargelang de noodzaak, de vraag en de beschikbare budgettaire middelen.

HOOFDSTUK V. - De evaluatie van de houder van een staffunctie De houders van een staffunctie krijgen een eerste evaluatie op het einde van het eerste jaar van hun mandaat. Daarna worden zij tweejaarlijks geëvalueerd, met een globale eindevaluatie zes maand voor het einde van hun mandaat. Een dergelijke evaluatiecyclus biedt het voordeel dat hun evaluatie tussen de tweejaarlijkse evaluatie van de voorzitter van het Directiecomité en de overige houders van een managementfunctie valt, zodat een directe en onmiddellijke beïnvloeding tussen de verschillende evaluaties zich niet zal voordoen.

Gelet op de te bereiken doelstellingen en gelet op hun bijzondere positie - zeker wat betreft de personeelsleden van de federale ministeries en overheidsdiensten - wordt een andere invulling gegeven aan een evaluatie « onvoldoende », namelijk in relatie tot de staffunctie.

Gezien hun bijzondere verantwoordelijkheden, met name de concrete strategische en/of operationele doelstellingen die geformuleerd staan in de vooropgestelde prestatiedoelstellingen of de respectieve managementplannen en operationele plannen, zal de evaluatie daarop moeten focussen. De beoordeling van de houders van een staffunctie zal bijgevolg gebaseerd zijn enerzijds op de behaalde resultaten met betrekking tot de vooropgestelde doelstellingen en anderzijds op de manier waarop de werkzaamheden werden ondernomen.

De evaluatie beperkt zich tot de uitoefening van de staffunctie. Het onvoldoende functioneren binnen de staffunctie heeft inderdaad slechts gevolgen voor die functie, wat blijkt uit de gevolgen van de evaluatie « onvoldoende ». Er wordt enkel een einde gesteld aan het mandaat. Het leidt voor vastbenoemde ambtenaren niet tot een voorstel tot ontslag als ambtenaar.

Een ander bijzonder aspect is dat de mandaathouder zes maanden voor het einde van zijn mandaat een globale eindevaluatie krijgt. Deze evaluatie houdt rekening met de uiteindelijke resultaten.

De voorzitter van het Directiecomité evalueert de houder van een staffunctie - 1. De evaluatie van de houder van de staffunctie -2 gebeurt in samenspraak met de betrokken managementfunctie -1. HOOFDSTUK VI. - Einde van het mandaat en de niet-hernieuwing ervan Het mandaat neemt van rechtswege een einde bij het verstrijken van de termijn en kan bij de toekenning van een evaluatie « onvoldoende » vroegtijdig beëindigd worden.

In 's lands belang, en om de continuïteit van de openbare dienst te verzekeren, is een verlenging van het mandaat tot de datum van aanstelling van zijn opvolger mogelijk, en dit voor een termijn van maximum zes maanden.

Er kunnen zich volgende situaties voordoen : 1° beëindiging met een evaluatievermelding « onvoldoende » : a) de vastbenoemde ambtenaar van het federaal administratief Openbaar Ambt wordt gereaffecteerd in een passende statutaire functie indien deze "onvoldoende" wordt toegekend bij de tweede tussentijdse evaluatie;de eerste twee jaar kan hij namelijk gezien zijn verlof voor opdracht terugkeren naar zijn oude functie; b) de houder van een staffunctie extern aan het federaal administratief Openbaar Ambt (incl.de ex-contractuele personeelsleden) heeft recht op een beëindigingsvergoeding, door Ons bepaald; 2° einde van het mandaat van rechtswege zonder toekenning van een « onvoldoende » en zo na deelname aan een vergelijkende selectie, er geen voorstel tot nieuw mandaat volgt : a) de vastbenoemde ambtenaar van het federaal administratief Openbaar Ambt heeft het recht op vrijwillig ontslag uit zijn statutair ambt met genot van een herintegratievergoeding, door Ons bepaald, of reaffectatie in een passende statutaire functie;b) de houder van een staffunctie extern aan het federaal administratief Openbaar Ambt (incl.de ex-contractuele personeelsleden) heeft recht op een herintegratievergoeding, door Ons bepaald.

HOOFDSTUK VII. - Hernieuwing van het mandaat Indien uit de uitoefening van zijn functie blijkt dat de houder van een staffunctie ontegensprekelijk aan de gestelde generieke en specifieke voorwaarden voldoet, wat geconcretiseerd wordt in een eindevaluatie « zeer goed », wordt het mandaat hernieuwd op basis van door beide partijen overeengekomen nieuwe prestatiedoelstellingen of een nieuw managementplan zonder dat deze staffunctie open wordt verklaard.

Er wordt met andere woorden geen nieuwe selectie georganiseerd. De eerste selectie wordt geacht geldig te zijn voor het sluiten van het nieuwe mandaat. Ten opzichte van de overheid, heeft de houder van de staffunctie van wie het eerste mandaat is afgelopen, dus een recht op een nieuwe mandaatperiode bij een eindvermelding « zeer goed ».

HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepalingen Zolang de voorzitter van het Directiecomité niet is aangesteld, 1° zullen de functiebeschrijvingen en competentieprofielen voor de verschillende staffuncties worden vastgesteld door de betrokken minister, met methodologische ondersteuning van de bevoegde dienst van de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken;2° zullen de profielen van de leden van elke selectiecommissie opgesteld worden in samenspraak met de minister;3° zullen de commissies worden samengesteld door de Afgevaardigd bestuurder van Selor;4° zal de minister het aanvullend onderhoud met de kandidaten van groep A, desgevallend B, voeren en de gekozen kandidaat voordragen. Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste vakantiekamer, op 21 juni 2002 door de Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten", heeft op 23 augustus 2002 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit bevat de basisregels betreffende de staffuncties in de horizontale en verticale federale overheidsdiensten. De staffuncties worden opgesomd in artikel 2 en er wordt bepaald dat zij worden uitgeoefend binnen het raam van een mandaat.

Het ontworpen besluit bevat bepalingen betreffende de verschillende onderdelen van het statuut van de houders van een staffunctie, namelijk de selectie, de werving en de aanstelling (artikelen 3 tot 9), nadere regels betreffende de uitoefening van de functie (artikelen 10 tot 14), de evaluatie (artikelen 15 tot 19), de beëindiging van het mandaat (artikelen 20 tot 23) en de hernieuwing ervan (artikel 24), een wijzigings- en een overgangsbepaling en slotbepalingen (artikelen 25 tot 28). 2. Het ontwerp wijzigt het statuut van het rijkspersoneel.Het vindt rechtsgrond in de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet.

Voorafgaande opmerking Samen met het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten, is het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt bestemd om in de plaats te komen van de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 mei 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten. Het laatstgenoemde besluit, waarvan de tenuitvoerlegging werd geschorst bij het arrest nr. 98.735, Jadot, van 7 september 2001 van de Raad van State, afdeling administratie, werd inmiddels door het eerstgenoemde besluit ingetrokken.

Het ontworpen besluit beoogt voornamelijk tegemoet te komen aan de wettigheidsbezwaren die in het zo-even vermelde arrest ten aanzien van een aantal bepalingen van het koninklijk besluit van 2 mei 2001 werden geuit, en bevat derhalve geen volledig nieuwe regeling van de staffuncties. Een aantal bepalingen zijn dan ook identiek aan bepalingen die voorkwamen in het koninklijk besluit van 2 mei 2001.

Met betrekking tot de laatstgenoemde bepalingen kan worden volstaan met een verwijzing naar de opmerkingen die dienaangaande werden gemaakt in het advies 31.372/1 dat de Raad van State, afdeling wetgeving, op 22 maart 2001 heeft uitgebracht over het ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 2 mei 2001 (1) Onderzoek van de tekst Aanhef De aanhef moet worden aangevuld met een verwijzing naar het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten, dat door artikel 15 wordt gewijzigd, en naar het door artikel 25 te wijzigen koninklijk besluit (zie de opmerking bij dat artikel).

Artikel 1 1. Nu het blijkens het verslag aan de Koning enkel in de bedoeling ligt om stafdiensten uit te bouwen in de horizontale en verticale overheidsdiensten, en niet in de programmatorische overheidsdiensten, kan in artikel 1 best worden gerefereerd aan hoofdstuk 1 van het erin vermelde koninklijk besluit van 7 november 2000, in plaats van aan dat koninklijk besluit in zijn geheel.Het is immers dat hoofdstuk dat betrekking heeft op de horizontale en verticale overheidsdiensten. 2. Het verdient aanbeveling om in artikel 1 gewag te maken van de van het ontworpen besluit afwijkende bepalingen uit het koninklijk besluit van... betreffende de interne audit binnen de federale overheidsdiensten, dat in ontwerpvorm het voorwerp uitmaakt van het advies 33.695/1/V van heden..

