Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 september 1997
gepubliceerd op 27 november 1997

Koninklijk besluit betreffende de opvang en de opleiding van de personeelsleden van de rijksbesturen

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
1997002103
pub.
27/11/1997
prom.
15/09/1997
ELI
eli/besluit/1997/09/15/1997002103/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 SEPTEMBER 1997. Koninklijk besluit betreffende de opvang en de opleiding van de personeelsleden van de rijksbesturen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, vervangen door de wet van 22 juli 1993;

Gelet op de herstelwet van 31 juli 1984, inzonderheid op artikel 16, § 4, ingevoegd door de wet van 22 juli 1993;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 102, 10°, ingevoegd door het koninklijk besluit van 18 november 1982;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 4 maart 1974, 30 september 1974, 17 september 1975, 23 december 1975, 8 maart 1976, 15 maart 1976, 15 september 1976, 24 februari 1977,10 mei 1977, 6 juni 1978, 3 oktober 1978, 2 oktober 1979, 22 februari 1980, 30 juli 1981, 16 december 1981, 12 juli 1982, 6 oktober 1983, 14 juni 1985, 19 augustus 1985, 16 november 1988, 6 maart 1989, 8 mei 1989, 9 juni 1989, 23 oktober 1989, 6 juni 1991, 25 november 1993, 14 september 1994, 17 maart 1995, 31 maart 1995 en 10 april 1995;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 3 maart 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 17 april 1997;

Gelet op het protocol nr. 266 van 16 juli 1997 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid, dat het opleidingsverlof per schooljaar wordt toegekend en dat dit van 1 september tot 31 augustus loopt;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 29 juli 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, vervangen door de wet van 4 augustus 1996;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op : 1° de rijksambtenaren onderworpen aan het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel;2° de personeelsleden die bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen zijn in de rijksbesturen;3° de stagiairs, kandidaat-rijksambtenaren, met uitzondering van de bepalingen betreffende het opleidingsverlof.

Art. 2.In samenwerking met het overlegcomité dat het dichtst bij de betrokken administratie staat, stelt elke minister voor zijn departement de opvang- en de opleidingsprogramma's vast en werkt ze bij. Wanneer het opstellen of de uitvoering van deze programma's op de agenda van dit comité staat, zijn de secretaris-generaal en de opleidingsdirecteurs van rechtswege lid van de afvaardiging van de overheid.

Art. 3.Voor de toepassing van dit besluit kan de secretaris-generaal in elke buitendienst een ambtenaar aanwijzen ter vervanging van de opleidingsdirecteur. In dit besluit wordt deze ambtenaar de "aangewezen ambtenaar' genoemd. HOOFDSTUK II. - De opvang

Art. 4.De opleidingsdirecteur of de aangewezen ambtenaar organiseert met de medewerking van de dienstchefs de opvang van de nieuwe personeelsleden en zorgt voor hun integratie. De representatieve vakorganisaties zullen dan de gelegenheid hebben zich voor te stellen. HOOFDSTUK III. - De opleiding Afdeling 1. - Dienstvrijstelling en opleidingsverlof

Art. 5.Om een opleiding te volgen krijgen de personeelsleden een dienstvrijstelling of een opleidingsverlof zoals die toepasselijk zijn op het rijkspersoneel. Afdeling 2. - Dienstvrijstelling - Voorwaarden

Art. 6.Als het initiatief voor de opleiding uitgaat van een meerdere of van de opleidingsdirecteur krijgt het personeelslid een dienstvrijstelling ongeacht of het bestuur al dan niet zelf deze opleiding organiseert. Afdeling 3. - Opleidingsverlof - Voorwaarden

Art. 7.Als het initiatief voor de opleiding uitgaat van het personeelslid zelf, kan hij een opleidingsverlof krijgen.

Om het opleidingsverlof te verantwoorden, moet de opleiding beantwoorden aan de voorwaarden die bepaald zijn in de artikels 8 tot 11.

Art. 8.De gekozen opleiding moet erkend zijn.

Erkend zijn de opleidingen die gemeenschappelijk zijn voor alle ministeries en die opgenomen zijn in bijlage I bij dit besluit en de opleidingen die eigen zijn aan ieder ministerie en die door de bevoegde minister bepaald zijn.

Om een eigen opleiding te erkennen moet de minister het erkenningsvoorstel voorleggen : 1° voor advies aan het overlegcomité dat het dichtst bij de betrokken dienst staat en dat samengesteld is zoals bepaald in artikel 2;2° voor advies aan de directeur-generaal van de opleiding die hiervoor een maand heeft na de ontvangst van het voorstel;als die termijn verstreken is, wordt het advies gunstig geacht.

Art. 9.De gekozen opleiding moet een beroepsopleiding zijn.

Onder beroepsopleiding wordt elke opleiding verstaan die een verband heeft met - hetzij de huidige functie van het personeelslid, - hetzij de functie die het personeelslid in de toekomst zou kunnen uitoefenen in een federaal ministerie, in een federale wetenschappelijke inrichting of in een instelling van openbaar nut die onder de federale Staat ressorteert.

De volgende opleidingen worden ambtshalve als beroepsopleiding beschouwd : - de opleidingen ter voorbereiding op een vergelijkend wervingsexamen in een van de diensten genoemd in het tweede lid, - de opleidingen ter voorbereiding op een loopbaanexamen, - de opleidingen die aangevraagd worden in het raam van de ambtshalve mobiliteit, - de opleidingen die voorbereiden op de selectieproef welke voorafgaat aan het verkrijgen van het directiebrevet.

Art. 10.Het opleidingsverlof kan geheel of gedeeltelijk geweigerd worden als het onverenigbaar is met het belang van de dienst.

Het belang van de dienst mag echter niet in twee opeenvolgende jaren ingeroepen worden om een opleidingsverlof te weigeren. Het mag in geen geval geweigerd worden voor de opleidingen bedoeld in artikel 9, derde lid.

Art. 11.Voor opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, mag het opleidingsverlof niet meer dan twee keer worden toegekend voor eenzelfde opleiding.

Voor het afstandsonderwijs mag het opleidingsverlof slechts eenmaal worden toegekend voor eenzelfde leerprogramma.

Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap mag het opleidingsverlof slechts eenmaal worden toegekend voor eenzelfde cursus. Er kan slechts een opleidingsverlof voor een andere cursus van dit onderwijs gevraagd worden, indien het personeelslid geslaagd is voor de cursus waarvoor hij het eerste verlof heeft gekregen, of indien hij geslaagd is voor een andere cursus van dit onderwijs. Afdeling 4. - Duur van de dienstvrijstelling en het opleidlngsverlof

Onderafdeling 1. - Dienstvrijstelling.

Art. 12.Voor de opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, komt de dienstvrijstelling overeen met de tijd die nodig is om de opleiding te volgen. Het personeelslid mag de uren van de opleiding die buiten de normale diensturen vallen, compenseren tijdens de diensturen.

Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap en voor het afstandsonderwijs komt de duur van de dienstvrijstelling overeen met de duur van het opleidingsverlof zoals dat bepaald is in de artikels 13 tot 15.

Onderafdeling 2. - Opleidingsverlof

Art. 13.Het aantal uren opleidingsverlof is vastgesteld volgens de berekeningswijze vermeld in artikel 14 binnen de perken die vastgesteld zijn in artikel 15.

Art. 14.Voor de opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, komt het opleidingsverlof overeen met het aantal cursusuren, verminderd met de uren waarvan het personeelslid vrijgesteld is.

Voor het afstandsonderwijs komt het opleidingsverlof overeen met het aantal cursusuren dat nodig zou zijn om dezelfde materie in te zien in een onderwijssysteem waarbij men in de les aanwezig moet zijn. Dit aantal staat op het inschrijvingsbewijs vermeld.

Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap komt het aantal uren opleidingsverlof overeen met een vierde van de studielast die voor deze cursus vastgesteld is. Dit aantal staat op het inschrijvingsbewijs vermeld.

Art. 15.§ 1. Het opleidingsverlof mag per schooljaar niet hoger zijn dan 120 uur. Met schooljaar wordt bedoeld de periode van 1 september tot 31 augustus. § 2. Het maximum dat in paragraaf 1 vastgesteld is wordt evenredig verminderd naargelang van de volgende afwezigheden die gedurende het lopende schooljaar verkregen zijn : 1° de afwezigheden waarbij de ambtenaar in de administratieve stand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst;2° het verlof bepaald door de artikelen 11 en 12 van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid;3° het verlof voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen;4° het verlof voor opdracht;5° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;6° de halftijdse vervroegde uittreding;7° de vrijwillige vierdagenweek. § 3. Het maximum dat vastgesteld werd overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 wordt verhoogd met het aantal uren opleidingsverlof dat voor het vorige schooljaar in het belang van de dienst geweigerd werd. Afdeling 5. - Toelating

Onderafdeling 1. - Dienstvrijstelling.

Art. 16.De dienstvrijstelling wordt toegekend door de persoon die de opleiding voorstelt of oplegt.

Onderafdeling 2. - Opleidingsverlof

Art. 17.Het opleidingsverlof wordt toegekend door de secretaris-generaal. Hij kan deze bevoegdheid overdragen aan de opleidingsdirecteur of aan de aangewezen ambtenaar.

Het personeelslid richt zijn verzoek voor een opleidingsverlof tot de opleidingsdirecteur of tot de aangewezen ambtenaar. De opleidingsdirecteur of de aangewezen ambtenaar vraagt het advies van de dienstchef en stuurt het verzoek door naar de secretaris-generaal.

Indien er een maand nadat het verzoek bij de opleidingsdirecteur werd ingediend geen beslissing werd genomen, wordt geacht dat het opleidingsverlof toegekend is. Afdeling 6. - Controle van de dienstvrijstelling en van het

opleidingsverlof Onderafdeling 1. - Controle van de inschrijving.

Art. 18.De controle van de inschrijving gebeurt aan de hand van een inschrijvingsbewijs. 1° Voor de opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, is dit bewijs conform het model dat is vastgelegd in bijlage II van dit besluit.De ministeries die opleidingen organiseren mogen evenwel zelf hun eigen inschrijvingsbewijs opstellen. 2° Voor het afstandsonderwijs bevat het inschrijvingsbewijs op zijn minst de volgende vermeldingen : - de naam en het adres van de cursist; - de naam en het type van de cursus; - het aantal uren opleidingsverlof berekend volgens artikel 14, tweede Iid; - een raming van het aantal vereiste studieweken; - de inschrijvingsdatum; - de datum van de verzending van het inschrijvingsbewijs aan de cursist; - het aantal lessen of bundels. 3° Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap bevat het inschrijvingsbewijs op zijn minst de volgende vermeldingen : - de naam en het adres van de cursist; - de naam van de cursus en de studielast; - het aantal uren opleidingsverlof berekend volgens artikel 14, derde lid; - de inschrijvingsdatum; - de datum van de laatste mogelijkheid om een examen af te leggen; - de datum van de verzending van het inschrijvingsbewijs aan de cursist.

Art. 19.De inschrijvingsprocedure verloopt als volgt. 1° Voor de onderwijsinstellingen die het inschrijvingsbewijs gebruiken waarvan het model als bijlage is gevoegd : - bezorgt het personeelslid het inschrijvingsbewijs aan de instelling; - vult de instelling het in en geeft het in de loop van de eerste drie weken van de opleiding terug aan het personeelslid; - bezorgt het personeelslid het uiterlijk twee weken nadat hij het ontvangen heeft aan de opleidingsdirecteur of aan de aangewezen ambtenaar. 2° Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap en voor het afstandsonderwijs : - vraagt het personeelslid het inschrijvingsbewijs aan de instelling die de opleiding organiseert; - bezorgt deze instelling hem uiterlijk na een week het inschrijvingsbewijs; - bezorgt het personeelslid dit uiterlijk twee weken nadat hij het ontvangen heeft aan de opleidingsdirecteur of de aangewezen ambtenaar. 3° Voor de ministeries die zelf de opleiding organiseren : - bevestigt het ministerie de inschrijving ambtshalve aan het personeelslid; - bezorgt het personeelslid deze bevestiging uiterlijk twee weken nadat hij ze ontvangen heeft aan de opleidingsdirecteur of aan de aangewezen ambtenaar.

