gepubliceerd op 28 november 1998
Koninklijk besluit betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen
19 NOVEMBER 1998. - Koninklijk besluit betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, vervangen bij de wet van 22 juli 1993;
Gelet op de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 99, gewijzigd bij de wet van 1 augustus 1985, bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en bij de wetten van 21 december 1994 en 22 december 1995, op artikel 100, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en bij de wet van 21 december 1994, op artikel 100bis ingevoegd door de wet van 21 december 1994, op artikel 102, ingevoegd door het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en gewijzigd bij de wetten van 21 december 1994 en 22 december 1995 en op artikel 102bis, ingevoegd door de wet van 21 december 1994 en gewijzigd bij de wet van 22 december 1995;
Gelet op de herstelwet van 31 juli 1984, inzonderheid op artikel 16, § 4, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993;
Gelet op artikel 4, § 2, 1°, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, gewijzigd bij de wet van 20 mei 1997;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van de rijksambtenaren, inzonderheid op artikel 28ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 maart 1993 en 15 maart 1993, op artikel 102, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 november 1967, 2 april 1975, 5 april 1976, 24 november 1978, 22 januari 1979, 16 november 1981, 18 november 1982, 9 juli 1985, 28 februari 1986, 16 april 1991, 21 november 1991 en 4 maart 1993 en het artikel 106, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 november 1967, 26 mei 1975, 27 juli 1981 en 30 maart 1983 en het artikel 108, gewijzigd door het koninklijk besluit van 13 november 1967;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 10 mei 1976, 13 september 1979, 16 november 1979, 26 januari 1984, 13 juli 1987, 25 november 1993 en 15 september 1997, op artikel 33, op de artikelen 43 tot 47 en op het artikel 48;
Gelet op de arbeidswet van 16 maart 1971, inzonderheid op artikel 39, derde lid, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989 et 29 december 1990;
Overwegende dat het past om de taak te vergemakkelijken van de overheden die met het uitvoeren van deze reglementaire bepalingen zijn belast, en gelet op de bedoeling om de rechtspositie van de ambtenaren inzake verlofreglementering doorzichtiger te maken, sommige bepalingen betreffende de verloven en afwezigheden die aan sommige personeelsleden van het federale bestuur worden toegestaan, in één besluit op te nemen;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 juni 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 1 juli 1997;
Gelet op het protocol nr. 98/3 van 19 maart 1998 van het gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten;
Gelet op het protocol nr. 282 van 23 maart 1998 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad, op 2 april 1998, betreffende de adviesaanvraag binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 9 juli 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen bij de wet van 4 augustus 1996;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op de rijksambtenaren, die onderworpen zijn aan het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel. § 2. Dit besluit is van toepassing op de stagiairs, met uitzondering van de bepalingen betreffende : 1° het verlof tijdens de duur van een stage of proefperiode en tijdens de duur van een verkiezingscampagne;2° het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte;3° de disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;4° het opleidingsverlof;5° het verlof voor opdracht van algemeen belang;6° de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden;7° het verlof voor loopbaanonderbreking;8° de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid. § 3. Voor het bij overeenkomst in dienst genomen personeel zijn de bepalingen van toepassing betreffende : 1° het jaarlijks vakantieverlof en de feestdagen;2° het omstandigheidsverlof;3° het verlof voor het afstaan van organen of weefsels en voor het afstaan van beenmerg;4° het verlof voor deelname aan een assisenjury;5° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps Civiele Bescherming als vrijwillige dienstnemer bij dit korps;6° het ouderschapsverlof;7° het opvangverlof;8° de opvang, de dienstvrijstellingen voor opleiding en de opleidingsverloven;9° het verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een ministerieel kabinet.
Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° de ambtenaar of ambtenaren : de persoon of personen bedoeld in artikel 1;2° werkdagen : de dagen waarop de ambtenaar verplicht is te werken krachtens de arbeidsregeling die hem opgelegd is. § 2. Tijdens de afwezigheden bedoeld in artikel 1, § 3 behoudt het personeel dat in dienst genomen is bij arbeidsovereenkomst zijn wedde en zijn aanspraken tot bevordering in zijn weddeschaal, behoudens andere bepalingen.
Art. 3.De ambtenaar mag niet afwezig zijn van zijn dienst tenzij hij vooraf een verlof of dienstvrijstelling heeft gekregen.
Onder dienstvrijstelling wordt verstaan de toestemming gegeven aan een ambtenaar om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor een bepaalde duur met behoud van al zijn rechten.
Dit artikel is ook van toepassing op het personeel dat bij arbeidsovereenkomst is in dienst genomen.
Art. 4.Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf of een administratieve maatregel is de ambtenaar die zonder toestemming afwezig is of de duur van zijn verlof zonder geldige reden overschrijdt, van rechtswege in non-activiteit.
Dit artikel is niet van toepassing op het personeel dat bij arbeidsovereenkomst is in dienst genomen.
Art. 5.De deelneming van een ambtenaar aan een georganiseerde werkonderbreking wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Hij heeft evenwel geen recht op zijn wedde.
Het personeel dat bij arbeidsovereenkomst is in dienst genomen dat deelneemt aan een georganiseerde werkonderbreking, heeft geen recht op wedde maar behoudt zijn rechten tot bevordering in zijn weddeschaal.
Art. 6.De gemiddelde maximum arbeidsduur mag per week 38 uur niet overschrijden.
Dit artikel is ook van toepassing op het personeel dat bij arbeidsovereenkomst is in dienst genomen.
Art. 7.Al de ambtenaren die titularis zijn van een graad van rang 13 of van een hogere rang zijn uitgesloten van de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid, van de voltijdse en de deeltijdse loopbaanonderbreking en van de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden. De minister bepaalt de andere ambten waarvan de titularissen, om redenen die inherent zijn aan de goede werking van de dienst, uitgesloten zijn van dezelfde verloven en afwezigheden.
De secretaris-generaal kan evenwel, in de gevallen waarin de goede werking van de dienst erdoor niet wordt verstoord, de titularissen van de ambten, uitgesloten door of krachtens het eerste lid, die erom verzoeken toestaan om de verloven en de afwezigheden te genieten opgesomd in hetzelfde lid.
Art. 8.De verloven, afwezigheden en dienstvrijstellingen bedoeld in dit besluit worden toegekend door de secretaris-generaal of door het hoofd van het bestuur aan wie hij deze bevoegdheid heeft toegekend, met uitzondering echter van, de twee volgende verloven die worden toegekend door de minister onder wie de ambtenaar ressorteert : 1° het verlof voor opdracht van algemeen belang;2° het verlof om een ambt uit te oefenen bij het kabinet van een minister of een staatssecretaris, of bij het kabinet van de voorzitter of een lid van de regering van een Gemeenschap of een Gewest, de Franse Gemeenschapscommissie of bij het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommisie. De verloven, afwezigheden en dienstvrijstellingen worden toegekend aan de secretaris-generaal door de minister onder wie deze ressorteert.
Art. 9.Voor de toepassing van dit besluit worden de bevoegdheden toegekend aan de secretaris-generaal, in de ministeries waar dit ambt niet bestaat, uitgeoefend door de ambtenaar-generaal daartoe door de minister aangeduid. HOOFDSTUK II. - Jaarlijks vakantieverlof en feestdagen
Art. 10.§ 1. De ambtenaar heeft recht op jaarlijks vakantieverlof waarvan de duur naargelang de leeftijd als volgt is bepaald : minder dan vijfenveertig jaar : vierentwintig werkdagen; van vijfenveertig tot negenenveertig jaar : vijfentwintig werkdagen; van vijftig jaar af : zesentwintig werkdagen. § 2. De ambtenaar geniet een bijkomend vakantieverlof waarvan de duur naargelang de leeftijd als volgt is bepaald : 1° op zestig jaar : één werkdag;2° op éénenzestig jaar : twee werkdagen;3° op tweeënzestig jaar : drie werkdagen;4° op drieënzestig jaar : vier werkdagen;5° op vierenzestig jaar : vijf werkdagen.
Art. 11.Het jaarlijks vakantieverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Het wordt genomen naar keuze van de ambtenaar en met inachtneming van de behoeften van de dienst.
Indien het verlof gesplitst wordt, moet het een doorlopende periode van ten minste één week omvatten.
De secretaris-generaal bepaalt de modaliteiten van een eventuele overdracht van jaarlijks vakantieverlof naar het volgende jaar. Deze overdracht geldt voor maximum één jaar.
Art. 12.§ 1. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks vakantieverlof.
Het vakantieverlof wordt echter in evenredige mate verminderd wanneer een ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt, zijn ambt definitief neerlegt, in dienst is genomen om onvolledige prestaties te verrichten, of tijdens het jaar een van de hierna genoemde verloven of afwezigheden heeft verkregen : 1° de verloven vermeld in de artikelen 16 en 17 van dit besluit;2° de halftijdse vervroegde uittreding;3° de vrijwillige vierdagenweek;4° het verlof voor opdracht;5° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;6° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve stand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst. Indien het aldus berekende aantal vakantiedagen geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijke hogere eenheid.
Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het vrouwelijk personeel dat bij overeenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid wegens verloven die met het oog op de bescherming van het moederschap zijn toegekend bij de artikelen 39, 41, 41bis, 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid. § 2. Indien de ambtenaar door de behoeften van de dienst zijn volledig jaarlijks vakantieverlof of een deel ervan niet heeft genomen vooraleer hij zijn ambt definitief neerlegt, dan heeft hij recht op een compensatietoelage waarvan het bedrag gelijk is aan de laatste activiteitswedde die overeenstemt met het aantal niet genomen verlofdagen.
Voor de toepassing van deze paragraaf is de wedde die in aanmerking dient te worden genomen deze voor volledige prestaties, eventueel aangevuld met de haard- en standplaatstoelage en de toelage voor hogere functies. § 3. Het jaarlijks vakantieverlof wordt opgeschort zodra de ambtenaar een verlof wegens ziekte bekomt of in disponibiliteit wegens ziekte wordt geplaatst.
Art. 13.Artikel 12, § 1, is niet van toepassing op het bijkomend vakantieverlof.
