gepubliceerd op 22 augustus 2006
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten
18 JULI 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet.
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, inzonderheid op artikel 19, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 april 2005, artikel 19ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 februari 2005 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 februari 2006, artikel 20, artikel 21, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 april 2005 en 2 februari 2006, artikel 22 en artikel 23, gewijzigd bij koninklijk besluit van 2 februari 2006;
Overwegende dat dient voorzien te worden in de bescherming van de houder van een staffunctie wiens evaluator niet is overgegaan tot zijn evaluatie;
Dat inderdaad zonder deze bescherming de houder van een staffunctie geen aanspraak zou kunnen maken op een herintegratievergoeding;
Overwegende dat omwille van de rechtszekerheid en teneinde alle misverstanden te vermijden, expliciet dient opgenomen te worden dat de pensioenleeftijd van de mandaathouders vastligt op 65 jaar;
Overwegende dat het aangewezen is te verduidelijken wat het resultaat is van een beroep in het voordeel van de verzoeker bij een tussentijdse evaluatie met vermelding "onvoldoende";
Overwegende dat de eerste procedures voor de evaluatie van de houders van een staffunctie gestart zijn en het evaluatieproces zijn geplande verloop volgt;
Dat het derhalve noodzakelijk is invulling te geven aan de begrippen "beëindigingvergoeding" en "herintegratievergoeding" vermeld in respectievelijk de artikelen 21, § 2, en 24, § 1 van voormeld koninklijk besluit van 29 oktober 2001;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 februari 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 17 maart 2006;
Gelet op het protocol nr. 553 van 23 maart 2006 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op het advies 40.369/3 van de Raad van State, gegeven op 23 mei 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 19 van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 april 2005, wordt een § 9 ingevoegd, luidende : « § 9. Indien de houder van de staffunctie geen eindevaluatie heeft gekregen, wordt hem van rechtswege de vermelding "voldoende" toegekend. ».
Art. 2.In artikel 19ter, § 4, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 12 april 2005 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 februari 2006, worden de woorden « Indien het beroep is ingesteld tegen een tussentijdse evaluatie met vermelding "onvoldoende", dan bestaat de beslissing in het voordeel van de verzoeker uit de intrekking van deze vermelding. » ingevoegd tussen de woorden « Bij staking van stemmen valt de beslissing in het voordeel van de verzoeker. » en de woorden "Indien het beroep ingesteld is tegen een eindevaluatie met vermelding "onvoldoende", ».
Art. 3.Artikel 20, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « en wanneer de houder van de staffunctie de leeftijd van 65 jaar bereikt. ».
Art. 4.Artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 april 2005 en 2 februari 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 21.§ 1. Wanneer de evaluatie, bedoeld in artikel 16, eerste lid, leidt tot een vermelding "onvoldoende", eindigt het mandaat op de eerste dag van de maand na die waarin de vermelding werd toegekend. § 2. De houder van een staffunctie van wie het mandaat werd beëindigd omwille van een vermelding "onvoldoende" en die geen beroepsinkomen of rustpensioen geniet of zou kunnen genieten, ontvangt een beëindigingvergoeding. § 3. De beëindigingvergoeding is gelijk aan een twaalfde van de jaarlijkse bezoldiging van de houder van de staffunctie.
Onder jaarlijkse bezoldiging, moet worden verstaan : de wedde die verschuldigd had moeten zijn voor twaalf maanden, berekend overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde.
Naargelang de vermelding "onvoldoende" wordt toegekend bij de eindevaluatie, bij de tweede tussentijdse evaluatie of bij de eerste tussentijdse evaluatie, verkrijgt de houder van de staffunctie negen maal, zes maal of drie maal de beëindigingvergoeding, berekend overeenkomstig het eerste en het tweede lid.
De beëindigingvergoeding wordt maandelijks uitbetaald, mits maandelijkse voorlegging door de belanghebbende van een verklaring op eer waaruit blijkt dat hij gedurende de betrokken periode geen beroepsinkomen, of rustpensioen heeft genoten zoals bepaald in § 2.
Indien door de belanghebbende een valse verklaring op eer wordt afgelegd, is deze een bedrag verschuldigd dat overeenstemt met de onterecht uitgekeerde beëindigingvergoeding. ».
Art. 5.In artikel 22 van hetzelfde besluit worden de woorden "De bepalingen inzake reaffectatie voorzien in artikel 21, § 3, zijn in dit geval eveneens van toepassing. » geschrapt.
Art. 6.Artikel 23 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 februari 2006, wordt vervangen als volgt : «
Art. 23.§ 1. De houder van een staffunctie van wie de eindevaluatie aanleiding heeft gegeven tot de vermelding "zeer goed" of "voldoende" en die, na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat krijgt of van wie de staffunctie niet meer vacant wordt verklaard, ontvangt een herintegratievergoeding. § 2. De herintegratievergoeding is gelijk aan een twaalfde van de jaarlijkse bezoldiging van de houder van de staffunctie.
Onder jaarlijkse bezoldiging, moet worden verstaan : de wedde die verschuldigd had moeten zijn voor twaalf maanden, berekend overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde. § 3. In afwijking van § 2 bestaat voor de in artikel 12 vermelde houder van een staffunctie de herintegratievergoeding uit een forfaitaire som dewelke overeenstemt met één twaalfde van het verschil tussen enerzijds, de wedde zoals vastgesteld in kolom 3 van artikel 3 van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde en anderzijds, het beroepsinkomen dat de houder van de staffunctie zal genieten in de maand volgend op het einde van zijn mandaat.
De herintegratievergoeding wordt toegekend mits het afleggen door de betrokkene van een verklaring op eer met de vermelding van de maandwedde waarop hij recht heeft of recht zou hebben bij voltijdse prestaties. § 4. Indien de eindevaluatie aanleiding gegeven heeft tot de vermelding "zeer goed", verkrijgt de houder van de staffunctie bedoeld in § 1 door een éénmalige betaling twaalf keer de herintegratievergoeding berekend conform § 2 of § 3.
Indien de eindevaluatie aanleiding gegeven heeft tot de vermelding "voldoende", verkrijgt de houder van de staffunctie bedoeld in § 1 de herintegratievergoeding berekend conform § 2 of § 3 volgens de volgende modaliteiten : 1° indien hij één mandaat volbracht heeft, verkrijgt hij tien keer het bedrag van de herintegratievergoeding door een éénmalige betaling;2° indien hij twee of meerdere aansluitende mandaten voor dezelfde functie volbracht heeft, verkrijgt hij twaalf keer het bedrag van de herintegratievergoeding door een éénmalige betaling. § 5. Indien de rechthebbende op de herintegratievergoeding binnen de 12 maanden na het einde van zijn mandaat de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, is § 4 van toepassing. Niettemin wordt in dat geval het bedrag van de herintegratievergoeding, berekend conform § 2 of § 3, vermenigvuldigd met het aantal maanden tussen het einde van het mandaat en de aanvang van het pensioen. ».
Overgangs- en slotbetalingen
Art. 7.De houders van een staffunctie die reeds waren aangesteld op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit, en die tijdens hun mandaat de leeftijd van 65 jaar bereiken, kunnen in dienst blijven na de leeftijd van 65 jaar, mits het akkoord van de minister onder wie ze ressorteren, voor een duur die niet langer mag zijn dan de duur die nog loopt tot aan het einde van hun mandaat. Hun mandaat kan niet meer worden hernieuwd in toepassing van artikel 24 van voormeld koninklijk besluit van 2 oktober 2002.
Art. 8.De houders van een staffunctie die reeds waren aangewezen op de dag van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 12 april 2005 tot invoering van een evaluatieregime voor de houders van staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de interne audit binnen de federale overheidsdiensten, en aan dewelke de vermelding "onvoldoende" is toegekend bij hun tussentijdse evaluatie, verkrijgen een bedrag dat overeenstemt met vier en een half maal de beëindigingvergoeding, berekend overeenkomstig artikel 21, § 3, eerste en tweede lid, van voormeld koninklijk besluit van 2 oktober 2002, zoals herschreven door dit besluit. De in het eerste lid bedoelde houders van een staffunctie van wie het mandaat reeds beëindigd is op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit ingevolge een vermelding "onvoldoende" toegekend bij de tussentijdse evaluatie, verkrijgen een bedrag zoals bepaald in het eerste lid.
Art. 9.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 18 juli 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, Ch. DUPONT