Artikel 2 1. In tegenstelling tot wat het geval is in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001, wordt in artikel 2 geen melding gemaakt van het begrip "groepen van functies" en van de daaraan gekoppelde hiërarchische orde. Nu onder meer uit de artikelen 6, § 2, en 8, tweede lid, blijkt dat de staffuncties op de niveaus -1 en -2 te situeren vallen, is het aangewezen om ook in de voorliggende regeling het begrip "groepen van functies" op te nemen en de daaraan gekoppelde hiërarchische orde te bepalen. 2. In artikel 2, eerste lid, dienen de streepjes te worden vervangen door de vermeldingen "1°", "2°", "3°" en "4°".3. In artikel 2, derde lid, dient te worden verwezen naar artikel 9 in plaats van naar artikel 10.Het is immers in artikel 9 dat de aanwijzing voor het mandaat nader wordt geregeld. 4. Het eerste deel van artikel 2, vierde lid, heeft geen normatieve inhoud en kan derhalve beter uit het ontwerp worden weggelaten. De bepaling van het tweede deel van het bedoelde lid (« uitgezonderd... » ) kan beter verwerkt worden in artikel 1 van het ontwerp (zie opmerking 2 bij dat artikel). Overigens is het zo dat bepaalde regels uit het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt wél van toepassing zullen zijn op het hoofd van de Interne auditdienst (zie artikel 6 van het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de interne audit binnen de federale overheidsdiensten, waarover de Raad van State heden het advies 33.695/1/V uitbrengt).

Artikel 4 1. Wat betreft het organiseren van de vergelijkende selecties per taalrol, kan worden verwezen naar de opmerking uit het advies 32.344/1 van 11 oktober 2001 betreffende een gelijkaardige bepaling, toepasselijk op de kandidaten voor een managementfunctie. Die opmerking luidt : « Een van de wijzigingen die door het ontwerpbesluit ten aanzien van het koninklijk besluit van 2 mei 2001 wordt aangebracht, is dat er een afzonderlijke selectie plaatsvindt al naargelang het gaat om Nederlandstalige dan wel om Franstalige kandidaten.

Beginsel blijft evenwel dat de te begeven managementfunctie moet toekomen aan de meest geschikte kandidaat. Van dit beginsel kan enkel worden afgeweken wanneer zulks noodzakelijk is om te voldoen aan de dwingende bepalingen van de taalwetgeving (...).

Vraag is evenwel of het systeem van een parallelle selectie van, enerzijds, Nederlandstalige kandidaten en, anderzijds, Franstalige kandidaten aan de benoemende overheid wel toelaat om, in de gevallen waar de keuze tussen de kandidaten niet wordt bepaald door de vereisten van de taalwetgeving, op een volledig objectieve en gelijke basis de titels en verdiensten van de onderscheiden kandidaten tegenover elkaar af te wegen. De andere samenstelling van de twee selectiecommissies draagt onvermijdelijk de mogelijkheid in zicht nuances in de maatstaven van beoordeling en verschillen in appreciatie bij de beoordeling zelf voorkomen, terwijl het gegeven dat slechts een rangschikking binnen elke taalgroep wordt opgemaakt, een vergelijking tussen kandidaten van verschillende taalgroepen bemoeilijkt. In dit verband wordt de stellers van het ontwerp erop gewezen dat in het reeds genoemde arrest nr. 48.735 de afwezigheid van een rangschikking tussen de kandidaten mee in aanmerking werd genomen om te besluiten tot een schending van het beginsel van de gelijkheid inzake de toegang tot openbare ambten (2)".

Die opmerking geldt mutatis mutandis voor de kandidaten voor een staffunctie. 2. Er kan worden aanbevolen om, eventueel in het verslag aan de Koning, te specificeren waaruit de "validering" van resultaten van elke stap in de vergelijkende selectie bestaat. Artikel 6 In de Nederlandse tekst van de inleidende zin van artikel 6, § 2, vervange men het woord "wordt" door het woord "worden". In de Franse tekst van dezelfde inleidende zin vervange men de woorden "est déterminée" door de woorden "sont déterminés".

Artikel 7 1. In een opsomming mogen geen tussenzinnen voorkomen omdat zij de leesbaarheid van de betrokken tekst bemoeilijken en bij latere wijzigingen aanleiding kunnen geven tot verwarring.De redactie van artikel 7, §§ 2 en 3, moet derhalve worden aangepast. 2. In artikel 7, § 2, schrijve men "mondelinge, en, in voorkomend geval, schriftelijke proef" in plaats van "mondelinge en/of schriftelijke proef".Er wordt immers steeds een mondelinge proef georganiseerd, en daarnaast eventueel ook nog een schriftelijke proef. 3. De gemachtigde verklaart dat in artikel 7, § 3, 4°, eerste lid, de woorden "leidinggevende vaardigheden" moeten worden vervangen door de woorden "generieke en gedragsmatige competenties".4. In artikel 7, § 4, moet tevens worden vermeld dat de kandidaten worden ingelicht over hun indeling in een groep. Artikel 11 Het verdient aanbeveling om de hiërarchische verhouding van de houders van een staffunctie met de bestaande rangen te bepalen, naar analogie van de regeling opgenomen in artikel 12, tweede lid, tweede volzin, van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001.

In de Franse tekst van het tweede lid dienen de woorden "fonction de management" vervangen te worden door de woorden "fonction d'encadrement".

Artikel 15 In artikel 15 dient de datum van het erin vermelde koninklijk besluit nog te worden ingevuld, zijnde 2 augustus 2002.

Artikel 19 1. Er is geen reden om voor de houders van een staffunctie niet te voorzien in de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen een eindevaluatie die niet resulteert in een eindvermelding "zeer goed", gezien deze mogelijkheid wel bestaat voor de houders van een managementfunctie (zie artikel 19 van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001). Artikel 19 dient derhalve op dit punt te worden aangevuld. 2. Men vervange in artikel 19 de vermeldingen "1." , "2." en "3." door de vermeldingen "1°", "2°" en "3°".

Artikel 21 1. In artikel 21, § 2, schrijve men "tussentijdse evaluatie" (3) in plaats van "tweejaarlijkse evaluatie".De eerste evaluatie heeft immers plaats op het einde van het eerste jaar van het mandaat (zie artikel 16, eerste lid). 2. Krachtens artikel 21, § 3, eerste lid, wordt de houder van een staffunctie van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd omwille van een vermelding "onvoldoende", gereaffecteerd in een passende functie hem voorgesteld door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst. Vraag is hoe deze bepaling zich verhoudt tot het bepaalde in artikel 12 wanneer de vermelding "onvoldoende" wordt toegekend na de eerste tussentijdse evaluatie, die na een jaar plaatsvindt. De in dat artikel opgenomen regel dat de betrekking van de houder van een staffunctie slechts kan worden vacant verklaard na twee jaar lijkt er immers van uit te gaan dat de houder van een staffunctie gedurende twee jaar kan terugkeren naar zijn oorspronkelijke betrekking.

Artikel 25 Op de vraag van de auditeur-verslaggever naar de invloed op artikel 25 van de wijziging van. de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, antwoordde de gemachtigde van de regering wat volgt : « Op heden dient deze wijziging niet meer aangebracht te worden in het KB van 19 juli 2001, genomen in uitvoering van artikel 43 van de taalwetgeving bestuurszaken maar in het koninklijk besluit van 16 juli 2002 tot vaststelling, met het oog op de toepassing van artikel 43ter van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, van de betrekkingen van de ambtenaren van de centrale diensten van de federale overheidsdiensten, die eenzelfde taaltrap vormen. Bovenvermeld KB van 16 juli 2002 wordt namelijk eveneens begin september samen met de wet gepubliceerd.

Het artikel 25 luidt dan als volgt : « In artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 juli 2002 tot vaststelling, met het oog op de toepassing van artikel 43ter van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, (...) van de betrekkingen van de ambtenaren van de centrale diensten van de federale overheidsdiensten, die eenzelfde taaltrap vormen, worden in de tweede taaltrap tussen de woorden 29 oktober 2001 en de woorden 'de betrekking' de woorden de staffuncties, bedoeld in het koninklijk besluit van @ september 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten ingevoegd ».

Artikelen 27 en 28 De artikelen 27 en 28 dienen te worden ondergebracht in een afzonderlijk hoofdstuk IX, met als opschrift "Slotbepalingen".

Het opschrift van hoofdstuk VIII moet dan luiden "Overgangsbepaling" in plaats van "Overgangsbepalingen". _______ Nota's (1) Belgisch Staatsblad , 8 mei 2001, 14960.(2) Te dien aanzien moet er worden op gewezen dat de selectie per taalgroep niet kan worden verantwoord door de zorg voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de betrokken taalgroep binnen het bestuur.Aan die zorg wordt immers tegemoet gekomen door de taalwetgeving zelf. Het is slechts wanneer een bepaalde functie zowel door een Nederlandstalige als door een Franstalige kan worden bezet - en bijgevolg het vrijwaren van het door de taalwetgeving beoogde evenwicht niet noodzaakt tot de aanwijzing van een kandidaat die tot een vooraf bepaalde taalgroep behoort - dat het aan de orde gestelde gelijkheidsprobleem zich kan voordoen. (3) Om in overeenstemming te zijn met de terminologie van artikel 19 van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 gebruike men in de Franse tekst van de artikelen 16, tweede lid, 17, eerste lid, en 19, van het ontworpen besluit beter de term "intermédiaire" in plaats van "interimaire". 2 OKTOBER 2002. - Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 maart 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 18 april 2002;

Gelet op het protocol nr. 132/2 van 27 mei 2002 van het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 417 van 16 mei 2002 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies nr. 33.696 van de Raad van State, gegeven op 23 augustus 2002 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Begroting en Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de federale overheidsdiensten, zoals bedoeld in het Hoofdstuk I van het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst. Voor wat betreft de uitoefening en de aanduiding van het hoofd van de Interne Auditdienst, wordt dit besluit aangevuld of gewijzigd door het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de interne audit binnen de federale overheidsdiensten. HOOFDSTUK II. - De staffuncties en hun juridische aard

Art. 2.§ 1. Elke federale overheidsdienst heeft volgende staffuncties : 1° de functioneel directeur van de stafdienst Personeel en Organisatie;2° de functioneel directeur van de stafdienst Begroting en Beheerscontrole;3° de functioneel directeur van de stafdienst Informatie- en Communicatie Technologie;4° het hoofd van de Interne auditdienst. Bijkomende staffuncties kunnen door Ons in het organogram voorzien worden, op voorstel van de betrokken minister en mits akkoord van de ministers van Ambtenarenzaken en Begroting.

De staffuncties in de federale overheidsdiensten worden in twee groepen verdeeld : -de staffuncties op het niveau -1, inzonderheid de staffuncties bedoeld in het § 1, leden 1°, 2° en 3°, - de staffuncties op het niveau -2. § 2. De staffuncties op het niveau -1 verhouden zich tot de managementfuncties in de volgende hiërarchische orde : 1° de voorzitter van het directiecomité;2° de houder van een managementfunctie -1 en de houders van een staffunctie op het niveau -1; § 3. De staffuncties op het niveau -2 verhouden zich tot de managementfuncties in de volgende hiërarchische orde : 1° de houder van een managementfunctie -1;2° de houders van een managementfuncties -2 en de houders van een staffunctie op het niveau -2; § 4. De hiërarchische orde voor het hoofd van de Interne auditdienst wordt bepaald door het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de interne audit binnen de federale overheidsdiensten. § 5. Alle staffuncties worden uitgeoefend in het kader van een mandaat, zijnde een hernieuwbare tijdelijke aanwijzing overeenkomstig artikel 9. HOOFDSTUK III - De selectie, de werving en de aanstelling van de houders van een staffunctie Afdeling I. - Algemene bepaling

Art. 3.Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk zijn de regels die toepasselijk zijn op de selectie en de werving van het rijkspersoneel van toepassing op de selectie en de werving van de houders van een staffunctie. Afdeling II. - De selectie

Art. 4.§ 1. De vergelijkende selectie wordt georganiseerd per taalrol. De Nederlandstalige respectievelijk de Franstalige kandidaten voor een staffunctie nemen deel aan een Nederlandstalige respectievelijk Franstalige vergelijkende selectie die leidt tot hun indeling in groep A, B, C of D. Elke groep A bevat de kandidaten die « zeer geschikt » zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep B de kandidaten die « geschikt » zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep C de kandidaten die « minder geschikt » zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep D de kandidaten die « niet geschikt » zijn voor de uit te oefenen functie.

In de groep A en de groep B worden de kandidaten bovendien gerangschikt. § 2. SELOR - Selectiebureau van de federale overheid valideert de resultaten van elke stap in de vergelijkende selectie en maakt zich daartoe na uitoefening van de kwaliteitsbewaking de resultaten van elke stap in de vergelijkende selectie eigen of niet.

Art. 5.Om deel te nemen aan de vergelijkende selecties voor een staffunctie moeten de kandidaten titularis zijn van een functie van niveau 1 of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau 1.

De kandidaten voor een staffunctie dienen een nuttige professionele ervaring van minstens vijf jaar te bewijzen.

Art. 6.§ 1. De kandidaten voor een staffunctie moeten voldoen aan de specifieke en functiegebonden ervarings- en kennisvoorwaarden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven staffunctie. § 2. De functiebeschrijving en het competentieprofiel van de binnen een federale overheidsdienst te begeven staffunctie worden bepaald : 1° voor de staffunctie op niveau -1, door de minister, op voorstel van de voorzitter van het directiecomité;2° voor de staffunctie op niveau -2, door de minister, op voorstel van de voorzitter van het directiecomité en de houder van de managementfunctie -1.

Art. 7.§ 1. Elke selectiecommissie wordt samengesteld door de afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid. De profielen van de leden van elke selectiecommissie worden vastgelegd in samenspraak met de betrokken minister, op voorstel van de betrokken voorzitter van het directiecomité.

De selectiecommissie is samengesteld uit een meerderheid aan experten tewerkgesteld bij een overheid of in de non-profitsector. De leden van de selectiecommissie worden op basis van hun kennis van de jobspecifieke competenties gekozen.

De selectiecommissie wordt voorgezeten door een afgevaardigde van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid. Met het oog op een gelijkwaardige aanpak, plegen de voorzitters van de Nederlandstalige en Franstalige selectiecommissie overleg. § 2. Uitgezonderd de vergelijkende selectie van de functioneel directeur van de stafdienst Personeel en Organisatie van de Federale Overheidsdienst Financiën, die bepaald wordt in §3, bestaat elke Nederlandstalige en Franstalige vergelijkende selectie, bedoeld in artikel 4, § 1, uit volgende stappen : 1° SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid beslist of de kandidaten voldoen aan de algemene en bijzondere toelaatbaarheidsvereisten.De kandidaten die niet voldoen, worden geweigerd. 2° Een mondelinge proef, en in voorkomend geval, schriftelijke proef, afgenomen door elke selectiecommissie. Dit gedeelte heeft tot doel de functiespecifieke expertise, vermeld in de desbetreffende functiebeschrijving en competentieprofiel, van elke kandidaat te evalueren.

Vervolgens maakt elke selectiecommissie de eindevaluatie op van de kandidaten en deelt deze in in vier groepen, met name A, B, C of D. Zij rangschikken de kandidaten ingedeeld in groep A en groep B op basis van de resultaten van de mondelinge en/of schriftelijke proef bedoeld in § 2, 2°.

De selectiecommissie stuurt deze eindevaluatie aan de aanstellende overheid. § 3. Elke Nederlandstalige en Franstalige vergelijkende selectie voor de functioneel directeur van de stafdienst Personeel en Organisatie van de Federale Overheidsdienst Financiën bestaat uit volgende stappen : 1° SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid beslist of de kandidaten voldoen aan de algemene en bijzondere toelaatbaarheidsvereisten.De kandidaten die niet voldoen, worden geweigerd. 2° een assessment waarbij de generieke en gedragsmatige competenties gericht op de functie worden getoetst.Deze competenties worden gedefinieerd op het ogenblik van de publicatie van de organisatie van de vergelijkende selectie in het Belgisch Staatsblad .

Onder assessment wordt verstaan een vorm van potentialiteitsinschatting. Dit assessment wordt afgelegd voor externe expert-evaluatoren, aangeduid door SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid. Twee leden van, en aangeduid in de schoot van elke selectiecommissie worden uitgenodigd om aanwezig te zijn bij het assessment als observator.

De expert-evaluatoren beschrijven het assessment van elke kandidaat en geven elke kandidaat één van de volgende beoordelingen : zeer geschikt, geschikt, minder geschikt en niet-geschikt. Bij deze indeling worden de observatoren uitgenodigd om aanwezig te zijn met raadgevende stem. 3° een mondelinge proef, desgevallend aangevuld met een schriftelijke proef, afgenomen door elke selectiecommissie. Dit gedeelte heeft tot doel de functiespecifieke expertise, vermeld in de desbetreffende functiebeschrijving en competentieprofiel, van elke kandidaat te evalueren en het geven aan elke kandidaat van één van de volgende beoordelingen : zeer geschikt, geschikt, minder geschikt en niet-geschikt. Twee expert-evaluatoren, aangeduid door SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid, worden uitgenodigd om aanwezig te zijn tijdens de proef als observator.

Bij de indeling van de kandidaten worden de aangeduide expert-evaluatoren uitgenodigd om aanwezig te zijn als observator met raadgevende stem. 4° Vervolgens maken elke selectiecommissie en de betrokken expert-evaluatoren samen de eindevaluatie op van de kandidaten overeenkomstig hun functiespecifieke competenties en hun generieke en gedragsmatige competenties en delen deze in in vier groepen, met name A, B, C of D.Zij rangschikken de kandidaten ingedeeld in groep A en groep B. Zij sturen deze eindevaluatie aan de aanstellende overheid samen met de verslagen en de deelresultaten bedoeld in 2° en 3° teneinde haar optimaal in te lichten omtrent het door elke kandidaat bereikte resultaat. § 4. De kandidaten worden ingelicht over hun indeling en rangschikking. Afdeling III. - De werving

Art. 8.SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid maakt het geheel van de resultaten van de Nederlandstalige en de Franstalige vergelijkende selectie, bedoeld in artikel 7, over aan de voorzitter van het Directiecomité.

Met de kandidaten van groep A wordt een aanvullend onderhoud georganiseerd. Dit onderhoud heeft tot doel de Nederlandstalige en Franstalige kandidaten te vergelijken wat betreft hun specifieke en functiegebonden ervarings- en kennisvoorwaarden zoals bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven staffunctie. Dit onderhoud wordt geleid : 1° voor de werving van de houder van de staffunctie op niveau -1, door de voorzitter van het directiecomité;2° voor de werving van de houder van de staffunctie op niveau -2, door de houder van de managementfunctie -1 en de voorzitter van het directiecomité; Van de onderhouden wordt een verslag houdende het resultaat van deze vergelijking opgemaakt. Dit verslag wordt bij het aanstellingsdossier gevoegd.

Bij uitputting van groep A, wordt de procedure herhaald voor de kandidaten van groep B. Afdeling IV. - De aanstelling

Art. 9.§ 1. De kandidaten, gekozen overeenkomstig artikel 8, worden voor een periode van zes jaar aangesteld door de Koning, op voorstel van de betrokken minister, na voordracht door de voorzitter van het directiecomité. § 2. In afwijking van § 1, eerste lid hebben de ambtenaren van Buitenlandse Zaken die deel uitmaken van de externe loopbanen en aangeduid worden in een staffunctie, de keuze tussen een mandaat van vier jaar of zes jaar. § 3. In afwijking van de artikelen 28 tot 33quinquies van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, moeten de houders van een staffunctie geen stage doormaken. HOOFDSTUK IV. - Nadere regels betreffende de uitoefening van de staffuncties Afdeling I. - Het managementplan van de houder van een staffunctie

Art. 10.Op verzoek van de voorzitter van het directiecomité en binnen een termijn vastgelegd door deze, kan de houder van de staffunctie gevraagd worden een managementplan en operationeel plan voor te leggen. De elementen die beide plannen dienen te bevatten, worden door de voorzitter aangeduid uit de elementen vermeld in artikel 11 van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten. Afdeling II. - Nadere regelen betreffende de uitvoering van de

staffuncties

Art. 11.Tijdens de duur van hun mandaat, is, behoudens de afwijkende bepalingen in onderhavig besluit, het statuut van het rijkspersoneel van toepassing op de houders van een staffunctie.

Voor de toepassing van het statuut van het rijkspersoneel maken de houders van een staffunctie deel uit van niveau 1. Zij staan hiërarchisch boven de rangen 15.

Art. 12.De houder van een staffunctie die op het ogenblik van zijn indienstneming vast benoemd is in de overheidsdiensten, bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 22 juli 1993 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken, wordt, in afwijking van de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, in ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang geplaatst voor de duur van het mandaat. Zijn betrekking kan vacant verklaard worden na twee jaar en intussen kan er enkel in voorzien worden door middel van contractuele tewerkstelling of hogere functies.

Art. 13.De houder van een staffunctie oefent zijn taak voltijds uit.

Tijdens zijn mandaat kan hij : 1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd deze die het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreffen;2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden of van de provincieraden of om een ambt uit te oefenen in een cel beleidsvoorbereiding of het kabinet van een minister of een staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;3° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;4° geen verlof krijgen voor onthaal en opleiding;5° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige indienstnemer bij dit korps;6° geen verlof krijgen om minder-validen en zieken te vergezellen en bij te staan;7° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid;9° geen afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheden verkrijgen;10° geen verloven krijgen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten.

Art. 14.§ 1. Op basis van het resultaat van de functieweging voor een in dezelfde groep geklasseerde functie genieten de houders van een staffunctie een gelijk bruto jaarlijks beloningspakket.

Het functiewegingssysteem, de objectieve criteria die aan de basis liggen van dit systeem en de beloningsmethodiek zijn bepaald in koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde. § 2. Het bruto jaarlijks beloningspakket van de houders van een staffunctie bevat : 1° een maandelijkse brutowedde;2° deelname aan een aanvullende pensioenregeling, gefinancierd door persoonlijke en werkgeversbijdragen. § 3. Bovenop de in de §§ 1 en 2 vermelde bezoldigingen, kan het beloningspakket in een forfaitaire terugbetaling voorzien voor gemaakte onkosten en het ter beschikking stellen van een dienstvoertuig dat voor privé-doeleinden mag gebruikt worden. HOOFDSTUK V. - De evaluatie van de houder van een staffunctie

Art. 15.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, 1° wordt aangevuld als volgt : « en de staffuncties;» 2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Onverminderd de bepalingen van respectievelijk het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten, is titel II van dit besluit van toepassing op respectievelijk de houders van de managementfuncties en de staffuncties.»

Art. 16.Elke houder van een staffunctie krijgt een eerste evaluatie op het einde van het eerste jaar van zijn mandaat. Daarna grijpt de evaluatie tweejaarlijks plaats. Ten laatste zes maand vóór het einde van het mandaat krijgt hij een globale eindevaluatie.

De tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie van de houder van een staffunctie betreffen de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, vastgelegd door het orgaan of de organen, bedoeld in artikel 8, tweede lid na overleg met de betrokken houder van een staffunctie.

De evaluatie van de houder van een staffunctie geschiedt door het orgaan of de organen, bedoeld in artikel 8, tweede lid.

Art. 17.De tussentijdse evaluatie en de eindevaluatie van de houder van de staffunctie wordt besloten met de vermelding « onvoldoende » wanneer de vastgelegde prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan klaarblijkelijk niet werden verwezenlijkt.

De eindevaluatie van de houder van de staffunctie wordt besloten met de vermelding « zeer goed » wanneer de vastgestelde prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan in hun geheel optimaal werden verwezenlijkt.

Art. 18.In ieder geval heeft de evaluator met het oog op een evaluatie een functioneringsgesprek met de te evalueren persoon. Als voorbereiding op dit gesprek maakt de te evalueren persoon een zelfevaluatie op die hij vijf kalenderdagen voor het gesprek overmaakt aan de evaluator. Deze schriftelijke zelfevaluatie maakt deel uit van het evaluatiedossier.

Na het evaluatiegesprek finaliseert de evaluator het evaluatieverslag dat binnen de vijftien kalenderdagen na het evaluatiegesprek tegen ontvangst aan de geëvalueerde wordt bezorgd.

Art. 19.Wanneer een tussentijdse evaluatie resulteert in een vermelding « onvoldoende » of een eindevaluatie niet resulteert in een eindvermelding "zeer goed", kan de geëvalueerde binnen de vijftien kalenderdagen na ontvangst van het evaluatieverslag beroep instellen bij hetzelfde orgaan of dezelfde organen, bedoeld in artikel 8. Met het oog op de beroepszitting, wordt de betrokkene : 1° opgeroepen ten laatste acht kalenderdagen voor de zitting;2° indien hij dit wenst, bijgestaan door een verdediger van zijn keuze;3° de mogelijkheid geboden zijn evaluatiedossier te raadplegen. HOOFDSTUK VI. - Einde van het mandaat en de niet-hernieuwing ervan Afdeling I. - Einde van het mandaat

Onderafdeling I. - Einde van rechtswege

Art. 20.Het mandaat eindigt van rechtswege op het einde van de periodes bedoeld in artikel 9.

Het mandaat van de houder van de staffunctie kan verlengd worden met maximum zes maanden tot de aanvang van het mandaat van zijn opvolger.

Onderafdeling II. - Vroegtijdige beëindiging

Art. 21.§ 1. Wanneer de evaluatie, bedoeld in artikel 17, eerste lid, leidt tot een vermelding « onvoldoende », wordt het mandaat van de houder van de staffunctie beëindigd. § 2. De houder van een staffunctie, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 12, van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd omwille van een vermelding « onvoldoende », na een tussentijdse evaluatie krijgt een beëindigingsvergoeding volgens de door Ons vastgestelde nadere regelen. § 3. De in artikel 12 vermelde houder van een staffunctie van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd omwille van een vermelding « onvoldoende » na de periode van twee jaar bedoeld in artikel 12, wordt gereaffecteerd in een passende functie hem voorgesteld door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst.

Zo de houder van de staffunctie niet akkoord gaat met de hem door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.

Art. 22.Indien de houder van een staffunctie vraagt om zijn mandaat te beëindigen, is, zo de organen bedoeld in artikel 8 akkoord gaan, een opzegging van zes maand vereist. Deze termijn kan in onderling akkoord verkort worden. De bepalingen inzake reaffectatie voorzien in artikel 21, § 3, zijn in dit geval eveneens van toepassing. Afdeling II. - Niet-hernieuwing

Art. 23.§ 1. De houder van een staffunctie, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 12, die geen eindevaluatie « onvoldoende » heeft gekregen en na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat krijgt, geniet een herintegratievergoeding, volgens de door Ons vastgestelde nadere regelen. § 2. De in artikel 12 vermelde houder van een staffunctie die geen eindevaluatie « onvoldoende » heeft gekregen en na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat krijgt, heeft de keuze tussen enerzijds het vrijwillig ontslag uit zijn statutaire betrekking en de uitbetaling van de in §1 bedoelde herintegratievergoeding, en anderzijds de reaffectatie in een passende functie die hem wordt voorgesteld door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst.

Zo de houder van de staffunctie niet akkoord gaat met de hem door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie. HOOFDSTUK VII. - Hernieuwing van het mandaat

Art. 24.Indien de houder van een staffunctie zich kandidaat stelt voor dezelfde functie binnen zijn federale overheidsdienst en hij bij zijn eindevaluatie de vermelding « zeer goed » heeft gekregen, geven de organen, bedoeld in artikel 8, hem een nieuw mandaat overeenkomstig artikel 9.

In afwijking van de bepalingen van Hoofdstuk III, Afdelingen II en III, wordt hij in dit geval geacht voldaan te hebben aan de in artikel 4 vermelde vergelijkende selectie, zonder dat een nieuwe selectieprocedure moet worden georganiseerd. HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepaling

Art. 25.Zolang de voorzitter van het Directiecomité niet is aangesteld, worden in afwijking van de artikelen 6 en 7 de functiebeschrijvingen en competentieprofielen vastgesteld door de betrokken minister, met methodologische ondersteuning van de bevoegde dienst van de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken, elke selectiecommissie samengesteld door de afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid en is er voor wat betreft de profielen van de leden van elke selectiecommissie samenspraak met de betrokken minister. De minister vervangt de voorzitter van het directiecomité bij het aanvullend onderhoud bedoeld in artikel 8 en derhalve ook bij de voordracht bedoeld in artikel 9. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen

Art. 26.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 27.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 2 oktober 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

^