Art. 14.§ 1. De ambtenaar is met verlof op de feestdagen, die zijn opgesomd in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen alsook op 22 juli-namiddag, 2 november, 15 november en 26 december. § 2. De ambtenaar is met verlof tijdens de periode van 27 december tot en met 31 december als compensatie voor de feestdagen bedoeld in § 1 die samenvallen met een niet-werkdag. § 3. De ambtenaar die krachtens de arbeidstijdregeling die op hem van toepassing is, of ten gevolge van de behoeften van de dienst verplicht is te werken op één van de dagen bedoeld in § 1 of gedurende de periode bedoeld in § 2, bekomt vervangende verlofdagen die kunnen genomen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof. § 4. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Indien een ambtenaar echter op een feestdag om een andere reden met verlof is, of in disponibiliteit of in non-activiteit is geplaatst, blijft zijn administratieve stand bepaald overeenkomstig de verordeningsbepalingen die op hem van toepassing zijn. HOOFDSTUK III. - Omstandigheidsverlof en uitzonderlijk verlof Afdeling 1. - Omstandigheidsverlof
Art. 15.Het omstandigheidsverlof, wordt toegekend binnen de perken zoals hierna bepaald : 1° huwelijk van de ambtenaar : 4 werkdagen;2° bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie de ambtenaar op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : 4 werkdagen;3° overlijden van de echtgenoot, van de persoon met wie de ambtenaar samenleefde, van een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de ambtenaar of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft : 4 werkdagen;4° huwelijk van een kind : 2 werkdagen;5° het huwelijk van een broer, een zuster, een schoonbroer, een schoonzuster, de vader, de moeder, de schoonvader, de stiefvader, de schoonmoeder, de stiefmoeder, een kleinkind van de ambtenaar : 1 werkdag;6° overlijden van een bloed- of aanverwant in om het even welke graad maar onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 2 werkdagen;7° overlijden van een bloed- of aanverwant in de tweede graad maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 1 werkdag;8° verandering van standplaats opgelegd in het belang van de dienst, wanneer de verplaatsing een bijdrage van de Staat in de verhuiskosten meebrengt : 2 werkdagen;9° priesterwijding of intreden in het klooster of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende religie van een kind van de werknemer, van zijn echtgeno(o)t(e), of van de persoon met wie de ambtenaar op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : 1 werkdag;10° plechtige communie of elke andere gelijkaardige gebeurtenis van een andere erkende religie van een kind van de werknemer, van zijn echtgeno(o)t(e), of van de persoon met wie de ambtenaar op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : 1 werkdag;11° deelneming van een kind van de werknemer, van zijn echtgeno(o)t(e), of van de persoon met wie de ambtenaar op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft aan het feest van de "vrijzinnige jeugd" : 1 werkdag;12° bijwonen van een bijeenkomst van een familieraad, bijeengeroepen door de vrederechter : 1 werkdag;13° oproeping als getuige voor een rechtscollege of persoonlijke verschijning op aanmaning van een rechtscollege : voor de nodige duur;14° de uitoefening van het ambt van voorzitter, van bijzitter of van secretaris van een stembureau of een opnemingsbureau : de nodige tijd met een maximum van twee werkdagen. De verloven bedoeld in dit artikel worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Afdeling 2. - Uitzonderlijk verlof
Art. 16.De ambtenaar bekomt verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden of van de provincieraden.
Deze verloven worden toegekend voor een periode die overeenkomt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan de betrokkenen als kandidaat deelnemen.
Deze verloven worden niet vergoed en worden voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 17.De ambtenaar bekomt verlof voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst of van het gesubsidieerd onderwijs.
Dit verlof wordt toegestaan voor de normale duur van de stage of van de proefperiode.
Deze verloven worden niet vergoed en worden voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 18.De ambtenaar bekomt een verlof om deel uit te maken van de jury van het Hof van Assisen en dit tijdens de duur van de zitting.
Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 19.De ambtenaar verkrijgt verlof om in vredestijd prestaties te verrichten hij het Korps Civiele Bescherming als vrijwillige dienstnemer bij dit korps.
Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 20.§ 1. De ambtenaar bekomt uitzonderlijk verlof wegens overmacht die het gevolg is van de ziekte of van een ongeval overkomen aan één van de volgende personen met wie hij samenleeft : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, een kind van de persoon met wie hij samenleeft, een bloed- of aanverwant, een persoon opgenomen met het oog op zijn adoptie of met het oog op de uitoefening van een pleegvoogdij.
De noodzaak van de aanwezigheid wordt bewezen aan de hand van een dokterattest. § 2. De duur van de verloven bedoeld in § 1 is tot 4 werkdagen per jaar beperkt. De verloven zijn gelijkgesteld met periodes van dienstanciënniteit.
Art. 21.De ambtenaar bekomt verlof om mindervaliden en zieken te vergezellen en bij te staan tijdens vakantiereizen en -verblijven in België of in het buitenland die worden georganiseerd door een vereniging, een openbare instelling of een privé-instelling, waarvan de opdracht erin bestaat de zorg voor mindervaliden en zieken op zich te nemen en die, te dien einde, subsidies van de overheid krijgt.
De verlofaanvraag moet gestaafd worden met een attest waarbij de vereniging of instelling verklaart dat de vakantiereis of het vakantieverblijf onder haar verantwoordelijkheid staat.
De duur van het verlof mag niet meer bedragen dan 5 werkdagen per jaar; het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 22.De ambtenaar verkrijgt een verlof van ten hoogste vier werkdagen voor het afstaan van beenmerg. Het verlof neemt een aanvang op de dag waarop de beenmergafstand in de verzorgingsinstelling plaatsvindt; het wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 23.De ambtenaar verkrijgt een verlof voor het afstaan van organen of weefsels. Dit verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenkomt met de duur van de hospitalisatie en van de eventueel vereiste herstelperiode alsook met de duur van de voorafgaande geneeskundige onderzoeken. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. HOOFDSTUK IV. - Moederschapsbescherming
Art. 24.Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 25.De bezoldiging over de periode gedurende welke de vrouwelijke ambtenaar bevallingsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken.
Art. 26.De periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de zes weken die vallen vóór de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat worden voor het bepalen van de administratieve stand van de vrouwelijke ambtenaar veranderd in bevallingsverlof.
Art. 27.Wanneer de vrouwelijke ambtenaar het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling.
Tijdens deze periode bevindt de vrouwelijke ambtenaar zich in bevallingsverlof.
In afwijking van artikel 25 is de bezoldiging verschuldigd.
Art. 28.Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden, de volgende afwezigheden gedurende de zes weken die vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaan : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de in artikel 14 bedoelde feestdagen;3° de in de artikelen 15 en 20 bedoelde verloven;4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;5° de afwezigheden wegens ziekte met uitsluiting van de afwezigheden bedoeld in artikel 26.
Art. 29.Zwangere of de borstgevende ambtenaren mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop 38 uren per week.
Dit artikel is ook van toepassing op het personeel dat bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen is.
Art. 30.De vrouwelijke ambtenaar die in dienstactiviteit is bekomt op haar verzoek het nodig verlof om haar in staat te stellen naar prenatale medische onderzoeken, die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden, te gaan en te ondergaan. De aanvraag van de ambtenaar moet worden gestaafd met elk nuttig bewijs.
Het verlof is met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 31.De ambtenaar die, met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 is vrijgesteld van arbeid, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 32.De artikelen 24 tot 26 zijn niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.
Art. 33.§ 1. Als, op de datum van de bevalling, de moeder van het kind overlijdt of in het ziekenhuis wordt opgenomen, verkrijgt de vader van het kind op eigen verzoek een vaderschapsverlof om in de opvang van het kind te voorzien. § 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het vaderschapsverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had de ambtenaar die vader van het kind is en die het vaderschapsverlof wenst te genieten stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het vaderschapsverlof. Hij legt zo spoedig mogelijk een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder voor. § 3. In geval van hospitalisatie van de moeder kan de ambtenaar die vader van het kind is een vaderschapsverlof krijgen onder de volgende voorwaarden : 1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren. Het vaderschapsverlof kan niet aanvangen voor de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en wordt beëindigd op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het bevallingsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt. de ambtenaar die de vader van het kind is en die het vaderschapsverlof wenst te genieten stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. § 4. Het vaderschapsverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. HOOFDSTUK V. - Ouderschapsverlof
Art. 34.Aan de ambtenaar in dienstactiviteit wordt, bij de geboorte of de adoptie van een kind maximum drie maanden ouderschapsverlof toegestaan. Dit verlof moet genomen worden voor het kind de leeftijd van 10 jaar heeft bereikt. Op vraag van de ambtenaar wordt het verlof gesplitst in maanden en moet genomen worden met volledige dagen.
Art. 35.Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. HOOFDSTUK VI. - Opvangverlof
Art. 36.Een opvangverlof wordt toegestaan aan de ambtenaar die een kind beneden de tien jaar adopteert. Het verlof bedraagt ten hoogste zes weken voor een kind beneden de 3 jaar en ten hoogste 4 weken in de andere gevallen.
Voor de toepassing van dit artikel worden pleegvoogdij en adoptie gelijkgesteld.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind mindervalide is en aan de voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag van de loonarbeiders of artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.
Art. 37.Het opvangverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. HOOFDSTUK VII. - Verlof om dwingende redenen van familiaal belang
Art. 38.De ambtenaar heeft recht op een verlof om dwingende redenen van familiaal belang voor een periode van maximaal vijftien werkdagen per jaar; het verlof wordt genomen per dag of per halve dag.
Bovenop het verlof voorzien in het eerste lid heeft de ambtenaar recht op een verlof om dwingende redenen van familiaal belang voor een periode van maximaal dertig werkdagen per jaar wegens : 1° ziekenhuisopname van een persoon die met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont of van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die niet met de ambtenaar onder hetzelfde dak woont;2° opvang tijdens de periodes van schoolvakantie van de kinderen die de leeftijd van 15 jaar niet hebben bereikt. Het verlof bedoeld onder het tweede lid wordt opgenomen in periodes van minimaal vijf werkdagen.
De periode van 5 dagen mag met één of meerdere dagen worden verminderd wanneer in deze periode één of meerdere feestdagen vallen.
Art. 39.Het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt niet vergoed. Het wordt voor het overige met periodes van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 40.De maximumduur van het verlof om dwingende redenen van familiaal belang wordt in evenredige mate verminderd overeenkomstig artikel 12, § 1, alsook de minimale periode van vijf dagen bedoeld in artikel 38, derde lid. HOOFDSTUK VIII. - Verlof wegens ziekte Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 41.Voor de ganse duur van zijn loopbaan kan de ambtenaar, die wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, ziekteverlof krijgen tot maximum eenentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit. Als hij nog geen 36 maanden in dienst is wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd.
Voor de ambtenaar die oorlogsinvalide is wordt het aantal in het eerste lid vastgestelde dagen respectievelijk op 32 en 95 gebracht.
Het verlof wegens ziekte is met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 42.§ 1. De eenentwintig en tweeëndertig dagen waarvan sprake in artikel 41 worden verminderd in evenredigheid met de tijdens de beschouwde periode van twaalf maanden niet verrichte prestaties, wanneer de ambtenaar in de loop van die periode : 1° een of meer verloven heeft verkregen die in artikel 12, § 1, 1° tot 5°, opgesomd zijn;2° afwezig is geweest wegens ziekte, het verlof bedoeld in artikel 46 uitgezonderd;3° op non-activiteit is geplaatst met toepassing van artikel 4. § 2. Indien het aldus berekende aantal dagen ziekteverlof geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid. § 3. Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend.
Art. 43.§ 1. Het verlof wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking zoals bedoeld in Hoofdstuk XIII, noch aan het verlof voor deeltijdse prestaties, zoals bedoeld in hoofdstuk XIV, noch aan de stelsels van de halftijdse vervroegde uittreding en van de vierdagenweek bedoeld in de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector.
De ambtenaar blijft de voor zijn verminderde prestaties verschuldigde wedde ontvangen. § 2. Wanneer de ambtenaar deeltijdse prestaties verricht, worden de afwezigheden wegens ziekte aangerekend op het aantal dagen verlof waarop hij krachtens artikel 41 recht heeft, naar rata van de te verrichten prestaties.
Als het totale aantal aldus verrekende dagen per twaalf maanden dienstanciënniteit geen geheel aantal is wordt de dagbreuk verwaarloosd.
Voor de ambtenaar die deeltijdse prestaties verricht, worden als dagen ziekteverlof de dagen afwezigheid aangerekend tijdens welke de ambtenaar prestaties diende te verrichten.
Art. 44.Het verlof wegens ziekte wordt tijdelijk onderbroken tijdens het verlof om dwingende redenen van familiaal belang. De dagen verlof om dwingende redenen die samenvallen met een ziekteverlof worden niet als ziekteverlofdagen beschouwd.
