Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 mei 2004
gepubliceerd op 24 juni 2004

Koninklijk besluit betreffende de omzetting van Brussels International Airport Company in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2004014121
pub.
24/06/2004
prom.
27/05/2004
ELI
eli/besluit/2004/05/27/2004014121/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 MEI 2004. - Koninklijk besluit betreffende de omzetting van Brussels International Airport Company (B.I.A.C.) in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties


ADVIES 36.141/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 24 november 2003 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Overheidsbedrijven verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties", heeft op 15 december 2003 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Voorafgaand vormvereiste Wanneer, zoals in het onderhavige geval, het vormvereiste van de akkoordbevinding van de Minister van Begroting moet worden vervuld en de voormelde Minister van plan is zijn instemming te betuigen, zou men er goed aan doen geen gebruik te maken van de formule dat het ontwerp geen aanleiding geeft tot fundamentele bezwaren.

Algemene opmerking De economisch regulerende overheid In artikel 1, 6°, van het ontworpen besluit wordt het begrip "economisch regulerende overheid" gedefinieerd als "de minister of elke overheid die of controleorgaan dat de minister door of krachtens een wet zou kunnen vervangen". Aan de economisch regulerende overheid worden bevoegdheden toegekend bij de artikelen 29 tot 44, 47, 49 en 51 van het ontworpen besluit.

In het verslag aan de Koning staat in verband daarmee het volgende vermeld : « In de toekomst zal een onafhankelijk reguleringsorgaan, naast het Directoraat generaal Luchtvaart, moeten instaan voor het toezicht op de naleving van de voorwaarden van de exploitatielicentie, inzonderheid inzake de economische regulering. Volgens de Regering zou de inrichting van dit controleorgaan zoveel mogelijk moeten gelijklopen met de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht. Dit besluit houdt rekening met de mogelijkheid dat dit orgaan door de wetgever wordt gecreëerd. Intussen zal deze controlemissie aan de minister die het vervoer binnen zijn bevoegdheid heeft, worden toevertrouwd".

Bij de artikelen 157 en 158 van de programmawet van 30 december 2001, die de rechtsgrond van het ontworpen besluit vormen, is aan de Koning niet de bevoegdheid opgedragen om een onafhankelijk regulerend orgaan op te richten. De voorwaarden waaronder zulk een orgaan kan worden opgericht, zijn een aangelegenheid waarvoor de wetgevende macht bevoegd is. Voorzover het ontworpen besluit in die oprichting voorziet, gaat het de bevoegdheden te buiten die bij de artikelen 157 en 158 van de programmawet van 30 december 2001 aan de Koning zijn opgedragen.

Bijzondere opmerkingen Artikel 1 In punt 15° wordt een definitie gegeven van wat verstaan dient te worden onder "de vastbenoemde personeelsleden in de zin van het koninklijk besluit nummer 117". Die formule wordt verder in het ontwerp niet meer gebruikt, tenzij in het opschrift van hoofdstuk III, welk opschrift geen normatieve waarde heeft. Het zou dan ook beter zijn die formule te vervangen door de uitdrukking "de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15°", die verder in de tekst wordt gebezigd.

Artikel 2 In het tweede lid dienen de woorden "in geval van" te worden vervangen door de woorden "bij de".

Artikel 4 Bij deze bepaling wordt niet het juridisch statuut van B.I.A.C. geregeld maar de mogelijkheid waarover de Staat beschikt om met andere partners aandeelhoudersovereenkomsten te sluiten. Die aangelegenheid valt niet onder de bijzondere machten die bij artikel 157, 1°, van de programmawet van 30 december 2001 worden toegekend.

Deze bepaling behoort te vervallen.

Artikel 10 1. In verband met paragraaf 1 dient erop te worden gewezen dat bij artikel 157, 2°, van de programmawet van 30 december 2001 de Koning gemachtigd wordt "de individuele arbeidsverhoudingen te regelen tussen B.I.A.C. en haar statutaire personeelsleden, op zodanige wijze dat de continuïteit wordt gewaarborgd van de rechten van deze personeelsleden inzake vastheid van betrekking, bezoldiging en pensioen bepaald in de basisreglementeringen van het personeelsstatuut opgesteld overeenkomstig de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, die van kracht is vanaf de instemming ermee door de sociale partners en uiterlijk op 1 februari 2002".

Het personeelsreglement waarnaar moet worden verwezen, is dus datgene dat uiterlijk 1 februari 2002 gold en niet datgene dat van kracht zal zijn bij de inwerkingtreding van het ontworpen besluit. 2. Met het oog op de rechtszekerheid zouden de teksten waaruit dat personeelsreglement bestaat als bijlage bij het ontwerp moeten worden gevoegd, met uitzondering van die welke reeds op zulk een wijze bekendgemaakt zouden zijn. 3. Artikel 157, 2°, a) en d) van de programmawet van 30 december 2001 luidt als volgt : « (...) kan de Koning (...), alle nuttige maatregelen treffen teneinde : a) de individuele arbeidsverhoudingen te regelen tussen B.I.A.C. en haar statutaire personeelsleden, op zodanige wijze dat de continuïteit wordt gewaarborgd van de rechten van deze personeelsleden inzake vastheid van betrekking, bezoldiging en pensioen bepaald in de basisreglementeringen van het personeelsstatuut opgesteld overeenkomstig de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, die van kracht is vanaf de instemming ermee door de sociale partners en uiterlijk op 1 februari 2002; (...) d) een overgangsregeling uit te werken op het gebied van de collectieve arbeidsverhoudingen bij B.I.A.C. tot aan de sociale verkiezingen die in het jaar 2008 worden gehouden. » Op grond van die bepaling kan geen permanente regeling van de collectieve arbeidsverhoudingen worden uitgewerkt zoals die welke vervat is in artikel 10, §§ 2 tot 4, van het ontwerp.

De paragrafen 2 tot 4 dienen te vervallen.

Artikel 14 Doordat in de ontworpen tekst melding wordt gemaakt van de wijzigingen die het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en der regieën ingesteld door de Staat, heeft ondergaan worden de rechten van de personeelsleden bedoeld in artikel 1, 15°, inzake rust- en overlevingspensioenen vastgelegd en zijn de eventuele latere wijzigingen die in dat koninklijk besluit nr. 117 zouden worden aangebracht, niet meer op die personeelsleden van toepassing.

De afdeling Wetgeving vraagt zich af of dat wel de bedoeling van de steller van het ontwerp is.

Artikel 19 1. Als het eerste lid van dit artikel apart wordt bekeken in een hoofdstuk dat hoofdzakelijk gewijd is aan het waarborgen van de rechten van het personeel, lijkt het te verplichten tot het voortzetten van de exploitatie, in voorkomend geval zonder acht te slaan op de bepalingen van de faillissementswet, inzonderheid die betreffende de bevoegdheid van de rechter-commissaris, de curator en de rechtbank van koophandel.Als zulks de bedoeling is, moet de ontworpen tekst beter worden afgestemd op de voormelde bepalingen. Als zulks niet de bedoeling is, dient de tekst te worden herzien teneinde de strekking van deze bepaling beter vast te stellen. 2. Bij artikel 2, 4°, van de wet van 19 december 1997 tot rationalisering van het beheer van de luchthaven Brussel-Nationaal wordt aan de Koning een bevoegdheid opgedragen om de overgang naar BATC te regelen van de personeelsleden van de RLW die bestemd zijn voor de diensten die belast zijn met activiteiten die met de luchthaven verband houden en van een passend aantal personeelsleden die tot de algemene diensten van de RLW behoren, onverminderd de rechten van de overgegane personeelsleden inzake vastheid van betrekking, bezoldiging en pensioen.Deze bepaling voorziet niet in verplichtingen ten laste van de exploitant van de luchthaven.

In het tweede lid dienen de woorden "bij toepassing van artikel 2, 4°, van de wet van 19 december 1997 tot rationalisering van het beheer van de luchthaven Brussel-Nationaal" te vervallen.

Artikel 23 Bij artikel 3 van de wet van 5 december 2001 tot wijziging van artikel 161, 1°, van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten en artikel 149 van het Wetboek der successierechten is in artikel 149 van het laatstgenoemde Wetboek reeds een onderdeel 4° ingevoegd.

Daarenboven zou het beter zijn om voor elke wijzigingsbepaling in een apart artikel te voorzien en deze artikelen in een daaraan gewijd hoofdstuk samen te brengen. Deze opmerking geldt eveneens voor de artikelen 53 en 54.

Artikel 32 De bevoegdheid tot het goedkeuren van charters waarvan in deze bepaling sprake is, mag niet aan het bestuur worden opgedragen maar moet aan de Minister zelf worden opgedragen.

Deze opmerking geldt eveneens voor de paragrafen 3 tot 6. Afdeling VI. - Sancties

De administratieve geldboetes waarin zowel artikel 158, § 5, van de programmawet van 30 december 2001 als artikel 49 van het ontwerp voorzien, zijn ontegensprekelijk van strafrechtelijke aard, in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, doordat ze belangrijke economische gevolgen kunnen hebben voor de overtreder, ze opgelegd kunnen worden aan personen die geen bijzondere band hebben met het overheidsbestuur en ze een repressieve bedoeling hebben.

Volgens een vaste adviespraktijk van de afdeling Wetgeving van de Raad van State volgt uit de vereisten van artikel 6 van het voormelde Europees Verdrag dat tegen zulke geldboetes een rechterlijk beroep met volle rechtsmacht en schorsende werking moet kunnen worden ingesteld (1).

In dat verband staat in het verslag aan de Koning het volgende vermeld : « (...) zal volgens de Regering een wetsontwerp houdende specifieke rechtsmiddelen tegen de beslissingen van de bevoegde overheid die administratieve geldboeten opleggen worden ingediend bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers teneinde rekening te houden met de opmerking geformuleerd door de afdeling wetgeving van de Raad van State met betrekking tot artikel 140 van het voorontwerp van programmawet (...) (2).

Uit de beginselen waaraan hiervoren herinnerd is, vloeit voort dat de ontworpen bepaling niet in werking mag treden vóór de inwerkingtreding van de regeling inzake beroep die met die beginselen in overeenstemming is.

Artikel 52 Gelet op de algemene opmerking, dient deze bepaling te vervallen.

Artikel 55 Artikel 158 van de programmawet van 30 december 2001, waarbij de Koning gemachtigd wordt tot het vaststellen van de voorwaarden van de exploitatielicentie, bepaalt niet dat voor B.I.A.C. een afwijkende regeling mag worden opgesteld. Bovendien zou het niet aanvaardbaar zijn dat zulk een regeling opgesteld wordt bij een gewoon koninklijk besluit, terwijl inzonderheid voor de toekenningscriteria, de toekenningsprocedure en de in acht te nemen verplichtingen in de artikelen 158, 163 en 164 van die programmawet wordt bepaald dat ze bij een koninklijk bijzondere machtenbesluit worden vastgesteld.

Bijgevolg dient het tweede lid te vervallen.

Artikel 58 1. Gelet op opmerking 3 die bij artikel 10 is gemaakt, dient in het eerste lid de laatste zin te vervallen. Om dezelfde reden dient eveneens een definitie te worden gegeven van de basisprincipes waarvan in het tweede lid sprake is. 2. In het derde lid dienen de woorden "de ondernemingsraad" te worden vervangen door de woorden "het paritair comité", bedoeld in het eerste lid. Artikel 59 Zowel de Nederlandse als de Franse tekst van het vierde lid zijn onvolledig.

Deze bepaling behoort dan ook te worden herzien. (1) Zie inzonderheid advies 30.527/4, dat op 25 oktober 2000 is gegeven over een voorontwerp dat geleid heeft tot het Waals decreet van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt (Gedr. St. Waalse Gewestraad, zitting 2000/2001, nr. 177/1); advies 32.455 1/2/3/4, dat op 30 en 31 oktober 2001 is gegeven over een voorontwerp dat geleid heeft tot de programmawet van 30 december 2001 (Gedr. St. Kamer, zitting 2001-2002, nr. 50 1503/001, blz. 163); advies 33.182/2, dat op 29 april 2002 is gegeven over een voorontwerp dat geleid heeft tot de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten (Gedr. St. Kamer, zitting 2001/2002, nr. 1842/1, blz. 244); advies 33.239/2, dat op 2 mei 2002 is gegeven over een voorontwerp dat geleid heeft tot de wet van 2 augustus 2002 tot aanvulling, inzake de verhaalmiddelen tegen de beslissingen van de minister, de CBF, de CDV en de marktondernemingen, alsook inzake de tussenkomst van de CBF en van de CDV voor de strafgerechten, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en tot wijziging van verschillende andere wetsbepalingen (Gedr. St. Kamer, zitting 2001/2002, nr. 1843/1, blz. 286); advies 33.930/2, dat op 13 januari 2003 is gegeven over over een voorontwerp van wet "tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten wat de controle op de vennootschappen voor het beheer van de rechten betreft". (2) Op deze manier verwijst deze passage van het verslag aan de Koning naar advies 32.455/1/2/3/4, dat in de vorige voetnoot wordt vermeld.

27 MEI 2004. - Koninklijk besluit betreffende de omzetting van Brussels International Airport Company (B.I.A.C.) in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de programmawet van 30 december 2001, inzonderheid op de artikelen 157, 158, 160, 163 en 164 zoals gewijzigd door artikel 39 van de programmawet van 5 augustus 2003;

Gelet op de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, met name het artikel 3 gewijzigd door de wetten van 22 december 1989 en 12 augustus 2000, 18 laatst gewijzigd door de programmawet van 2 augustus 2002, 101, lid 3, 1° gewijzigd door de programmawet van 22 december 1989 en 2° gewijzigd door de wetten van 22 december 1989, 29 april 1996 en 24 december 2002 en 111, gewijzigd door de wet van 29 april 1996;

Gelet op de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, met name artikel 1, lid 1, 2°, gewijzigd door de wet van 2 augustus 2002;

Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, voor de laatste keer gewijzigd door de wet van 22 december 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 juni 1970 betreffende de schadevergoeding, ten gunste van de personeelsleden der instellingen van openbaar nut en de autonome overheidsbedrijven, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk, met name artikel 1;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, met name artikel 1, § 1;

Gelet op het advies van Inspecteur van Financiën gegeven op 18 november 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 18 november 2003;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 19 november 2003 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 15 december 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 14 mei 2004;

Overwegende het specifieke karakter van de lucht-haven;

Overwegende het belang van de continuïteit en het dynamisme van zijn uitbating;

Overwegende dat, zoals voorzien in de huidige CAO gesloten binnen het kader van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, de toekomstige aanwerving van personeel op contractuele basis zal gebeuren;

Overwegende dat de specifieke exploitatielicentie, zoals omschreven in artikel 27 en toegekend bij koninklijk besluit, maakt dat er voor het statutair personeel exclusieve bepalingen worden getroffen op het vlak van collectieve en individuele arbeidsrelaties;

Op de voordracht van Onze Vice - Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, Onze Minister van Mobiliteit en Sociale Economie, Onze Minister van Werk en Pensioenen, Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Onze Minister van Ambtenarenzaken en Onze Minister van Financiën en op het advies van Onze in raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° "B.I.A.C." : de naamloze vennootschap van publiek recht "Brussels International Airport Company" omgezet overeenkomstig artikel 2 van dit besluit; 2° "luchthaveninstallatie" : elk bepaald grond- of wateroppervlak (met gebouwen, installaties en materiaal) in hoofdzaak bestemd om te gebruiken voor de aankomst, het vertrek, het stationeren, het onderhoud, de bevoorrading, het laden, het lossen en de ontwikkelingen aan het oppervlak van de luchtvaartuigen, alsook voor het ontvangen van passagiers;3° "exploitatie van luchthaveninstallaties" : de terbeschikkingstelling van luchthaveninstallaties;4° "exploitatielicentie" : de licentie bedoeld in artikel 26;5° "minister" : de federale minister bevoegd voor het Directoraat-generaal Luchtvaart;6° "economisch regulerende overheid" : de minister of elke overheid die of controleorgaan dat de minister door of krachtens een wet zou kunnen vervangen;7° "geassocieerde onderneming" : elke geassocieerde onderneming in de zin van artikel 12 van het Wetboek van vennootschappen;8° "verbonden onderneming" : elke verbonden onderneming in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen;9° "gebruiker" : elke natuurlijke of rechtspersoon die via luchtverkeer passagiers, bagage, post of vracht van of naar luchthaveninstallaties vervoert;10° "luchthavenvergoeding" : elke som die door de houder van een exploitatielicentie wordt ontvangen van gebruikers of passagiers ten titel van gereguleerde activiteiten;11° "verleners van grondafhandelingsdiensten" : elke natuurlijke of rechtspersoon die aan derden een of meer categorieën van grondafhandelingsdiensten verleent;12° "gereguleerde activiteiten" : de activiteiten ter exploitatie van de luchthaveninstallaties waarvan de inkomsten die de houder van een exploitatielicentie kan ontvangen, gecontroleerd worden door middel van de formule voor de tariefcontrole zoals bepaald in artikel 30, 7°, met name : (a) het landen en opstijgen van vliegtuigen;(b) het stationeren van vliegtuigen;(c) het gebruik door de passagiers van de luchthaveninstallaties die te hunner beschikking staan;(d) de brandstofvoorziening voor de vliegtuigen door middel van gecentraliseerde infrastructuren;(e) de verrichtingen met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de passagiers en de veiligheid van de luchthaveninstallaties;13° "referentieluchthavens" : de omliggende luchthaveninstallaties of de luchthaveninstallaties met een profiel vergelijkbaar met de luchthaveninstallaties die het voorwerp uitmaken van een exploitatielicentie waarvan een exemplatieve lijst in de exploitatielicentie is opgenomen. 14° "paritair comité van B.I.A.C." : het paritair comité dat binnen B.I.A.C. werd opgericht in uitvoering van en is samengesteld overeenkomstig artikel 30 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. 15° "de vastbenoemde personeelsleden in de zin van het koninklijk besluit nummer 117" : de leden van het statutair personeel van B.I.A.C. die onmiddellijk voor de in artikel 2 van dit besluit bedoelde omzetting, arbeidsprestaties leveren onder het gezag van B.I.A.C. krachtens het personeelsstatuut aangenomen met toepassing van de artikelen 34 en 35 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. In dit koninklijk besluit worden ze verder aangeduid als de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15°. 16° personeelsreglement : het personeelsregle-ment in de zin van artikel 8. HOOFDSTUK II. - Reorganisatie van B.I.A.C.

Art. 2.B.I.A.C. wordt, zonder onderbreking van de continuïteit van haar rechtspersoonlijkheid en zonder beperking van haar maatschappelijk doel, omgezet in een naamloze vennootschap van privaatrecht, beheerst door het Wetboek van vennootschappen, op de datum bepaald door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit.

Art. 3.B.I.A.C. past haar statuten aan bij de omzetting bedoeld in het vorige artikel.

Art. 4.Niettegenstaande elke hiermee strijdige contractuele bepaling, kan de omzetting van B.I.A.C. overeenkomstig artikel 2 er niet toe leiden dat de bepalingen van enige overeenkomst die tussen B.I.A.C. en één of meer andere partijen vóór deze omzetting is gesloten, worden gewijzigd, of dat zulke overeenkomst wordt beëindigd. Evenmin geeft de omzetting enige partij het recht om zulke overeenkomst eenzijdig te wijzigen of te beëindigen. HOOFDSTUK III. - Bepalingen met betrekking tot de personeelsleden Afdeling I. - Bepalingen met betrekking tot de collectieve

arbeidsrelaties Onderafdeling I. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 5.§ 1. De bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités zijn slechts van toepassing op de collectieve arbeidsrelaties tussen B.I.A.C. en haar personeelsleden vanaf 1 juni 2008. § 2. Vanaf 1 juni 2008 is het paritair comité voor de handelsluchtvaart het voor B.I.A.C. bevoegde paritair comité. Te dien einde wijzigt de Koning het bevoegdheidsdomein van het paritair comité voor de handelsluchtvaart zonder de procedure voorzien in artikel 36 van de vermelde wet van 5 december 1968 te moeten volgen. § 3. Vanaf 1 juni 2008 wordt binnen het paritair comité voor de handelsluchtvaart een subcomité opgericht waaronder B.I.A.C. zal ressorteren.

De bepalingen van artikels 36 en 37 van de vermelde wet van 5 december 1968 zijn niet van toepassing wanneer de Koning, met ingang van 1 juni 2008, het bevoegdheidsdomein van het subcomité vermeld in het eerste lid van deze paragraaf bepaalt.

De overeenkomsten die binnen dit subcomité worden gesloten vereisen geen goedkeuring van het paritair comité. § 4. In toepassing van artikel 27 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités zijn de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten binnen het paritair comité voor de handelsluchtvaart slechts van toepassing op B.I.A.C. wanneer het paritaire subcomité hun toepassing op B.I.A.C. heeft geregeld.

Art. 6.In afwijking van artikel 14 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven en van de artikelen 49 en 50 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van werknemers bij de uitvoering van hun werk, worden één of meerdere ondernemingsraden en comités voor preventie en bescherming op het werk binnen B.I.A.C. opgericht, na de eerste sociale verkiezingen, die na 1 januari 2008 zullen worden gehouden.

Onderafdeling II. - Bepalingen met betrekking tot de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15°

Art. 7.Vanaf de omzetting van B.I.A.C. als bedoeld in artikel 2, zijn de wettelijke, reglementaire en conventionele bepalingen die de collectieve arbeidsbetrekkingen regelen, binnen het kader of in uitvoering van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, van toepassing op de relaties tussen B.I.A.C. en de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15°. Afdeling II. - Bepalingen met betrekking tot de individuele

arbeidsrelaties van de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° Onderafdeling I. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 8.Voor de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15°, en zulks ongeacht hun administratieve toestand op het ogenblik van de in artikel 2 bedoelde omvorming, wordt de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing behoudens afwijkingen in dit besluit en in de bepalingen van de basisreglementering van het personeelsstatuut opgesteld overeenkomstig de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en opgenomen in het personeelsreglement in bijlage van huidig besluit.

Deze afwijkingen zijn slechts van toepassing voor zover zij er op gericht zijn de continuïteit van de rechten van deze personeelsleden inzake vastheid van betrekking, bezoldiging en pensioen in deze reglementeringen te waarborgen.

Art. 9.Na de in artikel 2 bedoelde omzetting, hebben de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° het persoonlijk en onvervreemdbaar recht te opteren voor een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 en zonder afwijking overeenkomstig dit koninklijk besluit. De nadere regels betreffende de uitoefening van dit recht, worden vastgesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten volgens de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Op het moment van het uitoefenen van deze optie verlaat het betrokken personeelslid de categorie van leden van het personeel in de zin van artikel 1, 15°.

Art. 10.§ 1. Onverminderd de in de artikelen 11 tot en met 14 bedoelde verworven rechten, worden de individuele arbeidsrelaties tussen B.I.A.C. en de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° van B.I.A.C geregeld door het personeelsreglement.

Het eerste personeelsreglement, waarvan de tekst bij dit besluit wordt gevoegd, wordt gevormd door het personeelsstatuut en het geldelijk statuut van B.I.A.C. evenals hun bijlagen aangenomen, op 1 februari 2002, in uitvoering van de artikelen 34 en 35 van de wet van 21 maart 1991.

Voor wat de bepalingen opgesomd in § 2 van dit artikel betreft, wordt dit eerste reglement beschouwd als een collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt geacht afgesloten te zijn geweest buiten een paritair orgaan.

De andere bepalingen van het reglement worden beschouwd als deel uitmakend van het arbeidsreglement toepasselijk op de personeelsleden bedoeld onder artikel 1,15° van de N.V. van privaatrecht B.I.A.C. en worden er automatisch ingelast. § 2. De bepalingen van het personeelsreglement beschouwd als zijnde een collectieve arbeidsovereenkomst worden hierna "basisprincipes" genoemd.

Indien wijzigingen aan de basisprincipes worden voorgesteld, brengt de directie van B.I.A.C. die voorstellen ter kennis van de personeelsleden bedoeld in artikel 1,15° door aanplakking op een zichtbare en toegankelijke plaats binnen de onderneming.

Worden beschouwd als basisprincipes de regels met betrekking tot : 1° de rechten en plichten van het personeel zoals omschreven in titel IV van het personeelsstatuut bedoeld in § 1, tweede lid;2° de opleiding zoals omschreven in titel V van het personeelsstatuut bedoeld in § 1, tweede lid;3° onverenigbaarheden zoals omschreven in titel VI van het personeelsstatuut bedoeld in § 1, tweede lid;4° de tuchtregeling, zoals omschreven in titel VII van het personeelsstatuut bedoeld in § 1, tweede lid;5° de beoordeling zoals omschreven in titel VIII van het personeelsstatuut bedoeld in § 1, tweede lid;6° de bevorderingen met examens en vlakke loopbaan zoals omschreven in titel IX van het personeelsstatuut bedoeld in § 1, tweede lid;7° de administratieve standen, met inbegrip van de regels met betrekking tot de disponibiliteit, zoals omschreven in titel X en XI van het personeelsstatuut bedoeld in § 1, tweede lid;8° het doeltreffend inzetten van het personeel, zoals omschreven in titel XII van het personeelsstatuut bedoeld in § 1, tweede lid;9° de definitieve neerlegging van de functie, zoals omschreven in titel XIII van het personeelsstatuut bedoeld in § 1, tweede lid;10° de berekening van de anciënniteit;11° de beroepsmogelijkheden zoals omschreven in titel XIV van het personeelsstatuut bedoeld in § 1 tweede lid. Onderafdeling II. - Verworven rechten

Art. 11.De personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° genieten vastheid van betrekking. Onder vastheid van betrekking wordt verstaan dat de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° niet uit hun functies kunnen worden ontzet tenzij om de redenen vermeld in het personeelsreglement en overeenkomstig de daarin bepaalde procedures.

Art. 12.Indien, na de in artikel 2 bedoelde omzetting, de jaarlijkse bezoldiging van een lid van het personeel in de zin van artikel 1, 15° voor een jaar van effectieve prestaties niet overeenstemt met de hieronder bepaalde referentiebezoldiging, wordt aan het betrokken personeelslid de gunstigste bezoldiging betaald.

Onverminderd de gunstigere bepalingen van bedoelde personeelsreglement, omvat de jaarlijkse referentiebezoldiging van een lid van het personeel in de zin van artikel 1, 15°, na de omzetting van B.I.A.C., de wedde zoals vastgesteld bij het koninklijk besluit van 27 maart 1998 tot vaststelling van de weddenschalen van de Regie der Luchtwegen, de eindejaarstoelage zoals bepaald in het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van de eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt en het vakantiegeld zoals bepaald in artikel 33 van het koninklijk besluit van 22 juni 1989 houdende bezoldigingsregeling van de Regie der Luchtwegen.

De elementen van de jaarlijkse referentiebezoldiging worden geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.

Laatst vermelde wet is eveneens van toepassing op de premies en bijslagen toegekend aan de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15°.

Art. 13.Onverminderd de gunstigere bepalingen van het personeelsreglement, behouden de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° de geldelijke voordelen die zijn vermeld in het koninklijk besluit van 8 november 1998 tot vaststelling van de voordelen bedoeld in artikel 25, § 1, tweede lid van het koninklijk besluit van 2 april 1998 tot hervorming van de beheersstructuren van de luchthaven Brussel - Nationaal, voorzover deze beschreven zijn in het personeelsreglement.

Art. 14.De personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° genieten ten laste van B.I.A.C. een rustpensioen krachtens het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en der regieën ingesteld door de Staat, gewijzigd door de wetten van 28 april 1958, 1 juli 1971, 11 juli 1975, 17 mei 1976 en 15 juli 1977, het koninklijk besluit nr. 429 van 5 augustus 1986 en het koninklijk besluit van 2 april 1998.

De rechthebbenden van de leden van het personeel in de zin van artikel 1, 15° genieten een overlevingspensioen overeenkomstig de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen.

De bezoldiging die als basis dient voor de berekening van het rust- en overlevingspensioen is het baremiek loon zoals vastgesteld in het personeelsreglement.

Onderafdeling III. - Bepaalde promoties

Art. 15.§ 1. De promoties toegekend aan de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° op basis van het personeelsreglement, zijn het voorwerp van een sui generis contract dat de toekenning voorziet van een maandelijkse premie.

Deze premie wordt inzake sociale zekerheidsbijdragen op dezelfde wijze behandeld als een baremiek loon.

De premie toegekend overeenkomstig het eerste lid geeft bovendien aanleiding tot het betalen van premies met het oog op de opbouw van een aanvullend pensioen. De bijdragen die toepasselijk zijn in de private sector op de stortingen verricht door de werkgevers met het oog op het toekennen aan hun personeelsleden van extralegale voordelen inzake pensioenen, zijn verschuldigd op deze premies. § 2. Het contract bedoeld in § 1, eerste lid kan door elk van de partijen worden beëindigd, met inachtneming van de hierna bepaalde procedures. De reserves die zijn verworven in het kader van het aanvullend pensioen, in toepassing van de in § 1 bedoelde premies, zijn definitief verworven door de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° die een promotie genieten zoals bedoeld in § 1.

De personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° wier individueel contract zoals bedoeld in § 1, eerste lid, werd beëindigd, blijven de in de artikelen 11 tot en met 14 bedoelde verworven rechten genieten. § 3. De toekenning van een promotie bedoeld in § 1 kan worden beëindigd met inachtneming van een opzeggingstermijn waarvan kennis wordt gegeven bij aangetekende brief die uitwerking heeft de 3e werkdag na de datum van verzending.

De bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten zijn bij analogie van toepassing om de opzegtermijn te berekenen alsook om de gevolgen van een schorsing van de uitvoering van het contract tijdens de opzeg te bepalen.

De in aanmerking komende anciënniteit voor de berekening van de opzeggingstermijn is identiek aan deze die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de jaarlijkse referentiebezoldiging overeenkomstig artikel 12, tweede lid. Het niveau van de vergoeding die moet in acht genomen worden voor de berekening van de opzeggingstermijn is gelijk aan de totale wedde van het lid van het personeel in de zin van artikel 1, 15° met inbegrip van premies bedoeld in § 1 die werden verworven tijdens de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van de promotie.

Indien het lid van het personeel in de zin van artikel 1, 15° een einde maakt aan het in § 1, eerste lid, bedoelde contract worden de opzeggingstermijnen herleid tot de helft zonder een termijn van drie maanden te mogen overschrijden en zulks onverminderd het recht van de partijen om een kortere termijn overeen te komen.

De promotie bedoeld in § 1 kan ook worden beëindigd zonder opzeggingstermijn mits betaling van een vervangende opzeggingsvergoeding gelijk aan de premie toegekend overeenkomstig § 1, vermenigvuldigd met het aantal maanden van de opzeggingstermijn. § 4. Het in § 1, eerste lid bedoelde contract is niet onderworpen aan de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten maar wel aan de bepalingen van het personeelsreglement. Afdeling III. - Overdracht van onderneming en stopzetting van

activiteit voor wat betreft de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15°

Art. 16.Voor de toepassing van de artikelen 17 en 18 moet worden verstaan onder : 1° "onderneming" : de ondeelbare exploitatie - eenheid die bestaat uit alle luchthavengebonden activiteiten die uitgeoefend worden op het platform Brussel-Nationaal op het moment van de overdracht;2° "overdrager" : de vennootschap die in geval van overdracht van onderneming de hoedanigheid van werkgever ten aanzien van de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° van de onderneming verliest; 3° "exploitant" : de rechtspersoon die in geval van overdracht van de activiteiten van B.I.A.C. of haar rechtsopvolgers, de hoedanigheid van exploitant van de luchthaveninstallaties van de luchthaven Brussel-Nationaal verwerft en, bijgevolg, deze van werkgever ten aanzien van de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15°.

Art. 17.In geval van verandering van werkgever ten gevolge van een overdracht van onderneming, met inbegrip van de intrekking door de Koning, in uitvoering van artikel 40, van de exploitatielicentie van de luchthaven van Brussel-Nationaal waarvan B.I.A.C. of haar rechtsopvolgers houder is om ze aan een andere onderneming toe te kennen, evenals het geval waarin de onderneming wordt overgenomen als gevolg van een faillissement of gerechtelijk akkoord, wordt het behoud van de rechten van de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° gewaarborgd overeenkomstig hetgeen is bepaald in de artikelen 18 en 19.

Art. 18.De rechten en plichten van B.I.A.C. of haar rechtsopvolgers ten aanzien van de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° van de onderneming op datum van de in artikel 17 bedoelde overdracht, inzonderheid de door dit hoofdstuk bedoelde rechten en plichten, worden van rechtswege overgedragen aan de exploitant onverminderd de toepassing van artikel 19.

Art. 19.In elke omstandigheid van aard om de continuïteit van de luchthavendiensten in gevaar te brengen, met name in geval van gerechtelijk akkoord, faillissement en ontbinding met vereffening, wordt eenieder die bij de exploitatie van de luchthaven wordt betrokken, met inbegrip van de curator, gehouden om de nodige maatregelen te nemen, met inbegrip van deze die verband houden met het personeel, met het oog op het verzekeren van de continuïteit van deze diensten tot aan de intrekking van de licentie. De curator kan verzoeken dat de licentie wordt ingetrokken op grond van artikel 40 van het huidig besluit. De rechtbank van koophandel kan de stopzetting van de commerciële activiteiten slechts bevelen na de intrekking van de exploitatielicentie.

De exploitant neemt de waarborg op zich van de in de artikelen 11 tot en met 14 bedoelde verworven rechten. De bepalingen van artikel 18 zijn van toepassing. Afdeling IV. - Bepalingen met betrekking tot de sociale zekerheid van

de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15°

Art. 20.§ 1. De toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt, wat de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° van B.I.A.C. betreft, beperkt tot de regeling van verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit, sector van de geneeskundige verzorging. § 2. Artikel 1, eerste lid, 2° van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, zoals gewijzigd door de wet van 2 augustus 2002, wordt, als volgt, aangevuld : "en de naamloze vennootschap van privaatrecht Brussels International Airport Company of zijn rechtsopvolgers, uitsluitend voor wat betreft de personeelsleden bedoeld bij artikel 1,15 ° van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties." § 3. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 juni 1970 betreffende de schadevergoeding, ten gunste van de personeelsleden der instellingen van openbaar nut en de autonome overheidsbedrijven, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk wordt, als volgt, aangevuld : "alsook tot de personeelsleden bedoeld bij artikel 1, 15 ° van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties." Het artikel 2, eerste lid, I,5°c) van hetzelfde besluit gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 2002 wordt opgeheven.

Een artikel 2bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : "Dit besluit wordt eveneens toepasselijk verklaard op de personeelsleden bedoeld bij artikel 1,15° van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties." Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt met volgend lid aangevuld : "Wat de N.V. van privaatrecht B.I.A.C. betreft, worden de bevoegdheden vermeld in het eerste lid van dit artikel uitgeoefend door het orgaan belast met het dagelijks beheer." Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid : "Het orgaan belast met het dagelijks beheer van de N.V. van privaatrecht B.I.A.C. stelt het formulier op waarbij het ongeval wordt aangegeven alsook het model van het erbij te voegen doktersattest." Een paragraaf 3, luidend als volgt, wordt ingevoegd in artikel 9 van hetzelfde besluit : "Voor de toepassing van dit artikel wordt de N.V. van privaatrecht B.I.A.C. beschouwd als zijnde "de instelling"." In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de woorden " alsook de N.V. van privaatrecht B.I.A.C." ingevoegd tussen de woorden "de instellingen van openbaar nut" en de woorden "waarvan het personeel". § 4. Artikel 3 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989 en 12 augustus 2000 wordt aangevuld met het volgende lid : "De naamloze vennootschap van privaatrecht Brussels International Airport Company alsook zijn rechtsopvolgers zijn eveneens aan deze wetten onderworpen voor de personeelsleden bedoeld bij artikel 1,15 ° van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties." Artikel 18 van dezelfde wetten zoals laatst gewijzigd bij de programmawet van 2 augustus 2002 wordt aangevuld met het volgend lid : "Onverminderd de bepalingen van artikel 101, verlenen de N.V. van privaatrecht B.I.A.C. alsook zijn rechtsopvolgers rechtstreeks de gezinsbijslagen aan hun personeelsleden bedoeld bij artikel 1,15 ° van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties. Zij moeten zich niet aansluiten bij een compensatiekas voor de hiervoor vermelde personeelsleden. Het bedrag en de voorwaarden waaronder zij worden toegekend, zijn ten minste even gunstig als die van de bijslag toegekend door de Staat aan zijn personeelsleden." In artikel 101, derde lid van dezelfde wetten worden de volgende gen aangebracht : 1°. In het 1° zoals gewijzigd bij de programmawet van 22 december 1989, worden de woorden " B.I.A.C. voor zover het de personeelsleden bedoeld bij artikel 1,15 ° van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties betreft" ingelast tussen de woorden "bedoeld in artikel 18," en de woorden "of een kinderbijslaginstelling"; 2° In het 2° gewijzigd door de wetten van 22 december 1989, 29 april 1996 en 24 december 2002, worden de woorden "voor zover het gaat om de personeelsleden bedoeld bij artikel 1,15 ° van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties" ingevoegd tussen de woorden "B.I.A.C." en de woorden ", de Regie" In artikel 111 van dezelfde wetten zoals gewijzigd door de wet van 29 april 1996, worden de woorden ", B.I.A.C." ingelast tussen de woorden "Gewesten" en de woorden "of de bij artikel 3, 2°". § 5. Het aantal dagen jaarlijks verlof waarop de personeelsleden van de N.V. van privaatrecht B.I.A.C. bedoeld bij artikel 1,15 ° van dit besluit mogen aanspraak maken wordt bepaald overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid, zoals dit bestond bij de afkondiging van het koninklijk besluit van 8 november 1998 tot vaststelling van de voordelen bedoeld in artikel 25, § 1, lid 2, van het koninklijk besluit van 2 april 1998 tot hervorming van de beheersstructuren van de luchthaven Brussel-Nationaal.

Art. 21.Wat de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° betreft, is de uitbater van de luchthaven hetgeen volgt niet verschuldigd : 1° de bijdragen vastgesteld krachtens artikel 15 van de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen, krachtens artikel 10 van de wet van 30 juni 1967 houdende uitbreiding van de opdracht van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, en krachtens artikel 94 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen;2° de bijzondere bijdrage bedoeld in het koninklijk besluit van 27 november 1996 tot instelling van een bijzondere werkgeversbijdrage ter financiering van het stelsel van de tijdelijke werkloosheid en de anciënniteittoeslag voor oudere werklozen, in toepassing van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie;3° de bijdragen bedoeld in de artikelen 3 en 6 van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003-2004.

Art. 22.Hoofdstuk II van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen is van toepassing op B.I.A.C. in het geval waarin een lid van het personeel in de zin van artikel 1, 15° uit zijn functies zou worden ontzet om een van de redenen bepaald in het personeelsreglement.

Art. 23.De bedragen die B.I.A.C. stort in haar pensioenfonds dat is opgericht in toepassing van artikel 191 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven met het oog op de financiering van de in het eerste lid bedoelde pensioenen, worden uitgesloten uit de inninggrondslag van de bijzondere bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3ter, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers evenals de jaarlijkse belasting op de verzekeringscontracten bedoeld in de artikelen 173 en 174 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen.

Art. 24.§ 1. De als pensioengeldende voordelen toegekend aan een gewezen lid van het contractueel personeel van B.I.A.C. in dienst op de datum van de in artikel 2 bedoelde omzetting zijn niet onderworpen aan de bepalingen van sectie 1 van hoofdstuk II van titel V van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.

Voor de toepassing van het eerste lid worden de leden van de bestuur - en directieorganen van B.I.A.C. in dienst op de datum van de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht, gelijkgesteld met contractuele personeelsleden.

Voor de toepassing van het eerste lid worden de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° van B.I.A.C. die na de datum van de in artikel 2 bedoelde omzetting opteren voor een contractueel stelsel, gelijkgesteld met contractuele personeelsleden. § 2. De toepassing van de bepalingen van sectie 1 van hoofdstuk II van titel V van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen op een lid van het personeel in de zin van artikel 1, 15° van B.I.A.C. of aan zijn rechthebbenden gebeurt rekening houdend met de als pensioengeldende voordelen voortvloeiend uit de premies bepaald in artikel 15. § 3. De als pensioengeldende voordelen toegekend aan de rechthebbende van een in § 1 bedoelde persoon zijn evenmin onderworpen aan de bepalingen van sectie 1 van hoofdstuk II van titel V van voormelde wet van 5 augustus 1978. HOOFDSTUK IV. - Exploitatie van luchthaveninstallaties Afdeling I. - Toepassingsgebied

Art. 25.Dit hoofdstuk is van toepassing op de luchthaveninstallaties van de luchthaven Brussel-Nationaal waarvan de bevoegdheid tot het regelen van de uitrusting en de exploitatie tot de federale Staat behoort, onverminderd de toepassing van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling van de luchtvaart en de bevoegdheden van het Directoraat-generaal Luchtvaart. Afdeling II. - Exploitatielicentie

Art. 26.De exploitatie van elke luchthaveninstallatie is onderworpen aan de voorafgaande toekenning bij koninklijk besluit van een individuele exploitatielicentie van onbepaalde duur.

Art. 27.Om een exploitatielicentie te bekomen, moet de aanvrager : 1° zijn professionele betrouwbaarheid en ervaring, zijn technische en financiële capaciteiten en de kwaliteit van zijn organisatie aantonen;2° de capaciteit hebben om te beantwoorden aan de noden van het Belgisch luchtverkeer en om op lange termijn aan de noden van de gebruikers te voldoen;3° een ontwikkelingsplan voor een periode van vijf jaar voorleggen;4° de nodige kwaliteiten voorleggen om de veiligheid van de personen te waarborgen;5° de nodige kwaliteiten voorleggen om de veiligheid en de kwaliteit van de luchthaveninstallaties te waarborgen;6° de certificatie van de luchthaveninstallaties bekomen en zijn capaciteit tot het behoud ervan aantonen;7° zich ertoe verbinden een adequate dekking te voorzien voor het risico inzake burgerlijke aansprakelijkheid als gevolg van de exploitatie van luchthaveninstallaties met inbegrip van de oorlogsrisico's en het terrorisme binnen de perken van de internationale normen en gebruiken, alsook voor het risico van brand en daarmee verband houdende gevaren met betrekking tot de luchthaveninstallaties waarvan hij eigenaar of gebruiker is;8° zich ertoe verbinden zijn onafhankelijkheid tegenover de gebruikers te waarborgen.9° zijn geschiktheid aantonen inzake het beheer van de hinder, inzonderheid de geluidshinder veroorzaakt door de exploitatie van de luchthaven, evenals van de externe kosten.

Art. 28.De exploitatielicentie stelt de luchthaveninstallaties waarop zij betrekking heeft vast, evenals de technische exploitatievoorwaarden die inzonderheid betrekking kunnen hebben op de kwaliteit van de diensten, de capaciteit en de ontwikkeling van de luchthaveninstallaties en de bescherming van het milieu.

De exploitatielicentie regelt eveneens de terbeschikkingstelling van lokalen aan de overheid om haar toe te laten opdrachten uit te voeren in verband met het luchtverkeer. Te dien einde kan de overheid dienstenprotocollen afsluiten met de houder van de exploitatielicentie.

Art. 29.§ 1. De aanvragen tot het bekomen van een exploitatielicentie worden tot de economisch regulerende overheid gericht.

De aanvraag wordt ingediend door middel van een verzoekschrift in drie exemplaren, per aangetekend schrijven.

De minister stelt bij besluit de inhoud vast waaraan de aanvraag moet voldoen.

De aanvrager van een exploitatielicentie duidt in zijn aanvraag de respectieve delen van zijn aanvraag aan waarvan de gegevens vertrouwelijk moeten blijven. § 2. Zodra de economisch regulerende overheid de aanvraag bedoeld in § 1 ontvangt, stuurt zij een ontvangstbewijs naar de aanvrager en brengt, in voorkomend geval, de minister hiervan op de hoogte.

De economisch regulerende overheid nodigt de aanvrager uit haar de ontbrekende stukken of de informatie die zij nuttig acht over te maken binnen een termijn van dertig werkdagen te rekenen vanaf de aanvraag.

De aanvrager beschikt over een termijn van tien werkdagen vanaf de datum van ontvangst van de brief van de economisch regulerende overheid die hem inlicht over de onvolledigheid van zijn aanvraag, om de gevraagde inlichtingen, documenten of uitleg te verschaffen. Deze bijkomende gegevens worden naar de economisch regulerende overheid per aangetekend schrijven toegestuurd.

Indien de aanvrager na het verstrijken van de in het vorige lid voorgeschreven termijn in gebreke blijft de gevraagde inlichtingen, documenten of uitleg te verschaffen, moet een nieuwe aanvraag worden ingediend. § 3. In voorkomend geval, maakt de economisch regulerende overheid de minister of zijn afgevaardigde zijn voorstel tot toekenning of weigering van een exploitatielicentie over per aangetekend schrijven, alsook het volledige dossier dat daarop betrekking heeft.

De exploitatielicentie wordt bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit toegekend en meegedeeld aan de aanvrager binnen een termijn van zestig werkdagen te rekenen vanaf de datum van het voorstel van de economisch regulerende overheid. Dit koninklijk besluit wordt eveneens per uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. In voorkomend geval houdt het besluit bijzondere voorwaarden in.

Indien de exploitatielicentie niet wordt toegekend, licht de economisch regulerende overheid de aanvrager hierover in per aangetekend schrijven. Afdeling III. - Verplichtingen van de houder van een

exploitatielicentie, tarificatie en boekhouding

Art. 30.De houder van een exploitatielicentie moet : 1° de luchthaveninstallaties onderhouden en ontwikkelen in economisch aanvaardbare omstandigheden op zodanige wijze dat de beveiliging van de personen en de veiligheid van de luchthaveninstallaties, de voortdurende certificatie van de luchthaveninstallaties, een voldoende capaciteit rekening houdend met de ontwikkeling van de vraag en de internationale rol van de luchthaven Brussel-Nationaal evenals een hoog kwaliteitsniveau worden verzekerd;2° om de vijf jaar een ontwikkelingsplan over een periode van vijf jaar opstellen;3° de gebruiksvoorwaarden van de luchthaveninstallaties opstellen en bekendmaken, zonder dat daarbij afbreuk kan worden gedaan aan de reglementaire bevoegdheid van het Directoraat-Generaal van de Luchtvaart;4° binnen twaalf maanden na de toekenning van de exploitatielicentie, na raadpleging van de gebruikers of de representatieve organisaties van de gebruikers, een charter opstellen waarin hij de kwaliteit van de diensten verbonden met de exploitatie van de luchthaveninstallaties aangeboden aan de gebruikers, waarborgt;5° binnen twaalf maanden na de toekenning van de exploitatielicentie, na raadpleging van het Directoraat-generaal Luchtvaart en de representatieve organisaties van de gebruikers, een charter opstellen coherent met het charter voor de gebruikers, waarin hij de kwaliteit van de diensten aangeboden aan de passagiers waarborgt met betrekking tot enerzijds de ontvangst, en anderzijds de beschikbaarheid en het onderhoud van de luchthaveninstallaties;6° zonder onderbreking en voor de eerste maal binnen twaalf maanden vanaf de toekenning van de exploitatielicentie, met de verstrekkers van grondafhandelingsdiensten of de organisaties die hen vertegenwoordigen, overeenkomsten sluiten betreffende het niveau van de dienstverlening en die de kwaliteit regelen van de diensten verbonden met de exploitatie van luchthaveninstallaties;7° binnen vijftien maanden na de toekenning van de exploitatielicentie, na raadpleging van de representatieve organisaties van de gebruikers, een formule voor de tariefcontrole opstellen, bestemd om de evolutie van de inkomsten die hij per verkeerseenheid voor de gereguleerde activiteiten mag innen, te beperken alsook een tariefsysteem;8° binnen twaalf maanden na de toekenning van de exploitatielicentie, een lijst aan de economisch regulerende overheid voorleggen met kwaliteitsindicatoren van de diensten aan de gebruikers, de grondexploitanten en de passagiers, en elk jaar een rapport over de efficiëntie van het luchthavenbeheer in functie van deze kwaliteitsindicatoren en in verhouding tot de referentieluchthavens;9° zonder onderbreking en voor de eerste maal binnen achttien maanden na de toekenning van de exploitatielicentie, een overeenkomst met betrekking tot het niveau van de dienstverlening aangaan met de rechtspersoon belast met de luchtverkeersleiding, die de wederzijdse samenwerking tussen de houder van een exploitatielicentie en genoemde persoon regelt, meer bepaald met betrekking tot de capaciteit van de luchthaveninstallaties, het beheer ervan, de stiptheid van de landingen en opstijgingen en de uitwisseling van inlichtingen;10° de economisch regulerende overheid inlichten over elke belangrijke wijziging die van aard is om zijn technische en financiële mogelijkheden te wijzigen;11° de economisch regulerende overheid voorafgaandelijk inlichten over elk voorstel tot overdracht van de exploitatielicentie of elk voorstel tot wijziging van de controle, fusie, splitsing of verrichting gelijkgesteld met een fusie of splitsing.

Art. 31.§ 1. De economisch regulerende overheid bepaalt de nadere regels voor de bekendmaking van de gebruiksvoorwaarden, bedoeld in artikel 30, 3°, en specificeert de informatie die deze gebruiksvoorwaarden moeten bevatten.

Deze informatie heeft inzonderheid betrekking op : 1° de toelatingsvoorwaarden voor de gebruikers en de grondexploitanten tot de luchthaveninstallaties;2° de stroom van passagiers, bagage, post en vracht;3° de gedragsregels die de gebruikers en grondexploitanten in acht moeten nemen in het belang van de goede werking van de luchthaveninstallaties;4° de veiligheidsmaatregelen;5° de maatregelen met het oog op de beperking van de externe kosten, in het bijzonder veroorzaakt door de geluidshinder, naar aanleiding van de exploitatie van de luchthaveninstallaties;6° de tarieven van de luchthavenvergoedingen waarvan de economisch regulerende overheid in kennis werd gesteld overeenkomstig artikel 35, § 1;7° de maatregelen die de houder van een exploitatielicentie kan nemen in geval van niet-naleving van de gebruiksvoorwaarden;8° de vergoedingen die verschuldigd zijn door derden in geval van niet-naleving van de gebruiksvoorwaarden. § 2. De gebruiksvoorwaarden van de luchthaveninstallaties zijn tegenstelbaar aan derden vanaf de bekendmaking ervan overeenkomstig de nadere bepalingen aangenomen in uitvoering van § 1, eerste lid. Elke derde die gebruik maakt van de luchthaveninstallaties wordt geacht tot deze gebruiksvoorwaarden toe te treden.

Art. 32.§ 1. De exploitatielicentie bepaalt de diensten verstrekt aan de gebruikers en de passagiers, waarvan het kwaliteitsniveau moet geregeld worden in de charters respectievelijk bedoeld in de artikelen 30, 4°, en 30, 5°. § 2. De charters opgesteld in uitvoering van de artikelen 30, 4°, en 30, 5°, en elke wijziging van deze charters zijn onderworpen aan de goedkeuring van de economisch regulerende overheid en van de minister bevoegd voor het Directoraat-generaal Luchtvaart. § 3. De economisch regulerende overheid en de minister bevoegd voor het Directoraat-generaal Luchtvaart kunnen, binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden, wijzigingen aan deze charters eisen of weigeren deze goed te keuren indien zij : 1° een inbreuk uitmaken op de bepalingen van dit besluit of van de exploitatielicentie;2° een inbreuk uitmaken op dwingende bepalingen die voortvloeien uit internationale verdragen of uit internationale akten genomen krachtens dergelijke verdragen en die betrekking hebben op de exploitatie van luchthaveninstallaties;3° het onmogelijk maken de kwaliteitsniveaus te bereiken die de economisch regulerende overheid definieert met verwijzing naar de praktijken waargenomen op de referentieluchthavens;4° niet voldoende rekening houden met de belangen van de gebruikers of de passagiers, naargelang het geval. § 4. De charters bedoeld in § 1 worden geacht te zijn goedgekeurd indien de economisch regulerende overheid en de minister bevoegd voor het Directoraat-generaal Luchtvaart hun beslissingen niet hebben meegedeeld binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving ervan. § 5. Indien de charters bedoeld in § 1 niet worden vastgesteld of indien deze charters en alle wijzigingen aan deze charters niet worden goedgekeurd overeenkomstig de §§ 2 en 4, kunnen de economisch regulerende overheid en het Directoraat-generaal Luchtvaart, binnen hun respectievelijke bevoegdheden, de houder van een exploitatielicentie normen opleggen om te allen tijde de kwaliteit van de diensten verbonden met de exploitatie van luchthaveninstallaties die de gebruikers en/of passagiers worden aangeboden, te waarborgen. § 6. De economisch regulerende overheid en het Directoraat-generaal Luchtvaart kunnen, binnen hun respectieve bevoegdheden, ambtshalve wijzigingen opleggen aan de charters opgesteld in uitvoering van de artikelen 30, 4°, en 30, 5°, indien deze charters niet langer beantwoorden aan de voorwaarden bedoeld in § 3. § 7. De kwaliteitsnormen voor de dienstverlening en de wijzigingen aan de charters vastgesteld door de economisch regulerende overheid krachtens de §§ 5 en 6 zijn onderworpen aan de goedkeuring van de minister. Zij zijn verbindend vanaf hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad of, indien de kennisgeving plaatsvindt vóór deze bekendmaking, vanaf kennisgeving ervan aan de belanghebbenden.

Art. 33.§ 1. De exploitatielicentie bepaalt de diensten waarvan het kwaliteitsniveau het voorwerp uitmaakt van overeenkomsten met betrekking tot het niveau van de dienstverlening gesloten met de verleners van grondafhandelingsdiensten in uitvoering van artikel 30, 6°. § 2. De overeenkomsten met betrekking tot het niveau van de dienstverlening opgesteld in uitvoering van artikel 30, 6°, en elke wijziging aan deze overeenkomsten zijn onderworpen aan de goedkeuring van de economisch regulerende overheid. § 3. De economisch regulerende overheid kan aanpassingen aan deze overeenkomsten eisen of weigeren deze goed te keuren indien zij : 1° een inbreuk uitmaken op de bepalingen van dit besluit of van de exploitatielicentie;2° een inbreuk uitmaken op dwingende bepalingen die voortvloeien uit internationale verdragen of uit internationale akten genomen krachtens dergelijke verdragen en die betrekking hebben op de exploitatie van luchthaveninstallaties;3° het onmogelijk maken de kwaliteitsniveaus te bereiken die de economisch regulerende overheid definieert met verwijzing naar de praktijken waargenomen op de referentieluchthavens. § 4. De overeenkomsten bedoeld in § 1 worden geacht te zijn goedgekeurd indien de economisch regulerende overheid haar beslissing niet heeft meegedeeld binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving ervan. § 5. Indien de overeenkomsten bedoeld in § 1 niet worden gesloten of indien zij niet worden goedgekeurd overeenkomstig §§ 2 en 4, dan komt de economisch regulerende overheid tussen als bemiddelaar teneinde de vereiste kwaliteit van de diensten verbonden met de exploitatie van luchthaveninstallaties die de verleners van grondafhandelingsdiensten worden aangeboden, te bereiken.

Art. 34.§ 1. De formule voor de tariefcontrole bedoeld in artikel 30, 7°, wordt vastgesteld teneinde : 1° de kosten te weerspiegelen;2° een billijke winstmarge als vergoeding op de geïnvesteerde kapitalen te waarborgen, inzonderheid met het oog op het waarborgen van de ontwikkeling van de luchthaveninstallaties overeenkomstig artikel 30, 1°;3° de tarieven van de luchthavenvergoedingen af te stemmen op het niveau van de tariefpraktijken van de referentieluchthavens. § 2. De exploitatielicentie bepaalt : 1° de raadplegingprocedure van de gebruikers bedoeld in artikel 30, 7° en de verslagen en informatie die de houder van een exploitatielicentie aan de economisch regulerende overheid dient te verstrekken met het oog op de goedkeuring, overeenkomstig § 3, van de formule opgesteld in toepassing van artikel 30, 7°;2° een vijfjaarlijkse herwaardering - en herzieningsprocedure van dezelfde formule;3° een bijzondere herwaardering - en herzieningsprocedure van deze formule in geval van uitzonderlijke economische omstandigheden die zich voordoen tussen de vijfjaarlijkse herwaarderingen en herzieningen. § 3. De formule bedoeld in artikel 30, 7°, en elke wijziging aan deze formule zijn onderworpen aan de goedkeuring van de economisch regulerende overheid. § 4. De economisch regulerende overheid kan aanpassingen van deze formule eisen of weigeren deze goed te keuren indien zij : 1° een inbreuk uitmaakt op de bepalingen van dit besluit of van de exploitatielicentie (met inbegrip van de procedures die deze exploitatielicentie voorziet overeenkomstig § 2);2° een inbreuk uitmaakt op dwingende bepalingen die voortvloeien uit internationale verdragen of uit internationale akten genomen krachtens dergelijke verdragen en die betrekking hebben op de exploitatie van luchthaveninstallaties;3° vatbaar is om het de houder van een exploitatielicentie onmogelijk te maken de kwaliteitsniveaus te bereiken die de economisch regulerende overheid definieert met verwijzing naar de praktijken waargenomen op de referentieluchthavens;4° het onmogelijk maakt de operationele leefbaarheid van de luchthaveninstallaties op lange termijn te waarborgen. § 5. De formule wordt geacht te zijn goedgekeurd indien de economisch regulerende overheid haar beslissing niet heeft meegedeeld binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de kennisgeving ervan. § 6. Indien de formule bedoeld in § 1 niet overeenkomstig de §§ 3 en 5 werd vastgesteld of goedgekeurd, kan de economisch regulerende overheid de houder van een exploitatielicentie een formule voor de tariefcontrole opleggen teneinde de evolutie van de inkomsten die hij per verkeerseenheid voor de gereguleerde activiteiten mag innen, te beperken; § 7. De formule voor de tariefcontrole en elke wijziging aan deze formule vastgesteld door de economisch regulerende overheid krachtens § 6 zijn onderworpen aan de goedkeuring van de minister. Zij zijn verbindend vanaf hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad of, indien hun kennisgeving aan de houder van een exploitatielicentie plaatsvindt vóór deze bekendmaking, vanaf deze kennisgeving.

Art. 35.§ 1. De houder van een exploitatielicentie deelt zijn tariefsysteem, dat het coherent geheel der luchthavenvergoedingen vaststelt, alsook alle wijzigingen van dit systeem of deze vergoedingen, aan de economisch regulerende overheid mee. Het tariefsysteem en de wijzigingen van dit systeem moeten worden vastgesteld na raadpleging van de gebruikers. § 2. Het tariefsysteem moet beantwoorden aan de volgende richtsnoeren : 1° het eerbiedigt de formule opgesteld overeenkomstig artikel 30, 7°, of artikel 34, § 6;2° het is niet-discriminatoir en transparant;3° het is op voldoende wijze opgesplitst, inzonderheid in functie van de gebruiksvoorwaarden en -modaliteiten van de luchthaveninstallaties en de verstrekte diensten;4° een minimumpercentage van de luchthavenvergoedingen moet worden geïnd op basis van een groeiformule in functie van het gewicht in ton en de geluidscategorieën van de luchtvaartuigen, en een differentiatiecoëfficiënt tussen de dag en de nacht. § 3. De economisch regulerende overheid kan aanpassingen aan het tariefsysteem eisen, indien het vaststelt dat het niet aan § 2 voldoet.

De economisch regulerende overheid beschikt te dien einde over een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de kennisgeving ervan. § 4. De exploitatielicentie regelt : 1° de procedure van raadpleging van de gebruikers bedoeld in § 1;2° de procedure van kennisgeving van de tarieven met toepassing van § 1;3° de verslagen en informatie die de houder van een exploitatielicentie aan de economisch regulerende overheid dient te verstrekken met het oog op de controle van zijn tariefsysteem.

Art. 36.De bepalingen van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen en de uitvoeringsbesluiten ervan, alsook deze van boek IV, titels VI en VII, van het Wetboek van vennootschappen en de uitvoeringsbesluiten ervan betreffende naamloze vennootschappen, zijn van toepassing op elke houder van een exploitatielicentie, ongeacht zijn juridische vorm. De jaarrekening van een houder van een exploitatielicentie vermeldt in de bijlage alle significante operaties uitgeoefend met verbonden of geassocieerde ondernemingen tijdens het betrokken boekjaar.

De economisch regulerende overheid kan, mits voorafgaande kennisgeving van zes maanden, de houder van een exploitatielicentie die naast de exploitatie van luchthaveninstallaties andere activiteiten uitoefent, opleggen om vanaf het volgende boekjaar in zijn interne boekhouding afzonderlijke rekeningen te houden voor zover dit nodig is voor de uitoefening van de opdrachten van de economisch regulerende overheid.

De economisch regulerende overheid kan voorschrijven dat de houder van een exploitatielicentie haar periodiek cijfermatige of beschrijvende informatie meedeelt betreffende zijn financiële of commerciële betrekkingen met verbonden of geassocieerde ondernemingen teneinde de economisch regulerende overheid toe te laten na te gaan of deze verslagen de belangen van de gebruikers en/of passagiers niet kunnen schaden.

Elk besluit genomen krachtens de artikelen 122, 123 en 149 van het Wetboek van vennootschappen voor de exploitatie van luchthaveninstallaties en elke afwijking die aan houders van een exploitatielicentie wordt toegestaan met toepassing van de artikelen 125 en 150 van hetzelfde Wetboek, zijn onderworpen aan het voorafgaand advies van de economisch regulerende overheid.

Art. 37.Bij een in Ministerraad overlegd besluit kan de Koning, op voordracht van de minister en na advies van de economisch regulerende overheid, aan elke houder van een exploitatielicentie de verplichting opleggen om de uitbreidingen of herlokalisaties te doen die noodzakelijk zijn om de operationele leefbaarheid van de luchthaveninstallaties op lange termijn te waarborgen of op billijke wijze de hinder als gevolg van de exploitatie van luchthaveninstallaties te spreiden.

De uitbreidingen of herlokalisaties bedoeld in het eerste lid maken het voorwerp uit van voorafgaande studies door een onafhankelijke deskundige met internationale bekendheid in de luchthavensector en door een onafhankelijke deskundige met internationale bekendheid in de sector met betrekking tot de bescherming van het milieu, alsook van overleg met de houder van een exploitatielicentie. Afdeling IV. - Wijziging, herziening, intrekking en schorsing van een

exploitatielicentie Onderafdeling I. - Wijziging van de luchthaveninstallaties

Art. 38.§ 1. Wanneer de luchthaveninstallaties die het voorwerp uitmaken van een exploitatielicentie worden gewijzigd of aangepast, is een avenant aan de exploitatielicentie vooraf vereist wanneer deze wijzigingen of aanpassingen een verhoging van de aangegeven capaciteit van de luchthaveninstallaties meebrengt. § 2. De aanvraag en de behandeling van het avenant bedoeld in § 1 gebeuren volgens de procedure bedoeld in artikel 29.

Onderafdeling II. - Herziening van een exploitatielicentie

Art. 39.§ 1. Bij een in Ministerraad overlegd besluit kan de Koning, na advies van de economisch regulerende overheid of het Directoraat-generaal Luchtvaart, binnen hun respectievelijke bevoegdheden, en na overleg met de houder van een exploitatielicentie, een of meer voorwaarden van de exploitatielicentie aanpassen en bijkomende voorwaarden opleggen wanneer Hij vaststelt dat de bestaande voorwaarden ondoeltreffend zijn wegens : 1° technische evoluties op internationaal vlak in de luchtvaart- en luchthavensector;2° evoluties van de dwingende bepalingen die voortvloeien uit internationale verdragen of uit internationale akten genomen krachtens dergelijke verdragen en die verband houden met de exploitatie van luchthaveninstallaties;3° de evolutie van het luchtverkeer in België;4° uitzonderlijke economische omstandigheden die zich voordoen na de toekenning van de exploitatielicentie;5° de niet-naleving van de bepalingen van dit besluit, de exploitatielicentie of het charter bedoeld in artikel 30, 5°, die niet is verholpen door de houder van de exploitatielicentie overeenkomstig artikel 49. § 2. De houder van een exploitatielicentie kan de herziening vragen van een of meer voorwaarden van een exploitatielicentie volgens de procedure bepaald in artikel 29.

Onderafdeling III. - Intrekking van een exploitatielicentie

Art. 40.De Koning kan de exploitatielicentie intrekken : 1° op advies van de economisch regulerende overheid, indien de houder niet begonnen is met de uitoefening van zijn activiteiten binnen twaalf maanden vanaf de toekenning van de exploitatielicentie of de uitoefening van zijn activiteiten heeft stopgezet;2° op advies van de economisch regulerende overheid, in geval van gerechtelijk akkoord, behalve in geval de minister voorafgaandelijk specifiek van het intrekkingrecht afziet;3° in geval van faillissement of ontbinding met vereffening;4° in de gevallen bepaald in de artikelen 43 en 44. Het koninklijk besluit genomen in uitvoering van het eerste lid, 2° en 3° bepaalt : 1° de overgangsmaatregelen die van toepassing zijn in afwachting van de uitreiking van een nieuwe exploitatielicentie die betrekking heeft op alle of een deel van de luchthaveninstallaties;2° de regels van toepassing op de overdracht van goederen, rechten en verplichtingen die betrekking hebben op de exploitatie van luchthaveninstallaties.

Art. 41.Wanneer de economisch regulerende overheid vaststelt dat de houder van een exploitatielicentie niet handelt in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit of van de exploitatielicentie, of met dwingende bepalingen die voortvloeien uit internationale verdragen of uit internationale akten genomen krachtens dergelijke verdragen die betrekking hebben op de exploitatie van luchthaveninstallaties, of vaststelt dat zijn beheerstructuur of administratieve of boekhoudkundige organisatie ernstige leemten vertoont, stelt zij de houder in gebreke om de vastgestelde toestand te verhelpen binnen de door haar opgelegde termijn. Deze termijn bedraagt minstens drie maanden.

De ingebrekestelling om een einde te stellen aan overtredingen van dwingende bepalingen die voortvloeien uit internationale verdragen of uit internationale akten genomen krachtens dergelijke verdragen die betrekking hebben op de exploitatie van luchthaveninstallaties, geschiedt enkel na voorafgaande vaststelling van zulke overtreding door het Directoraat-generaal Luchtvaart.

Art. 42.§ 1. Wanneer de toestand na afloop van de termijn bedoeld in artikel 41 niet is verholpen, kan de Koning, op voorstel van de economisch regulerende overheid, een bijzondere commissaris aanstellen wiens schriftelijke algemene of bijzondere toestemming is vereist voor de handelingen en beslissingen van alle organen van de houder van een exploitatielicentie, inclusief de algemene vergadering, die de Koning nader bepaalt.

De bijzondere commissaris mag elk voorstel dat hij nuttig acht aan alle organen van de houder van een exploitatielicentie, inclusief de algemene vergadering, ter beraadslaging voorleggen. De bezoldiging van de bijzondere commissaris wordt vastgesteld door de Koning en gedragen door de houder van een exploitatielicentie. § 2. De leden van de bestuurs- of beleidsorganen en de personen die instaan voor het beleid, die handelingen stellen of beslissingen nemen zonder de vereiste toestemming van de bijzondere commissaris, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voor de houder van een exploitatielicentie of voor derden voortvloeit.

De handelingen en beslissingen genomen zonder de vereiste toestemming zijn nietig, tenzij de bijzondere commissaris ze bekrachtigt. Onder dezelfde voorwaarden zijn alle beslissingen van de algemene vergadering genomen zonder de vereiste toestemming van de bijzondere commissaris nietig, tenzij de bijzondere commissaris ze bekrachtigt.

De Koning kan een plaatsvervangend commissaris aanstellen.

Art. 43.§ 1. Indien de economisch regulerende overheid een ernstige tekortkoming aan de bepalingen van dit besluit of de exploitatielicentie vaststelt, of, zoals voorzien in artikel 41, tweede lid, aan de dwingende bepalingen die voortvloeien uit internationale verdragen of uit internationale akten genomen krachtens dergelijke verdragen en die betrekking hebben op de exploitatie van luchthaveninstallaties, die door de houder van een exploitatielicentie niet zijn verholpen binnen de termijn die hem werd toegekend krachtens artikel 41, bepaalt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, een tweede termijn waarbinnen het vastgestelde gebrek moet zijn verholpen. Deze tweede termijn mag niet korter zijn dan drie maanden. § 2. Indien het vastgestelde gebrek na afloop van deze termijn niet is verholpen, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit en op advies van de economisch regulerende overheid, de exploitatielicentie intrekken, zonder schadevergoeding, mits een opzeggingstermijn die niet korter mag zijn dan negen maanden.

Het koninklijk besluit genomen in uitvoering van het eerste lid bepaalt : 1° de overgangsmaatregelen die van toepassing zijn tijdens de duur van de opzeggingsperiode en, in voorkomend geval, in afwachting van de uitreiking van een nieuwe exploitatielicentie die betrekking heeft op alle of een deel van de luchthaveninstallaties;2° de regels van toepassing op de overdracht van goederen, rechten en verplichtingen die betrekking hebben op de exploitatie van luchthaveninstallaties.

Art. 44.§ 1. Bij een in Ministerraad overlegd besluit kan de Koning, op advies van de economisch regulerende overheid, mits schadevergoeding, een exploitatielicentie intrekken in geval van weigering om over te gaan tot een uitbreiding of herlokalisatie van luchthaveninstallaties krachtens artikel 37. § 2. De schadevergoeding bedoeld in § 1 komt overeen met een redelijke schatting van het verlies van toekomstige nettowinsten die hadden kunnen worden gerealiseerd gedurende een periode van tien jaar normale exploitatie van de luchthaveninstallaties en activiteiten die met deze exploitatie verband houden volgens de voorwaarden die gelden op het ogenblik van de intrekking van de exploitatielicentie. Deze schadevergoeding wordt berekend op basis van algemeen aanvaarde waarderingsmethodes voor een "going concern".

Het bedrag van deze schadevergoeding wordt vastgesteld door een college van deskundigen dat samengesteld is uit drie leden gekozen onder de leden, die natuurlijke of rechtspersonen zijn, van het Instituut der Bedrijfsrevisoren of onder kredietinstellingen of beleggingsondernemingen met internationale bekendheid. De Staat en de houder van een exploitatielicentie stellen elk een deskundige aan binnen dertig dagen na de intrekking van de exploitatielicentie. Beide aldus aangestelde deskundigen benoemen binnen dertig dagen na hun aanstelling een derde deskundige die voornoemd college voorzit.

Onderafdeling IV. - Schorsing

Art. 45.Bij een in Ministerraad overlegd besluit kan de Koning een exploitatielicentie schorsen in geval van oorlog. Afdeling V. - Overdracht, controlewijziging, fusie of splitsing

Art. 46.Onverminderd artikel 47 kan de exploitatielicentie slechts volledig of gedeeltelijk door de houder ervan worden overgedragen mits het voorafgaandelijk akkoord van de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit.

De aanvraag tot overdracht van de exploitatielicentie door de houder van een exploitatielicentie en de behandeling van de aanvraag gebeuren volgens de procedure bepaald in artikel 29.

Art. 47.§ 1. Vóór elke operatie die een wijziging met zich meebrengt van de controle, rechtstreeks of onrechtstreeks uitgeoefend op de houder van een exploitatielicentie, vóór elke fusie of splitsing van de houder van een exploitatielicentie (met inbegrip van met een fusie of splitsing geassimileerde operaties) of vóór elke overdracht van een exploitatielicentie bij wijze van inbreng of overdracht om niet of onder bezwarende titel van een algemeenheid of van een bedrijfstak door de houder van de exploitatielicentie, dient de houder van een exploitatielicentie bij de economisch regulerende overheid een verzoek in tot vernieuwing van de exploitatielicentie.

De aanvraag wordt ingediend door middel van een verzoekschrift in drie exemplaren, per aangetekend schrijven. § 2. Zodra de economisch regulerende overheid de aanvraag bedoeld in § 1 ontvangt, stuurt zij een ontvangstbewijs naar de aanvrager en brengt, in voorkomend geval, de minister hiervan op de hoogte.

In voorkomend geval nodigt de economisch regulerende overheid de aanvrager uit haar de ontbrekende stukken of de informatie die zij nuttig acht over te maken binnen een termijn van dertig werkdagen vanaf de aanvraag.

De aanvrager beschikt over een termijn van tien werkdagen vanaf de datum van ontvangst van de brief van de economisch regulerende overheid die hem inlicht over de onvolledigheid van zijn aanvraag, om de gevraagde inlichtingen, documenten of uitleg te verschaffen. Deze bijkomende gegevens worden de economisch regulerende overheid per aangetekend schrijven toegestuurd.

Indien de aanvrager na het verstrijken van de termijn voorgeschreven in het vorige lid in gebreke blijft de gevraagde inlichtingen, documenten of uitleg te verschaffen, moet een nieuwe aanvraag worden ingediend. § 3. De economisch regulerende overheid maakt, in voorkomend geval, de minister of zijn afgevaardigde per aangetekend schrijven een voorstel over om al dan niet over te gaan tot vernieuwing van de exploitatielicentie, alsook het volledige dossier dat daarop betrekking heeft.

Bij een in Ministerraad overlegd besluit beslist de Koning om de exploitatielicentie al dan niet te vernieuwen. De houder van een exploitatielicentie wordt van dit besluit in kennis gesteld binnen een termijn van zestig werkdagen na de datum van het voorstel van de economisch regulerende overheid. Hij kan de vernieuwing aan bijzondere voorwaarden onderwerpen.

Indien de Koning besluit om de exploitatielicentie te vernieuwen, wordt zij van rechtswege overgedragen tegen de bestaande voorwaarden ervan, onverminderd de bijzondere voorwaarden opgelegd door de Koning.

Bij gebrek aan voorafgaande vernieuwing door de Koning, vervalt de exploitatielicentie van rechtswege in geval van de realisatie van een controlewijziging of van een fusie, splitsing of operatie die wordt geassimileerd met een fusie of splitsing bedoeld in § 1. § 4. De Koning kan de vernieuwing van de exploitatielicentie enkel weigeren indien de houder van de exploitatielicentie na een in § 1 bedoelde controlewijziging, niet langer beantwoordt aan de toekenningcriteria bedoeld in artikel 27, 1°, 2°, 3° en 8°, of indien de exploitant van de luchthaveninstallaties die het voorwerp uitmaken van de exploitatielicentie na een fusie, splitsing of operatie die wordt geassimileerd met een fusie of splitsing of een in § 1 bedoelde inbreng of overdracht van een algemeenheid of bedrijfstak, niet beantwoordt aan de toekenningcriteria bedoeld in artikel 27. Afdeling VI. - Sancties

Art. 48.§ 1. Worden gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en een geldboete van een tot vijfhonderd euro of met één van deze straffen alleen zij die inbreuk plegen op de bepalingen van artikel 26. § 2. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek zijn van toepassing op de inbreuken bedoeld in § 1.

Art. 49.Onverminderd de overige in dit besluit bepaalde maatregelen en de bevoegdheden van het Directoraat-generaal Luchtvaart, kan de economisch regulerende overheid de houder van een exploitatielicentie bevelen om zich te schikken naar bepalingen vastgesteld in dit besluit, in een exploitatielicentie of in de in artikel 30, 4° en 5° bedoelde charters, binnen de termijn bepaald door de economisch regulerende overheid en die niet korter mag zijn dan drie maanden. In geval van absolute noodzakelijkheid, kan deze termijn van drie maanden door de economisch regulerende overheid worden verkort. Indien deze persoon bij het verstrijken van de termijn in gebreke blijft, kan de economisch regulerende overheid, mits de persoon werd gehoord of behoorlijk werd opgeroepen, een administratieve geldboete opleggen. De geldboete mag per kalenderdag niet lager zijn dan duizend euro noch hoger dan honderdduizend euro, noch, in totaal, twee miljoen euro of drie procent van het omzetcijfer dat de betrokken persoon heeft gerealiseerd in het kader van de exploitatie van luchthaveninstallaties tijdens het laatste afgesloten boekjaar, indien dit laatste bedrag hoger is, overschrijden. De geldboete wordt ten voordele van de Schatkist geïnd door de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, der registratie en domeinen.

Art. 50.Elke administratieve geldboete die aan een persoon wordt opgelegd en die definitief is geworden vooraleer de strafrechter zich definitief over dezelfde feiten of samenhangende feiten heeft uitgesproken, wordt aangerekend op het bedrag van elke strafboete die voor deze feiten ten aanzien van dezelfde persoon wordt uitgesproken. Afdeling VII. - Diverse bepalingen

Art. 51.In geval van een plotselinge crisis op de markt van het luchtverkeer, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, na advies van de economisch regulerende overheid, de nodige vrijwaringmaatregelen treffen, met inbegrip van tijdelijke afwijkingen van de bepalingen van dit hoofdstuk. HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen

Art. 52.In artikel 191, § 1, van de wet van21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven worden de woorden ", met de rechtsvorm van vereniging zonder winstoogmerk," geschrapt.

Art. 53.In artikel 38, § 1, van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling van de luchtvaart, vervangen door de wet van 3 mei 1999, worden de woorden "en de reglementen bedoeld in de artikelen 176bis en 194 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven" vervangen door "de reglementen bedoeld in artikel 176bis van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en de gebruiksvoorwaarden van de luchthaven-installaties bedoeld in artikel 30, 3°, van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties.

Art. 54.Artikel 39, § 1, lid 1, 1°, van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling van de luchtvaart en de bevoegdheden van het Directoraat- generaal Luchtvaart, gewijzigd door de programmawet van 30 december 2001, wordt vervangen door de volgende tekst : "1° de inbreuken op de reglementen bedoeld in artikel 176bis van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en op de gebruiksvoorwaarden van de luchthaveninstallaties bedoeld in artikel 30, 3°, van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties, die niet strafbaar zijn gesteld". HOOFDSTUK VI. - Overgang -, opheffing - en slotbepalingen Afdeling I. - Overgangsbepalingen.

Art. 55.De uitbating van de luchthaven-installaties die op de datum bepaald door de Koning overeenkomstig artikel 2 door B.I.A.C. worden geëxploiteerd, wordt geacht het voorwerp uit te maken van een exploitatielicentie.

De Koning regelt de voorwaarden van de exploitatielicentie van B.I.A.C. bij een in Ministerraad overlegd besluit. Hoofdstuk IV van dit besluit is van toepassing op deze exploitatielicentie, met uitzondering van artikel 29.

Art. 56.De reglementen die door B.I.A.C. zijn vastgesteld krachtens artikel 194, 1° tot 5°, van voornoemde wet van 21 maart 1991 en werden goedgekeurd en verplicht gemaakt overeenkomstig artikel 195 van laatst vermelde wet, blijven van toepassing tot op het ogenblik van de bekendmaking van gebruiksvoorwaarden die hetzelfde voorwerp hebben overeenkomstig artikel 30, 3° van dit besluit. Deze reglementen zijn in ieder geval niet langer van toepassing zes maanden na de vaststelling door de economisch regulerende overheid van de nadere regels voor de bekendmaking van de gebruiksvoorwaarden overeenkomstig artikel 31, § 1, eerste lid.

Het reglement dat door B.I.A.C. is vastgesteld krachtens 194, 6°, van voornoemde wet van 21 maart 1991 en werd goedgekeurd en verplicht gemaakt overeenkomstig artikel 195 van laatst vermelde wet, blijft van toepassing tot het verstrijken van een periode van maximum tien maanden na de goedkeuring of, in voorkomend geval, de vaststelling door de economisch regulerende overheid van een formule voor de beperking van de evolutie van de inkomsten per verkeerseenheid overeenkomstig artikel 34, §§ 3 en 6, of de vaststelling door de economisch regulerende overheid van een tariefsysteem overeenkomstig artikel 35, § 3 van dit besluit.

Art. 57.De bestuurders en de gedelegeerd bestuurder van B.I.A.C. die op de datum van de omzetting overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 2 in functie zijn, zetten ieder hun lopend mandaat voort tot het verstrijken ervan of tot er een einde aan wordt gesteld overeenkomstig het Wetboek van vennootschappen.

Dit geldt eveneens voor de leden van het college van commissarissen van B.I.A.C. die door de algemene vergadering zijn benoemd. Het mandaat van de leden van dit college die door het Rekenhof zijn benoemd, neemt een einde op de datum van de omzetting van B.I.A.C. als bedoeld in artikel 2.

Art. 58.Tot aan de oprichting van de ondernemingsraad en van het comité voor preventie en bescherming op het werk, in de zin van voormelde wetten van 20 september 1948 en van 4 augustus 1996 en hun uitvoeringsbesluiten, alsook elk reglement, overeenkomst of regelgeving terzake, worden hun opdrachten en bevoegdheden uitgeoefend door het paritair comité dat binnen B.I.A.C. werd opgericht in uitvoering van artikel 30 van de voormelde wet van 21 maart 1991, hierna het "paritair comité van B.I.A.C." genoemd.

Dit paritair comité van B.I.A.C. zal samengesteld blijven overeenkomstig de bepalingen van artikel 30, §§ 3, 4, 5 en 7, van voormelde wet van 21 maart 1991.

Wanneer, tot aan de inrichting van het paritair subcomité voorzien in artikel 5, § 3 van huidig besluit, de procedure tot opstellen of tot wijziging van het arbeidsreglement voorziet in de tussenkomst van een ambtenaar aangesteld door de Koning op grond van artikel 21 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen of van een paritair comité opgericht in het kader van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritiare comités, adieert de Voorzitter van de Ondernemingsraad de Directeur Generaal van het Directoraat Generaal van de Collectieve Relaties van de F.O.D. Werk, Arbeid en Sociaal Overleg. De Directeur Generaal duidt een sociaal bemiddelaar aan onder de leden van het korps van sociaal bemiddelaars. Indien de sociaal bemiddelaar ertoe komt de standpunten te verzoenen, treedt het arbeidsreglement of het gewijzigde arbeidsreglement dat uit het akkoord voortvloeit, 15 dagen na de datum van het akkoord of van de beslissing in werking, tenzij een andere datum van inwerkingtreding is vastgelegd.

Art. 59.Tot aan de uitvoering van artikel 5, § 4 van dit besluit en onder voorbehoud van wijziging overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, worden de collectieve arbeidsverhoudingen tussen B.I.A.C. en de vakorganisaties die het personeel van B.I.A.C. vertegenwoordigen, geregeld door het syndicaal statuut van B.I.A.C. Het syndicaal statuut van B.I.A.C., aangenomen in uitvoering van de artikelen 34 en 35 van de wet van 21 maart 1991 en haar uitvoeringsbesluiten en opgenomen in bijlage van dit besluit, vormt het eerste syndicaal statuut. Dit syndicaal statuut wordt beschouwd als zijnde een collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt geacht gesloten te zijn geweest buiten een paritair orgaan.

Art. 60.Tot aan de installatie van het paritair subcomité bedoeld in artikel 5, § 3 van dit besluit zijn de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritiare comités van toepassing op de collectieve arbeidsrelaties tussen B.I.A.C. en haar personeelsleden met uitzondering van hoofdstuk III van deze wet alsook van artikel 51, 2°, b) en c) en van artikel 51, 3°, b) en c). Artikel 51, 3°, d) is enkel toepasselijk indien B.I.A.C. ondertekenaar is van de collectieve arbeidsovereenkomst.

Tussen 1 juni 2008 en de installatie van het paritair subcomité, bedoeld in artikel 5, § 3 is het paritair comité van B.I.A.C. te beschouwen als het paritair subcomité bedoeld in artikel 5, § 3.

Art. 61.Het paritair comité van B.I.A.C. wordt van rechtswege ontbonden na de installatie van de ondernemingsraden en comités voor preventie en bescherming op het werk, zoals voorzien in artikel 6, en het subcomité, voorzien in artikel 5, § 3. Afdeling II. - Opheffingsbepalingen

Art. 62.In artikel 1, § 4, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, wordt het tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 augustus 1998, opgeheven op de datum van de omzetting van B.I.A.C. overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 2.

Hetzelfde geldt voor Titel VII van deze wet met uitzondering van de artikelen 190 en 191. Afdeling III. - Slotbepalingen

Art. 63.De koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van elke bepaling van dit koninklijk besluit.

Art. 64.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, Onze Minister van Mobiliteit en Sociale Economie, Onze Minister van Werk en Pensioenen, Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Ponza, 27 mei 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Mobiliteit B. ANCIAUX De Minister van Werk en Pensioenen F. VANDENBROUCKE De Minister van Sociale zaken R. DEMOTTE De Minister van Ambtenarenzaken Mevr. M. ARENA De Minister van Financiën D. REYNDERS

Syndicaal Statuut HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Artikel 1 Dit statuut regelt de relaties tussen B.I.A.C. en de vakorganisaties van haar personeelsleden.

De door een asterisk gekenmerkte bepalingen worden geïntegreerd in het protocol voorzien in artikel 1, 2° van het personeelsstatuut.

Artikel 2 Voor de toepassing van dit statuut, wordt verstaan onder : - "Personeelslid ", elke persoon aangeworven door B.I.A.C., zulks ongeacht de aard van zijn dienstverband, zijn administratieve stand en de duur van zijn aanstelling. - " Gedelegeerd Bestuurder ", de Gedelegeerd Bestuurder van B.I.A.C. of zijn mandataris. - " De Wet van 21 maart 1991 ", de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - " Erkende Vakorganisaties ", de vakorganisaties erkend overeenkomstig de procedure van erkenning zoals beschreven in artikel 5 van dit syndicaal statuut. - " Representatieve Vakorganisaties ", de hoedanigheid toegekend aan vakorganisaties overeenkomstig artikel 30 § 5 van de Wet van 21 maart 1991. - " Paritair Comité ", het paritair orgaan opgericht binnen B.I.A.C. overeenkomstig Hoofdstuk VIII, Afdeling II, van de Wet van 21 maart 1991. - " Bemiddelaar ", persoon aangeduid overeenkomstig artikel 22 van dit syndicaal statuut. - " Crisiscomité ", het comité opgericht overeenkomstig artikel 25 van dit syndicaal statuut. - " Personeelsstatuut", het personeelsstatuut van B.I.A.C. aangenomen overeenkomstig Hoofdstuk VIII, Afdeling IV, van de Wet van 21 maart 1991. - " Syndicaal afgevaardigde : elk personeelslid, houder van een mandaat in het Paritair Comité of in de erdoor opgerichte subcomités, evenals hun vervangers, evenals ieder personeelslid aangeduid door een representatieve vakorganisatie op een lijst die om de zes maanden wordt voorgelegd; het geheel vertegenwoordigend een maximum van 60 personen vastgesteld in verhouding tot het aantal leden dat iedere vakorganisatie in het Paritair Comité heeft. HOOFDSTUK 2. - Representatieve en erkende vakorganisaties Artikel 3 Binnen B.I.A.C. bestaan Representatieve en Erkende Vakorganisaties.

Artikel 4* De Representatieve Vakorganisaties beschikken over de volledige syndicale bevoegdheden binnen de onderneming. In het bijzonder zetelen zij ambtshalve in het Paritair Comité en in alle subcomités.

Zij zetelen in alle organen die door dit statuut voorzien worden voor het regelen van collectieve arbeidsconflicten. Zij oefenen bovendien al de prerogatieven uit van de Erkende Vakorganisaties. Zij mogen de syndicale bijdragen innen in de lokalen tijdens de diensturen.

De aanwezigheid van de Representatieve Vakorganisaties op de examens en tests is mogelijk : 1. op verzoek van de betrokkenen 2.op eigen initiatief ingeval van gezamenlijke proeven.

Hun representatief karakter ontslaat hen van de formaliteiten om erkend te worden.

Artikel 5 De erkenning wordt voorbehouden voor de vakorganisaties die 1. hun activiteit op nationaal vlak uitoefenen; 2. de belangen van alle personeelscategorieën van de onderneming verdedigen;3. aangesloten zijn bij een vakorganisatie die in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigd is. De vakorganisaties die aan deze voorwaarden beantwoorden, worden erkend op voorwaarde dat zij hun statuten en de lijst van hun verantwoordelijken bij ter post aangetekende brief doorsturen aan de Voorzitter van het Paritair Comité.

Zodra de Voorzitter deze documenten heeft ontvangen, brengt hij de naam, adres en telefoonnummer van deze vakorganisatie ter kennis van de personeelsleden.

Zij behouden de erkenning slechts als zij de wijzigingen aan hun statuten of aan de lijst van hun verantwoordelijken binnen de drie maanden meedelen aan de Voorzitter van het Paritair Comité.

Artikel 6* De Erkende Vakorganisaties mogen, onder de door de Gedelegeerd Bestuurder bepaalde voorwaarden : 1° tussenkomen bij de overheden in het algemeen belang van het personeel dat zij vertegenwoordigen of in het bijzonder belang van een personeelslid;2° een personeelslid, dat zich voor zijn daden moet verantwoorden ten overstaan van de administratieve overheden, op zijn verzoek bijstaan gedurende de beoordeling van zijn prestaties, tijdens de beoordeling van zijn stage of van zijn proefperiode;3° berichten uithangen op de aangeduide plaatsen in de dienstlokalen, na het verkrijgen van het visum door de HRM, dat enkel mag worden geweigerd wanneer het bericht de integriteit van de personen, van de onderneming of van de andere vakorganisaties schaadt of indien het feiten bevat waaraan de onderneming een vertrouwelijk karakter heeft gegeven;4° algemene documentatie met betrekking tot het personeelsbeleid ontvangen. HOOFDSTUK 3. - Gemeenschappelijke bepalingen voor alle vakbondsafgevaardigden Artikel 7 De Gedelegeerd Bestuurder verbindt zich ertoe alle afgevaardigden van de Representatieve Vakorganisaties en van de Erkende Vakorganisaties te ontvangen, geen druk uit te oefenen op het personeel om te beletten zich aan te sluiten bij een vakorganisatie, evenals geen andere voorrechten of voordelen toe te kennen aan personeel dat niet is aangesloten bij een vakorganisatie dan deze toegekend aan het personeel dat wel aangesloten is bij een vakorganisatie.

De Gedelegeerd Bestuurder verbindt zich er tevens toe het principe van de vrijheid van vereniging te eerbiedigen.

Artikel 8 Elk personeelslid van B.I.A.C. en elke afgevaardigde van de Representatieve Vakorganisaties en van de Erkende Vakorganisaties moeten in alle omstandigheden : 1. blijk geven van zin voor rechtvaardigheid, van billijkheid en van verzoening;2. iedere afbreuk door hen zelf of door hun collega's aan de sociale wetgeving, aan de collectieve arbeidsovereenkomsten, aan het Personeelsstatuut alsook aan de werkdiscipline en aan het beroepsgeheim vermijden; Artikel 9 De afgevaardigden van de Representatieve Vakorganisaties en van de Erkende Vakorganisaties zijn gehouden tot discretie met betrekking tot de feiten en documenten, waarvan het confidentieel karakter voorafgaand werd benadrukt, die hen ter kennis worden gebracht in het kader van de uitoefening van hun syndicaal mandaat.

Artikel 10 De bepalingen die betrekking hebben op : - het tuchtregime; - de schorsing in het belang van de dienst; - het ambtshalve ontslag bij tuchtmaatregel of afzetting; - het ontslag; - de beoordeling mogen niet worden toegepast op de vakbondsafgevaardigden voor de daden die zij stellen in deze hoedanigheid en die rechtstreeks verbonden zijn met de opdrachten die zij uitoefenen, noch op de personeelsleden voor de uitoefening van syndicale activiteiten.

De in het kader van het ad hoc protocol besproken bescherming voor de afgevaardigden is van toepassing in dit statuut. Wat betreft de statutaire personeelsleden, zal deze bepaling enkel van kracht zijn wanneer B.I.A.C. in een NV van privaatrecht wordt omgevormd. In de overgangsfase is de bescherming van de syndicale afgevaardigden geregeld in een protocol ad hoc. HOOFDSTUK 4. - Het Paritair Comité Afdeling 1. - Werking van het Paritair Comité

Artikel 11 Alle aangelegenheden waarvoor de tussenkomst van het Paritair Comité vereist is, worden aan de leden overgemaakt op initiatief van zijn Voorzitter of op schriftelijk verzoek van de Gedelegeerd Bestuurder of van een Representatieve Vakorganisatie. Dit verzoek moet worden gericht aan de Voorzitter van het Paritair Comité.

De in artikel 30 van de wet van 21 maart 1991 vermelde bevoegdheden van het Paritair Comité blijven van kracht.

Artikel 12 De onderhandelingen of het overleg vereist voor al de aangelegenheden onderzocht door het Paritair Comité moeten binnen 30 kalenderdagen volgend op de vergadering waar de aangelegenheid voor het eerst op de agenda werd geplaatst, worden beëindigd. Deze termijn kan worden verlengd in geval van onderling akkoord van de leden van het Paritair Comité..

Wanneer een aangelegenheid dringend moet worden onderhandeld, kan de Voorzitter deze termijn inkorten tot 10 kalenderdagen.

Artikel 13 Binnen het Paritair Comité kunnen er subcomités worden opgericht teneinde zijn activiteiten voor te bereiden.

De Voorzitter verzekert het voorzitterschap van alle subcomités of belast een personeelslid, waarvan de beroepswerkzaamheden betrekking hebben op de materies behandeld in een subcomité, met het voorzitterschap.

De afvaardiging van B.I.A.C. in de subcomités bestaat uit maximum 6 personen. Iedere representatieve vakorganisatie wordt door maximum zoveel personen vertegenwoordigd als zij afgevaardigden telt in het Paritair Comité. Het subcomité kan een beroep doen op externe technische adviseurs.

De Voorzitter van het subcomité roept de vergaderingen bijeen van de subcomités van het Paritair Comité. Hij stelt de agenda vast en bereidt een proces-verbaal voor van de besluiten van de vergadering.

Iedere delegatie binnen de subcomités kan de Voorzitter vragen een vergadering van het subcomité te organiseren of een onderwerp dat onder de bevoegdheden van betrokken subcomité ressorteert aan de agenda toe te voegen.

Artikel 14 De besluiten van de subcomités zullen op de agenda worden geplaatst van de eerste vergadering van het Paritair Comité volgend op de beëindiging van de termijn die door de leden van het Paritair Comité werd overeengekomen.

Artikel 15 Het Paritair Comité stelt zijn huishoudelijk reglement vast. Afdeling 2. - Werkingsmiddelen van het Paritair Comité

Artikel 16 Het Paritair Comité en de subcomités komen normaal tijdens de werkdagen tussen 9 en 17 uur bijeen, behalve bij hoogdringendheid.

Artikel 17 De tijd besteed aan vergaderingen van het Paritair Comité of aan de subcomités wordt beschouwd als arbeidsprestatie en overeenkomstig vergoed. Niettemin wordt de duur van de vergadering die de normale werkuren overschrijdt niet door overloon gecompenseerd. In de mate dat de duur van de vergadering beneden de normale werkprestatie blijft, wordt de resterende duur effectief gepresteerd. In de gevallen dat de organisatie van de dienst het presteren van de resterende uren niet toelaat, moeten deze resterende uren niet gepresteerd, noch gecompenseerd worden.

Artikel 18 De Representatieve Vakorganisaties beschikken in hun geheel over een jaarlijks quotum van activiteitendagen voor de collectieve of individuele uitoefening in België of in het buitenland van de syndicale opdrachten en activiteiten voorzien door het syndicaal statuut. Dit quotum wordt als arbeidsprestatie beschouwd en beheerst door de volgende regels : 1. Het wordt degressief vastgesteld volgens de hierna weergegeven tabel : 2002 210 dagen per effectieve zetel in het Paritair Comité 2003 200 2004 190 2005 180 2006 170 2007 160 2008 150 De deelname aan het Paritair Comité en aan de subcomités die er werden opgericht, worden niet aangerekend op dit quotum.2. De niet gebruikte quota mogen voor maximum één jaar overgedragen worden.3. De vakorganisatie die haar quotum overschrijdt, betaalt de dagen aan het bedrijf op basis van de gemiddelde personeelskost per afgevaardigde per dag berekend voor iedere Representatieve Vakorganisatie en met uitsluiting van de patronale lasten.4. De verplaatsingen van het personeel vanuit de luchthaven naar de syndicale zetels worden niet geboekt als uitoefening van de syndicale activiteiten.5. De activiteiten die op de luchthaven plaatshebben, worden per volledig uur aangerekend.Buiten de luchthaven worden ze per halve dag aangerekend. 6. Als een vakorganisatie een afwezigheid van lange duur (meer dan twee opeenvolgende weken) wenst aan te rekenen op het quotum, deelt ze haar intentie 6 maanden op voorhand mee aan de directie van B.I.A.C. In dringend behoorlijk gemotiveerd geval kan dit gebeuren met een voorafgaande kennisgeving van 72 uren. 7. De aanrekeningen worden behoorlijk goedgekeurd en geviseerd door de aangeduide verantwoordelijke van iedere vakorganisatie en doorgestuurd aan de HRM-directie die de afrekening bijhoudt.De afrekening wordt gezamenlijk door HRM en de verantwoordelijke van iedere vakorganisatie onderzocht aan het einde van ieder trimester. 8. De syndicale verloven die 3 werkdagen op voorhand aangevraagd werden mogen niet geweigerd worden.In geval van hoogdringendheid, wordt de datum van het syndicaal verlof in gezamenlijk akkoord met de betrokken dienst vastgesteld of desgevallend met de Gedelegeerd Bestuurder. 9. Gedurende zijn deelname aan syndicale activiteiten zoals in dit artikel bepaald, wordt elk personeelslid volledig gedekt door alle verzekeringen van B.I.A.C. en die de personeelsrisico's dekken.

Iedere Representatieve Vakorganisatie beschikt ook over een correct uitgerust lokaal, met onder andere de bij B.I.A.C. gebruikelijke telecommunicatiemiddelen, en over een aan het Intranet verbonden PC. Artikel 19 De vakorganisaties die lid zijn van het Paritair Comité, kunnen, schriftelijk of mondeling alle nuttige mededelingen doen aan het personeel, zonder dat dit de werkorganisatie mag verstoren. De mededelingen moeten een professioneel of syndicaal karakter hebben.

Bij een gemotiveerd verzoek, dat ingeleid dient te worden door de werknemersorganisaties die lid zijn van het Paritair Comité en dat 48 uur vooraf ter kennis werd gebracht en mits de toestemming van de Gedelegeerd Bestuurder, kunnen door de in het Paritair Comité zetelende vakorganisaties informatievergaderingen voor het B.I.A.C.- personeel op de werkplaats worden georganiseerd. De Gedelegeerd Bestuurder kan mits behoorlijke motivering, de toestemming weigeren.

In dit geval dient een andere datum in gezamenlijk akkoord vastgesteld te worden.

In ieder geval moet de planning van de mededelingen en van de informatievergaderingen voor het personeel rekening houden met de noden van iedere betrokken dienst, desgevallend door het organiseren van een tweede vergadering. HOOFDSTUK 5. - Behandeling van collectieve geschillen Afdeling 1. - Algemeen

Artikel 20 B.I.A.C. erkent het recht van haar personeelsleden om collectieve acties te voeren in de vorm van een georganiseerde werkonderbreking naar aanleiding van een beroepsmatig belangenconflict om onderhandelingen af te dwingen over een eisenpakket of over de correcte toepassing van een vigerende collectieve overeenkomst.

Artikel 21 Er zijn drie soorten collectieve geschillen : 1. Het geschil met betrekking tot de algemene problemen van interprofessionele aard of die hun oorsprong vinden buiten B.I.A.C. Vanaf het ogenblik van de neerlegging van een aanzegging van een dergelijke actie komt het Crisiscomité bijeen om de situatie te evalueren en om de gepaste maatregelen te nemen waaronder eventueel het beroep op vrijwilligers om passagiers bij te staan gedurende een bepaalde periode. Dit beroep kan niet ingaan vóór deze vergadering. 2. Het intern geschil bij B.I.A.C. Een stakingsaanzegging van tenminste 7 kalenderdagen geeft aanleiding tot : 1. de bijeenkomst van het Paritair Comité binnen de 48 uren om gedurende de ganse aanzegging oplossingen te zoeken die toelaten het conflict te vermijden.2. na 8 dagen onderhandelen of op verzoek van de meest gerede partij kan de Voorzitter van het Paritair Comité, na raadpleging van de directie van het bedrijf en de Representatieve Vakorganisaties, mits akkoord van alle partijen, een beroep op een Bemiddelaar doen, belast met het synthetiseren van de standpunten van de aanwezige partijen en met het belichten van de eventuele punten waarover een akkoord bestaat;3. de bijeenkomst van het Crisiscomité binnen de 48 uur vóór het verstrijken van de aanzegging om de te nemen maatregelen te evalueren;3. De spontane actie uitgeroepen door de personeelsleden zonder aanzegging. Binnen de 2 uur na het uitbreken van een dergelijke actie komt het Crisiscomité bijeen.

De erkenning van het aan de gang zijnde geschil door een Representatieve Vakorganisatie brengt onmiddellijk de bijeenkomst van het Paritair Comité mee. Afdeling 2. - Bemiddelaar

Artikel 22* De Gedelegeerd Bestuurder en de Representatieve Vakorganisaties stellen gezamenlijk een lijst samen van vier personen die de taak van Bemiddelaar kunnen vervullen. Indien de wettelijke en reglementaire bepalingen het toelaten zal bij voorkeur een beroep gedaan worden op de Sociale Bemiddelaars van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid.

Artikel 23 De bezoldiging van de Bemiddelaar is ten laste van B.I.A.C. Artikel 24 In de gevallen en termijnen die door dit statuut voorzien zijn, komt de Bemiddelaar tussen om de synthese te maken van de standpunten van de partijen en om aan het Paritair Comité voorstellen voor te leggen die van aard zijn om een akkoord of basis van akkoord uit te maken.

Zijn opdracht is beperkt in de tijd door de beslissing van het Paritair Comité om deze procedure op te starten. Afdeling 3. - Crisiscomité

Artikel 25 Het Crisiscomité bestaat uit de Gedelegeerd Bestuurder, vergezeld van mandatarissen en van vertegenwoordigers van de Representatieve Vakorganisaties. Het kan een beroep doen op externe technische adviseurs.

Artikel 26 Het Crisiscomité is bevoegd om tussen te komen in geval van een collectief arbeidsgeschil.

Het Crisiscomité is voor elk sociaal conflict in het bijzonder bevoegd voor : 1. het bepalen van de maatregelen inzake trafiek, veiligheid en beveiliging die moeten getroffen worden om de hinder voor de gebruikers van de luchthaven te minimaliseren;2. het voorstellen aan het Paritair Comité zetelend overeenkomstig artikel 21, van maatregelen die kunnen bijdragen tot de oplossing van het lopend conflict. Afdeling 4. - Clausule van sociale vrede

Artikel 27 Alle fundamentele regels evenals alle basisprincipes en collectieve akkoorden goedgekeurd door het Paritair Comité met een tweederde meerderheid bevatten een expliciete clausule van sociale vrede, die het toepassingsgebied en de duur ervan vermeldt.

Artikel 28 Een representatieve vakorganisatie heeft het recht om de stemming over een punt te verdagen dat, overeenkomstig artikel 27, een clausule van sociale vrede bevat. Binnen de 7 werkdagen vanaf de neerlegging van dit verzoek legt de verzoekende organisatie een daarop betrekking hebbend dossier neer.

De onderhandeling wordt binnen de twee werkdagen na deze neerlegging hernomen. De stemming van het paritair comité heeft plaats ten laatste 8 werkdagen na het hernemen van deze onderhandeling en is definitief.

Zonder unanimiteit tijdens deze stemming is er geen clausule van sociale vrede.

Artikel 29 De clausule van sociale vrede, vermeld in artikel 27 heeft tot gevolg dat alle partijen aanwezig in het Paritair Comité : zich, tijdens de duur van het collectief akkoord, onthouden van elke daad in de vorm van een staking, een werkonderbreking, een werkvertraging of van elke daad die een vermindering van de rendabiliteit van de dienst tot gevolg kan hebben en die het betwisten van de inhoud van een collectief akkoord tot voorwerp heeft. HOOFDSTUK 6. - Eindbepaling Artikel 30 Dit statuut treedt in werking op 1 februari 2002.

Dit statuut blijft van kracht na 2008 tot wanneer een nieuw syndicaal statuut van kracht wordt.

GELDELIJK STATUUT VAN HET PERSONEEL N.V. VAN PUBLIEK RECHT BRUSSELS INTERNATIONAL AIRPORT COMPANY (B.I.A.C.) Gelet op de Wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, inzonderheid Titel I, hoofdstuk VIII;

Gelet op de wet van 19 december 1997 tot rationalisering van het beheer van de luchthaven Brusssel-Nationaal;

Gelet op de wet van 9 juli 1998 tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 2 april 1998 tot hervorming van de beheersstructuren van de luchthaven Brussel-Nationaal, genomen met toepassing van de wet van 19 december 1997 tot rationalisering van het beheer van de luchthaven Brussel-Nationaal;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 april 1998 tot hervorming van de beheersstructuren van de luchthaven Brussel-Nationaal;

Gelet op het besluit van de Raad van Bestuur van betreffende de verworven rechten;

Gelet op het eensluidend advies met tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen van het Paritair Comité, gegeven op ;

HEBBEN WIJ, DE RAAD VAN BESTUUR, BESLOTEN EN BESLUITEN WIJ : TITEL I. - TOEPASSING Artikel 1 Dit geldelijk statuut is van toepassing op alle in artikel 1, eerste lid van het personeelsstatuut bedoelde personeelsleden.

Titel II is van toepassing, zonder afbreuk te doen aan de verworven rechten, onder de in artikel 6 bedoelde voorwaarden.

De door een asterisk gekenmerkte bepalingen worden geïntegreerd in het door artikel 1, 2° van het personeelsstatuut voorziene protocol.

TITEL II. - BEPALINGEN VAN TOEPASSING OP DE PERSONEELSLEDEN BEDOELD IN ARTIKEL 1, EERSTE LID VAN HET PERSONEELSSTATUUT Artikel 2 De bezoldiging van de in deze titel bedoelde personeelsleden van B.I.A.C. wordt berekend op basis van : 1° het koninklijk besluit van 22 juni 1989 houdende het geldelijk statuut van het personeel van de Regie der Luchtwegen;2° het koninklijk besluit van 27 maart 1998 tot vaststelling van de weddeschaal van de graden van de Regie der Luchtwegen;3° het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage voor sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt.4° artikel 33 van het koninklijk besluit van 22 juni 1989 tot regeling van het vakantiegeld. De bovenvermelde Koninklijke Besluiten en de in dit artikel bedoelde weddeschalen worden bij dit statuut gevoegd zoals zij gewijzigd werden door de binnen het Paritair Comité afgesloten akkoorden.

Artikel 3.* De bedragen vervat in de in artikel 2 geviseerde teksten kunnen gewijzigd worden overeenkomstig de binnen het bedrijf vigerende mobiliteitsregelingen. Zij worden tevens aangepast in het kader van de sociale politiek van het bedrijf.

Artikel 4 Het vakantiegeld berekend op basis van artikel 33 van het koninklijk besluit van 22 juni 1989 en de eindejaarstoelage berekend op basis van het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 worden op beslissing van het bedrijf vervangen door gelijkaardige toelagen met een gunstiger bedrag.

Artikel 5 Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 1 tot 4, kan de inwerkingtreding van de in artikel 3 van het personeelsstatuut voorziene gemeenschappelijke hiërarchie een geldelijke waarde geven aan de functies afwijkend van deze die voortvloeit uit artikel 2.

In dat geval wordt de bezoldiging van betrokkene aangepast aan de voordeligste situatie volgens de door het paritair comité vastgestelde modaliteiten.

Artikel 6 De toepassing van dit statuut vormt geen belemmering voor : 1° de deelname van het personeel aan bijkomende voordelen in het kader van de salarispolitiek van het bedrijf;2° de toepassing van artikel 7. Artikel 7 De toekenning van een beoordeling van de graden 4 en 5 aan een personeelslid leidt tot een beloning, bepaald op basis van feiten die aan de grondslag liggen van deze beoordeling en berekend volgens een jaarlijks vastgesteld barema.

Artikel 8 Het geldelijk aspect van de krachtens artikel 42 van het personeelsstatuut toegekende bevorderingen wordt geregeld als volgt : Het bezoldigingsverschil, berekend op een objectieve basis tussen de effectieve wedde en de vastgestelde waarde voor de functie die het voorwerp is van een bevordering, is het voorwerp van een in toepassing van het Personeelsreglement / Arbeidsreglement gesloten individuele overeenkomst. De in deze overeenkomst voorziene bezoldiging kan variëren in functie van de baremieke toestand van het betrokken personeelslid.

Een pensioen dat voortvloeit uit deze contractuele toeslag zal worden opgebouwd via een groepsverzekering, of volgens de binnen het bedrijf vigerende bepalingen en die voor het betrokken personeelslid verworven blijft, ongeacht zijn loopbaanevolutie.

Het bedrijf kan overeenkomstig het personeelsreglement deze overeenkomst beëindigen. In dit geval zal het betrokken personeelslid de verworven rechten blijven genieten inzake salaris, pensioen en vastheid van betrekking. De voordelen verworven in het kader van de in het vorig lid bedoelde groepsverzekering blijft hij genieten.

Dit reglement wordt opgesteld naar analogie met de bepalingen van de wet van 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten opgesteld.

De in acht te nemen opzeggingstermijnen en -vergoedingen worden berekend op basis van de volledige geldelijke loopbaan die aanneembaar is voor het betrokken personeelslid.

De individuele overeenkomst is niet onderworpen aan de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, maar uitsluitend aan de bepalingen van het personeelsreglement in toepassing van het in uitvoering van de programmawet van 30 december 2001 genomen koninklijk besluit Artikel 9 Het bedrijf kan zijn salarispolitiek uitwerken, beslist onder de vorm van een collectieve arbeidsovereenkomst.

TITEL II. - OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN Artikel 10 Dit statuut treedt in werking op 1 februari 2002.

PERSONEELSSTATUUT N.V. VAN PUBLIEK RECHT BRUSSELS INTERNATIONAL AIRPORT COMPANY (B.I.A.C.) TITEL I. - TOEPASSING Artikel 1 1°) Dit statuut is in zijn geheel en onverminderd de verworven rechten van toepassing op de naar B.I.A.C. overgehevelde personeelsleden afkomstig van de Regie der Luchtwegen op 1 oktober 1998, alsmede op de personeelsleden die werden aangeworven overeenkomstig hetzelfde statuut, v??r de omvorming van B.I.A.C. tot een N.V. van privaat recht.

De bepalingen van het arbeidsreglement regelen de toestand van de personeelsleden die door B.I.A.C. bij arbeidsovereenkomst aangeworven werden.

De leden van het Directiecomité worden uitdrukkelijk van dit statuut uitgesloten. 2°) De uitvoeringsmaatregelen van dit statuut worden bepaald volgens dezelfde procedures als degene die werden toegepast voor het uitwerken van dit statuut en volgens een door het Paritair comité vastgestelde voorrangsorde. Ongeacht elke andere bepaling die door dit statuut wordt vereist, verzamelt een aan dit statuut toegevoegd protocol een lijst met de essentiële uitvoeringsmaatregelen.

De in dit protocol geviseerde bepalingen worden door een asterisk gekenmerkt.* Artikel 2 De voordelen, toegekend bij het koninklijk besluit van 8 november 1998 in uitvoering van artikel 25, § 1, tweede lid van het koninklijk besluit van 2 april 1998, worden gedefinieerd in een bijlage die integraal deel uitmaakt van dit statuut.

TITEL II. - HIERARCHIE Artikel De Gedelegeerd Bestuurder wordt in uitvoering van dit statuut belast met het uitwerken van een gemeenschappelijke hiërarchie van al het personeel van het bedrijf.* Deze hiërarchie zal worden uitgewerkt volgens een methodologie die de transparantie en objectiviteit waarborgt, alsmede het billijk, samenhangend en transparant karakter van de eraan verbonden salarisstructuren.

Iedere functie of groep van functies zal duidelijk worden geïdentificeerd en de personeelsdienst zal een steeds bijgewerkte catalogus van de functiebeschrijvingen beheren.

Een specifieke conversietabel die de graden van de in artikel 1,1° bedoelde personeelsleden en de in functie van de huidige hiërarchie bepaalde functies verbindt, zal actueel worden gehouden.

Deze tabel heeft een reglementaire waarde om de pensioenrechten te bepalen.

In dat geval wordt het in artikel 69 bedoelde mechanisme van reaffectatie gebruikt.

De hiërarchie van de graden bevat 4 niveaus, genummerd van 1 tot 4, die zijn onderverdeeld in rangen.

Het niveau van een graad bepaalt zijn plaats in de hiërarchie volgens de kwalificatie inzake vorming en geschiktheden waarvan moet worden blijk gegeven om deze graad te kunnen toekennen. Het cijfer 1 wordt toegekend aan het hoogste niveau.

De rang bepaalt het betrekkelijk belang van een graad in zijn niveau en wordt aangeduid door het cijfer van het niveau gevolgd door een letter van het alfabet, waarbij de letter "a" wordt toegekend aan de minst hoge rang van ieder niveau. Een collectieve arbeidsovereenkomst zal de richtlijnen en de planning voor de uitwerking van deze hiërarchie verduidelijken.

De in artikel 1, eerste lid bedoelde personeelsleden behouden ten persoonlijke titel het voordeel van hun graad en van de administratieve stand die eraan verbonden is krachtens het koninklijk besluit van 29 november 1991.

Artikel 4 § 1 De hiërarchie doet geen afbreuk aan het recht van elk personeelslid om benoemd te worden in functie van de behoeften van het bedrijf en van zijn mogelijkheden. § 2 De bevorderingspolitiek zal worden uitgewerkt, rekening houdend met § 1.

Artikel 5 Het beheer van het personeel van het bedrijf is gebaseerd op de vaststelling in het begin van het jaar van een VTE personeelsbestand, zonder afbreuk te doen aan de verworven rechten van het in het eerste lid van artikel 1 bedoelde personeel.

Het Paritair comité wordt, in het kader van een absolute vertrouwelijkheid, volledig ingelicht over dit personeelsbestand.

Artikel 6 Een volledig organogram dat de hiërarchische relaties binnen het bedrijf nauwkeurig weergeeft, wordt semestrieel door het Directiecomité opgesteld.

Dit organogram wordt aan alle personeelsleden meegedeeld en aan de leden van het Paritair comité overhandigd, met klare en volledige informatie om het te verduidelijken.

Intussen kan ieder lid van het Directiecomité, met het akkoord van het Directiecomité en op eigen verantwoordelijkheid, de structuur van zijn departement wijzigen voor zover deze wijzigingen geen invloed hebben op de persoonlijke toestand van de betrokken personeelsleden. Zij worden onverwijld ter kennis gebracht van het Paritair Comité.

Deze wijzigingen doen geen afbreuk aan de toepassing van de binnen het bedrijf vigerende werving- of opleidingprocedures.* TITEL III. - AANWERVING Sectie 1. - INDIENSTTREDING, STAGE EN BENOEMING IN VAST VERBAND Artikel 7 Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden begrepen onder : Stagiair : het personeelslid dat voorafgaand aan zijn benoeming in vast verband een stage vervult zoals bedoeld in artikel 9 van dit Statuut;

Stagemeester : de hiërarchische meerdere, verantwoordelijk van de dienst waar de stagiair zijn stage vervult;

Stagecommissie : een commissie samengesteld uit personeelsleden in dienstactiviteit die een dienstanciënniteit van ten minste drie jaar hebben en die gedurende deze periode geen negatieve beoordeling van graad 1 of 2 gekregen hebben, die voor de helft zijn aangewezen door de Gedelegeerd Bestuurder, en voor de helft uit leden aangewezen door de in het Paritair Comité vertegenwoordigde vakorganisaties, in functie van hun vertegenwoordiging binnen het Paritair Comité. Het betrokken lid van het Directiecomité en de personeelsdirecteur zijn van ambtswege lid.

Artikel 8 De stagecommissie stelt de algemene beginselen van de stage vast, neemt kennis van alle problemen en klachten die verband houden met de stage en geeft hieromtrent aanbevelingen en adviezen aan de gedelegeerd bestuurder.

Artikel 9 De benoeming in vast verband wordt voorafgegaan door het lopen van een stage van drie maanden tot één jaar overeenkomstig de bepalingen van de hiërarchie uitgewerkt in uitvoering van artikel 3.

De benoeming in vast verband kan door de Raad van Bestuur of zijn gemachtigde voor sommige functies afhankelijk worden gesteld van een langere stage dan deze bepaald in het vorige lid of van het slagen voor een examen aan het einde van de stage.* Op voorstel van de stagecommissie kan de Raad van Bestuur of zijn gemachtigde beslissen de stageperiode van een stagiair te verlengen.

De duur van de stage kan maximum met één derde worden verlengd van de oorspronkelijke duur bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10 Om de duur van de verrichte stage te berekenen, worden alle periodes waarin de stagiair zich in de stand dienstactiviteit bevindt, in aanmerking genomen.

De afwezigheden die zich voordoen nadat de stagiair reeds vijftien werkdagen in één of verschillende malen is afwezig geweest, worden evenwel niet in aanmerking genomen. In voormeld geval wordt de stage opgeschort.

Voor de berekening van de dagen afwezigheid komen echter niet in aanmerking : 1° het vakantieverlof 2° het omstandigheidsverlof. Artikel 11 Maandelijks wordt er door de stagemeester een stageverslag opgesteld.

Het verslag wordt aan de stagiair ter kennis gebracht, die er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt. Elk verslag wordt in het persoonlijk dossier van de stagiair opgenomen.

Na afloop van de stage wordt door de stagemeester een met redenen omkleed eindverslag opgesteld dat een synthese bevat van de tussentijdse verslagen en dat moet toelaten zich een globaal oordeel te vormen over de geschiktheid van de stagiair. Dit verslag wordt voorafgegaan door een onderhoud tussen de betrokkene en zijn stagemeester.

Artikel 12 Wanneer tijdens de stage reeds blijkt dat de stagiair niet voldoet aan de vereisten van de dienst, maakt de stagemeester hiervan onmiddellijk een met redenen omkleed verslag op, dat bij aangetekend schrijven aan de stagiair ter kennis wordt gebracht.

Artikel 13 Indien het eindverslag of verslag bedoeld in artikel 12 ongunstig is, kan de stagiair bij aangetekend schrijven, binnen de vijf werkdagen na de betekening van het verslag, vragen te worden gehoord door de stagecommissie.

De hoorzitting bij de stagecommissie heeft binnen de tien werkdagen na ontvangst van het aangetekend schrijven bedoeld in eerste lid plaats.

De datum van de hoorzitting wordt per aangetekend schrijven aan de stagiair ter kennis gebracht.

De stagecommissie geeft binnen de tien dagen na de hoorzitting een met redenen omkleed advies. Voormeld advies wordt onverwijld overgemaakt aan het bevoegde orgaan bedoeld in artikel 14 en wordt per aangetekend schrijven aan de stagiair ter kennis gebracht.

Artikel 14 De verslagen bedoeld in artikel 11 en het advies bedoeld in artikel 13 worden overgemaakt aan de Raad van Bestuur of aan zijn gemachtigde.

De Raad van Bestuur of zijn gemachtigde kan : 1° na het beëindigen van de stage de stagiair benoemen;2° beslissen de stageperiode te verlengen;3° ofwel, de stagiair ontslaan. In de gevallen vermeld in lid 2, 2° en 3° kan de stagiair tegen de beslissing in beroep gaan bij de Raad van Beroep overeenkomstig de artikelen 72 en volgende.

TITEL IV. - RECHTEN EN PLICHTEN VAN HET PERSONEEL Artikel 15 Ieder personeelslid heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Indien hem een opdracht wordt gegeven die hij ongerechtvaardigd acht wegens zijn kennis van het probleem, kan hij schriftelijk zijn hiërarchische meerdere ervan op de hoogte stellen, vooraleer tot uitvoering over te gaan.

De B.I.A.C.-mededelingen naar buiten toe mogen evenwel enkel door de bevoegde woordvoerders worden gedaan.

Ieder personeelslid kan op ieder moment en op gewone aanvraag zijn persoonlijk dossier raadplegen.

Ieder personeelslid kan de uitvoering van een opdracht weigeren omwille van gewetensbezwaren. In dat geval brengt het betrokken lid van het Directiecomité verslag uit bij het Directiecomité.

Artikel 16 De personeelsleden moeten in alles loyaal de belangen van B.I.A.C. behartigen.

Zij zijn ertoe gehouden de wettelijke bepalingen en de reglementen te respecteren. Zij vervullen hun taak op professionele wijze. Zij moeten ook in hun privé-leven alles vermijden wat de belangen van B.I.A.C. rechtstreeks of onrechtstreeks kan schaden.

Zij zijn gehouden tot de grootste beleefdheid, zowel in hun dienstbetrekkingen met alle personeelsleden, als in hun omgang met het publiek. Zij moeten mekaar helpen in de mate dat het belang van de dienst zulks vereist.

Zij moeten, zowel in dienst als in hun privé leven, alles vermijden dat het vertrouwen van het publiek kan schaden of afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun functie.

Artikel 17 Het is de personeelsleden verboden, zelfs buiten hun functie doch ter oorzaak ervan, rechtstreeks of bij tussenpersoon, giften, beloningen of enig voordeel te vragen, te eisen of aan te nemen.

Artikel 18 Het is de personeelsleden verboden : 1° aan derden gegevens mede te delen die hun gekend zijn in de uitoefening van hun functie en die uit hun aard of krachtens voorschriften van hun hiërarchische meerdere geheim zijn; 2° informatie over B.I.A.C. te verstrekken of te laten verstrekken die schadelijk kan zijn voor de goede werking van de diensten.

Artikel 19 De personeelsleden staan in voor de goede werking van de diensten.

Zij moeten de misbruiken, nalatigheden en overtredingen van de wetten en reglementen die zij bij de uitoefening van hun functie vaststellen, beteugelen of doen beteugelen.

De meerdere staat in voor de instructies die hij geeft.

Artikel 20 Afgezien van de toepassing van de strafwetten, brengen de inbreuken bedoeld in deze titel de toepassing mee van de tuchtsancties omschreven in Titel VII. TITEL V. - OPLEIDING Artikel 21 Ieder personeelslid heeft recht op een opleiding die het in de mogelijkheid stelt om op de beste manier aan de huidige en toekomstige functievereisten te voldoen.

Deze opleiding is zowel bij de indiensttreding verplicht, als gedurende alle loopbaanontwikkelingen van het personeelslid.

Het personeelslid dat een opleiding geniet wordt geacht zich volledig in te spannen om er met volledige inzet aan deel te nemen.

De opleiding bij de indiensttreding beoogt het onthaal en de integratie van de belanghebbenden in hun werkomgeving alsook hun professionele opleiding.

Inzake bevordering kan de opleiding betrekking hebben op iedere vorm van hulp bij de studie.

Aan de personeelsleden wordt een voortgezette opleiding verstrekt.

Deze opleiding heeft als doel de kennis nodig voor de vereisten van de functie te behouden, dit met inbegrip van de nodige bijscholing en desgevallend omscholing.

TITEL VI. - ONVERENIGBAARHEDEN Artikel 22 Met de hoedanigheid van personeelslid van B.I.A.C. is onverenigbaar elke bezigheid die door het personeelslid zelf of door een tussenpersoon verricht wordt, 1) die het vervullen van de functie in de weg kan staan;2) die de waardigheid van de functie kan schaden; 3) die met de bij B.I.A.C. uitgeoefende activiteit kan in concurrentie treden.

Artikel 23 Het is het personeelslid verboden naast zijn functie bij B.I.A.C. enige activiteit uit te oefenen die met de dienstactiviteiten interfereert, zonder daarvoor van de Gedelegeerd Bestuurder voorafgaandelijk toestemming te hebben verkregen.

Wanneer hij de onverenigbaarheid beoordeelt, neemt de Gedelegeerd Bestuurder zijn beslissing rekening houdend met de functie van het personeelslid, met de aard van de uit te oefenen activiteit en de weerslag ervan op de door het personeelslid uitgeoefende functie in B.I.A.C. Het personeelslid beschikt over een termijn van vijftien werkdagen, te rekenen vanaf de kennisgeving van de beslissing van de Gedelegeerd Bestuurder, om daartegen bezwaar aan te tekenen.

Na het personeelslid gehoord te hebben neemt de Gedelegeerd Bestuurder binnen de vijftien kalenderdagen een definitieve beslissing.

Artikel 24 Wanneer een personeelslid buiten de diensturen een betaalde activiteit wenst uit te oefenen, moet hij de Gedelegeerd Bestuurder ervan op de hoogte brengen die over 15 werkdagen beschikt om deze cumulatie te weigeren wegens gerechtvaardigde redenen. Zonder enige reactie van hem binnen die termijn wordt deze cumulatie geacht te zijn toegestaan.

Als overgangsmaatregel, blijven de cumulaties geldig die vóór de datum van het in werking treden van dit statuut werden toegestaan.

Artikel 25 Elke inbreuk op de bepalingen van deze titel wordt beteugeld met tuchtsancties omschreven in Titel VII. TITEL VII. - TUCHTREGELING Artikel 26 De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken : 1° de terechtwijzing;2° de blaam;3° de inhouding van wedde;4° de tuchtschorsing met inhouding van wedde;5° de terugzetting;* 6° de afzetting.

Artikel 27 Inhouding van wedde en tuchtschorsing met inhouding van wedde worden toegepast, rekening houdend met de wetgeving op de bescherming van het loon, gedurende ten hoogste drie maanden, en zij mag niet meer dan twintig procent van de brutowedde bedragen.

Artikel 28 De in artikel 26, punt 1 en 2 opgesomde tuchtstraffen worden voorgesteld door de onmiddellijke hiërarchische meerdere en door de hiërarchische meerdere die een te bepalen rang heeft, uitgesproken na verhoor van de betrokkene. Zij worden hem schriftelijk ter kennis gebracht en in zijn dossier opgenomen.* Artikel 29 Binnen een termijn van tien werkdagen die begint te lopen vanaf de kennisneming van de beslissing omtrent de straf kan het betrokken personeelslid een hiërarchisch beroep instellen bij het lid van het Directiecomité onder hetwelk hij ressorteert.

Wanneer de straf door deze laatste uitgesproken werd, wordt het beroep bij de Gedelegeerd Bestuurder ingediend die een andere departementsdirecteur aanwijst.

Het beroep wordt aangetekend ingediend.

Artikel 30 Binnen deze 15 werkdagen na ontvangst van dit beroep onderzoeken de personeelsdirecteur en de betrokken directeur dit beroep en doen een met redenen omklede uitspraak. 15 Het personeelslid dat dit beroep heeft ingesteld kan zijn argumentatie persoonlijk doen gelden of zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

Artikel 31 De in de punten 3 tot 6 van artikel 26 bedoelde tuchtstraffen worden door de departementsdirecteur aan de Gedelegeerd Bestuurder voorgesteld. Enkel hij is gemachtigd deze uit te spreken.

Artikel 32 Het personeelslid waaraan één van die in artikel 26 bedoelde straffen wordt opgelegd kan beroep doen op de Raad van Beroep conform de bepalingen van de artikelen 72 en volgende.

Artikel 33 De tuchtvordering mag slechts betrekking hebben op feiten waarvan B.I.A.C. kennis heeft gekregen in de 2 maanden voorafgaand aan de datum waarop de tuchtprocedure is aangevat.

Artikel 34 Geen straf mag worden voorgesteld of opgelegd dan nadat de betrokkene de gelegenheid heeft gehad zich nader te verklaren of te rechtvaardigen. Het personeelslid dient voorafgaandelijk op de hoogte te worden gesteld van de hem ten laste gelegde feiten.

Verklaringen die in het kader van een onderzoek betreffende een stagiair of een statutair personeelslid worden afgenomen, worden schriftelijk vastgelegd.

Artikel 35 Voor eenzelfde inbreuk of voor verscheidene inbreuken die gelijktijdig werden gepleegd, mag maar één tuchtstraf worden opgelegd.

Artikel 36 De tuchtstraffen worden ambtshalve in het persoonlijk dossier van de stagiair of het statutair personeelslid doorgehaald na het verstrijken van de volgende termijnen : 1° zes maanden voor de terechtwijzing;2° negen maanden voor de blaam;3° één jaar voor de inhouding van wedde;4° twee jaar voor alle andere tuchtstraffen met uitzondering van de tijdelijke terugzetting en de afzetting. De termijn neemt een aanvang vanaf de datum waarop de tuchtstraf definitief werd uitgesproken.

Artikel 37 In uitvoering van deze titel, werkt de Gedelegeerd Bestuurder de procedures uit omtrent de uitspraak van de tuchtstraf, het beroep en het verhaal na éénsluidend advies van het Paritair Comité dat uitspraak doet bij een meerderheid van twee derden der stemmen.* Artikel 38 Voor de personeelsleden die rechtstreeks afhangen van de Gedelegeerd Bestuurder, moeten de beroepsprocedures gebeuren bij een comité dat bestaat uit de HRM en een ander lid van het Directiecomité, aangeduid door de Gedelegeerd Bestuurder.

TITEL VIII. - BEOORDELING Artikel 39 De Gedelegeerd Bestuurder is belast met het uitwerken van een jaarlijks beoordelingssysteem van toepassing op alle personeelsleden van het bedrijf.* Dit systeem zal in ieder geval volgende karakteristieken hebben : 1° het zal objectief en transparant zijn;2° het zal voor het beoordeelde personeelslid de mogelijkheid tot beroep op een hoger echelon voorzien;3° de beoordelingsroosters moeten aan de onderdelen van de krachtens artikel 3 van dit statuut bepaalde hiërarchische structuur aangepast worden;4° de resultaten van de beoordeling worden aan het personeelslid meegedeeld en zullen in aanmerking komen in het ontwikkelingsplan van de individuele loopbanen;5° een voorafgaand beoordelingsgesprek is verplicht;6° de beoordelingsfiches zullen door het Paritair Comité worden opgesteld en het gebruik ervan zal verplicht zijn;7° op eigen verzoek kan het beoordeelde personeelslid zich laten bijstaan door de persoon of de vakorganisatie van zijn keuze. Artikel 40* § 1 De beoordeling zal ten minste volgende graden bevatten : graad 5 zeer goed graad 4 goed graad 3 normaal graad 2 voor verbetering vatbaar graad 1 ongunstig De beoordelingen van graad 1 of 5 zullen gemotiveerd worden door precieze feiten.

Bovendien zal de Gedelegeerd Bestuurder een nauwkeurige omschrijving van de inhoud van iedere graad ter goedkeuring voorleggen aan het Paritair Comité. § 2 De objectieven die als basis dienen voor de persoonlijke beoordeling zullen individueel zijn. Zij zullen evenwel collectief mogen zijn beneden een bepaalde graad van de volgens artikel 3 vastgestelde hiërarchie.

In dit laatste geval zal de beoordeling van het personeelslid tot de gedragsaspecten beperkt zijn. § 3 Het personeelslid dat 2 achtereenvolgende beoordelingen van graad 2 heeft gehad of één beoordeling van graad 1 zal worden onderworpen aan een door de personeelsdirectie georganiseerde psycho-sociologische opvolging en/of corrigerende professionele opleiding bedoeld om zijn werk en zijn integratie binnen het bedrijf te verbeteren. § 4 Ieder jaar zal de personeelsdirectie de resultaten van de beoordelingen in haar voorstellen van opleidingspolitiek opnemen. § 5 Indien evenwel ernstige en herhaaldelijke ongeschikte gedrags- of functioneringsindicaties bij een personeelslid voorkomen tussen twee jaarlijkse beoordelingen, kan het verantwoordelijke lid van het Directiecomité of zijn onmiddellijke adjunct een tussentijds formeel beoordelingsgesprek vragen.

Dit wordt niet in acht genomen voor de gevolgen van de jaarlijkse beoordeling, maar het leidt wél tot een psychosociologische begeleiding en een corrigerende professionele opvolging vanwege de HRM. § 6 De beoordeling zal het voorwerp zijn van een verplicht voorafgaand evaluatiegesprek. § 7 De beoordeling gebeurt volgens een vooraf opgestelde fiche. § 8 Elk personeelslid mag een tussentijds formeel beoordelingsgesprek aanvragen. § 9 Het personeelslid dat de toekenning van een beoordelingsgraad 1 betwist, kan conform de artikelen 72 en volgende, vragen te worden gehoord door de Raad van Beroep.

TITEL IX BEVORDERINGEN MET EXAMENS EN VLAKKE LOOPBAAN Artikel 41 De in artikel 1, eerste lid van dit statuut bedoelde personeelsleden behouden, ten persoonlijke titel en overeenkomstig artikel 25 § 1, tweede lid van het koninklijk besluit van 2 april 1998, op ieder moment de elementen van hun loopbaan, hun graad en hun hoedanigheid bereikt op het moment van de oprichting van B.I.A.C. De bevorderingsprocedures binnen eenzelfde betrekking met vakexamen of in vlakke loopbaan die in de artikels 69 tot 72 van Titel IX van het koninklijk besluit van 29 november 1991 zijn vervat, zijn bijgevolg van toepassing op hun persoonlijke situatie.

Artikel 42 Alle andere dan in artikel 41 bedoelde bevorderingen worden door de volgende bepalingen geregeld.

Artikel 43 De interne bevordering is zonder uitzondering prioritair ten overstaan van de werving. De toegang tot de bevordering is gebonden aan een minimale beoordeling van graad 3.

Artikel 44 De bevorderingen staan open voor alle personeelscategorieën tewerkgesteld in het bedrijf, na definitie van de functie en het vereiste profiel. Deze definities bepalen de ontvankelijkheid van de kandidaten.* Artikel 45 De bevorderingen worden toegekend door de Gedelegeerd Bestuurder na advies van een Comité ad hoc, aangeduid door het Directiecomité, dat belast is met het rangschikken van de kandidaturen.

Deze rangschikking blijft gedurende 6 maanden geldig.

Het Comité ad hoc kan zich laten bijstaan door externe consulenten.

Artikel 46 De bevordering doet geen afbreuk aan de verworven rechten van het in artikel 1, eerste lid van dit statuut bedoelde personeel.

Het personeelslid dat binnen de 6 maanden vanaf zijn bevordering, afziet van de bevordering of de functie waarin hij bevorderd werd om medische of andere reden niet meer kan uitoefenen, kan aanspraak maken op zijn vorige functie of als die functie reeds bezet is, op een functie met een gelijkaardige functieinhoud.

De rechten, met name de in het kader van een bevordering verworven groepsverzekeringen, blijven in ieder geval verworven.

Artikel 47* De Gedelegeerd Bestuurder is belast, in het kader van de beslissingen van het Paritair Comité, met het uitwerken van de procedures inzake bekendmaking, indiening van de kandidaturen en werking van het Comité ad hoc bedoeld in artikel 45. Deze procedures zullen ten minste de vereisten bevatten waaraan de kandidaten moeten voldoen, de datum waarop aan de voorwaarden moet worden voldaan en de volledige beschrijving van de voorwaarden qua vorm en termijn voor het indienen van de kandidaturen.

TITEL X. - ADMINISTRATIEVE STANDEN Artikel 48 Het personeelslid bevindt zich in één van de volgende standen : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° disponibiliteit Artikel 49 Het personeelslid wordt voor de vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht in dienstactiviteit te zijn, behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem, hetzij van rechtswege, hetzij bij beslissing van de Raad van Bestuur of zijn gemachtigde, in een andere administratieve stand plaatst. Artikel 50 Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft het personeelslid in dienstactiviteit recht op wedde en op baremieke verhogingen.

Artikel 51* Onder de door de Gedelegeerd Bestuurder te bepalen voorwaarden na éénsluidend advies van het Paritair Comité uitgesproken met 2/3 meerderheid, krijgt het personeelslid in actieve dienst verlof : 1° voor jaarlijkse vakantie en op de feestdagen, voor persoonlijke omstandigheden of aangelegenheden, voor moederschapverlof, voor ouderschap, voor opvang met het oog op adoptie of pleegvoogdij;2° wegens ziekte of gebrekkigheid;3° voor verminderde prestaties, toegestaan na een afwezigheid wegens ziekte of gebrekkigheid;4° voor verminderde prestaties, toegestaan om sociale of gezinsredenen;5° voor het verrichten van militaire prestaties in vredestijd;6° voor geneeskundig voorgeschreven voorbehoedverlof. Artikel 52 De in dit artikel bedoelde afwezigheden zijn het voorwerp van een uitdrukkelijke toestemming van de Gedelegeerd Bestuurder.

Zij wordt in het belang van B.I.A.C. met redenen omkleed : 1° om een functie uit te oefenen in het kabinet van een minister of van een staatssecretaris, of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de Regering van een Gemeenschap of van een Gewest, op voorwaarde dat deze detachering door de Gedelegeerd Bestuurder wordt erkend als in overeenstemming met de belangen van B.I.A.C.; 2° voor opdracht erkend als van belang voor B.I.A.C.; 3° voor werkzaamheden bij een in de Kamer van Volksvertegen-woordigers of in de Senaat, Gewest- of Gemeenschapsraad erkende politieke groep, op voorwaarde dat deze detachering door de Gedelegeerd Bestuurder wordt erkend als in overeenstemming met de belangen van B.I.A.C.; 4° om deel te nemen aan vormingsactiviteiten;5° voor onderbreking van de beroepsloopbaan voor een vooraf bepaalde duur. Artikel 53 De afwezigheden voor syndicale activiteiten worden bepaald in het syndicaal statuut.

Artikel 54* Onder de door de Gedelegeerd Bestuurder voorgestelde voorwaarden en na beslissing van het Paritair Comité kan het personeelslid in zijn functie worden geschorst wanneer het belang van de dienst zulks vereist.

Artikel 55* Behoudens uitdrukkelijk strijdige bepaling heeft het personeelslid in de stand non-activiteit geen recht op wedde.

Het kan alleen onder de door Gedelegeerd Bestuurder gestelde voorwaarden en volgens de in het vorig artikel vermelde procedure, zijn rechten op bevordering tot een hogere functie of op een baremieke verhoging doen gelden.

Artikel 56 Niemand kan in non-activiteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om in rust te worden gesteld.

Artikel 57 Onder de door de Gedelegeerd Bestuurder voorgestelde voorwaarden en na beslissing van het Paritair Comité is het personeelslid in non activiteit : 1° wanneer het toestemming heeft tot het voortzetten van een opdracht die niet erkend is als zijnde van algemeen belang;2° wanneer het om familiale redenen toegestaan wordt voor een periode van lange duur afwezig te zijn;3° wanneer het afwezig is op grond van een machtiging om zijn functie met verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid uit te oefenen. Artikel 58 Het personeelslid wordt ambtshalve in non-activiteit geplaatst gedurende de periodes : 1° van tuchtschorsing;2° van facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten;3° van een mandaat van lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers of van Senaat of van een Gewest- of Gemeenschapsraad;4° van ongewettigde afwezigheid. TITEL XI. - DISPONIBILITEIT Artikel 59* Een in artikel 1,1° bedoelde personeelslid kan, onder de door de Gedelegeerd Bestuurder voorgestelde voorwaarden en na beslissing van het Paritair Comité, zonder opzegging in disponibiliteit worden gesteld : 1° wegens ziekte of gebrekkigheid waaruit geen definitieve dienstongeschiktheid ontstaat, maar die aanleiding geeft tot langere afwezigheid dan voor verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;2° wegens persoonlijke aangelegenheden;3° wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst zoals bedoeld in art.63; 4° wegens conventionele disponibiliteit. De beslissing om een in artikel 1,1° bedoeld personeelslid in disponibiliteit te stellen, wordt genomen door de Gedelegeerd Bestuurder. Deze brengt zijn beslissing bij aangetekend schrijven ter kennis van de betrokkene.

De betrokkene beschikt over een termijn van 10 werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het aangetekend schrijven bedoeld in het tweede lid, om bij aangetekend schrijven een beroep tegen de beslissing vermeld in het tweede lid, in te stellen.

Artikel 60* Niemand kan in disponibiliteit gesteld of gehouden worden wanneer hij aan de vereisten voldoet om een rustpensioen te krijgen.

Artikel 61* Een wachtgeld van een door de Gedelegeerd Bestuurder voorgesteld bedrag en na beslissing van het Paritair Comité kan worden verleend aan de in artikel 1,1° bedoelde personeelsleden die overeenkomstig artikel 59 in disponibiliteit worden gesteld.

Het wachtgeld en de vergoedingen, die eventueel worden toegekend aan de personeelsleden in disponibiliteit, zijn onderworpen aan de mobiliteitsregeling welke geldt voor de bezoldiging van personeelsleden in actieve dienst.

Artikel 62* De personeelsleden, die overeenkomstig artikel 59, 1° en 3° in disponibiliteit worden gesteld, blijven ter beschikking van B.I.A.C. en kunnen, indien zij de vereiste beroeps- en lichamelijke geschiktheid bezitten, in actieve dienst worden teruggeroepen onder de voorwaarden voorgesteld door de Gedelegeerd Bestuurder en na beslissing van het Paritair Comité.

Zij moeten binnen de door de Gedelegeerd Bestuurder bepaalde tijd de hun toegewezen functie bekleden.

Artikel 63* Onder de door de Gedelegeerd Bestuurder bepaalde voorwaarden en na beslissing van het Paritair Comité kan het in artikel 1,1° bedoelde personeelslid in disponibiliteit worden gesteld met ambtsontheffing in het belang van de dienst. Deze procedure is echter enkel van toepassing onder voorbehoud van de hervormingsmaatregelen omschreven in Titel XII. Voorafgaandelijk aan deze procedure moet de personeelsdirectie evenwel een conversietabel uitwerken die een geheel van reaffectatiemogelijkheden binnen het bedrijf bevat die toegankelijk zijn voor het personeelslid, dat de afgeschafte functie bekleedde, en die met zijn lichamelijke en intellectuele geschiktheid verenigbaar zijn.

De reaffectatie in één van de functies die deel uitmaken van de tabel gebeurt in akkoord met de betrokkene.

De in disponibiliteit stelling kan enkel worden uitgesproken indien na drie maanden proefperiode, of zes maanden indien de functie door een specifieke vorming werd voorafgegaan, het Directiecomité het ongunstig verslag van het betrokken lid van het Directiecomité goedkeurt.

TITEL XII. - DOELTREFFEND INZETTEN VAN HET PERSONEEL DETACHERING Artikel 64 De detachering is de tijdelijke verplaatsing voor een maximale duur van één jaar van een personeelslid naar een andere administratieve standplaats of afdeling. De betrokkene blijft titularis van zijn betrekking waarin hij tijdens zijn afwezigheid, voorlopig kan worden vervangen.

De detachering wordt aangewend : 1° om onmiddellijk in een vervanging te voorzien wanneer een functie niet wordt waargenomen;2° om aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften tegemoet te komen in geval van uitzonderlijke toename van werk;3° in geval van wedertewerkstelling van een personeelslid, dat na tussenkomst van de medische dienst aangeduid door het bevoegde orgaan, omwille van gezondheidsredenen van tijdelijke aard ongeschikt wordt bevonden om zijn functies in zijn administratieve standplaats of afdeling uit te oefenen, maar in aanmerking komt om in een andere administratieve standplaats of afdeling te worden tewerkgesteld in functies die verenigbaar zijn met zijn gezondheidstoestand.4° omwille van sociale of familiale redenen, voor zover het belang van de dienst dat toelaat. Over de detachering wordt beslist : 1° door de verantwoordelijke van de dienst waaraan hij verbonden is of zijn gemachtigde indien de detachering binnen dezelfde dienst plaats heeft;2° door de Gedelegeerd Bestuurder of zijn gemachtigde, op advies van de verantwoordelijken van de betrokken diensten of afdelingen, ingeval van detachering van één dienst of afdeling naar een andere;3° door de benoemende overheid indien de detachering berust op een tijdelijke lichamelijke ongeschiktheid. OVERPLAATSING Artikel 65 De overplaatsing is de definitieve verplaatsing van een personeelslid.

Over de overplaatsing wordt beslist : 1° door de verantwoordelijke van de dienst waaraan het betrokken personeelslid verbonden is of zijn gemachtigde indien de overplaatsing binnen dezelfde dienst plaats heeft;2° door de Gedelegeerd Bestuurder of zijn gemachtigde, op advies van de verantwoordelijken van de betrokken diensten of afdelingen, ingeval van overplaatsing van één dienst of afdeling naar een andere;3° door de benoemende overheid indien de overplaatsing berust op een definitieve lichamelijke ongeschiktheid. De overplaatsing gebeurt met inachtneming van de functiebeschrijving en het gewenste profiel van de kandidaat.

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN OMTRENT DETACHERING EN OVERPLAATSING Artikel 66 Het Paritair Comité krijgt volledige informatie over de jaarlijkse personeelsbehoeften en bespreekt ze vanaf de eerste vergadering van het jaar.

Telkens deze noden in de loop van het jaar gewijzigd worden, wordt deze informatie op de eerstvolgende vergadering van het Paritair Comité voorgelegd.

Artikel 67 Wanneer meerdere personeelsleden zich kandidaat stellen voor één zelfde overplaatsings- of detacheringoperatie, wordt de keuze gemaakt volgens de volgende criteria en volgorde : - anciënniteit; - beoordeling. - lichamelijke en intellectuele geschiktheden;

Artikel 68 Overplaatsing en detachering zijn beheersmaatregelen die bestemd zijn om het personeel optimaal in te zetten. Bijgevolg mogen zij nooit gebruikt worden als verdoken bevordering;

REAFFECTATIE Artikel 69* Een personeelslid dat een afgeschafte betrekking bekleedt, wordt in reaffectatie gesteld.

Het intrekken van een bevordering of de opheffing van een functie verplicht het bedrijf om voor het betrokken personeelslid een met zijn lichamelijke en intellectuele capaciteiten overeenstemmende functie te vinden, en dit onverminderd zijn verworven rechten.

De personeelsdirectie werkt voor elke afgeschafte betrekking een conversietabel uit die alle vacante functies bevat waartoe de houder van de afgeschafte betrekking omwille van zijn bekwaamheden en lichamelijke geschiktheden toegang zou kunnen hebben. Deze tabel wordt aan het Paritair Comité voorgelegd.

Indien een dergelijke betrekking niet bestaat, stelt de personeelsdirectie aan het betrokken personeelslid voor te kiezen uit minimaal 2 en maximaal drie vacante functies binnen het bedrijf waarvoor een specifieke opleiding kan worden verzekerd. Indien het gereaffecteerde personeelslid premies genoot in zijn vorige functie, en deze niet meer gerechtvaardigd zijn in zijn nieuwe functie, worden zij binnen de 36 maanden geleidelijk verminderd.

Het gereaffecteerde personeelslid bekleedt zijn nieuwe functies bij wijze van proef gedurende 3 maanden indien hij deze kan uitoefenen zonder specifieke opleiding of indien hij op eigen aanvraag werd aangesteld, en gedurende 6 maanden indien de reaffectatie ambtshalve of na een specifieke opleiding heeft plaats gehad. De beoordeling van deze proefperiode gebeurt volgens een gelijkaardige procedure als die voorzien voor de beoordeling, bedoeld in titel VIII. Indien blijkt dat de proefperiode geen voldoening schonk, wordt het personeelslid in disponibiliteit gesteld met ambtsontheffing in het belang van de dienst.

Het personeelslid dat een vorm van reaffectatie conform alinea 2 van dit artikel met of zonder opleiding weigert, wordt geacht demissionair te zijn uit hoofde van de weigering.

TITEL XIII. - DEFINITIEVE NEERLEGGING VAN DE FUNCTIE Artikel 70 Worden ambtshalve en zonder opzegging ontslagen : 1° de personeelsleden die zonder geldige redenen meer dan tien werkdagen onwettig afwezig zijn;2° de personeelsleden die zich in één van de gevallen bevinden waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van strafwetten de neerlegging van de functie tot gevolg heeft; Artikel 71 Tot definitieve neerlegging van de functie geven aanleiding : 1° vrijwillig ontslag;in dat geval mag het personeelslid slechts na machtiging en na een opzeggingstermijn van minstens 21 werkdagen zijn dienst verlaten, behoudens goedkeuring van de partijen; 2° de pensionering wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;3° ontslag bij tuchtmaatregel en afzetting;4° de toekenning van twee opeenvolgende evaluaties van graad 1; TITEL XIV. - PROCEDURE IN BEROEP Artikel 72 In alle gevallen waarvoor dit statuut een procedure in beroep voorziet, wordt een beroep van aanvullende consultatieve aard ingericht, waarvan de principes hieronder beschreven worden.

Artikel 73 Een Raad van Beroep met adviserende bevoegdheid wordt binnen het bedrijf opgericht. Zijn bevoegdheid betreft alle handelingen die door de Gedelegeerd Bestuurder dienen genomen te worden na uitputting van de interne beroepen voorzien in dit statuut en vóór de eindbeslissing van de Gedelegeerd Bestuurder.

Artikel 74 De leden van de Raad van Beroep worden aangeduid : - voor de helft door de Representatieve Vakbondsorganisaties a rato van één vertegenwoordiger per vakbondsorganisatie; - voor de andere helft door de Gedelegeerd Bestuurder waaronder het lid van het Directiecomité belast met de Human Resources dat ambtshalve zetelt.

Hij wordt voorgezeten door het hoofd van de juridische dienst van het bedrijf dat geen beraadslagingstem heeft.

De procedure verloopt in de taal van het betrokken personeelslid.

Het secretariaat wordt door de personeelsdirectie waargenomen.

Artikel 75 Hij onderzoekt de behandeling van de dossiers van de personeelsleden die een beroep indienen zowel betreffende de inhoud als de vorm.

Hiervoor kan hij via de voorzitter het advies inwinnen van externe deskundigen indien hij dit nodig acht of op verzoek van de eiser.

Artikel 76 Het voorleggen van de klacht aan de Raad van Beroep wordt door het betrokken personeelslid gedaan, dat zich mag laten bijstaan door een raadsman van zijn keuze.

Artikel 77 De beraadslaging van de Raad van Beroep wordt vastgelegd in een verslag dat met absolute meerderheid der stemmen wordt goedgekeurd, ter kennis gebracht wordt van de eiser en gevoegd wordt bij het einddossier dat wordt overgemaakt aan de Gedelegeerd Bestuurder, die motiveert welk gevolg hij aan het verslag geeft.

Wanneer een vakbondsafgevaardigde betrokken is in een beroepsprocedure neemt de Gedelegeerd Bestuurder zijn beslissing op eensluidend advies van de Raad als het genomen is met absolute meerderheid der stemmen.

Bij staking van stemmen is de Gedelegeerd Bestuurder niet gebonden.

Artikel 78* De procedureregels van deze Raad van Beroep worden overeenkomstig dit statuut door de Gedelegeerd Bestuurder bepaald, mits goedkeuring van het Paritair Comité.

TITEL XV. - SLOTBEPALINGEN Artikel 79 De bijlagen bij dit statuut worden goedgekeurd en gewijzigd volgens dezelfde regels als deze die gelden voor het goedkeuren en wijzigen van dit statuut.

Artikel 80 Dit statuut treedt in werking op 1 februari 2002.

BIJLAGE* 1. Tekst van het koninklijk besluit van 08/11/1998.2. De geldelijke voordelen en de voordelen in natura worden behouden. De organisatiebepalingen die eraan verbonden zijn kunnen evenwel worden gewijzigd naargelang de noden van het bedrijf. 3. De aan de uitoefening van de functie verbonden toelagen en vergoedingen kunnen herschikt worden zonder dat bij een identieke toestand de door een personeelslid ontvangen globale geldelijke voordelen mogen gewijzigd worden. 4. Wanneer de in het Paritair Comité van het bedrijf gesloten akkoorden een bepaling van het bovenbedoelde koninklijk besluit vervangen door een gunstigere bepaling, schorsen ze de toepassing van dit koninklijk besluit

^