Onderafdeling 2. - Controle op de nauwgezetheid

Art. 20.De controle op de nauwgezetheid gebeurt aan de hand van een nauwgezetheidsbewijs. 1° Voor de opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, moet dit bewijs conform het model zijn dat bij dit besluit is gevoegd.De ministeries die opleidingen organiseren mogen evenwel hun eigen nauwgezetheidsbewijs gebruiken. 2° Voor het afstandsonderwijs bevat het nauwgezetheidsbewijs op zijn minst de volgende vermeldingen : - de naam en het adres van de cursist; - de naam en het type van de cursus; - het aantal lessen of bundels waaruit de opleiding bestaat en de datum van hun verzending naar de cursist; - het aantal lessen of bundels dat de dienst afstandsonderwijs van de cursist ontvangen heeft; - de datum waarop deze dienst de laatste les of bundel van de cursist ontvangen heeft; deze datum geldt als het einde van de opleiding; - de datum van de verzending van het nauwgezetheidsbewijs aan de cursist.

De opleidingsdirecteur of de aangewezen ambtenaar kan in de loop van de opleiding aan de dienst afstandsonderwijs vragen hoeveel lessen of bundels de cursist heeft opgestuurd. 3° Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap bevat het nauwgezetheidsbewijs op zijn minst de volgende vermeldingen : - de naam en het adres van de cursist; - de naam van de cursus; - de data van deelname aan examens; - de datum van de verzending van het nauwgezetheidsbewijs aan de cursist.

Art. 21.Op het einde van de opleiding verloopt de procedure als volgt : 1° Voor de onderwijsinstellingen die het nauwgezetheidsbewijs gebruiken waarvan het model als bijlage is gevoegd : - bezorgt het personeelslid het nauwgezetheidsbewijs aan de instelling die de opleiding organiseert; - vult deze instelling het bewijs in en geeft het uiterlijk drie weken na het einde van de opleiding aan het personeelslid terug; - bezorgt het personeelslid het uiterlijk twee weken nadat hij het ontvangen heeft aan de opleidingsdirecteur of aan de aangewezen ambtenaar. 2° Voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap en voor het afstandsonderwijs : - vraagt het personeelslid een nauwgezetheidsbewijs aan de instelling die de opleiding organiseert; - bezorgt deze instelling hem dit bewijs uiterlijk een week na het einde van de opleiding; - bezorgt het personeelslid dit uiterlijk twee weken nadat hij het ontvangen heeft aan de opleidingsdirecteur of aan de aangewezen ambtenaar. 3° Voor de ministeries die zelf de opleiding organiseren : - bezorgt het ministerie het nauwgezetheidsbewijs ambtshalve aan het personeelslid; - bezorgt het personeelslid dit uiterlijk twee weken nadat hij het ontvangen heeft aan de opleidingsdirecteur of aan de aangewezen ambtenaar.

Art. 22.Als het personeelslid voortijdig stopt met de opleiding of, voor het afstandsonderwijs, als hij geen lessen of bundels meer terugstuurt, komt er op dat ogenblik een einde aan het opleidingsverlof of aan de dienstvrijstelling. In dit geval meldt het personeelslid zijn voortijdige stopzetting onmiddellijk aan de opleidingsdirecteur of aan de aangewezen ambtenaar; hij bezorgt hem het nauwgezetheidsbewijs volgens de procedure vastgesteld in artikel 21. Afdeling 7. - Aanwending van de dienstvrijstelling

of van het opleidingsverlof

Art. 23.Voor de opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, moeten de uren van de dienstvrijstelling of van het opleidingsverlof gebruikt worden tijdens de periode waarin de lessen gegeven worden; deze periode wordt eventueel verlengd met de examenzittijden waaraan het personeelslid deelneemt.

Voor het afstandsonderwijs wordt het aantal uren dienstvrijstelling of opleidingsverlof evenredig verdeeld over het aantal bundels of lessen van de opleiding. Het personeelslid mag de uren ten vroegste opnemen naarmate hij de lessen of bundels krijgt. Eventueel kan hij een met de opleidingsdirecteur of met de aangewezen ambtenaar overeen te komen deel van de uren die hij al had kunnen opnemen, uitstellen uiterlijk tot het einde van de opleiding of uiterlijk tot de dag vóór het examen waarop de opleiding voorbereidt.

In het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap moet het personeelslid op zijn minst een keer in de twaalf maanden die op zijn inschrijving volgen, de examens van de gekozen cursus afleggen. Hij mag de uren opleidingsverlof of dienstvrijstelling gebruiken op zijn vroegst twee maanden voor het eerste examen en op zijn laatst voor het laatste examen waaraan hij deelneemt.

Art. 24.Als de opleiding uit een groot aantal uren bestaat, kan de opleidingsdirecteur of de aangewezen ambtenaar, na raadpleging van de dienstchef en het personeelslid, een planning voor de dienstvrijstelling of het opleidingsverlof opleggen.

Deze planning houdt rekening met het belang van de dienst, maar ze mag geen afbreuk doen aan het recht om aan de lessen en aan de examens deel te nemen. Afdeling 8. - Sancties

Art. 25.Het recht op een opleidingsverlof wordt geschorst indien uit het nauwgezetheidsbewijs voorgeschreven in artikel 20, blijkt dat het personeelslid de opleiding waarvoor hij een opleidingsverlof of een dienstvrijstelling heeft gekregen, niet nauwgezet heeft gevolgd : 1° voor de opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, als het personeelslid gedurende meer dan een vijfde van de opleiding ongewettigd afwezig is geweest;2° voor het afstandsonderwijs, als het personeelslid een hoger aantal uren opleidingsverlof of dienstvrijstelling heeft opgenomen dan wat mocht volgens artikel 23, tweede lid;3° voor het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap, als het personeelslid in de twaalf maanden die op zijn inschrijving volgen : - hetzij uren opleidingsverlof heeft gebruikt, maar aan geen enkel examen heeft deelgenomen; - hetzij na niet geslaagd te zijn voor een examen, uren opleidingsverlof heeft gebruikt, maar niet meer aan een ander examen heeft deelgenomen.

De schorsing geldt voor het resterende gedeelte van het schooljaar en voor de drie volgende schooljaren. Afdeling 9. - Cumulatieverbod

Art. 26.Voor eenzelfde opleiding kan een personeelslid niet een opleidingsverlof én een dienstvrijstelling krijgen.

Een personeelslid dat een opleidingsverlof of een dienstvrijstelling krijgt, kan voor dezelfde opleiding geen aanspraak maken op de vergoeding van sociale promotie, bedoeld bij artikel 5 van het koninklijk besluit van 21 augustus 1970 betreffende de toekenning van verlof en van een vergoeding van sociale promotie aan sommige categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel. Afdeling 10. - Reiskosten en inschrijvingskosten

Art. 27.Alleen de personeelsleden die een opleiding volgen met dienstvrijstelling hebben recht op de terugbetaling van de reiskosten.

Die kosten worden terugbetaald onder de voorwaarden bepaald voor het personeel van de ministeries.

De inschrijvingskosten zijn voor rekening van het bestuur waaronder het personeelslid ressorteert. HOOFDSTUK IV. - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 28.ln artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 4 maart 1974, 30 september 1974, 17 september 1975, 23 december 1975, 8 maart 1976, 15 maart 1976, 15 september 1976, 24 februari 1977, 10 mei 1977, 6 juni 1978, 3 oktober 1978, 2 oktober 1979, 22 februari 1980, 30 juli 1981,16 december 1981, 12 juli 1982, 6 oktober 1983,14 juni 1985,19 augustus 1985, 16 november 1988, 6 maart 1989, 8 mei 1989, 9 juni 1989, 23 oktober 1989, 6 juni 1991, 25 november 1993, 14 september 1994, 17 maart 1995, 31 maart 1995 en 10 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 32° wordt vervangen door de volgende tekst : « 32° Koninklijk besluit van 15 september 1997 betreffende de opvang en de opleiding van de personeelsleden van de rijksbesturen;» 2° 33° wordt opgeheven.

Art. 29.Artikel 15 sexies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 november 1993 en vervangen bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995 en 10 april 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : "

Art. 15sexies.Artikel 48quinquies moet als volgt worden gelezen : «

Artikel 48quinquies.§ 1. In de instellingen die geen centrale opleidingsdienst hebben georganiseerd, wijst de leidende ambtenaar per taalrol, een opleidingsdirecteur aan onder de ambtenaren van rang 10 die ten minste vijf jaar graadanciënniteit hebben.

De opleidingsdirecteur wordt aangewezen voor een periode van vijf jaar die eenmaal vernieuwd kan worden.

Hij mag met geen enkel andere opdracht worden belast behalve inzake personeel en beheer.

Wanneer de personeelssterkte van de instelling minder dan 150 bedraagt, wordt de opleidingsdirecteur halftijds aangewezen. Hij is verplicht de helft van de duur der prestaties die hem normaal worden opgelegd aan de taak van opleidingsdirecteur te besteden.

In de instellingen die onder het toezicht van dezelfde minister vallen, kunnen de leidende ambtenaren overeenkomen een gemeen-schappelijke opleidingsdirecteur aan te wijzen. Wanneer de gezamenlijke personeelssterkte minimum 150 bedraagt, wordt de gemeenschappelijke opleidingsdirecteur voltijds aangewezen. § 2. Voor zijn aanwijzing moet de opleidingsdirecteur een geschiktheidsbrevet behalen dat wordt afgegeven na een opleidingsperiode van ten minste tien dagen en waarvan de nadere regels worden bepaald door de directeur-generaal van de opleiding.

Deze ressorteert onder de minister tot wiens bevoegdheid ambtenarenzaken behoort.

In elke instelling volgen ten hoogste vijf kandidaten per taalrol de in het eerste lid bedoelde opleidingsperiode. Zij worden aangewezen door de directieraad onder de ambtenaren die op hun laatste beoordelingstaat de vermelding "zeer goed" hebben bekomen.

Alleen de ambtenaren wier kandidatuur door de directeur-generaal, van de opleiding in aanmerking werd genomen, kunnen aan de opleidingsperiode deelnemen. Deze laatste bepaalt de nadere regels voor de kandidaatstelling.

De kandidaten wier deelneming aan de opleidingsperiode werd geweigerd, kunnen binnen acht dagen na de kennisgeving van de beslissing beroep instellen bij de stagecommissie. Deze doet uitspraak binnen vijftien dagen.

De stagecommissie aanvaardt de kandidaten voornamelijk op grond van de beoordeling die door de directeur-generaal van de opleiding over de kandidaten wordt verstrekt. Haar beslissing is met redenen omkleed. § 3. Benevens de bevoegdheden die hem door dit statuut uitdrukkelijk worden toegekend, heeft de opleidingsdirecteur tot taak : 1° de opvang- en opleidingsprogramma's uit te voeren;2° de stagiaires te begeleiden en op hen toezicht te houden. § 4. Tijdens de duur van zijn opdracht heeft de opleidingsdirecteur de rang van adviseur. Hij verkrijgt ook de wedde van adviseur als hij nog niet ten minste een gelijke wedde geniet.

De half-time opleidingsdirecteur die nog niet de wedde van adviseur geniet, heeft recht op zijn wedde vermeerderd met, de helft van het verschil tussen zijn wedde en de wedde van adviseur. § 5. Op verzoek van de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren en met het goedvinden van de leidend ambtenaar, kunnen de opleidingsdirecteurs tijdelijk ter beschikking van de directeur-generaal van de opleiding worden gesteld om deel te nemen aan aanvullende activiteiten van voortgezette opleiding". »

Art. 30.Hoofdstuk XX van titel III van hetzelfde besluit, met daarin de artikelen 51sexies en 51septies, wordt opgeheven.

Art. 31.Artikel 51octies, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 november 1993, wordt vervangen door het volgende lid : « Voor de opleidingen die de benoemende overheid, het beheersorgaan en de opleidingsdirecteur wensen in te richten in het kader van de stage of de opleiding, kunnen ze een beroep doen op de opleidingscycli die ingericht worden door de directeur-generaal van de opleiding. »

Art. 32.In de Nederlandse tekst van alle verordeningsbepalingen en -opschriften worden de woorden van de linkerkolom respectievelijk vervangen door de woorden van de rechterkolom : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 33.Het koninklijk besluit van 8 augustus 1991 betreffende het onthaal en de opleiding van het rijkspersoneel en het ministerieel besluit van 8 augustus 1991 tot uitvoering van dit besluit worden opgeheven.

Ze blijven evenwel van toepassing : 1° op de opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, als ze begonnen zijn voor de inwerkingtreding van dit besluit;2° op de opleidingen van het open hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap en van het afstandsonderwijs, als er ingeschreven werd voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 34.De specifieke gevallen die de toepassing van de bepalingen van dit besluit moeilijk, dubbelzinnig of niet passend maken worden geregeld door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren, op voordracht van de bevoegde minister.

Art. 35.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 1997.

Art. 36.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 september 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT Bijlage 1 Lijst van de erkende opleidingen die gemeenschappelijk zijn voor alle ministeries A. De opleidingen van het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid van het Ministerie van Ambtenarenzaken.

B. In de Vlaamse Gemeenschap : 1° de cursussen van het Afstandsonderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;2° de opleidingen in het kader van het Onderwijs voor sociale promotie georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;3° de volgende opleidingen van de hogescholen en de universiteiten waarvoor een diploma of een getuigschrift behaald kan worden : a) de basisopleidingen en de academische opleidingen, de voortgezette opleidingen en de voortgezette academische opleidingen of de doctoraatsopleidingen, die 's avonds of in het weekeinde gegeven worden;b) de posthogeschoolopleidingen en de postacademische opleidingen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;c) de cursussen die deel uitmaken van de opleidingen vermeld onder a) en b), die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden;4° de cursussen van het open hoger onderwijs die door de hogescholen en de universiteiten aangeboden worden. C. In de Franse Gemeenschap : 1° de cursussen van het Afstandsonderwijs, van het ministerie van Onderwijs, Onderzoek en Opleiding van de Franse Gemeenschap;2° de cursussen in het kader van het Onderwijs voor sociale promotie, georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Gemeenschap;3° de volgende opleidingen van het hoger niet-universitair onderwijs, van de hogescholen en van de universiteiten waarvoor een diploma, een getuigschrift of elke andere titel behaald kan worden : a) de opleidingen van het korte type en van het lange type en de universitaire opleidingen van de eerste en de tweede cyclus, de cycli van aanvullende studies en de opleidingen van de derde cyclus, die 's avonds of in het weekeinde gegeven worden;b) iedere andere opleiding, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven wordt;c) de cursussen die deel uitmaken van de opleidingen vermeld in a) en b) die men als vrije student kan volgen, ongeacht het tijdstip waarop ze gegeven worden. D. In de Duitstalige Gemeenschap : de opleidingen van het hoger niet-universitair onderwijs van het korte en het lange type, die 's avonds of in het weekeinde gegeven worden.

E. De opleidingen van de instellingen die betrokken worden bij het directiebrevet voor zover deze opleidingen nog niet opgesomd zijn onder A tot en met D. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 15 september 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT Bijlage II MODEL Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT.

^