Art. 45.Voor de toepassing van artikel 41 worden de werkelijke prestaties in aanmerking genomen die de ambtenaar in welke hoedanigheid ook en zonder vrijwillige onderbreking verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een andere overheidsdienst of een door de Staat of een Gemeenschap opgerichte, erkende of gesubsidieerde onderwijsinrichting, psycho-medisch sociaal centrum, dienst voor beroepskeuze of medisch pedagogisch instituut.
Art. 46.§ 1. In afwijking van artikel 41, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van : 1° een arbeidsongeval;2° een ongeval op de weg van en naar het werk;3° een beroepsziekte. Bovendien komen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, en ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, zelfs na de datum van consolidering, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen welke de ambtenaar nog kan krijgen bij toepassing van artikel 41. § 2. De ambtenaren die door een beroepsziekte bedreigd worden en die, onder de door Ons vastgestelde voorwaarden, daardoor tijdelijk ophouden hun ambt uit te oefenen, worden ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Het verlof wordt gelijkgesteld aan een periode van dienstactiviteit.
Art. 47.De verlofdagen wegens ziekte ingevolge een ongeval veroorzaakt door de fout van een derde dat geen ongeval is als bedoeld in artikel 46, worden niet in aanmerking genomen om het aantal verlofdagen te bepalen dat de ambtenaar nog krachtens artikel 41 kan krijgen ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen en dat als grondslag dient voor de wettelijke indeplaatsstelling van de Staat.
Art. 48.In afwijking van artikel 112, 2° van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, kan de ambtenaar niet voorgoed ongeschikt worden verklaard wegens ziekte of gebrekkigheid alvorens hij de gezamenlijke verloven heeft uitgedaan waarop artikel 41 van dit besluit hem recht geeft.
Het eerste lid is niet toepasselijk op de ambtenaar die, nadat hij een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur, of een internationale instelling, uit dien hoofde in rust werd gesteld wegens invaliditeit en een pensioen ontvangt.
Art. 49.De wegens ziekte of gebrekkigheid afwezige ambtenaar staat onder het geneeskundig toezicht van de sociaal-medische rijksdienst, overeenkomstig de door Ons, op de voordracht van de minister die bedoelde dienst onder zijn gezag heeft en van de minister tot wiens bevoegdheid de Ambtenarenzaken behoren vastgestelde modaliteiten. Afdeling 2. - Verminderde prestaties wegens ziekte
Art. 50.De halve dagen afwezigheid van een ambtenaar tijdens een periode van verminderde prestaties, welke hij verricht bij toepassing van de artikelen 51 tot 54 van dit besluit, worden als verlof beschouwd.
Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 51.Indien de sociaal-medische rijksdienst van oordeel is dat een wegens ziekte afwezige ambtenaar geschikt is om zijn ambt terug op te nemen met halvedagprestaties dan geeft hij daarvan kennis aan de secretaris-generaal onder wie de ambtenaar ressorteert.
Art. 52.De wegens ziekte afwezige ambtenaar kan vragen om zijn ambt weer op te nemen met halve-dagprestaties op grond van een attest van zijn geneesheer en het advies van de sociaal-medische rijksdienst die de secretaris-generaal ervan op de hoogte brengt.
Art. 53.§ 1. De geneesheer die door de sociaal-medische rijksdienst is aangewezen om de ambtenaar te onderzoeken, spreekt zich uit over diens lichaamsgeschiktheid om zijn ambt met halve-dagprestaties weder op te nemen. § 2. De ambtenaar kan tegen de in § 1 bedoelde beslissing in beroep gaan overeenkomstig de door Ons, op voordracht van de minister die de administratieve gezondheidsdienst onder zijn gezag heeft en van de Minister die Ambtenarenzaken tot zijn bevoegheid heeft, vastgestelde modaliteiten.
Art. 54.Een ambtenaar zal zijn ambt opnieuw kunnen opnemen met halve-dagprestaties voor een periode van maximum dertig kalenderdagen.
Nochtans mogen verlengingen worden toegestaan voor ten hoogste dezelfde periode, indien de sociaal-medische rijksdienst bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit wettigt. HOOFDSTUK IX. - Disponibiliteit Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 55.De disponibiliteit van ambtenaren wordt uitgesproken : 1° door Ons, wat betreft de ambtenaren van het niveau 1, door de minister wat betreft de ambtenaren van het niveau 2+ en het niveau 2 en door de secretaris-generaal, wat betreft de overige ambtenaren, in disponibiliteit gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;2° door de secretaris-generaal of door het hoofd van het bestuur aan wie hij deze bevoegdheid heeft toegekend, voor de ambtenaren in disponibiliteit gesteld wegens ziekte.
Art. 56.Onder de voorwaarden bepaald in dit hoofdstuk wordt een wachtgeld toegekend aan de ambtenaren in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst of wegens ziekte.
Het wachtgeld wordt vastgesteld op grondslag van de laatste activiteitswedde, in voorkomend geval herzien bij toepassing van artikel 9 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries.
In geval van cumulatie van betrekkingen wordt het wachtgeld slechts toegekend op grond van het hoofdambt.
Art. 57.In het geval van disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst mag de duur van de disponibiliteit met genot van wachtgeld, in één of meer keren de duur niet overtreffen van de diensten die voor de berekening van het rustpensioen van de betrokken ambtenaar in aanmerking komen.
De militaire diensten die de ambtenaar heeft volbracht noch de diensten als gewetensbezwaarde voor zijn toelating in de rijksbesturen, en de tijd die hij in disponibiliteit heeft doorgebracht komen in aanmerking.
Art. 58.De ambtenaar die in disponibiliteit is gesteld wegens ziekte en een wachtgeld geniet wordt ieder jaar voor de sociaal-medische Rijks-dienst opgeroepen in de loop van de maand overeenstemmend met die waarin hij in disponibiliteit werd gesteld.
Verschijnt de ambtenaar niet voor de sociaal-medische Rijksdienst op het tijdstip bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitkering van zijn wachtgeld vanaf dat tijdstip geschorst tot hij verschijnt.
Art. 59.De in disponibiliteit gestelde ambtenaar is ertoe gehouden een adres binnen het Rijk, waar de hem betreffende beslissingen hem kunnen betekend worden, aan de administratie bekend te maken.
Art. 60.§ 1. De minister beslist, volgens de behoeften van de dienst, of de betrekking waarvan de in disponibiliteit gestelde ambtenaar titularis was, als vacant moet worden beschouwd.
Hij kan die beslissing nemen zodra de disponibiliteit van de ambtenaar één jaar bereikt.
Hij kan bovendien onverwijld die beslissing nemen ten aanzien van de ambtenaar in disponibiliteit gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst, of in de andere gevallen, ten aanzien van de ambtenaar die ten minste voor één jaar in disponibiliteit is gesteld. § 2. Aan de in § 1 bedoelde ministeriële beslissing moet het advies van de secretaris-generaal voorafgaan.
Art. 61.De in disponibiliteit gestelde ambtenaar blijft ter beschikking van de minister en kan, wanneer hij de vereiste beroeps- en lichamelijke geschiktheid bezit, in actieve dienst worden teruggeroepen onder de voorwaarden bepaald in dit hoofdstuk.
Hij is ertoe gehouden, binnen de door de minister gestelde termijn, het ambt te bekleden dat hem werd aangewezen.
Indien hij zonder geldige reden weigert dat ambt te bekleden wordt hij, na een afwezigheid van tien dagen geacht ontslag te nemen.
Art. 62.De in disponibiliteit gestelde ambtenaar die in zijn betrekking niet werd vervangen, bekleedt die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. Afdeling 2. - Disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van
de dienst
Art. 63.§ 1. De ambtenaar in disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst verliest zijn aanspraken op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal. § 2. Hij geniet het eerste jaar een wachtgeld gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Dit wachtgeld wordt van het tweede jaar af verminderd tot zoveel maal 1/60e van de laatste activiteitswedde als de belanghebbende dienstjaren telt op de datum waarop hij in disponibiliteit is gesteld.
Voor de ambtenaar die oorlogsinvalide is, is het wachtgeld gedurende de eerste twee jaren gelijk aan zijn laatste activiteitswedde. Dit wachtgeld wordt van het derde jaar af met 20% 's jaars verminderd zonder dat het minder kan bedragen dan zoveel maal 1/60e van de laatste activiteitswedde als belanghebbende dienstjaren telt op de datum waarop hij in disponibiliteit is gesteld. § 3. Voor de toepassing van dit artikel moet onder "dienstjaren" worden verstaan die welke in aanmerking komen voor de vaststelling van het rustpensioen.
De militaire diensten of de diensten als gewetensbezwaarde volbracht voor de indiensttreding komen echter niet in aanmerking en de in aanmerking komende militaire diensten worden slechts aangerekend voor hun enkele duur.
Art. 64.Aan de disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst moet een voorstel voorafgaan, gedaan door de secretaris- generaal of door het hoofd van bestuur aan wie hij deze bevoegdheid heeft toegekend. Van dat voorstel wordt kennis gegeven aan de ambtenaar die daartegen kan opkomen bij de bevoegde raad van beroep. Afdeling 3. - Disponibiliteit wegens ziekte
Art. 65.§ 1.- Onverminderd artikel 46 is de ambtenaar die wegens ziekte afwezig is na het maximum aantal verlofdagen hem toegekend bij artikel 41, van rechtswege in disponibiliteit wegens ziekte. § 2. Hij behoudt zijn recht op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal. § 3. De artikels 47 en 49 zijn van toepassing op de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte.
Art. 66.De ambtenaar die in disponibiliteit wegens ziekte is ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan 60 % van zijn laatste activiteitswedde.
Het bedrag van dit wachtgeld mag echter in geen geval lager liggen dan : 1° de vergoedingen die de betrokkene in dezelfde toestand zou ontvangen indien de sociale-zekerheidsregeling op hem toepasselijk was geweest sinds het begin van zijn afwezigheid;2° het pensioen dat hij zou verkregen hebben indien hij, op de datum van zijn indisponibiliteitstelling, tot de vervroegde oppensioenstelling wegens lichamelijke ongeschiktheid was toegelaten.
Art. 67.De ambtenaar heeft recht op een maandelijks wachtgeld dat gelijk is aan het bedrag van zijn laatste activiteitswedde indien de kwaal waaraan hij lijdt door de sociaal-medische rijksdienst als een ernstige en langdurige ziekte wordt erkend. Dit recht heeft slechts uitwerking nadat de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte werd gesteld voor een ononderbroken periode van ten minste drie maanden.
Dit recht heeft een herziening van de toestand van de ambtenaar tot gevolg met geldelijke uitwerking op de dag waarop zijn disponibiliteit wegens ziekte een aanvang heeft genomen.
Art. 68.De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan de stelsels van loopbaanonderbreking bedoeld in hoofdstuk XIII, noch aan het verlof voor verminderde prestaties bedoeld in hoofdstuk XIV, noch aan de stelsels van halftijdse vervroegde uittreding en van vrijwillige vierdagenweek zoals bedoeld in de wet van 10 april 1995 betreffende de arbeidsherverdeling in de openbare sector.
Voor de toepassing van artikel 66, is de laatste activiteitswedde deze, welke vóór de verminderde prestaties verschuldigd was. HOOFDSTUK X. - Opvang en opleiding Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 69.In samenwerking met het overlegcomité dat het dichtst bij de betrokken administratie staat, stelt elke minister voor zijn departement de opvang- en de opleidingsprogramma's vast en werkt ze bij. Wanneer het opstellen of de uitvoering van deze programma's op de agenda van dit comité staat, zijn de secretaris-generaal en de opleidingsdirecteurs van rechtswege lid van de afvaardiging van de overheid.
Art. 70.Voor de toepassing van dit hoofdstuk kan de secretaris-generaal in elke buitendienst een ambtenaar van niveau 1 aanwijzen ter vervanging van de opleidingsdirecteur. In dit hoofdstuk wordt deze ambtenaar de "aangewezen ambtenaar" genoemd. Afdeling 2. - De opvang
Art. 71.De opleidingsdirecteur of de aangewezen ambtenaar organiseert met de medewerking van de dienstchefs de opvang van de nieuwe personeelsleden en zorgt voor hun integratie. De representatieve vakorganisaties zullen dan de gelegenheid hebben zich voor te stellen. Afdeling 3. - De opleiding
Onderafdeling 1. - Dienstvrijstelling en opleidingsverlof
Art. 72.Om een opleiding te volgen krijgen de ambtenaren een dienstvrijstelling of een opleidingsverlof.
Onderafdeling 2. - Dienstvrijstelling - Voorwaarden
Art. 73.Als het initiatief voor de opleiding uitgaat van een meerdere of van de opleidingsdirecteur krijgt de ambtenaar een dienstvrijstelling ongeacht of het bestuur al dan niet zelf deze opleiding organiseert.
Onderafdeling 3. - Opleidingsverlof - Voorwaarden
Art. 74.Als het initiatief voor de opleiding uitgaat van de ambtenaar zelf, kan hij een opleidingsverlof krijgen. Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Om het opleidingsverlof te verantwoorden, moet de opleiding beantwoorden aan de voorwaarden die bepaald zijn in de artikels 75 tot 78.
Art. 75.De gekozen opleiding moet erkend zijn.
Erkend zijn de opleidingen die gemeenschappelijk zijn voor alle ministeries en die opgenomen zijn in bijlage I bij dit besluit en de opleidingen die eigen zijn aan ieder ministerie en die door de bevoegde minister bepaald zijn.
Om een eigen opleiding te erkennen moet de minister het erkenningsvoorstel voorleggen : 1° voor advies aan het overlegcomité dat het dichtst bij de betrokken dienst staat en dat samengesteld is zoals bepaald in artikel 69;2° voor advies aan de directeur-generaal van de opleiding die hiervoor een maand heeft na de ontvangst van het voorstel;als die termijn verstreken is, wordt het advies gunstig geacht.
Art. 76.De gekozen opleiding moet een beroepsopleiding zijn.
Onder beroepsopleiding wordt elke opleiding verstaan die een verband heeft met - hetzij de huidige functie van de ambtenaar, - hetzij de functie die de ambtenaar in de toekomst zou kunnen uitoefenen in een federaal ministerie, in een federale wetenschappelijke inrichting of in een instelling van openbaar nut die onder de federale Staat ressorteert.
De volgende opleidingen worden ambtshalve als beroepsopleiding beschouwd : - de opleidingen ter voorbereiding op een vergelijkend wervingsexamen in een van de diensten genoemd in het tweede lid, - de opleidingen ter voorbereiding op een loopbaanexamen, - de opleidingen die aangevraagd worden in het raam van de ambtshalve mobiliteit, - de opleidingen die voorbereiden op de selectieproef welke voorafgaat aan het verkrijgen van het directiebrevet.
Art. 77.Het opleidingsverlof kan geheel of gedeeltelijk geweigerd worden als het onverenigbaar is met het belang van de dienst.
Het belang van de dienst mag echter niet in twee opeenvolgende jaren ingeroepen worden om een opleidingsverlof te weigeren. Het mag in geen geval geweigerd worden voor de opleidingen bedoeld in artikel 76, derde lid.
Art. 78.Voor opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, mag het opleidingsverlof niet meer dan twee keer worden toegekend voor eenzelfde opleiding.
Voor het afstandsonderwijs mag het opleidingsverlof slechts eenmaal worden toegekend voor eenzelfde leerprogramma.
Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap mag het opleidingsverlof slechts eenmaal worden toegekend voor eenzelfde cursus. Er kan slechts een opleidingsverlof voor een andere cursus van dit onderwijs gevraagd worden, indien het personeelslid geslaagd is voor de cursus waarvoor hij het eerste verlof heeft gekregen, of indien hij geslaagd is voor een andere cursus van dit onderwijs.
Onderafdeling 4. - Duur van de dienstvrijstelling en het opleidingsverlof
Art. 79.Voor de opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, komt de dienstvrijstelling overeen met de tijd die nodig is om de opleiding te volgen. De ambtenaar mag de uren van de opleiding die buiten de normale diensturen vallen, compenseren tijdens de diensturen.
Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap en voor het afstandsonderwijs komt de duur van de dienstvrijstelling overeen met de duur van het opleidingsverlof zoals dat bepaald is in de artikels 80 tot 82.
Art. 80.Het aantal uren opleidingsverlof is vastgesteld volgens de berekeningswijze vermeld in artikel 81 binnen de perken die vastgesteld zijn in artikel 82.
Art. 81.Voor de opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, komt het opleidingsverlof overeen met het aantal cursusuren, verminderd met de uren waarvan de ambtenaar vrijgesteld is.
Voor het afstandsonderwijs komt het opleidingsverlof overeen met het aantal cursusuren dat nodig zou zijn om dezelfde materie in te zien in een onderwijssysteem waarbij men in de les aanwezig moet zijn. Dit aantal staat op het inschrijvingsbewijs vermeld.
Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap komt het aantal uren opleidingsverlof overeen met een vierde van de studielast die voor deze cursus vastgesteld is. Dit aantal staat op het inschrijvingsbewijs vermeld.
Art. 82.§ 1. Het opleidingsverlof mag per schooljaar niet hoger zijn dan 120 uur. Met schooljaar wordt bedoeld de periode van 1 september tot 31 augustus. § 2. Het maximum dat in paragraaf 1 vastgesteld is wordt evenredig verminderd naargelang van de volgende afwezigheden die gedurende het lopende schooljaar verkregen zijn : 1° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve stand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;2° het verlof bepaald door de artikelen 16, 17 en 38 tot 40;3° het verlof voor opdracht;4° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;5° de halftijdse vervroegde uittreding;6° de vrijwillige vierdagenweek. § 3.- Het maximum dat vastgesteld werd overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 wordt verhoogd met het aantal uren opleidingsverlof dat voor het vorige schooljaar in het belang van de dienst geweigerd werd.
Onderafdeling 5. - Toelating.
Art. 83.De dienstvrijstelling wordt toegekend door de persoon die de opleiding voorstelt of oplegt.
Art. 84.Het opleidingsverlof wordt toegekend door de secretaris-generaal. Hij kan deze bevoegdheid overdragen aan de opleidingsdirecteur of aan de aangewezen ambtenaar.
De ambtenaar richt zijn verzoek voor een opleidingsverlof tot de opleidingsdirecteur of tot de aangewezen ambtenaar. De opleidingsdirecteur of de aangewezen ambtenaar vraagt het advies van de dienstchef en stuurt het verzoek door naar de secretaris-generaal.
Indien er een maand nadat het verzoek bij de opleidingsdirecteur werd ingediend geen beslissing werd genomen, wordt geacht dat het opleidingsverlof toegekend is.
Onderafdeling 6. - Controle van de dienstvrijstelling en van het opleidingsverlof.
Art. 85.De controle van de inschrijving gebeurt aan de hand van een inschrijvingsbewijs. 1° Voor de opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, is dit bewijs conform het model dat is vastgelegd in bijlage II van dit besluit.De ministeries die opleidingen organiseren mogen evenwel zelf hun eigen inschrijvingsbewijs opstellen. 2° Voor het afstandsonderwijs bevat het inschrijvingsbewijs op zijn minst de volgende vermeldingen : - de naam en het adres van de cursist; - de naam en het type van de cursus; - het aantal uren opleidingsverlof berekend volgens artikel 81, tweede lid; - een raming van het aantal vereiste studieweken; - de inschrijvingsdatum; - de datum van de verzending van het inschrijvingsbewijs aan de cursist; - het aantal lessen of bundels. 3° Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap bevat het inschrijvingsbewijs op zijn minst de volgende vermeldingen : - de naam en het adres van de cursist; - de naam van de cursus en de studielast; - het aantal uren opleidingsverlof berekend volgens artikel 81, derde lid; - de inschrijvingsdatum; - de datum van de laatste mogelijkheid om een examen af te leggen; - de datum van de verzending van het inschrijvingsbewijs aan de cursist.
Art. 86.De inschrijvingsprocedure verloopt als volgt. 1° Voor de onderwijsinstellingen die het inschrijvingsbewijs gebruiken waarvan het model als bijlage II van dit besluit is gevoegd : - bezorgt de ambtenaar het inschrijvingsbewijs aan de instelling; - vult de instelling het in en geeft het in de loop van de eerste drie weken van de opleiding terug aan de ambtenaar; - bezorgt de ambtenaar het uiterlijk twee weken nadat hij het ontvangen heeft aan de opleidingsdirecteur of aan de aangewezen ambtenaar. 2° Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap en voor het afstandsonderwijs : - vraagt de ambtenaar het inschrijvingsbewijs aan de instelling die de opleiding organiseert; - bezorgt deze instelling hem uiterlijk na een week het inschrijvingsbewijs; - bezorgt de ambtenaar dit uiterlijk twee weken nadat hij het ontvangen heeft aan de opleidingsdirecteur of de aangewezen ambtenaar. 3° Voor de ministeries die zelf de opleiding organiseren : - bevestigt het ministerie de inschrijving ambtshalve aan de ambtenaar; - bezorgt de ambtenaar deze bevestiging uiterlijk twee weken nadat hij ze ontvangen heeft aan de opleidingsdirecteur of aan de aangewezen ambtenaar.
Art. 87.De controle op de nauwgezetheid gebeurt aan de hand van een nauwgezetheidsbewijs. 1° Voor de opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, moet dit bewijs conform het model zijn dat bij dit besluit is gevoegd.De ministeries die opleidingen organiseren mogen evenwel hun eigen nauwgezetheidsbewijs gebruiken. 2° Voor het afstandsonderwijs bevat het nauwgezetheidsbewijs op zijn minst de volgende vermeldingen : - de naam en het adres van de cursist; - de naam en het type van de cursus; - het aantal lessen of bundels waaruit de opleiding bestaat en de datum van hun verzending naar de cursist; - het aantal lessen of bundels dat de dienst Afstandsonderwijs van de cursist ontvangen heeft; - de datum waarop deze dienst de laatste les of bundel van de cursist ontvangen heeft; deze datum geldt als het einde van de opleiding; - de datum van de verzending van het nauwgezetheidsbewijs aan de cursist.
De opleidingsdirecteur of de aangewezen ambtenaar kan in de loop van de opleiding aan de dienst Afstandsonderwijs vragen hoeveel lessen of bundels de cursist heeft opgestuurd. 3° Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap bevat het nauwgezetheidsbewijs op zijn minst de volgende vermeldingen : - de naam en het adres van de cursist; - de naam van de cursus; - de data van deelname aan examens; - de datum van de verzending van het nauwgezetheidsbewijs aan de cursist.
Art. 88.Op het einde van de opleiding verloopt de procedure als volgt. 1° Voor de onderwijsinstellingen die het nauwgezetheidsbewijs gebruiken waarvan het model als bijlage II van dit besluit is gevoegd : - bezorgt de ambtenaar het nauwgezetheidsbewijs aan de instelling die de opleiding organiseert; - vult deze instelling het bewijs in en geeft het uiterlijk drie weken na het einde van de opleiding aan de ambtenaar terug; - bezorgt de ambtenaar het uiterlijk twee weken nadat hij het ontvangen heeft aan de opleidingsdirecteur of aan de aangewezen ambtenaar. 2° Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap en voor het afstandsonderwijs : - vraagt de ambtenaar een nauwgezetheidsbewijs aan de instelling die de opleiding organiseert; - bezorgt deze instelling hem dit bewijs uiterlijk een week na het einde van de opleiding; - bezorgt de ambtenaar dit uiterlijk twee weken nadat hij het ontvangen heeft aan de opleidingsdirecteur of aan de aangewezen ambtenaar. 3° Voor de ministeries die zelf de opleiding organiseren : - bezorgt het ministerie het nauwgezetheidsbewijs ambtshalve aan de ambtenaar. - bezorgt de ambtenaar dit nauwgezetheidsbewijs uiterlijk twee weken nadat hij het ontvangen heeft aan de opleidingsdirecteur of aan de aangewezen ambtenaar.
Art. 89.Als de ambtenaar voortijdig stopt met de opleiding of, voor het afstandsonderwijs, als hij geen lessen of bundels meer terugstuurt, komt er op dat ogenblik een einde aan het opleidingsverlof of aan de dienstvrijstelling. In dit geval meldt de ambtenaar zijn voortijdige stopzetting onmiddellijk aan de opleidingsdirecteur of aan de aangewezen ambtenaar; hij bezorgt hem het nauwgezetheidsbewijs volgens de procedure vastgesteld in artikel 88.
Onderafdeling 7. - Aanwending van de dienstvrijstelling of van het opleidingsverlof
Art. 90.Voor de opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, moeten de uren van de dienstvrijstelling of van het opleidingsverlof gebruikt worden tijdens de periode waarin de lessen gegeven worden; deze periode wordt eventueel verlengd met de examenzittijden waaraan de ambtenaar deelneemt.
Voor het afstandsonderwijs wordt het aantal uren dienstvrijstelling of opleidingsverlof evenredig verdeeld over het aantal bundels of lessen van de opleiding. De ambtenaar mag de uren ten vroegste opnemen naarmate hij de lessen of bundels krijgt. Eventueel kan hij een met de opleidingsdirecteur of met de aangewezen ambtenaar overeen te komen deel van de uren die hij al had kunnen opnemen, uitstellen uiterlijk tot het einde van de opleiding of uiterlijk tot de dag vóór het examen waarop de opleiding voorbereidt.
In het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap moet de ambtenaar op zijn minst een keer in de twaalf maanden die op zijn inschrijving volgen, de examens van de gekozen cursus afleggen. Hij mag de uren opleidingsverlof of dienstvrijstelling gebruiken op zijn vroegst twee maanden voor het eerste examen en op zijn laatst voor het laatste examen waaraan hij deelneemt.
Art. 91.Als de opleiding uit een groot aantal uren bestaat, kan de opleidingsdirecteur of de aangewezen ambtenaar, na raadpleging van de dienstchef en de ambtenaar, een planning voor de dienstvrijstelling of het opleidingsverlof opleggen.
Deze planning houdt rekening met het belang van de dienst, maar ze mag geen afbreuk doen aan het recht om aan de lessen en aan de examens deel te nemen.
Onderafdeling 8. - Sancties
Art. 92.Het recht op een opleidingsverlof wordt geschorst indien uit het nauwgezetheidsbewijs voorgeschreven in artikel 87, blijkt dat de ambtenaar de opleiding waarvoor hij een opleidingsverlof of een dienstvrijstelling heeft gekregen, niet nauwgezet heeft gevolgd : 1° voor de opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, als de ambtenaar gedurende meer dan een vijfde van de opleiding ongewettigd afwezig is geweest;2° voor het afstandsonderwijs, als de ambtenaar een hoger aantal uren opleidingsverlof of dienstvrijstelling heeft opgenomen dan wat mocht volgens artikel 90, tweede lid;3° voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap, als de ambtenaar in de twaalf maanden die op zijn inschrijving volgen - hetzij uren opleidingsverlof heeft gebruikt, maar aan geen enkel examen heeft deelgenomen; - hetzij na niet geslaagd te zijn voor een examen, uren opleidingsverlof heeft gebruikt, maar niet meer aan een ander examen heeft deelgenomen.
De schorsing geldt voor het resterende gedeelte van het schooljaar en voor de drie volgende schooljaren.
Onderafdeling 9. - Cumulatieverbod
Art. 93.Voor eenzelfde opleiding kan een ambtenaar niet een opleidingsverlof én een dienstvrijstelling krijgen.
Een personeelslid dat een opleidingsverlof of een dienstvrijstelling krijgt, kan voor dezelfde opleiding geen aanspraak maken op de vergoeding van sociale promotie, bedoeld bij artikel 5 van het koninklijk besluit van 21 augustus 1970 betreffende de toekenning van verlof en van een vergoeding van sociale promotie aan sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel.
Onderafdeling 10. - Reiskosten en inschrijvingskosten
Art. 94.Alleen de ambtenaren die een opleiding volgen met dienstvrijstelling hebben recht op de terugbetaling van de reiskosten.
Die kosten worden terugbetaald onder de voorwaarden bepaald voor het personeel van de ministeries.
De inschrijvingskosten zijn voor rekening van het bestuur waaronder de ambtenaar ressorteert. HOOFDSTUK XI. - Verlof wegens opdracht Afdeling 1. - Verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een
ministerieel kabinet
Art. 95.De ambtenaar kan, met akkoord van de minister waaronder hij ressorteert verlof krijgen wanneer hij aangewezen wordt om een ambt uit te oefenen bij het kabinet van een federaal minister of staatssecretaris of bij het kabinet van de voorzitter of van een lid van de regering van een Gemeenschap, een Gewest, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van de Franse Gemeenschapscommissie.
Art. 96.Het verlof bedoeld in artikel 95 wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. 97.De ambtenaar behoudt de eindvermelding die hem werd toegekend bij zijn laatste evaluatie.
Art. 98.Bij het einde van zijn aanwijzing en tenzij de ambtenaar naar een ander kabinet overgaat bekomt hij, per maand activiteit in een kabinet, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.
Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Afdeling 2. -Verlof voor opdracht van algemeen belang
Art. 99.De ambtenaar bekomt verlof voor de uitoefening van een opdracht.
Onder opdracht moet worden verstaan : 1° de uitoefening van ambten in België ter vervulling van een door de Federale Regering of een Federaal openbaar bestuur toevertrouwde of erkende opdracht;2° de uitvoering van een internationale opdracht, zoals die omschreven is in artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit nr.33 van 20 juli 1967 tot vaststelling van het statuut van sommige ambtenaren van openbare diensten die met een internationale opdracht worden belast; 3° het uitoefenen, in dienst van sommige jeugdbewegingen, diensten of - groeperingen, of in dienst van sommige culturele instellingen, van beleids-, opzoekings- en studietaken van administratieve of pedagogische aard, met uitsluiting van uitvoerings- of secretariaatstaken.
Art. 100.Opdat ambtenaren hen ter beschikking kunnen worden gesteld, moeten de in artikel 99, tweede lid, 3° bedoelde jeugdbewegingen, -diensten, of -groeperingen of culturele instellingen, de volgende voorwaarden vervullen : 1° erkend zijn door de bevoegde overheid;2° het programma van de kadervorming of van het pedagogisch organisatiebeleid voorleggen voor het jaar dat volgt op de aanvraag;3° het bewijs leveren van het bestaan van een kadervorming gedurende de twee jaren die de aanvraag tot terbeschikkingstelling voorafgaan Art.101. § 1. Iedere minister kan, met instemming van de betrokkene een ambtenaar die onder hem ressorteert, met de uitvoering van een opdracht belasten.
Eveneens kan ieder ambtenaar, met akkoord van de minister onder wie hij ressorteert, de uitvoering van een opdracht aanvaarden. § 2. Met het oog op de toepassing van de beschikking van 26 juli 1988 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van de regeling van toepassing op de bij de diensten van de Commissie gedetacheerde nationale deskundigen, maakt de minister tot wiens bevoegdheid de buitenlandse betrekkingen behoren in het Belgisch Staatsblad een oproep bekend waarin duidelijk wordt uiteengezet welke bekwaamheid, geschiktheid, en beroepservaring van de gegadigden gevergd worden alsook hoe lang de opdracht duurt en onder welke voorwaarden die wordt uitgeoefend.
De ambtenaar richt binnen vijftien dagen na de datum van de bekendmaking van de in het eerste lid bedoelde oproep via de hiërarchische weg zijn kandidatuur aan de minister onder wie hij ressorteert.
Laatstgenoemde stuurt, wanneer hij meent zich met de uitoefening van de opdracht akkoord te kunnen verklaren, de kandidatuur, met uitsluiting van elk ander element, binnen de vijftien dagen na de ontvangst ervan door naar de minister tot wiens bevoegdheid de buitenlandse zaken behoren.
De minister tot wiens bevoegdheid de buitenlandse zaken behoren legt de kandidatuur ter beslissing voor aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. § 3. De ambtenaar die wordt aangewezen om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen wordt ambtshalve in opdracht geplaatst voor de duur van het mandaat.
Art. 102.§ 1. Indien de opdracht waarmede de ambtenaar belast is, hem in feite of in rechte verhindert het hem toevertrouwde ambt uit te oefenen, verkrijgt hij de vrijstellingen van dienst die voor het vervullen van een dergelijke opdracht vereist zijn.
Die vrijstellingen worden toegekend voor een duur van ten hoogste twee jaar. Zij kunnen hernieuwd worden voor periodes waarvan er geen de duur van twee jaar mag overschrijden. § 2. Voor het vervullen van de in artikel 99, tweede lid, 3° bedoelde opdrachten worden vrijstellingen van dienst voor ten hoogste zes jaar toegekend; deze duur kan verdeeld worden in drie periodes van twee jaar.
Art. 103.Tijdens de duur van een opdracht welke door een eerste machtiging is gedekt, is de ambtenaar met verlof. Dit verlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige, gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens de beschikking van 26 juli 1988 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Het verlof wordt eveneens bezoldigd wanneer de ambtenaar een opdracht uitoefent bij het Rentenfonds voor het beheer van de federale Staatsschuld.
Art. 104.§ 1. Tijdens de duur van een door latere machtigingen gedekte opdracht wordt aan de ambtenaar verlof verleend indien de opdracht welke hij uitvoert als zijnde van algemeen belang is erkend.
Dat verlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten welke de uitoefening van een ambt in een ontwikkelingsland in zich sluiten. § 3. Het karakter van algemeen belang wordt voor de andere in artikel 99, tweede lid, 2° bedoelde internationale opdrachten erkend, wanneer zij door de minister onder wie de ambtenaar ressorteert en met instemming van de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren, geacht worden van overwegend belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor de Belgische regering of de Belgische administratie.
Een opdracht bewaart zijn karakter van algemeen belang voor zolang de aard van de uitgeoefende functie hetzelfde overwegende belang behoudt voor het land, de Belgische regering of de Belgische administratie als deze die werd erkend op het ogenblik van de toekenning van de tweede dienstvrijstelling.
In uitzonderlijke gevallen kan het karakter van algemeen belang onder dezelfde voorwaarden erkend worden voor de in artikel 99, tweede lid, 1° bedoelde opdrachten. § 4. In afwijking van de §§ 2 en 3 van dit artikel, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddellijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van de buitenlandse regering, van het buitenlandse openbare bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld. § 5. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de in artikel 99, tweede lid, 3° bedoelde opdrachten. § 6. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten die de als nationaal deskundige aangewezen ambtenaar uitvoert op grond van de beschikking van 26 juli 1988 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, evenals voor de opdrachten die worden uitgeoefend bij het Rentenfonds voor het beheer van de federale Staatsschuld.
In afwijking van § 1 wordt het verlof dat de ambtenaar verkrijgt, bezoldigd. § 7. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de in artikel 101, § 3, bedoelde opdrachten
Art. 105.De ambtenaar die met de uitvoering van een van algemeen belang erkende opdracht wordt belast, verkrijgt de verhogingen in zijn weddeschaal alsmede de bevorderingen tot een hogere graad of de veranderingen van graad waarop hij aanspraak kan maken, op het tijdstip waarop hij die zou verkrijgen of zou verkregen hebben indien hij werkelijk in dienst was gebleven.
Art. 106.Tijdens de duur van een opdracht, door latere machtigingen gedekt doch niet erkend van algemeen belang te zijn, wordt de ambtenaar op non-activiteit gesteld. In die stand heeft hij geen recht op wedde en kan hij zijn aanspraken op bevordering of op bevordering in zijn weddeschaal niet doen gelden.
Art. 107.Voor de toepassing van artikel 106 wordt als latere machtiging beschouwd, die welke iedere latere periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, van hetzelfde openbaar bestuur, of van dezelfde instelling voor zover de beschouwde periode van de voorafgaande periode niet wordt gescheiden door een termijn die zes maanden overschrijdt.
Art. 108.§ 1. De ambtenaar met verlof wegens een internationale opdracht kan voor een vergoeding in aanmerking komen onder de voorwaarden en voor het bedrag bepaald door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren.
Het bedrag van die vergoeding mag niet hoger liggen dan de wedde welke de ambtenaar zou genoten hebben ware hij in dienst gebleven.
De vergoeding wordt vastgesteld rekening houdend enerzijds, met de bezoldiging aan de ambtenaar toegekend ter uitvoering van zijn opdracht en, anderzijds met de kosten voor levensonderhoud in het land waar de ambtenaar zijn opdracht uitvoert, met de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt alsmede met de tengevolge van zijn verwijdering uit de woonplaats verhoogde gezinslasten. § 2. De in dit artikel bedoelde vergoeding mag niet worden toegekend aan de met een opdracht belaste ambtenaar die hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, voordelen geniet welke ten minste gelijkwaardig zijn aan de wedde welke hij zou verkregen hebben ware hij in dienst gebleven.
Art. 109.§ 1. De minister onder wie de met een opdracht belaste ambtenaar ressorteert beslist, volgens de behoeften van de dienst, of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.
Hij kan die beslissing nemen zodra de ambtenaar één jaar afwezig is. § 2 Aan de in §1 bedoelde ministeriële beslissing moet het advies van de secretaris-generaal voorafgaan. § 3. De §§ 1 en 2 van dit besluit zijn niet toepasselijk als de ambtenaar in opdracht een ambtenaar van het Ministerie van Financiën is die een opdracht uitoefent bij het Rentenfonds voor het beheer van de federale Staatsschuld.
Art. 110.Met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten hoogste drie maanden, kan de minister onder wie de ambtenaar ressorteert, ieder ogenblik een einde maken aan de opdracht waarmee de ambtenaar is belast, tijdens de vervulling ervan.
Art. 111.De ambtenaar wiens opdracht verstreken is of onderbroken wordt bij ministeriële, bij beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of bij beslissing van de ambtenaar zelf, stelt zich ter beschikking van de minister onder wie hij ressorteert.
Indien hij zonder geldige reden weigert of verwaarloost dit te doen wordt hij, na tien dagen afwezigheid, als ontslaggevend beschouwd.
Art. 112.Zodra zijn opdracht verstreken is, bezet de ambtenaar die in zijn opdracht niet werd vervangen, die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat. HOOFDSTUK XII. - Afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden
Art. 113.De ambtenaar bekomt een voltijds onbetaald verlof voor een periode van maximum twee jaar tijdens de hele loopbaan. Bij opsplitsing van deze afwezigheid moet de periode van afwezigheid minimum 6 maanden bedragen.
Art. 114.Op zijn verzoek herneemt de ambtenaar zijn functies voor het einde van de lopende periode van afwezigheid, behoudens een opzegperiode van drie maanden, tenzij de overheid een kortere periode aanvaardt.
Art. 115.Tijdens de afwezigheid bedoeld in artikel 113, bevindt de ambtenaar zich in de administratieve stand non-activiteit. Hij mag tijdens dit verlof een bezoldigde activiteit uitoefenen op voorwaarde dat deze activiteit verenigbaar is met zijn functies. HOOFDSTUK XIII. - Verlof voor loopbaanonderbreking Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 116.§ 1. De ambtenaar bekomt verlof om zijn loopbaan volledig of ten belope van een kwart, een derde of de helft van de duur van de prestaties die hem normaal worden opgelegd te onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste drie maanden en ten hoogste twaalf maanden.
De periodes waarin de ambtenaar zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen in totaal niet meer bedragen dan tweeënzeventig maanden tijdens de hele loopbaan. Dit geldt ook voor de periodes van deeltijdse loopbaanonderbreking. De periodes van volledige loopbaanonderbreking en de periodes van deeltijdse loopbaanonderbreking kunnen worden gecumuleerd.
Voor de berekening van de periodes van 72 maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking om palliatieve zorg te verstrekken.
In geval van deeltijdse loopbaanonderbreking worden de prestaties hetzij elke dag verricht hetzij volgens een andere verdeling over de week. § 2.- De ambtenaar die zijn beroepsloopbaan wenst te onderbreken bij toepassing van § 1, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mede waarop de onderbreking van zijn loopbaan zal aanvangen en de duur ervan, en hij voegt bij die mededeling het formulier voor de aanvraag om uitkeringen bedoeld in artikel 134.
Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens drie maanden vóór de aanvang van de onderbreking, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt. § 3. De overheid vult het in artikel 134 vermelde formulier in en geeft het af aan de ambtenaar samen met een kopie van het attest en zo nodig, een kopie van de vervangingsovereenkomst zoals bedoeld in het derde lid van het genoemd artikel.
Art. 117.In afwijking van artikel 116, kan de ambtenaar zijn loopbaan onderbreken voor een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand, teneinde palliatieve zorg te verstrekken aan een persoon krachtens de bepalingen van de artikelen 100bis en 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
De ambtenaar dient niet te worden vervangen.
Onder palliatieve zorg wordt verstaan elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden De ambtenaar die om deze reden zijn loopbaan wil onderbreken brengt er de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte, voegt bij die mededeling het formulier bedoeld in artikel 134 alsmede een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve zorg behoeft en waaruit blijkt dat het personeelslid zich bereid heeft verklaard deze palliatieve zorg te verlenen, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.
De onderbreking neemt een aanvang de eerste dag van de week volgend op die gedurende dewelke de voormelde mededeling is gebeurd.
De overheid vult het in artikel 134 vermelde formulier in en geeft het af aan de ambtenaar.
Art. 118.§ 1. Aan de ambtenaar die zijn loopbaan voltijds onderbreekt, wordt een uitkering van 10.504 frank per maand toegekend. § 2. Het bedrag van de uitkering wordt nochtans tot 11.504 frank per maand verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind waarvoor het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.
Het bedrag van de uitkering wordt nochtans tot 12.504 frank verhoogd wanneer de loopbaanonderbreking ingaat binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een derde kind waarvoor de werknemer die zijn loopbaan onderbreekt, of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt.
De bedragen voorzien in het eerste en tweede lid blijven behouden, ook in geval van verlenging van de oorspronkelijke onderbrekingsperiode, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop het rechtgevend kind de leeftijd van drie jaar bereikt of, in geval van adoptie, tot maximaal de eerste dag van de maand volgend op de maand gedurende de welke de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte wordt bereikt. In geval van overlijden van het kind dat het recht heeft geopend op dit bedrag blijft dit bedrag behouden voor de duur van de lopende onderbrekingsperiode of totdat het kind de leeftijd van drie jaar zou hebben bereikt of tot de derde verjaardag van de homologatie van de adoptieakte zou bereikt worden.
Indien de ambtenaar tijdens een lopende loopbaanonderbreking een aanvraag doet tot het krijgen van een verhoogde onderbrekingsuitkering zoals voorzien in het eerste of het tweede lid, kan deze verhoogde uitkering toegekend worden vanaf de eerst dag van de maand volgend op de aanvraag. Als aanvraag geldt hier het indienen van de bewijsstukken waarvan sprake is in het artikel 134, tweede lid. § 3. Wanneer de in de vorige §§ voorziene uitkeringen niet voor een volledige maand verschuldigd zijn worden ze verminderd naar verhouding van de werkelijke duur van de loopbaanonderbreking voor die maand. § 4. De in dit artikel bedoelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
Art. 119.§ 1. De ambtenaar die zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt ontvangt per maand een onderbrekingstoelage waarvan het bedrag als volgt wordt vastgelegd : 1° 2.626 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met een kwart verminderen; 2° 3.501 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met een derde verminderen; 3° 5.252 frank voor de ambtenaren die hun prestaties met de helft verminderen. § 2. Wanneer de gedeeltelijke onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind, wordt het maandelijks bedrag van de onderbrekingstoelage die bedoeld is in : 1° paragraaf 1, 1° verhoogd tot 2.876 frank; 2° paragraaf 1, 2°, verhoogd tot 3.835 frank; 3° paragraaf 1, 3°, verhoogd tot 5.752 frank. § 3. Wanneer de gedeeltelijke onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf elke geboorte of adoptie volgend op die van een tweede kind, wordt het maandelijks bedrag van de onderbrekingstoelage die bedoeld is in : 1° paragraaf 1, 1°, verhoogd tot 3.126 frank; 2° paragraaf 1, 2°, verhoogd tot 4.165 frank; 3° paragraaf 1, 3°, verhoogd tot 6.252 frank.
Art. 120.De in artikelen 118 en 119 vastgestelde bedragen blijven nochtans slechts behouden gedurende de eerste twaalf maanden van loopbaanonderbreking. Na deze periode worden ze verminderd met 5 pct.
Art. 121.De onderbrekingsuitkeringen worden geïndexeerd en zijn gekoppeld aan de spilindex 143,59. De indexering geschiedt vanaf de tweede maand die volgt op het einde van de periode van twee maanden tijdens dewelke het gemiddeld indexcijfer het cijfer bereikt dat een wijziging rechtvaardigt.
Voor de toepassing van deze indexering wordt het indexcijfer der consumptieprijzen van elke maand vervangen door het rekenkundig gemiddelde van het indexcijfer van de betrokken maand en de indexcijfers der drie voorgaande maanden.
Iedere maal dat het gemiddelde van het volgens het tweede lid vervangen indexcijfer van twee opeenvolgende maanden een der spilindexen bereikt of er op teruggebracht wordt, worden de onderbrekingsuitkeringen gekoppeld aan de spilindex 143,59 opnieuw berekend door de coëfficiënt 1,02n er op toe te passen waarin n de rang van de bereikte spilindex vertegenwoordigt.
Te dien einde, wordt iedere spilindex aangeduid met een volgnummer die zijn rang opgeeft, het nr. 1 duidt de spilindex aan die volgt op de spilindex 143,59.
Voor het berekenen van de coëfficient 1,02n, worden de breuken van een tienduizendste van een eenheid afgerond tot het hogere tienduizendste of weggelaten naargelang zij al dan niet 50 pct. van een tienduizendste bereiken.
Wanneer het overeenkomstig de voorgaande bepalingen berekend bedrag der onderbrekingsuitkering een frankgedeelte bevat, wordt het tot de hogere of lagere frank afgerond naargelang het al dan niet 50 centimes bereikt.
Art. 122.§ 1. Behoudens onverenigbaarheden die voortvloeien uit het statuut dat op de ambtenaar toepasselijk is, kunnen de onderbrekingsuitkeringen gecumuleerd worden met de inkomsten die voortvloeien, ofwel uit het uitoefenen van een politiek mandaat, ofwel uit een bijkomende activiteit als loontrekkende die reeds werd uitgeoefend vóór de onderbreking van de loopbaan, ofwel uit de uitoefening van een zelfstandige activiteit. De cumulatie van inkomsten uit een zelfstandige activiteit is echter uitsluitend mogelijk in geval van volledige onderbreking en dit slechts gedurende een periode van maximum twaalf maanden. § 2. Wanneer het personeelslid enige betaalde arbeid in loondienst begint te verrichten of een zodanige bijkomstige werkzaamheid uitbreidt, moet hij de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 133 voorafgaandelijk hiervan op de hoogte brengen alvorens een zodanige werkzaamheid te verrichten.
De ambtenaar verliest de aanspraak op uitkeringen op de dag dat een in het eerste lid bedoelde werkzaamheid wordt uitgeoefend of bij meer dan twaalf maanden zelfstandige activiteit.
Indien de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 133 niet op de hoogte is gebracht alvorens een werkzaamheid wordt uitgeoefend, wordt de reeds betaalde uitkering teruggevorderd. § 3. Het personeelslid wordt, voor de betwistingen die voortvloeien uit de uitoefening van de in de §§ 1 en 2 bedoelde activiteiten en voor de controle op deze activiteiten, gelijkgesteld met de werknemer bedoeld in het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.
Art. 123.Indien de ambtenaar geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 133 of afziet van deze uitkeringen, wordt de loopbaanonderbreking omgezet in non-activiteit.
Het eerste lid is niet van toepassing op de personeelsleden die afzien van de uitkeringen omdat de uitkeringen overeenkomstig de koninklijke besluiten nrs. 415, 416 en 418 van 16 juli 1986 niet verenigbaar zijn met het genot van een pensioen. Het is evenmin van toepassing op de personeelsleden die het recht op uitkeringen verloren hebben omdat zij de termijn van 12 maanden zelfstandige activiteit voorzien in artikel 122, § 2, tweede lid overschreden hebben.
Art. 124.Het verlof voor loopbaanonderbreking is niet bezoldigd. Het wordt voor het overige nochtans gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 125.Tijdens een periode van deeltijdse loopbaanonderbreking kan de ambtenaar geen verlof krijgen om dwingende redenen van familiaal belang en deze mag geen verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid verrichten.
Art. 126.§ 1. Op zijn verzoek en per aangetekende brief kan de ambtenaar zijn ambt opnieuw opnemen vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verlopen is behoudens een opzegperiode van twee maanden, tenzij de overheid waarvan hij afhangt een kortere periode aanvaardt. § 2. De onderbrekingsuitkeringen die ontvangen werden voor een periode van minder dan drie maanden dienen te worden terugbetaald aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
De in het eerste lid bedoelde terugbetaling wordt niet gevorderd wanneer de periode van onderbreking onmiddellijk volgt op een andere periode van loopbaanonderbreking. § 3. De Administrateur-Generaal van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of de door deze laatste aangewezen ambtenaar kan afzien van de terugvordering in geval van werkhervatting gemotiveerd door uitzonderlijke omstandigheden als de ambtenaar daartoe een verzoekschrift, eventueel vergezeld van de nodige bewijsstukken, heeft ingediend bij de directeur van het werkloosheidsbureau bedoeld in artikel 133 die het aan de administrateur-generaal doet toekomen.
Art. 127.De ambtenaar gerechtigd op onderbrekingsuitkeringen mag zich naar het buitenland begeven op voorwaarde dat hij zijn woonplaats in België behoudt.
De onderbrekingsuitkeringen worden echter slechts in België uitbetaald. Afdeling 2. - Vervanging
Art. 128.Met toepassing van de bepalingen van de artikelen 100 en 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en van artikel 97, § 3, van de programmawet van 30 december 1988, dient het bestuur de ambtenaar gedurende de loopbaanonderbreking te vervangen door een werkloze die, op het moment van de indienstneming aan de volgende voorwaarden moet voldoen : 1° ofwel vergoed worden in een uitkeringsstelsel van volledige uitkeringen voor alle dagen van de week;2° ofwel de hoedanigheid hebben van deeltijds werknemer met behoud van rechten die een inkomensgarantieuitkering geniet in toepassing van artikel 131bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;3° ofwel volledig werkloos zijn en ingeschreven zijn als werkzoekende en het bestaansminimum genieten;4° ofwel volledig werkloos zijn en ingeschreven zijn als werkzoekende, ingeschreven zijn in het bevolkingsregister, recht hebben op sociale bijstand en geen recht hebben op het bestaansminimum ingevolge hun nationaliteit. Voor de toepassing van dit artikel wordt de werknemer die, de dag vóór zijn indienstneming, als vervanger voor een loopbaanonderbreking tewerkgesteld was in dezelfde openbare dienst, geacht de in het eerste lid gestelde voorwaarden te vervullen.
Art. 129.Onder de in artikel 128 opgesomde categorieën werklozen dient het bestuur voorrang te verlenen aan de bij het Vast Wervingssecretariaat geslaagde kandidaten.
Art. 130.De in artikel 128 bepaalde vervanger dient uiterlijk de zestiende dag na het begin van de onderbreking bij arbeidsovereenkomst aangeworven te worden, volgens de regels bepaald bij de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Ingeval er een einde gesteld wordt aan de arbeidsovereenkomst van de vervanger, beschikt het bestuur over een termijn van 30 kalenderdagen, te rekenen vanaf het einde van deze arbeidsovereenkomst, om een nieuwe vervanger te werk te stellen.
De periode van de vervanging door één of meer contractuelen mag in geen geval de duur van de loopbaanonderbreking overtreffen.
Art. 131.Voor de periodes waarin de ambtenaar niet werkelijk vervangen wordt volgens de bepalingen voorzien in artikel 128, vraagt de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening aan het bestuur of de dienst waaronder de ambtenaar ressorteert, de terugbetaling van de onderbrekingsuitkering.
Art. 132.Wanneer het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt titularis is van een betrekking waarin, in het bestuur of de dienst, met toepassing van de statutaire regels niet bij werving kan worden voorzien, kan de overheid waaronder de ambtenaar ressorteert een ambtenaar aanwijzen om het aan die betrekking verbonden ambt uit te oefenen, overeenkomstig het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen.
Deze bepaling doet geen afbreuk aan de verplichting tot vervanging voorzien in artikel 128. Afdeling 3. - Aanvraag van de onderbrekingsuitkering en procedure
Art. 133.De ambtenaar die een onderbrekingsuitkering wenst te genieten, dient bij een ter post aangetekende brief een aanvraag in bij het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening bevoegd voor het ambtsgebied waarin hij verblijft. Die aanvraag wordt geacht te zijn ontvangen op de derde werkdag na de afgifte ervan ter post.
Art. 134.De aanvraag dient te gebeuren door middel van het formulier waarvan het model en de inhoud vastgesteld worden door het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, mits zij worden goedgekeurd door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt welke bewijsstukken de ambtenaar bij zijn aanvraag dient te voegen indien hij aanspraak maakt op de verhoogde uitkering voorzien bij artikel 118, § 2, of bij artikel 119, §§ 2 en 3, alsmede de termijnen binnen welke deze bewijsstukken dienen ingediend te worden.
De aanvraag omvat inzonderheid het eigenlijke aanvraagformulier, alsmede een attest, uitgereikt door de gewestelijke werkloosheidsinspecteur in wiens ambtsgebied de vervanger woont, waaruit blijkt dat de vervanger aan de voorwaarden van artikel 128 voldoet. In geval van vervanging door een contractueel die voorheen reeds een ambtenaar in loopbaanonderbreking verving, dient een afschrift van de oorspronkelijke vervangingsovereenkomst te worden gevoegd.
De aanvraagformulieren kunnen worden verkregen op het werkloosheidsbureau.
Art. 135.Elke verlenging of nieuwe aanvraag dient te worden ingediend met inachtneming van dezelfde formaliteiten en termijnen als een eerste aanvraag.
Art. 136.Het recht op uitkeringen gaat in op de dag vermeld in de aanvraag van uitkeringen, wanneer het aanvraagformulier behoorlijk en volledig ingevuld op het werkloosheidsbureau toekomt binnen de termijn van één maand, die ingaat de dag na die welke is vermeld in de aanvraag, en van datum tot datum berekend wordt.
Wanneer dit document behoorlijk en volledig ingevuld, ontvangen wordt na die termijn, gaat het recht op uitkeringen pas in de dag van de ontvangst ervan.
Indien het recht op uitkeringen op een latere datum ingaat overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid, wordt de ambtenaar, wat zijn bestuur betreft, toch geacht in loopbaanonderbreking te zijn vanaf de dag die op het aanvraagformulier is aangegeven.
Art. 137.De directeur van het bevoegde werkloosheidsbureau neemt alle beslissingen inzake toekenning of ontzegging van het recht op onderbrekingen na de nodige onderzoekingen en navorsingen te hebben verricht of laten verrichten. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkeringskaart waarvan het model en de inhoud worden vastgesteld door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De directeur stuurt een exemplaar van deze onderbrekingsuitkeringskaart aan de ambtenaar.
Art. 138.§ 1. Alvorens een beslissing te nemen waarbij het recht op uitkeringen wordt ontzegd, roept de directeur de ambtenaar op om hem te horen.
Indien de ambtenaar de dag van de oproeping verhinderd is, mag hij vragen het verhoor te verdagen tot een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na die welke voor het eerste verhoor was vastgesteld. Behoudens gevallen van overmacht wordt het uitstel maar éénmaal verleend. De ambtenaar kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve werknemersorganisatie in de zin van artikel 24, derde lid, van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen. § 2. Indien de directeur een beslissing neemt tot ontzegging van het recht op uitkeringen, dient hij deze beslissing bij een ter post aangetekende brief aan de ambtenaar mede te delen. Deze brief wordt geacht toegekomen te zijn op de derde werkdag na de afgifte ervan ter post.
De directeur zendt een afschrift van deze beslissing aan de overheid onder welke het personeelslid ressorteert. Afdeling 4. - Toezicht
Art. 139.Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie, worden de personeelsleden van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, aangewezen overeenkomstig artikel 22 van de wet van 14 februari 1961 van economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK XIV. - Verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid
Art. 140.§ 1. De ambtenaar mag zijn ambt met verminderde prestaties uitoefenen voor persoonlijke aangelegenheden. § 2. De ambtenaar moet de helft, twee derden, drie vierden of vier vijfden van de prestaties volbrengen die hem normaal worden opgelegd.
Deze prestaties worden ofwel elke dag ofwel volgens een andere vaste verdeling over de week verricht.
De verminderde prestaties moeten steeds een aanvang nemen bij het begin van de maand. § 3. De machtiging om verminderde prestaties te leveren wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Verlengingen van minstens 3 maanden en maximum 24 maanden kunnen worden toegekend. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van het lopende verlof worden ingediend.
Art. 141.De ambtenaar kan zijn ambt voltijds hernemen, vooraleer de toegestane periode verstrijkt behoudens een opzegperiode van drie maanden tenzij de overheid een kortere periode aanvaardt.
Art. 142.§ 1. Tijdens de duur van afwezigheid is de ambtenaar op non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering doen gelden.
De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties. § 2. De ambtenaar geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.
De wedde van de ambtenaar, die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt en de ambtenaar die ten minste twee kinderen die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben ten laste heeft, wordt vermeerderd met het vijfde van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.
Art. 143.De machtiging om verminderde prestaties te verrichten wordt opgeschort zodra de ambtenaar één van de volgende verloven bekomt : 1° bevallingsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en opvangverlof;2° verlof om dwingende redenen van familiaal belang;3° verlof om een stage of een proefperiode te vervullen;4° verlof om kandidaat te zijn voor de verkiezingen;5° verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps Civiele Bescherming;6° verlof voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de Civiele Bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;7° verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet;8° verlof voor een opdracht die van algemeen belang is erkend;9° verlof voor werkzaamheden bij een erkende politieke groep in een federale wetgevende vergadering of een wetgevende vergadering van een Gemeenschap of een Gewest of bij de voorzitter van één van die groepen;10° om ter beschikking te worden gesteld van de Koning, van een Prins of van een Prinses van Belgïe;11° zoals bepaald in artikel 77, § 1, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. HOOFDSTUK XV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van de rijksambtenaren
Art. 144.Artikel 28ter, § 1, derde lid, 3°, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, ingevoegd door het koninklijk besluit van 22 februari 1985, wordt vervangen door de volgende tekst : « 3° de verloven bedoeld in de artikels 15 en 20 van de koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen; »
Art. 145.Artikel 102 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 november 1967, 2 april 1975, 5 april 1976, 24 november 1978, 22 januari 1979, 16 november 1981, 18 november 1982, 3 juli 1985, 28 februari 1986, 16 april 1991, 21 november 1991 en 4 maart 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 102.Onder door Ons bepaalde voorwaarden krijgt de ambtenaar in dienstactiviteit verlof : 1° voor jaarlijkse vakantie en op de feestdagen, omstandigheidsverlof en uitzonderlijk verlof;2° voor moederschapsbescherming;vaderschapsverlof; 3° ouderschapsverlof;voor opvang met het oog op adoptie of pleegvoogdij; 4° om dwingende redenen van familiaal belang;5° wegens ziekte;6° wegens verwijdering uit een schadelijke arbeidsomgeving;7° voor verminderde prestaties wegens ziekte;8° voor sociale promotie en om deel te nemen aan vormingsactiviteiten;9° wegens opdracht;10° voor onderbreking van de beroepsloopbaan;11° voor vakbondsopdrachten;12° voor werkzaamheden bij een politieke groep die erkend is in een wetgevende vergadering van de Staat, van een Gemeenschap of een Gewest, respectievelijk bij de voorzitter van een van die groepen;13° voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de Civiele Bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wet van 20 februari 1980 houdende coördinatie van de wetten betreffende het statuut van de gewetensbezwaarden »;14° halfttijdse vervroegde uittreding;15° om viervijfde van de prestaties die hem normaal worden opgelegd te verrichten over vier werkdagen per week.
Art. 146.Artikel 106, 3°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 november 1967, 26 mei 1975, 27 juli 1981 en 30 maart 1983, wordt door de volgende tekst vervangen : « 3° indien hij de toelating bekomt om voltijds afwezig te zijn voor een periode van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden;"
Art. 147.Artikel 108, 3°, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 13 november 1967, wordt opgeheven. HOOFDSTUK XVI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van sommige instellingen van openbaar nut
Art. 148.In artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 10 mei 1976, 13 september 1979, 16 november 1979, 26 januari 1984, 13 juli 1987, 25 november 1993 en 15 september 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 7° wordt opgeheven; 2° punt 9° wordt vervangen door de volgende tekst : « 9° Koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen;"; 3° de punten 17°, 18°, 25° en 32° worden opgeheven.
Art. 149.Hoofdstuk VII van titel III van hetzelfde besluit, dat artikel 33 bevat, wordt opgeheven.
Art. 150.Het hoofdstuk XIV van titel III van hetzelfde besluit, dat de artikels 43 tot 47 bevat, wordt vervangen door de volgende bepalingen : « Hoofdstuk XIV. - Nadere regels voor de toepassing van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.
Art. 43.Artikel 55 moet als volgt worden gelezen : «
Art. 55.De disponibiliteit wordt uitgesproken door de benoemende overheid. Binnen de grenzen welke deze bepaalt mag zij voor de ambtenaren van de niveau's 2+, 2, 3 en 4 haar bevoegdheid overdragen aan de leidend ambtenaar of, in voorkomend geval, aan de adjunct-leidend ambtenaar of nog aan een dienstchef. »
Art. 44.Artikel 60, § 2 dient als volgt te worden gelezen : « § 2. Aan de in § 1 bedoelde beslissing moet het advies van de leidend ambtenaar of, in voorkomend geval, van de adjunct-leidend ambtenaar, voorafgaan.
Art. 45.Artikel 64 moet als volgt worden gelezen :
Art. 64.Aan de disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst moet een voorstel voorafgaan gedaan door de leidend ambtenaar of, in voorkomend geval, door de adjunct-leidend ambtenaar.
Van dat voorstel wordt kennis gegeven aan de ambtenaar die daartegen kan opkomen bij de bevoegde raad van beroep. »
Art. 151.Hoofdstuk XV van titel III van hetzelfde besluit, dat artikel 48 bevat, wordt opgeheven. HOOFDSTUK XVII. - Overgangsbepalingen en slotbepalingen
Art. 152.De ambtenaren die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit verminderde prestaties uitoefenen gewettigd door sociale of familiale redenen of wegens persoonlijke aangelegenheid of in disponibiliteit zijn wegens persoonlijke aangelegenheden, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen.
Dit artikel is ook toepasselijk op de vastbenoemde ambtenaren van de instellingen van openbaar nut waarvan het personeel onder de toepassing valt van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut.
Art. 153.Voor de ambtenaren die voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit, hun loopbaan volledig hebben onderbroken, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de tweeënzeventig maanden vermeld in artikel 116 van dit besluit.
Dit artikel is ook toepasselijk op de vastbenoemde ambtenaren van de instellingen van openbaar nut waarvan het personeel onder de toepassing valt van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut.
Art. 154.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 7 maart 1963 tot vaststelling der diensten erkend van openbaar nut voor de toepassing van de wet van 27 juli 1962 waarbij sommige waarborgen worden verleend aan Belgische ambtenaren, magistraten en militairen die gemachtigd zijn in Kongo en in Ruanda-Urundi openbare ambten te aanvaarden;2° het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid;3° het koninklijk besluit van 1 juni 1964 houdende bijzondere bepalingen betreffende de stand disponibiliteit;4° het koninklijk besluit van 13 november 1967 betreffende de stand disponibiliteit van het rijkspersoneel;5° het koninklijk besluit van 13 november 1967 tot vaststelling van de administratieve toestand van de ambtenaren die met een opdracht worden belast;6° het koninklijk besluit van 26 mei 1975 betreffende de afwezigheden van lange duur gewettigd door familiale redenen;7° het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de halftijdse loopbaanonderbreking in de rijksbesturen;8° het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en andere diensten van de ministeries;9° het koninklijk besluit van 15 september 1997 betreffende de opvang en de opleiding van de personeelsleden van de rijksbesturen. Opgeheven wordt, wat de personeelsleden betreft die bij arbeidsovereenkomst zijn in dienst genomen en die door dit besluit beoogd worden, het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van de werklieden, de dienstboden, de bediende en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen, voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten.
Art. 155.Dit besluit treedt in werking op 1 december 1998.
Art. 156.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 november 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT
BIJLAGE I Lijst van de erkende opleidingen die gemeenschappelijk zijn voor alle ministeries.
A. De opleidingen van het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid van het Ministerie van Ambtenarenzaken.
B. In de Vlaamse Gemeenschap : 1. de cursussen van het Afstandsonderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;2. de opleidingen in het kader van het Onderwijs voor sociale promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;3. de volgende opleidingen van de hogescholen en de universiteiten waarvoor een diploma of een getuigschrift behaald kan worden;a) de basisopleidingen en de academische opleidingen, de voortgezette opleidingen en de voorgezette academische opleidingen of de doctoraatsopleidingen, die 's avonds of in het weekeinde gegeven worden;b) de posthogeschoolopleidingen en de postacademische opleidingen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;c) de cursussen die deel uitmaken van de opleidingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;4. de cursussen van het open hoger onderwijs die door de hogescholen en de universiteiten aangeboden worden. C. In de Franse Gemeenschap : 1. de cursussen van het Afstandsonderwijs, van het ministerie van Onderwijs, Onderzoek en Opleiding van de Franse Gemeenschap;2. de cursussen in het kader van het Onderwijs voor sociale promotie, georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;3. de volgende opleidingen van het hoger niet-universitair onderwijs, van de hogescholen en van de universiteiten waarvoor een diploma, een getuigschrift of elke andere titel behaald kan worden : a) de opleidingen van het korte type en van het lange type en de universitaire opleidingen van de eerste en de tweede cyclus, de cycli van aanvullende studies en de opleidingen van de derde cyclus, die 's avonds of in het weekeinde gegeven worden;b) iedere andere opleiding, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven wordt;c) de cursussen die deel uitmaken van de opleidingen vermeld in a) en b) die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden. D. In de Duitstalige Gemeenschap : de opleidingen van het hoger niet-universitair onderwijs van het korte en het lange type, die 's avonds of in het weekeinde gegeven worden.
E. De opleidingen van de instellingen die betrokken worden bij het directiebrevet voor zover deze opleidingen nog niet opgesomd zijn onder A tot en met D. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 19 november 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT
BIJLAGE II MODEL Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld BIJLAGE II (VERSO) TYPE VAN DE OPLEIDING (één enkel vakje aanduiden) Opleidingen van de Vlaamse Gemeenschap vermeld in de lijst van de erkende opleidingen die gemeenschappelijk zijn voor alle ministeries.
Onderwijs voor sociale promotie (beperkt leerplan) O Opleiding voor sociale promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap Opleidingen van de hogescholen en de universiteiten waarvoor een diploma of een getuigschrift behaald kan worden.
O Basisopleiding of academische opleiding die 's avonds of in het weekeinde gegeven wordt O Voortgezette opleiding of voortgezette academische opleiding of doctoraatsopleiding die 's avonds of in het weekeinde gegeven wordt O Posthogeschoolvorming of postacademische vorming ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven wordt O Cursussen die deel uitmaken van de hierboven vermelde opleidingen die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden Opleidingen in de Franse Gemeenschap vermeld in de lijst van de erkende opleidingen die gemeenschappelijk zijn voor alle ministeries.
O Type : . . . . . (bij twijfel, zie verso van het Franstalige inschrijvingsbewijs) Opleidingen in de Duitstalige Gemeenschap vermeld in de lijst van de erkende opleidingen die gemeenschappelijk zijn voor alle ministeries.
Hoger niet-universitair onderwijs O Opleiding van het korte type of van het lange type, 's avonds of in het weekeinde gegeven Opleiding erkend door één enkel ministerie O Type : . . . . .
Gezien om bijgevoegd te worden bij Ons besluit van 19 november 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT