gepubliceerd op 07 juni 2013
Koninklijk besluit betreffende de nadere regels voor de aanwijzing in de mandaten van inspecteur-generaal en van adjunct-inspecteur-generaal en houdende diverse statutaire bepalingen hieromtrent
23 MEI 2013. - Koninklijk besluit betreffende de nadere regels voor de aanwijzing in de mandaten van inspecteur-generaal en van adjunct-inspecteur-generaal en houdende diverse statutaire bepalingen hieromtrent
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 15 mei 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2007 pub. 15/06/2007 numac 2007000560 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten sluiten op de algemene inspectie, de artikelen 11, § 1, 12, § 1 et 13, § 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 30/03/2001 pub. 31/03/2001 numac 2001000327 bron ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie Koninklijk besluit tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten sluiten tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (RPPol);
Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/07/2001 pub. 18/08/2001 numac 2001000818 bron ministerie van binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende de werking en het personeel van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie sluiten betreffende de werking en het personeel van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie;
Gelet op het protocol van onderhandeling nr. 299/6 van 25 oktober 2012 van het Onderhandelingscomité voor de politiediensten van 25 april 2012;
Gelet op het advies van de Inspecteur-generaal van Financiën, gegeven op 6 juni 2012;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris van Ambtenarenzaken, d.d. 24 juli 2012;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 22 oktober 2012;
Overwegende dat het advies van de Adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is, dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 52.481/2, gegeven op 19 december 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.Behalve wanneer onderhavig besluit anders bepaalt, zijn de bepalingen van de Titel III van het Deel VII van de RPPol van toepassing voor de aanwijzing in de mandaten van inspecteur-generaal en van adjunct-inspecteur-generaal en worden deze toegepast, wanneer daar reden toe is, op de kandidaat die geen lid is van het personeel.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit, dient te worden verstaan onder : 1°. « de algemene inspectie » : de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie; 2°. « de minister » : de Minister van Binnenlandse Zaken; 3°. « het personeelslid » : het lid van het operationeel kader of van het administratief en logistiek kader in de zin van artikel 116 van de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, met uitzondering evenwel van de militairen bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten en het lid van de algemene inspectie; 4°. « de selectiecommissie » : de selectiecommissie voor de functie van inspecteur-generaal en van adjunct-inspecteur-generaal bedoeld in artikel VII.III.68 RPPol. HOOFDSTUK II. - De nadere regels voor de aanwijzing tot het mandaat van de kandidaat die geen personeelslid is
Art. 3.De kandidaat moet aan de volgende voorwaarden voldoen : 1°. de burgerlijke en politieke rechten genieten; 2°. van een onberispelijk gedrag zijn; 3°. voor de mannelijke kandidaten, aan de dienstplichtwetten hebben voldaan; 4°. ten minste 35 jaar zijn voor het mandaat van adjunct- inspecteur-generaal en ten minste 40 jaar voor het mandaat van inspecteur-generaal en de leeftijd van 60 jaar niet hebben bereikt; 5°. houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat ten minste evenwaardig is met die welke in aanmerking worden genomen voor de aanwerving in de betrekkingen van niveau A bij de federale Rijksbesturen, zoals opgenomen in de bijlage I van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel; 6°. over een managementervaring van minstens zes jaar beschikken of minimaal tien jaar nuttige professionele ervaring hebben in het licht van de functiebeschrijving; 7°. geschikt zijn bevonden voor het mandaat van inspecteur-generaal of van adjunct-inspecteur-generaal door de selectiecommissie op grond van het profiel van de toe te kennen functie; 8°. beantwoorden aan de profielvereisten van het toe te kennen ambt van inspecteur-generaal of van adjunct-inspecteur-generaal.
Art. 4.De kandidaat moet, op de uiterste datum voor indiening van de kandidaturen, voldoen aan de voorwaarden zoals bedoeld in het artikel 3, 1°, 3°, 4°, 5° en 6°.
De voorwaarde bedoeld in het artikel 3, 2°, blijkt uit een uittreksel uit het Strafregister dat op de datum van indiening van de kandidaatstelling minder dan drie maanden oud is, en uit een onderzoek van de omgeving en de antecedenten volgens de modaliteiten zoals bedoeld in de artikelen IV.I.18 en IV.I.19 RRPol, met uitzondering van de bepalingen betreffende de beperking met betrekking tot de territoriale inzetbaarheid.
Art. 5.Onverminderd het artikel VII.III.24 RPPol, voegt de kandidaat, bij zijn akte tot kandidaatstelling, op straffe van onontvankelijkheid ervan, elk nuttig stuk waaruit blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarde zoals bepaald in artikel 3, 6°, inzonderheid de referenties of de aanbevelingen van zijn vorige werkgevers.
Onder managementervaring dient te worden verstaan, ervaring in beheer binnen een overheidsdienst of in de private sector.
Art. 6.In afwijking van artikel VII.III.26 RPPol, wordt de geschiktheid vastgesteld aan de hand van het profiel van de kandidaat ten overstaan van het voor het ambt vereiste profiel rekening houden met de functiebeschrijving, de kandidaatstelling en de resultaten van het horen van de kandidaat door de selectiecommissie.
Art. 7.In afwijking van artikel VII.III.27 RPPol, gaat de selectiecommissie over tot het horen van de kandidaten waarvan zij de kandidatuur ontvankelijk verklaart indien tenminste één van hen geen personeelslid is.
Art. 8.In afwijking van artikel VII.III.51 RPPol en voor zover tenminste één van de door de bevoegde selectiecommissie geschikt bevonden kandidaten geen personeelslid is, vergelijken de minister en de minister van Justitie de respectievelijke aanspraken en verdiensten van de geschikt bevonden kandidaten op grond van het voorstel van de selectiecommissie en de kandidaatstellingen. HOOFDSTUK III. - De nadere regels voor de aanwijzing tot het mandaat van het personeelslid van het administratief en logistiek kader
Art. 9.Met het oog op de toepassing van artikelen VII.III.18, eerste lid, 1°, en VII.III.19, eerste lid, 1°, RPPol, behoren de functies van inspecteur-generaal en van adjunct-inspecteur-generaal respectievelijk tot klasse A5 en A4. HOOFDSTUK IV. - De rechtspositie van de mandaathouders Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen
Art. 10.In voorkomend geval worden de inspecteur-generaal en de adjunct-inspecteur-generaal, in afwijking, al naargelang het geval, van de artikelen VIII.XIII.1 tot VIII.XIII.14 RPPol en de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 november 1998Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 19/11/1998 pub. 28/11/1998 numac 1998002123 bron ministerie van ambtenarenzaken Koninklijk besluit betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen sluiten betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, voor de duur van hun mandaat in hun dienst van oorsprong ambtshalve in verlof voor opdracht van algemeen belang geplaatst.
Dit verlof is onbezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
De minister of, al naargelang het geval, de burgemeester of het politiecollege waaronder zij vallen, beslist, al naargelang de noden van de dienst, of de betrekking waarvan zij houder zijn als vacant moet worden beschouwd.
Onverminderd artikel 14, verkrijgen de inspecteur-generaal en de adjunct-inspecteur-generaal de verhogingen in hun weddenschaal alsmede, al naargelang het geval, de verhogingen in de hogere weddenschaal, de bevorderingen of de veranderingen van klasse of van graad waarop zij aanspraak kunnen maken, op het ogenblik waarop zij ze zouden verkrijgen of ze zouden verkregen hebben indien zij effectief in dienst waren gebleven. Afdeling II. - Rechtspositie van de mandaathouder die geen
personeelslid is
Art. 11.De inspecteur-generaal en de adjunct-inspecteur-generaal die geen personeelslid is, genieten : 1°. de wedde zoals bepaald overeenkomstig de modaliteiten bedoeld in het koninklijk besluit van 11 juli 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/07/2001 pub. 13/07/2001 numac 2001002073 bron ministerie van ambtenarenzaken Koninklijk besluit betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde sluiten betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde, met dien verstande dat de Ministerraad de weging van hun functie vastlegt, op voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid de Ambtenarenzaken behoort, na overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie en dat, in afwijking van het artikel 7, eerste lid van hetzelfde besluit van 11 juli 2001, de functies van inspecteur-generaal en van adjunct-inspecteur-generaal elke vijf jaar worden gewogen, vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit; 2°. in voorkomend geval, een vergoeding als terugbetaling van de voedings- logements- en verplaatsingskosten aan de voorwaarden en bedragen vastgesteld voor de personeelsleden van de politiediensten.
Art. 12.§ 1. De inspecteur-generaal of de adjunct-inspecteur-generaal waarvan het mandaat werd beëindigd omwille van een evaluatie met de vermelding « onvoldoende » en die geen beroepsinkomen of rustpensioen geniet of zou kunnen genieten, ontvangt een beëindigingsvergoeding. § 2. De beëindigingsvergoeding is gelijk aan een twaalfde van de wedde bedoeld in artikel 11, 1°. § 3. Naargelang de vermelding « onvoldoende » wordt uitgesproken bij de eindevaluatie of tijdens het mandaat, verkrijgt de houder van wie het mandaat werd beëindigd zes maal of drie maal de beëindigingvergoeding. § 4. De beëindigingsvergoeding wordt maandelijks uitbetaald, mits maandelijkse voorlegging door de belanghebbende van een verklaring op eer waaruit blijkt dat hij gedurende de betrokken periode geen beroepsinkomen, of rustpensioen heeft genoten.
Art. 13.§ 1. De inspecteur-generaal of de adjunct-inspecteur-generaal van wie de evaluatie aanleiding heeft gegeven tot de vermelding « voldoende » en waarvan het mandaat niet werd verlengd, hoewel hij opnieuw ontvankelijk gesolliciteerd had, ontvangt een herintegratievergoeding waarvan het bedrag gelijk is aan een forfaitair bedrag dat overeenkomt met het twaalfde van het verschil tussen enerzijds de wedde bedoeld in artikel 11, 1° en het beroepsinkomen dat hij zal krijgen in de maand die volgt op het einde van zijn mandaat, al naargelang het geval : 1. vermenigvuldigd met tien, als hij één mandaat heeft uitgeoefend;2. vermenigvuldigd met twaalf als hij twee of meerdere opeenvolgende mandaten in dezelfde functie heeft uitgeoefend;3. vermenigvuldigd met het aantal maanden tussen het einde van zijn mandaat en de aanvang van zijn pensioen in de twaalf maanden die volgen op het einde van zijn mandaat. § 2. De herintegratievergoeding wordt éénmalig toegekend mits het afleggen door de betrokkene van een verklaring op eer met de vermelding van de maandwedde waarop hij recht heeft of recht zou hebben bij voltijdse prestaties. Afdeling III. - Rechtspositie van de mandaathouder die personeelslid
is
Art. 14.In afwijking van de artikelen XI.II.3, eerste en tweede lid, XI.II.9, XI.II.10 en XI.II.17 RPPol, genieten de inspecteur-generaal en de adjunct-inspecteur-generaal afkomstig van het operationeel kader of van het administratief en logistiek kader van de politiediensten, tijdens de duur van hun mandaat de wedde zoals bedoeld in artikel 11.
Binnen dezelfde periode, genieten zij geen enkele weddebijslag of toelage, met uitzondering van het vakantiegeld toegekend volgens de modaliteiten voorzien door het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur en van een eindejaarspremie volgens de bedragen en voorwaarden die zijn voorzien voor het personeel van de federale overheidsdiensten. HOOFDSTUK V. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 15.In de tweede kolom van de bijlage 3 RPPol worden de woorden « Inspecteur-generaal en adjunct-inspecteur-generaal van de federale politie en van de lokale politie » opgeheven.
Art. 16.Artikel 69 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/07/2001 pub. 18/08/2001 numac 2001000818 bron ministerie van binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende de werking en het personeel van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie sluiten betreffende de werking en het personeel van de Algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie opgeheven.
Art. 17.De Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie zijn, elk wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 mei 2013.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM