gepubliceerd op 13 juli 2001
Koninklijk besluit betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde
11 JULI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het wegingsysteem voor de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten, waar dit koninklijk besluit over gaat, werd op maat ontwikkeld om het relatief belang van elk ervan in de functiehiërarchie binnen de federale overheidsdiensten te bepalen.
Alhoewel de Raad van State in zijn advies ons duidt op de overbodigheid van de vermelding van het koninklijk besluit van 2 mei 2001 betreffende de aanduiding en uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten, verkiezen wij het behoud van de verwijzing gezien we duidelijk wensen te stellen dat dit wegingssysteem geldt voor alle functies vermeld in de artikelen 2 en 15 van bovenvermeld koninklijk besluit, namelijk de management- en staffuncties. Dit wegingsysteem biedt transparantie en objectiveert de weging van de functies doordat het eenzelfde systematiek hanteert voor elke te wegen functie. Deze systematiek is gebaseerd op een punt-factor methode die beantwoordt aan de volgende karakteristieken.
De weging van een functie is persoonsonafhankelijk. Voorwerp van weging is namelijk steeds de functie als dusdanig en niet de functiehouder.
Elke functie wordt geëvalueerd op basis van dezelfde functievereisten.
Deze functievereisten zijn gedefinieerd in 13 criteria. Elk van deze criteria is verdeeld in schalen. Elk schaalniveau bevat een textuele definitie die de overeenkomstige functievereisten weergeeft.
De evaluatie van een functie leidt voor elk criterium tot een relatief gewicht, dat zijn belang voor de geëvalueerde functie in de organisatie weergeeft. Het totaal over de 13 criteria geeft het eindresultaat voor de gewogen functie. Verschillen tussen functies in de eindresultaten van de weging komen dus tot stand op basis van hun afzonderlijke evaluatie op de verschillende criteria.
Het eindresultaat voor elke functie, het functiegewicht genoemd, laat toe de gewogen functie onder te brengen in een band (groep) van functies. Een band groepeert alle functies met een vergelijkbaar gewicht. Het salaris voor een functie wordt bepaald overeenkomstig de band waartoe de functie behoort op basis van haar functiegewicht.
Het wegingsysteem bevat 13 criteria waarop functies geëvalueerd worden, met name Kennis en ervaring, Multidisciplinariteit, Contextueel inzicht, Complexiteit, Innovatie, Leiderschap, Beheer van de arbeidsomstandigheden, Planning en coördinatie, Vermogen om veranderingen door te voeren, Interactie en beheer van de human resources, beheer van de arbeidsomstandigheden, Autonomie, Impact, Omvang van het territorium.
Het criterium `Kennis en ervaring' evalueert de vereiste grondige technische en/of wetenschappelijke kennis nodig om de functie te kunnen vervullen. De schaal van dit criterium bevat 4 niveaus. `Multidisciplinariteit' evalueert de breedte van de benodigde wetenschappelijke of technische kennis nodig om de functie te kunnen vervullen. De criteriumschaal bevat 6 niveaus. `Contextueel inzicht' evalueert het noodzakelijk inzicht en begrip van de organisatiecontext en het zakelijk werkdomein waarin de functie uitgeoefend wordt. Het criterium bevat 12 schaalniveaus. `Complexiteit' heeft betrekking op de mate van complexiteit van de te analyseren problemen. De schaal bevat 6 niveaus. `Innovatie' evalueert de mate van originaliteit van de in de functie te ontwikkelen oplossingen. Deze schaal omvat 5 niveaus. `Leiderschap' evalueert de moeilijkheidsgraad van het leidinggeven aan de medewerkers vanuit de functie. Dit criterium bevat 5 schaalniveaus.
Het criterium `Beheer van de arbeidsomstandigheden' evalueert de moeilijkheidsgraad met betrekking tot het beheer van arbeidsomstandigheden welke noodzakelijk zijn voor het tot stand brengen van een adequate werkomgeving voor de medewerkers in de betrokken entiteit. Dit criterium bevat 5 schaalniveaus.
Het criterium `Planning en coördinatie' evalueert de vereisten inzake planning en coördinatie bij het implementeren van oplossingen. De criteriumschaal bevat 5 niveaus.
Het criterium `Vermogen om veranderingen door te voeren' evalueert de combinatie van vereisten inzake het beheer van veranderingen. De schaal omvat 4 niveaus. `Interactie en beheer van de human resources' heeft betrekking op de communicatieve en sociale vaardigheden die noodzakelijk zijn in de functie om met andere partijen, hetzij intern hetzij extern aan de administratie, samen te werken en/of te beïnvloeden. De schaal bestaat uit 18 niveaus. `Autonomie' evalueert de mate van onafhankelijkheid in beslissen en handelen binnen de functie. De criteriumschaal bevat 5 niveaus.
Het criterium `Impact' evalueert de mate van maatschappelijke gevolgen van de genomen beslissingen binnen een functie. De schaal omvat 6 niveaus. `Omvang van het territorium' als criterium tenslotte evalueert met 8 schaalniveaus de omvang van het territorium binnen de federale overheidsdiensten waarop de functie direct of indirect invloed heeft.
De 13 criteria en hun schalen worden ondersteund door een geautomatiseerd puntensysteem. Voor elke criteriumschaal werd een overeenkomstige puntenschaal ontwikkeld die, naargelang van het criterium, al dan niet lineair opgebouwd is.
De maximumscore voor een criterium bepaalt het relatieve gewicht van het criterium bij de functieweging. Daarom hebben niet alle criteria dezelfde maximumscore. Deze verdeling van de gewichten is in functie van de doelstellingen van de federale overheid en de daaraan gekoppelde functievereisten.
De puntenscore op een criterium vloeit voort uit de toewijzing van een criteriumschaal tijdens de evaluatie. Deze puntenscore is de cijfermatige vertaling van het relatieve gewicht van dat criterium voor de gewogen functie. Aspecten in een functie die effectief en duidelijk zwaarder doorwegen dan andere, bekomen na evaluatie ook een zwaarder relatief gewicht in het eindresultaat van de betreffende functie. Het functiegewicht van een gewogen functie is de optelsom van de scores van de functie behaald op elk van de 13 criteria.
Op basis van hun eindscore na weging, het functiegewicht, worden functies gegroepeerd in banden, zoals bepaald in artikel 3. Elke band stemt overeen met een wedde. De wedde van de houders van een management- en staffunctie is het resultaat van het wegingssysteem.
Deze weging plaatst hun functie in salarisband 1 tot en met 7. Het is juist dat elke salarisband geen barimieke evolutie kent als de weddenschalen waar artikel 27 van het APKB naar refereert. De salarisbanden zijn namelijk enkel gekoppeld aan de spilindex. Maar het APKB wordt gerespecteerd daar het minimumsalaris van de houder van een management- of staffunctie zich in salarisband 1 bevindt en het maximumsalaris salarisband 7 is. De weging bepaalt waar de functie ingeschaald wordt. En de evolutie van de functie wordt zesjaarlijks opgevangen in de herweging.
Functies met een gewicht van minder dan 320 punten worden niet in het mandaatsysteem opgenomen.
Het functiewegingsysteem werd op maat ontwikkeld voor de hogere managementfuncties en de staffuncties binnen alle horizontale en verticale federale overheidsdiensten, evenals voor de programmatorische federale overheidsdiensten. Het gaat om mandaatfuncties, meer bepaald de managementfuncties van de Voorzitter, -1, -2, en voor de FOD Financiën eveneens de managementfuncties -3 en de staffuncties overeenkomstig de organogrammen opgemaakt binnen het Copernicusplan.
Mandaatfuncties kunnen in de tijd evolueren qua opdrachten, inhoud en objectieven. De functievereisten zullen desgevallend mee evolueren.
Het geheel van de functiewegingen zal om de zes jaar worden herwogen.
Gezien de weging verbonden is aan de functie en niet aan de titularis, wordt ook de functie van voorzitter van het Directiecomité van de federale overheidsdienst Kanselarij en Algemene Diensten om de zes jaar herwogen.
De resultaten van deze herweging treden pas in werking bij het begin van de nieuwe mandaatperiode. Indien een mandaathouder vroegtijdig zijn of haar mandaat beëindigt, zal de mandaatfunctie enkel worden herwogen indien er voldoende elementen aanwezig zijn die de functievereisten wezenlijk veranderen.
Teneinde een voldoende coherentie in de interpretatie van de wegingcriteria te verzekeren wordt een kwaliteitsbewaking en centraal beheer van het wegingproces voorzien voor de mandaatfuncties en staffuncties.
Dit beheer van het systeem en de kwaliteitsbewaking van het wegingproces wordt toevertrouwd aan de entiteit `HR-Management voor de topambtenaren' binnen de horizontale federale overheidsdienst P&O. De horizontale FOD B&B wordt betrokken bij dit herwegingsproces.
Zolang de personeelsleden van respectievelijk het Ministerie van Ambtenarenzaken en de Administratie van Begroting en de Controle op de Uitgaven van het Ministerie van Financiën niet geïntegreerd zijn in de respectieve horizontale federale overheidsdiensten Personeel en Organisatie en Budget en Beheerscontrole, worden de wegingsvoorstellen opgemaakt door de ministers tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken en de begroting behoren.
De (her)weging van een functie gebeurt volgens onderstaande systematiek.
De entiteit `HR-Management voor de topambtenaren' binnen de horizontale federale overheidsdienst P&O werkt een voorstel tot weging/herweging uit. Deze weging gebeurt op basis van de relevante functiebeschrijving. Deze entiteit bewaakt het volledige proces van de (her)weging op zijn coherentie en blijft daarom betrokken bij elk van de volgende stappen. Bovendien staat deze entiteit in voor de bewaking van de homogeniteit van het geheel van de wegingsresultaten over alle federale overheidsdiensten.
De (her)weging van een Voorzitter wordt gemodereerd met de functioneel bevoegde minister. De resultaten van de gemodereerde (her)weging worden gevalideerd door de Ministerraad.
De (her)weging van een functie op niveau 1 en van een staffunctie wordt gemodereerd en gevalideerd door de in functie zijnde voorzitter van de betrokken federale overheidsdienst en na advies van de directeur P&O en B&B van de betrokken federale overheidsdienst.
Natuurlijk wordt hun advies niet gevraagd voor de weging van hun eigen functie.
De (her)weging van een functie op niveau 2 en 3 wordt gemodereerd en gevalideerd met de in functie zijnde voorzitter van de betrokken federale overheidsdienst, met de 1 functiehouder van de betrokken entiteit en na advies van de directeur P&O en B&B van de betrokken federale overheidsdienst.
Zolang de vermelde wegingscomités niet volledig samengesteld kunnen worden, legt de betrokken minister, na advies van de ministers tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken en de begroting behoren, de weging van de managementfuncties 1, 2, 3 en de staffuncties vast.
In antwoord op de opmerking van de Raad van State betreffende de ontoelaatbaarheid van de delegatie voorzien in artikel 6, stelt de Regering dat dit cascadesysteem kadert in de responsabilisering van de topambtenaren. Om tegemoet te komen aan deze opmerking, zal het resultaat van de weging opgenomen worden in respectievelijk het koninklijk besluit tot aanstelling van de voorzitter van het directiecomité, het ministerieel besluit tot aanstelling van de houder van een managementfunctie 1 en een staffunctie en de beslissing van de voorzitter van het directiecomité voor wat betreft de aanstelling van de managementfuncties 2 en 3.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 25 april 2001 door de Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de weging van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde", welk ontwerp bij brief van 14 mei 2001 werd geamendeerd, heeft, na de zaak te hebben onderzocht op de zittingen van 10 mei 2001 en 17 mei 2001, op laatstvermelde datum het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit strekt tot het bepalen van de criteria en de procedure voor de weging van de managementsfuncties binnen de federale overheidsdiensten. Op grond van die weging worden de managementsfuncties ingedeeld in categorieën die bepalend zijn voor de vaststelling van het jaarlijkse beloningspakket van de titularissen ervan.
Het ontwerp regelt een aspect van het statuut van het rijkspersoneel en vindt bijgevolg rechtsgrond in de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet.
Onderzoek van de tekst Aanhef 1. De in het tweede en derde lid van de aanhef vermelde besluiten strekken het ontworpen besluit niet tot rechtsgrond en worden er ook niet door gewijzigd.Mocht de vermelding ervan evenwel nuttig worden geacht voor een beter begrip van het ontworpen besluit, dan verdient het aanbeveling die vermelding in een considerans te verwerken.
In dat geval dient het juiste opschrift van het in het derde lid van de aanhef vermelde koninklijk besluit van 2 mei 2001 te worden vermeld, namelijk "koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten".
Dezelfde terminologische aanpassing dient overigens te worden aangebracht in de artikelen 1, eerste lid, 3, tweede lid, en 8. 2. Gelet op de meest recente wetgevingstechnische voorschriften dienen in het zevende lid van de aanhef de woorden "van 20 april 2001" te worden weggelaten en dient in het achtste lid van de aanhef het nummer van het advies van de Raad van State, afdeling wetgeving, te worden vermeld. Artikel 1 1. In artikel 1, eerste lid, moet worden verwezen naar "de criteria die zijn opgenomen in bijlage 1 van dit besluit" in plaats van naar "een criteriarooster dat opgenomen is in bijlage 1 van dit besluit".2. Aangezien de enige managementsfuncties -3 uitsluitend bij het Ministerie van Financiën te situeren zijn, dient het tweede lid van artikel 1 te worden geïntegreerd in het eerste lid van dat artikel (1).3. De begrippen "schaal" en "niveau" hebben in het ambtenarenrecht een geëigende betekenis die niet dezelfde is als de betekenis waarin die begrippen in artikel 1, derde lid, worden gebruikt. Omwille van de duidelijkheid kan die bepaling als volgt worden geredigeerd : « Voor elk van de in het vorige lid (2) bedoelde criteria worden punten toegekend overeenkomstig bijlage 2 van dit besluit".
Artikel 2 Men schrappe in artikel 2 de woorden "de bepalingen van".
Eenzelfde opmerking geldt ten aanzien van artikel 3, tweede lid.
Artikelen 3 en 4 1. Artikel 3, eerste lid, en de tabellen bij de artikelen 3, tweede lid, en 4 maken gewag van "klassen" en van "klas", terwijl in artikel 15, eerste lid, van het voormelde koninklijk besluit van 2 mei 2001 de term "groep" wordt gebruikt. Het verdient aanbeveling de terminologie van dat koninklijk besluit en die van het ontworpen besluit op elkaar af te stemmen. 2. De in de artikelen 3 en 4 opgenomen tabellen stellen één enkele wedde voor elke "klas" vast en bevatten derhalve geen salarisschalen met een minimum- en maximumwedde. Het vaststellen van zulke salarisschalen wordt nochtans aangemerkt als een algemeen principe in artikel 27 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook van de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen (APKB).
Alhoewel het aanmerken van een regel als algemeen principe in het APKB de federale overheid niet belet bij latere regelgeving daarvan af te wijken, moet erop worden gewezen dat de desbetreffende regel, in ieder geval in de mate van die afwijking, niet langer kan worden beschouwd als een algemeen principe waardoor de gemeenschappen en de gewesten en de andere in het APKB bedoelde entiteiten gebonden zijn (3). Indien de stellers van het ontwerp ondanks dit gevolg de artikelen 3 en 4 in hun huidige vorm doorgang zouden willen laten vinden, kan, omwille van rechtszekerheidsoverwegingen, worden aanbevolen het APKB aan te passen gelet op de inhoud van die artikelen. 3. Krachtens artikel 3, derde lid, zijn de wedden van de houders van een managementsfunctie gekoppeld aan de index 1,2434.Het is evenwel gebruikelijk wedden te koppelen, niet aan een indexcoëfficiënt, maar wel aan een spilindex. 4. Men schrijve in artikel 4 "frank" en "euro" in plaats van "BEF" en "EUR". In datzelfde artikel vervange men de afkorting "i.p.v. » door de woorden "in plaats van".
Artikel 6 De in artikel 6 vervatte delegaties betreffen een essentieel element van de ontworpen regeling en zijn derhalve ontoelaatbaar.
Artikel 7 Krachtens artikel 7, eerste lid, wordt het geheel van de in artikel 1 bedoelde functies om de zes jaar herwogen. Vraag is of deze termijn ook moet gelden voor de functie van voorzitter van het directiecomité "Kanselarij en Algemene diensten" die, in tegenstelling tot de andere managementsfuncties, niet voor een termijn van zes jaar wordt uitgeoefend.
Bijlagen 1. Op iedere bijlage dienen dezelfde ondertekeningen te volgen als die welke voorkomen aan het slot van het bepalend gedeelte.De ondertekening van iedere bijlage dient bovendien telkens te worden voorafgegaan door de formule "Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van... (volgen de datum en het opschrift)". 2. Na de zeventiende bladzijde van bijlage 1 moet het opschrift worden voorafgegaan door de vermelding "Bijlage 2".3. In punt 6 van de bijlagen 1 en 2 is er een discordantie waar de Nederlandse tekst gewag maakt van "leiding geven", terwijl de Franse tekst het heeft over "donner des ordres".De term "leiding geven" heeft immers een meer algemeen draagwijdte dan de Franse term "donner des ordres", die een meer punctuele betekenis heeft. _______ Nota's (1) Overigens houdt het tweede lid van artikel 1 geen afwijking in van het eerste lid van dat artikel aangezien het laatstgenoemde lid geen regeling bevat voor de managementsfuncties -3.(2) Bij dit tekstvoorstel wordt ervan uitgegaan dat het tweede lid van artikel 1 in het eerste lid van dat artikel wordt geïntegreerd. (3) R.v.St., nr. 47.689, 31 mei 1994, Leclercq.
De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter, J. Baert en J. Smets, staatsraden;
G. Schrans en A. Spruyt, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. A. Beckers, griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Smets.
Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Weekers, adjunct-auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer J. Drijkoningen, referendaris.
De griffier, A. Beckers.
De voorzitter, M. Van Damme.
11 JULI 2001. - Koninklijk besluit betreffende de weging van de mangement- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 mei 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten, inzonderheid op artikel 15;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 15 maart 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 16 maart 2001;
Gelet op het protocol nr. 379 van 28 maart 2001 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 20 april 2001, over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies nr. L.31568 van de Raad van State, gegeven op 17 mei 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De functies van voorzitter van het directiecomité, de staffuncties en de managementfuncties 1, 2 en 3 van de federale overheidsdiensten, vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 2 mei 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten, worden gewogen met toepassing van de criteria die opgenomen zijn in bijlage 1 van dit besluit.
Voor elk van de in vorig lid bedoelde criteria worden punten toegekend overeenkomstig bijlage 2 van dit besluit.
Art. 2.De weging van de in artikel 1 vermelde functies is gelijk aan het totale aantal bekomen punten met toepassing van de bepalingen van artikel 1.
Art. 3.De in artikel 1 vermelde functies worden gespreid over een der 7 klassen in kolom 1 van de onderstaande tabel, afhankelijk van de weging vermeld in artikel 2 die is opgenomen in kolom 2 van dezelfde tabel.
Onverminderd artikel 15 van het koninklijk besluit van 2 mei 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten, wordt de wedde van de in artikel 1 vermelde functies vastgesteld overeenkomstig kolom 3 van dezelfde tabel.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De mobiliteitsregeling die toepasselijk is op de wedde van het personeel van de ministeries is eveneens van toepassing op de wedden die in kolom 3 hierboven vermeld zijn. Ze zijn verbonden aan het spilindexcijfer 105,20.
Art. 4.Voor de periode lopende van het in werking treden van dit besluit tot 31 december 2001 zijn respectievelijk de in frank uitgedrukte bedragen in de rechterkolom van de volgende tabel toepasselijk in plaats van de in euro uitgedrukte bedragen in artikel 3.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 5.De horizontale federale overheidsdiensten Personeel en Organisatie en Budget en Beheerscontrole maken voorstellen op voor de weging van de in artikel 1 vemelde functies.
Zolang de personeelsleden van respectievelijk het Ministerie van Ambtenarenzaken en de Administratie van de Begroting en de Contrôle op de Uitgaven van het Ministerie van Financiën niet geïntegreerd zijn in de respectieve horizontale federale overheidsdiensten Personeel en Organisatie en Budget en Beheerscontrole, worden de wegingsvoorstellen vermeld in het vorig lid opgemaakt door de ministers tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken en begroting behoren.
Art. 6.§ 1. De Ministerraad legt de weging vast van de functie van voorzitter van een directiecomité van de federale overheidsdiensten op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoort, na overleg met de bevoegde minister.
De voorzitter van het directiecomité legt, na advies van de functionele directeurs van de stafdiensten Personeel en Organisatie en Budget en Beheerscontrole, de weging vast van de managementfunctie 1 en de staffuncties van hun federale overheidsdienst. Voor de weging van respectievelijk de functie van functioneel directeur van de stafdienst Personeel en Organisatie en Budget en Beheerscontrole, wordt respectievelijk enkel het advies gevraagd van de functionele directeur van de stafdienst Budget en Beheerscontrole en Personeel en Organisatie.
De voorzitter van het directiecomité en de houder van de managementfunctie 1 leggen, na advies van de functionele directeus van de stafdiensten Personeel en Organisatie en Budget en Beheerscontrole, de weging vast van de managementfuncties 2 en 3 van hun federale overheidsdienst.
Zolang de wegingscomités bedoeld in het tweede en derde lid niet volledig zijn vastgesteld, legt de betrokken minister, na advies van de ministers die bevoegd zijn voor ambtenarenzaken en begroting, de weging vast van de managementfuncties 1, 2 en 3. § 2. Het resultaat van deze wegingen zal opgenomen worden in de betrokken aanstellingsbesluiten of de betrokken beslissing tot aanstelling.
Art. 7.Het geheel van de in artikel 1 vermelde functies zullen elke zes jaar worden herwogen, vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
De houders van een management- en staffunctie die in functie zijn op het ogenblik van de herweging, bedoeld in het eerste lid, behouden als wedde het resultaat van hun oorspronkelijke weging tot het einde van hun mandaat.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op dezelfde datum als het koninklijk besluit van 2 mei 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten.
Art. 9.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 juli 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE
Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE