gepubliceerd op 25 juli 2001
Besluit van de Vlaamse regering van 1 december 2000 houdende organisatie van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en de regeling van de rechtspositie van het personeel
MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP
1 DECEMBER 2000. - Besluit van de Vlaamse regering van 1 december 2000 houdende organisatie van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en de regeling van de rechtspositie van het personeel
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 28 juni 1983 houdende oprichting van de instelling Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, inzonderheid op artikel 17, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 1998 tot wijziging en opheffing van sommige bepalingen van decreten en wetten betreffende sommige Vlaamse openbare instellingen en tot opheffing van wettelijke bepalingen inzake prioritaire aanwerving bij de Vlaamse openbare instellingen.
Gelet op de adviezen van de Raad van Bestuur, gegeven op 30 september 1994, 25 november 1994, 24 maart 1995, 22 december 1995, 5 juli 1996, 20 maart 1998, 4 september 1998 en 30 oktober 1998;
Gelet op het protocol nr. 25/73 van 19 april 1995 van het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest;
Gelet op het protocol nr. 84/3 van 8 november 1995 van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor ambtenarenzaken, gegeven op 8 april 1998;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor de begroting, gegeven op 28 juni 1998;
Gelet op het advies van de Raad van State van 30 november 1999;
Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering gegeven op 30 juni 1998 betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen de drie maanden;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw;
Na beraadslaging, Besluit : DEEL I. - TOEPASSINGSGEBIED EN ALGEMENE BEPALINGEN Artikel I 1. Dit besluit is van toepassing op het personeel van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening.
Het doet geen afbreuk aan andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen die op specifieke categorieën van dit personeel van toepassing zijn.
Art. I 2. Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° Maatschappij : de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening;2° de minister : het lid van de Vlaamse regering dat overeenkomstig de bevoegdheidsverdeling binnen deze regering belast is met het toezicht of de controle op de Maatschappij;3° de regeling van de rechtspositie : het geheel van bepalingen waardoor de Vlaamse regering : a) de administratieve en geldelijke rechtstoestand van het statutair personeelslid vaststelt;b) de aanwerving en de toelatingsvoorwaarden alsmede de arbeidsvoorwaarden van de contractuele personeelsleden vaststelt;4° personeelslid : elk lid van het personeel;bij verwijzing naar een personeelslid wordt hierna de mannelijke vorm gebruikt; 5° statutair personeelslid : elk personeelslid dat in vast dienstverband benoemd is (definitief benoemd) of toegelaten is tot een proeftijd met het oog op een vaste benoeming (stagedoend);6° contractueel personeelslid : elk personeelslid dat in dienst genomen is bij arbeidsovereenkomst overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of elke andere bepaling die deze wet wijzigt;7° raad van bestuur : het bestuursorgaan van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening zoals ingesteld door artikel 13 van het decreet van 28 juni 1983 houdende oprichting van de instelling Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, zoals gewijzigd bij decreet van 7 juli 1998 tot wijziging en opheffing van sommige bepalingen van decreten en wetten betreffende sommige Vlaamse openbare instellingen en tot opheffing van wettelijke bepalingen inzake prioritaire aanwerving bij de Vlaamse openbare instellingen.8° leidend ambtenaar : de leidend ambtenaar bedoeld in de statuten van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening;9° adjunct-leidend ambtenaar : de adjunct-leidend ambtenaar bedoeld in de statuten van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening;10° raadgever : een statutair personeelslid, in actieve dienst of gepensioneerd, een advocaat of een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie;11° afdeling : organisatorische eenheid binnen de Maatschappij zoals bepaald in het organogram;12° afdelingshoofd : het statutaire personeelslid van rang K2 dat belast is met de leiding van een afdeling;13° individueel personeelsbeheer : de toepassing van het beleid en van de bepalingen inzake personeelszaken op het individuele personeelslid. Art. I 3. § 1. Alle bij dit besluit toegewezen bevoegdheden worden eveneens uitgeoefend door het statutaire personeelslid dat met de waarneming van de functie van de titularis is belast. § 2. Behoudens andersluidende bepaling kan de raad van bestuur of de leidend ambtenaar de bevoegdheden die hem bij dit besluit worden toegewezen, op algemene wijze delegeren aan de onder zijn gezag staande statutaire personeelsleden.
Art. I 4. § 1. Aan de personeelsbehoeften van de Maatschappij wordt voldaan door statutaire personeelsleden. § 2. Bij wijze van uitzondering kunnen contractuele personeelsleden worden ingezet.
Art. I 5. Het stagedoende statutaire personeelslid is geen definitief benoemd statutair personeelslid in de zin van dit besluit.
De bepalingen van dit besluit en van de besluiten die het zullen wijzigen of aanvullen, gelden voor dit personeelslid in zover het niet uitdrukkelijk uitgesloten wordt.
DEEL II. - ORGANISATIE EN WERKING VAN DE MAATSCHAPPIJ TITEL I. - Het bestuursorgaan Art. II 1. De Maatschappij wordt bestuurd door een raad van bestuur.
De samenstelling, de werking en de bevoegdheden van de raad van bestuur worden bepaald in het decreet van 28 juni 1983 houdende oprichting van de instelling Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en in de statuten van de Maatschappij, zoals gewijzigd bij decreet van 7 juli 1998 tot wijziging en opheffing van sommige bepalingen van decreten en wetten betreffende sommige Vlaamse openbare instellingen en tot opheffing van wettelijke bepalingen inzake prioritaire aanwerving bij de Vlaamse openbare instellingen.
TITEL II. - De directieraad Art. II 2. In de Maatschappij is er een directieraad die bestaat uit : 1° de leidend ambtenaar;2° de adjunct-leidend ambtenaren. De directieraad wordt voorgezeten door de leidend ambtenaar. De voorzitter wijst het lid van de directieraad aan dat hem in geval van afwezigheid of verhindering vervangt.
Art. II 3. De leden van de directieraad stellen een huishoudelijk reglement op.
Het huishoudelijk reglement van de directieraad wordt ter goedkeuring aan de raad van bestuur voorgelegd.
Het huishoudelijk reglement kan de consensus als regel voor alle beslissingen vermelden.
Individuele beslissingen betreffende personeelsleden worden, bij gebrek aan consensus, genomen bij geheime stemming.
TITEL III. - De raad van beroep Art. II 4. § 1. De raad van beroep, opgericht bij besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende oprichting en samenstelling van een raad van beroep voor sommige Vlaamse openbare instellingen, neemt kennis van alle beroepen die krachtens dit besluit : 1° een statutair personeelslid kan instellen tegen een definitief voorstel tot afzetting bij tuchtmaatregel of tegen de uitspraak van een andere tuchtstraf of van de schorsing in het belang van de dienst;2° een stagedoend statutair personeelslid kan instellen tegen een voorstel tot negatieve evaluatie van de stage met voorstel tot afdanking wegens beroepsongeschiktheid, en een definitief benoemd statutair personeelslid tegen de beslissing tot loopbaanvertraging, de evaluatie « onvoldoende » of tegen een vormgebrek tijdens de evaluatieprocedure;3° een statutair personeelslid kan instellen tegen de weigering van het verlof voor verminderde prestaties, van het verlof en de non-activiteit wegens persoonlijke redenen en van het verlof voor loopbaanonderbreking. § 2. Voor de toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende oprichting en samenstelling van een raad van beroep voor sommige Vlaamse openbare instellingen, op het personeel van de Maatschappij, wordt onder « ambtenaar » en « stagiair » respectievelijk verstaan « definitief benoemd statutair personeelslid « en « stagedoend statutair personeelslid ».
TITEL IV. - De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaren Art. II 5. De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaren hebben de bevoegdheden die hen krachtens dit besluit en krachtens de organieke statuten van de Maatschappij toegewezen of gedelegeerd zijn.
De leidend ambtenaar wordt benoemd in de graad van directeur-generaal.
De adjunct-leidend ambtenaren worden benoemd in de graad van inspecteur-generaal.
TITEL V. - De opdrachthouders Art. II 6. In de Maatschappij kunnen onder de statutaire personeelsleden opdrachthouders aangewezen worden, belast met specifieke opdrachten.
Minimum één opdrachthouder wordt aangewezen onder de personeelsleden van niveau K ten behoeve van de vorming en/of het human resources management en/of de organisatieontwikkeling.
Art. II 7. § 1. De opdrachthouders worden aangewezen door de raad van bestuur. De beslissing tot aanwijzing omvat de omschrijving en de duur van de opdracht en de motivering van de aanwijzing. § 2. Enkel de statutaire personeelsleden van rang K1 met ten minste drie jaar niveauanciënniteit kunnen tot opdrachthouder aangewezen worden. Zij worden voor de duur van hun opdracht bezoldigd in de salarisschaal die overeenstemt met de bevorderingsgraad in rang K2 van hun graad.
Art. II 8. De opdrachthouders worden voor een termijn van twee jaar aangewezen. Deze termijn kan verlengd worden met vier jaar.
De aanwijzing gaat in op de eerste van de maand volgend op de beslissing van de raad van bestuur.
Art. II 9. § 1. De opdrachthouder behoudt tijdens de duur van de opdracht zijn recht op salarisverhoging of op bevordering tot een hogere graad, op dezelfde wijze als wanneer hij niet met een opdracht was belast. § 2. De aanwijzing tot opdrachthouder vervalt van rechtswege bij het verstrijken van de duur van het mandaat of na een ononderbroken afwezigheid van vier maanden of op de dag van de benoeming van de mandaathouder in een graad van rang K2 of hoger.
De raad van bestuur kan de aanwijzing, mits er een motivering gegeven wordt, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de betrokkene zelf, voortijdig beëindigen.
TITEL VI. - De waarneming van een hogere functie Art. II 10. § 1. Voor de toepassing van deze titel verstaat men onder hogere functie, elke functie die overeenstemt met de in de personeelsformatie voorkomende betrekking van een graad van hogere rang dan waarvan het statutaire personeelslid titularis is. § 2. Een statutair personeelslid kan worden aangesteld in een hogere functie voor een betrekking van een graad die tijdelijk of definitief vacant is.
Art. II 11. § 1. Ongeacht het feit of een statutair personeelslid voldoet aan de statutaire vereisten om te worden benoemd in de graad die overeenstemt met de hogere functie, kan het statutaire personeelslid slechts de hogere functie verkrijgen in de eerstvolgende rang. § 2. Het statutaire personeelslid dat een tuchtstraf heeft opgelopen, mag niet worden aangesteld voor het uitoefenen van een hogere functie voor zijn tuchtstraf doorgehaald is.
Art. II 12. De uitoefening van de hogere functie wordt toevertrouwd aan het statutaire personeelslid dat het meest geschikt bevonden wordt om in de onmiddellijke dienstbehoeften te voorzien.
Art. II 13. De raad van bestuur beslist over de aanstelling in een hogere functie zoals bedoeld in artikel II 10.
In afwijking van het vorige lid van dit artikel beslist de Vlaamse regering op voorstel van de raad van bestuur over de aanstelling in een hogere functie in de graad van leidend ambtenaar of adjunct-leidend ambtenaar.
Art. II 14. § 1. In een tijdelijk vacante betrekking kan het statutaire personeelslid voor de duur van de afwezigheid aangesteld worden tot de titularis van de graad opnieuw zijn ambt opneemt. § 2. In een definitief vacante betrekking kan het statutaire personeelslid voor ten hoogste één jaar aangesteld worden op voorwaarde dat de procedure tot definitieve toekenning van die betrekking wordt ingezet. § 3. Onverminderd de bepalingen van § 1 en § 2 van dit artikel, wordt de aanstelling verleend voor maximum één jaar. Verlenging van deze termijn is slechts mogelijk door een gemotiveerde beslissing van de raad van bestuur. § 4. De akte tot aanstelling vermeldt : 1° een omschrijving van de functie die vacant is, zijn laatste of huidige titularis en de reden van diens vertrek of afwezigheid;2° een verantwoording van de noodzaak om in de vacature een hogere functie toe te kennen;3° een verantwoording van de keuze van de voorgedragen kandidaat. Art. II 15. Een statutair personeelslid dat met een hogere functie is belast, beschikt over alle aan deze functie verbonden prerogatieven.
Art. II 16. Deze titel is niet van toepassing op de stagedoende statutaire personeelsleden.
TITEL VII. - Overgangs- en opheffingsbepalingen Art. II 17. De commissie van beroep inzake verlof, disponibiliteit en afwezigheid bij de diensten van de Vlaamse regering en sommige instellingen en publiekrechtelijke verenigingen die onder de Vlaamse Gemeenschap en/of het Vlaamse Gewest ressorteren, behandelt de beroepen die bij haar werden ingesteld voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art. II 18. § 1. In afwijking van artikel 15 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende oprichting en samenstelling van een raad van beroep voor sommige Vlaamse openbare instellingen, behandelt de raad van beroep van de Maatschappij, opgericht bij beslissing van de raad van beheer van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen van 3 mei 1966, de beroepen tegen een tuchtstraf of schorsing in het belang van de dienst, de aanvragen tot herziening van een beoordeling en de beroepen zoals voorzien in artikel II.4, § 1, 1° en 2° die bij hem worden ingediend voor de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van dit besluit. § 2. De beroepen ingesteld tegen een beoordeling toegekend voor de aanvang van de eerste evaluatieperiode zoals bedoeld in artikel VIII 16, § 1, worden verder afgehandeld door de bij de bij beslissing van de raad van beheer van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen van 3 mei 1966 opgerichte raad van beroep van de Maatschappij volgens de procedure en samenstelling die gold voor de datum waarop dit besluit wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art. II 19. De beslissing van de raad van beheer van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen van 3 mei 1966 houdende de oprichting van een Raad van Beroep, wordt opgeheven.
DEEL III. - RECHTEN EN PLICHTEN Art. III 1. Het statutaire personeelslid heeft het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn functie.
Inzoverre het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van een van de hierna opgesomde belangen, is het hem verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op 1° de veiligheid van het land;2° de bescherming van de openbare orde;3° de financiële belangen van de overheid;4° maatregelen ter voorkoming van strafbare feiten;5° het medisch geheim;6° het vertrouwelijk karakter van commerciële, intellectuele en industriële gegevens, uitgezonderd indien de betrokkene met de inzage, de uitleg of de mededeling in afschrift ervan heeft ingestemd;7° het intern beraad dat voorafgaat aan elke beslissing zolang er in de desbetreffende aangelegenheid geen administratieve eindbeslissing is genomen en op voorwaarde dat de openbaarmaking afbreuk doet aan het geheim van de beraadslagingen van de voor de beslissing bevoegde overheid of in zoverre vastgesteld is dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen één of meer belangen opgesomd in de punten 1 tot en met 7 van dit lid of in zoverre de openbaarmaking om reden dat het document niet af of onvolledig is tot misvatting aanleiding kan geven. Het is hem ook verboden feiten bekend te maken indien de bekendmaking ervan een inbreuk is op de rechten en de vrijheden van de burger, in het bijzonder op het privé-leven, tenzij de betrokkene toestemming heeft verleend om op hem betrekking hebbende gegevens openbaar te maken.
Dit artikel geldt eveneens voor het statutaire personeelslid dat zijn functie heeft neergelegd.
Art. III 2. § 1. Het statutaire personeelslid heeft het recht op informatie en voortgezette vorming zowel wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de taakvervulling als om te kunnen voldoen aan de evaluatiecriteria en bevorderingsvereisten.
De vorming moet hem worden verstrekt wanneer ze een bevorderingsvoorwaarde is of een onderdeel van de evaluatiecriteria uitmaakt.
Het statutaire personeelslid heeft recht op vorming voor persoonlijke bijscholing voor zover dit past in de organisatorische doelstellingen van zijn dienst. § 2. Het statutaire personeelslid mag niet weigeren zich bij te scholen en dient zich op de hoogte te houden van de evolutie van de technieken, reglementeringen en navorsingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is.
Het statutaire personeelslid krijgt hiervoor van de Maatschappij de nodige middelen. § 3. De vorming is een plicht wanneer zij noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of het functioneren van een afdeling, of wanneer zij een onderdeel uitmaakt van een herstructurering, reorganisatie van een afdeling of een implementatie van nieuwe technieken en infrastructuur.
Voor het statutaire personeelslid van het niveau K kan deze vorming plaatsvinden buiten en bovenop de normale arbeidsprestaties, eventueel zonder compensatie.
De onkosten die inherent zijn aan de deelname aan deze vormingsactiviteiten zijn voor rekening van de Maatschappij.
Art. III 3. Elk statutair personeelslid heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen.
Het persoonlijk dossier van het statutaire personeelslid bevat ten minste de administratieve stukken zoals bepaald in bijlage 1 bij dit besluit.
Aanbevelingen waaruit een levensbeschouwelijke, ideologische of politieke overtuiging blijkt, mogen niet voorkomen in het administratieve dossier.
Art. III 4. § 1. Onverminderd de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting bepaald in artikel III 1, oefent het statutaire personeelslid zijn functie op een loyale en integere wijze uit onder het gezag van zijn hiërarchische meerderen die verantwoordelijk zijn voor de gegeven opdrachten.
Hij moet inzonderheid : 1° in zijn handelingen en gedragingen in de uitoefening van zijn taken, de van kracht zijnde wetten, decreten en reglementeringen, de richtlijnen van de Maatschappij alsmede de billijkheids- en doelmatigheidsaspecten in acht nemen;2° zijn raadgevingen, adviezen, opties en verslagen formuleren op basis van een precieze, volledige en praktische voorstelling van de feiten;3° zorgvuldig, plichtsbewust en met inachtneming van de richtlijnen van de Maatschappij, de beslissingen uitvoeren en de desbetreffende programma's verwezenlijken en zelf de nodige initiatieven aan de dag leggen;4° in de omgang met meerderen, collega's of ondergeschikten en in zijn contacten met het publiek, de persoonlijke waardigheid respecteren. § 2. Het statutaire personeelslid verleent zijn medewerking aan beleidsvoorbereidend werk en neemt actief deel aan teamwerk. § 3. Het statutaire personeelslid vervult zijn functie met openheid en zonder enige discriminatie tegenover de gebruikers van zijn dienst.
Het ziet erop toe geen enkel gegeven van persoonlijke aard dat werd ingezameld bij die gebruikers, bekend te maken tenzij aan de personen bevoegd om ervan kennis te nemen.
Art. III 5. § 1. Buiten de uitoefening van zijn functie moet het statutaire personeelslid elke handelswijze vermijden die het vertrouwen van het publiek in zijn dienst kan aantasten. § 2. Zelfs buiten zijn functie maar in verband ermee, mag het statutaire personeelslid rechtstreeks of bij tussenpersoon, geen giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen.
Art. III 6. De hoedanigheid van statutair personeelslid is onverenigbaar met elke activiteit die het statutaire personeelslid zelf of via een tussenpersoon verricht en die : 1° verhindert dat hij zijn ambtsplichten vervult;2° met de waardigheid van de functie in strijd is;3° zijn onafhankelijkheid in het gedrang brengt of;4° belangenvermenging tot gevolg heeft. De cumulatie van activiteiten binnen de beperkingen van het eerste lid wordt geregeld overeenkomstig deel IV van dit besluit.
DEEL IV. - CUMULATIE VAN BEROEPSACTIVITEITEN. Art. IV 1. De statutaire personeelsleden mogen geen beroepsactiviteiten cumuleren.
Niet bedoeld zijn evenwel de statutaire personeelsleden die toestemming kregen om hun functie met verminderde prestaties uit te oefenen waarbij zij zich tijdens hun afwezigheid in non-activiteit bevinden, op voorwaarde dat de duur van de verminderde prestaties de helft van de duur van volledige prestaties niet overschrijdt.
Evenmin worden bedoeld de statutaire personeelsleden die verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan hebben overeenkomstig Deel XI, Titel XI van dit besluit.
Art. IV 2. Onder beroepsactiviteiten in de zin van dit besluit moet worden verstaan elke bezigheid waarvan de opbrengst een bedrijfsinkomen is als bedoeld in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 en waarvan het bedrag hoger is dan het bedrag van de inkomsten die in de sociale zekerheidsregeling der zelfstandigen vrijgesteld worden van de verplichting tot bijdragebetaling.
In afwijking van het voorgaande lid wordt een openbaar politiek mandaat niet beschouwd als beroepsactiviteit. Hieronder dient te worden verstaan een mandaat waarvoor in toepassing van artikel XI 71 politiek verlof wordt verleend.
Art. IV 3. In afwijking van artikel IV 1 wordt de cumulatie van beroepsactiviteiten die inherent zijn aan het uitoefenen van de functie, van rechtswege uitgeoefend.
Inherent aan het uitoefenen van de functie is elke opdracht : 1° die ingevolge een wettelijke, decretale of reglementaire bepaling is gekoppeld aan de functie die door een statutair personeelslid wordt uitgeoefend;2° waarvoor het statutaire personeelslid ambtshalve wordt aangewezen door de raad van bestuur, door de minister of door de Vlaamse regering. Art. IV 4. § 1. In afwijking van artikel IV 1 kan de raad van bestuur op geschreven en voorafgaande aanvraag van het statutaire personeelslid en na gemotiveerd advies van de directieraad, machtiging verlenen tot cumulatie buiten de diensturen van beroepsactiviteiten die verenigbaar zijn met de hoedanigheid van statutair personeelslid, en die zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek uitgeoefend kunnen worden. Het statutaire personeelslid richt zijn aanvraag bij aangetekende brief met ontvangstbewijs via het afdelingshoofd aan de leidend ambtenaar.
De directieraad brengt zijn gemotiveerd advies uit binnen een termijn van dertig kalenderdagen nadat hij de aanvraag ontvangen heeft.
De raad van bestuur doet uitspraak over de aanvraag van het statutaire personeelslid binnen een termijn van dertig kalenderdagen die volgt op de in het vorige lid vermelde termijn. Na verloop van die termijn wordt de beslissing geacht gunstig te zijn.
Als de nodige inlichtingen in het dossier niet voorhanden zijn, vraagt de raad van bestuur erom binnen de in het vorige lid vermelde termijn.
Het statutaire personeelslid verstrekt deze inlichtingen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen zoniet wordt de aanvraag als vervallen beschouwd. Binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de gevraagde inlichtingen, doet de raad van bestuur een definitieve uitspraak. § 2. De in § 1 bedoelde machtiging kan worden herroepen. De beslissingen tot machtiging, tot weigering en tot herroeping worden met redenen omkleed. § 3. De raad van bestuur bepaalt wat onder diensturen moet worden verstaan.
Art. IV 5. Overtredingen op de bepalingen van dit deel geven aanleiding tot tuchtstraffen.
DEEL V. - HET DOELTREFFEND INZETTEN VAN HET PERSONEEL TITEL I. - Algemene bepalingen Art. V 1. § 1. Jaarlijks in de maand januari maakt de leidend ambtenaar een verslag op over de personeelsbezetting in de Maatschappij.
Het verslag wordt voorgelegd aan de raad van bestuur en ter kennis gebracht van de minister. § 2. Op basis van het in § 1 vermelde verslag stelt de directieraad het tekort aan personeel en het overtallige personeel in de Maatschappij vast en/of raamt het overtollige personeel.
Het personeel is overtallig wanneer de bezetting het formatiecijfer overtreft.
Het personeel is overtollig wanneer er te veel personeel is in relatie tot de behoeften of taken van de Maatschappij.
Art. V 2. § 1. Onverminderd de mogelijkheid om de personeelsformatie aan te passen, wordt het personeel binnen de Maatschappij in dienst gehouden. § 2. Het tekort aan personeel in de Maatschappij wordt opgevuld via aanwervingsplannen opgesteld door de directieraad en goedgekeurd door de raad van bestuur.
Art. V 3. Wanneer op verschillende wijzen in een vacante betrekking kan worden benoemd en er geen bepaling is die een bepaalde wijze voorschrijft, kiest de raad van bestuur op gemotiveerd voorstel van de directieraad, op gemotiveerde wijze hoe de betrekking moet worden opgevuld : 1° een vacante betrekking in de graad van de laagste rang van elk niveau : a) mutatie of b) bevordering van de geslaagden voor de vergelijkende overgangsexamens of c) aanwerving;2° een vacante betrekking in een hiërarchisch hogere graad dan de begingraad van elk niveau : a) mutatie of b) bevordering of c) in het niveau K, indien de keuze voor a) of b) geen geschikte kandidaten oplevert, aanwerving. Bij de beslissingen die krachtens dit artikel worden genomen, wordt rekening gehouden met de functiebeschrijving en het gewenste profiel.
De functiebeschrijving en het gewenste profiel worden ter kennis gebracht van de betrokken kandidaten.
De in het vorige lid bedoelde kennisgeving omvat inzake de te verlenen betrekking de volgende elementen : 1° een functiebeschrijving;2° het gewenste profiel;3° de salarisschaal;4° de datum waarop zij zal worden vacant verklaard;5° de termijn waarbinnen de kandidaturen kunnen worden ingediend;6° de wijze waarop de kandidaturen moeten worden ingediend. TITEL II. - De mutatie Art. V 4. Voor de toepassing van deze titel wordt onder mutatie verstaan, de overplaatsing binnen de Maatschappij van een statutair personeelslid met een graad tot en met rang K2 naar een betrekking met een andere administratieve standplaats, zonder dat er voor het definitief benoemde statutaire personeelslid een verandering van graad of een verhoging in graad mee gepaard gaat.
Art. V 5. Onder "administratieve standplaats" wordt verstaan de plaats waar het statutaire personeelslid hoofdzakelijk zijn functie uitoefent.
Onverminderd de bepalingen van deze titel, stelt de raad van bestuur de administratieve standplaats van de statutaire personeelsleden vast, alsmede de wijziging ervan.
Art. V 6. De raad van bestuur verklaart de betrekkingen vacant die bij wijze van mutatie ingevuld worden.
De raad van bestuur bepaalt tevens de datum waarop een betrekking zoals bedoeld in het vorige lid, vacant wordt verklaard.
Art. V 7. § 1. Voor de in artikel V 6 bepaalde betrekkingen waaraan een specifieke functiebeschrijving en profiel zijn verbonden, wordt een algemene oproep tot de kandidaten gedaan.
Voor de in artikel V 6 bepaalde betrekkingen waaraan geen specifieke functiebeschrijving en profiel zijn verbonden, wordt geen algemene oproep tot de kandidaten gedaan. Voor laatstgenoemde betrekkingen kan steeds een spontane mutatieaanvraag worden ingediend, zelfs vóór de in artikel V 6 bedoelde vacantverklaring door de raad van bestuur. § 2. Het statutaire personeelslid dat een mutatie wenst, moet daartoe via het afdelingshoofd een gemotiveerde aanvraag indienen bij de leidend ambtenaar.
Het afdelingshoofd voegt zijn gemotiveerd advies bij de aanvraag, rekening houdend met het belang van de dienst.
Art. V 8. Bij de toewijzing van de definitief vacante betrekkingen wordt enkel rekening gehouden met de aanvragen die voor de in artikel V 6, tweede lid vermelde datum aan de leidend ambtenaar zijn bezorgd.
Elke aanvraag ingediend na de in het eerste lid van dit artikel vermelde termijn, is niet ontvankelijk.
Art. V 9. § 1. Het statutaire personeelslid kan slechts een mutatie verkrijgen indien het : 1° geen "onvoldoende" voor zijn laatste functioneringsevaluatie heeft;2° zich in de administratieve toestand "dienstactiviteit" bevindt;3° voldoet aan de specifieke voorwaarden die overeenkomstig dit besluit voorgeschreven zijn om deze functie uit te oefenen. § 2. De beslissing tot mutatie houdt rekening met : 1° de functiebeschrijving van de vacature en het gewenste profiel van de kandidaat;2° de functioneringsevaluatie;3° het in artikel V 7, § 2 bedoelde vereiste advies van het afdelingshoofd. Art. V 10. Het statutaire personeelslid dat op zijn verzoek volgens de bepalingen van deze titel wordt gemuteerd, kan binnen een periode van twee jaar geen nieuwe mutatie krijgen.
Dit geldt ook voor het statutaire personeelslid dat een bevordering aanvaardt in een betrekking waaraan een andere administratieve standplaats is verbonden.
Bovendien is er geen mutatie mogelijk gedurende de eerste twee jaar na de indiensttreding bij de Maatschappij.
Art. V 11. De raad van bestuur kan een mutatie uitstellen indien de overplaatsing van het betrokken statutaire personeelslid niet verenigbaar is met de goede werking van de dienst waarin het is tewerkgesteld.
Dit uitstel kan maar maximum zes maanden duren, ingaand op de datum vermeld in artikel V 6, tweede lid.
Gedurende deze periode kan er in die betrekking niet worden benoemd.
Art. V 12. Als meerdere statutaire personeelsleden een mutatieaanvraag op de in deze Titel bepaalde wijze hebben ingediend, worden de openstaande betrekkingen toegekend aan de meest geschikte kandidaat, rekening houdend met : 1° de functiebeschrijving van de vacature en het gewenste profiel van de kandidaat;2° de functioneringsevaluatie. Bij gelijkwaardigheid van de kandidaten wordt de voorrang bepaald als volgt : 1° het statutaire personeelslid met de grootste graadanciënniteit;2° bij gelijke graadanciënniteit, het statutaire personeelslid met de grootste niveauanciënniteit;3° bij gelijke niveauanciënniteit, het statutaire personeelslid met de grootste dienstanciënniteit;4° bij gelijke dienstanciënniteit, het oudste statutaire personeelslid. Art. V 13. Het statutaire personeelslid dat op zijn verzoek door de raad van bestuur wordt gemuteerd, neemt zijn nieuwe dienst zo spoedig mogelijk op en in ieder geval binnen een periode van drie maanden ingaand de eerste dag van de maand na die waarin de beslissing van de raad van bestuur is genomen.
In uitzonderlijke en gemotiveerde gevallen wordt de in het eerste lid vermelde termijn met drie maanden verlengd.
Art. V 14. Elke mutatieaanvraag in een bepaalde graad blijft geldig zolang het statutaire personeelslid de aanvraag niet schriftelijk heeft ingetrokken.
Art. V 15. De mutatieaanvragen, met uitzondering van de aanvragen voor een betrekking die wordt verleend op basis van de functiebeschrijving en het profiel, worden vermeld in het administratief jaarboek van het personeel van de Maatschappij.
De statutaire personeelsleden die vaststellen dat hun mutatieaanvraag niet in het administratief jaarboek van het personeel is opgenomen, moeten de leidend ambtenaar hiervan in kennis stellen.
Art. V 16. De bepalingen van deze titel zijn niet van toepassing op de stagedoende statutaire personeelsleden.
TITEL III. - De herplaatsing Art. V 17. De raad van bestuur kan het statutaire personeelslid dat door de arbeidsgeneeskundige dienst ongeschikt werd bevonden, maar dat opnieuw in een andere functie geplaatst kan worden die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand, herplaatsen in een graad van zijn rang of van een lagere rang.
Deze herplaatsing heeft de benoeming in de nieuwe graad tot gevolg.
Indien de herplaatsing plaatsvindt in een graad van een lagere rang, wordt het statutaire personeelslid ingeschaald in de nieuwe salarisschaal overeenkomstig artikel XIII 19, § 2.
Art. V 18. De bepalingen van deze titel zijn niet van toepassing op de stagedoende statutaire personeelsleden.
DEEL VI. - DE AANWERVING TITEL I. - De toelatingsvoorwaarden Art. VI 1. § 1. Voor de toegang tot een functie in de Maatschappij gelden de volgende algemene toelatingsvoorwaarden : 1° zich gedragen in overeenstemming met de eisen van de beoogde betrekking;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° aan de dienstplichtwetten voldoen;4° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor de uit te oefenen functie. De lichamelijke geschiktheidsvereisten worden vastgesteld in de functiebeschrijving en via een door de raad van bestuur aangestelde geneeskundige dienst gecontroleerd. § 2. De functies waarvoor in de functiebeschrijving en het profiel bepaald wordt dat zij een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden, of die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Vlaamse gemeenschap en/of het Vlaamse gewest, zijn voorbehouden voor Belgen.
TITEL II. - De aanwerving HOOFDSTUK I. - De aanwervingsvoorwaarden Art. VI 2. De bepalingen van deze titel zijn niet toepasselijk op de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaren.
Art. VI 3. § 1. Als statutair personeelslid kan enkel worden aangeworven wie aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, volgens de bij dit besluit gevoegde tabel als bijlage 2;2° slagen voor het voorgeschreven vergelijkend aanwervingsexamen. Houders van een diploma of getuigschrift dat toegang verleent tot een bepaald niveau, worden uitgesloten van inschrijving voor een wervingsexamen voor een lager niveau.
De voorwaarde dat men geen hoger diploma of getuigschrift mag bezitten, geldt niet voor : - de diploma's die behaald werden na de inschrijving voor het wervingsexamen; - de toegang tot de niveaus U en W waarvoor bepaalde diploma's of getuigschriften wel in aanmerking worden genomen indien dit wordt vereist in de functiebeschrijving of het examenreglement. § 2. De raad van bestuur stelt bij het organiseren van een vergelijkend aanwervingsexamen de datum vast waarop de gegadigden moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en de aanwervingsvoorwaarden, onverminderd de toepassing van artikel VI 4, § 2, wat betreft het bezit van het vereiste diploma of studiegetuigschrift.
Art. VI 5. § 1. In overeenstemming met de aard van de functie en op basis van de functiebeschrijving en het competentieprofiel, kan de raad van bestuur bijzondere aanwervingsvoorwaarden opleggen zoals : 1° een minimum- en/of maximumleeftijdsgrens;2° bijzondere eisen inzake beroepsbekwaamheid en/of lichamelijke geschiktheid;3° het bezit van diploma's of studiegetuigschriften aan te wijzen onder die welke zijn opgesomd in de tabel van bijlage 2 bij dit besluit, of van bijzondere studie- of opleidingsdiploma's of getuigschriften. § 2. De raad van bestuur stelt bij het organiseren van een vergelijkend aanwervingsexamen de datum vast waarop de gegadigden moeten voldoen aan de bijzondere aanwervingsvoorwaarden.
HOOFDSTUK II. - De vergelijkende aanwervingsexamens Afdeling 1. - Algemene bepalingen Art. VI 6. De raad van bestuur organiseert de vergelijkende aanwervingsexamens.
De raad van bestuur kondigt elk vergelijkend aanwervingsexamen aan door elk middel van bekendmaking dat hij passend vindt.
Het bericht vermeldt ten minste de algemene en eventueel ook de bijzondere vereisten waaraan de gegadigden moeten voldoen om benoemd te kunnen worden en de datum waarop de vereisten vervuld moeten zijn.
Art. VI 7. § 1. De raad van bestuur bepaalt de modaliteiten van de vergelijkende aanwervingsexamens.
Hij kan de organisatie en de bepaling van de modaliteiten van die vergelijkende examens echter geheel of gedeeltelijk opdragen aan de leidend ambtenaar of aan de adjunct-leidend ambtenaren.
Hij kan ook de Vast Wervingssecretaris vragen sommige examens geheel of gedeeltelijk te organiseren. § 2. Onder de in § 1 bedoelde modaliteiten wordt verstaan : 1° de vaststelling van het huishoudelijk reglement betreffende de organisatie van de examens en de bekendmaking ervan;2° de vaststelling van het examenreglement waarin de volgende elementen worden vastgesteld : a) de termijn waarbinnen de inschrijvingen kunnen worden aanvaard;b) het examenprogramma, de deelnemingsvoorwaarden en de datum waarop aan deze voorwaarden moet worden voldaan;c) het cijfer punten dat aan het volledig examen, aan ieder examengedeelte en eventueel aan de onderverdelingen ervan wordt toegekend;d) het minimum cijfer punten dat voor het volledig examen, voor ieder examengedeelte en eventueel voor de onderverdelingen ervan wordt vereist;3° de aanwijzing van de leden van de examencommissies;4° de bepaling van datum en plaats van het examen;5° de vaststelling van de lijst van de kandidaten;6° de oproeping van de kandidaten;7° het opmaken van het proces-verbaal dat de rangschikking van de geslaagden vaststelt;8° de kennisgeving aan de kandidaten van het behaalde resultaat. § 2. De raad van bestuur bepaalt de samenstelling van de examencommissies.
Art. VI 8. De vergelijkende aanwervingsexamens worden georganiseerd voor benoeming in de graden van de laagste rang van elk niveau en in de graden van de andere rangen van het niveau K waarvoor de raad van bestuur overeenkomstig artikel V 3 tot aanwerving heeft beslist.
Afdeling 2. - Het programma Art. VI 9. De raad van bestuur stelt de programma's van de vergelijkende aanwervingsexamens vast.
De programma's toetsen de vereiste geschiktheid van de kandidaten om de te verlenen functie uit te oefenen.
Voor een zelfde graad kunnen het programma van het vergelijkend aanwervingsexamen en dat van het vergelijkend examen voor overgang naar het ander niveau verschillend zijn.
Art. VI 10. De vergelijkende aanwervingsexamens bestaan uit drie onderdelen : 1° een onderdeel om de basisvaardigheden voor het uitoefenen van de te verlenen graad, te evalueren;2° een onderdeel om de vaardigheden tot schriftelijke communicatie te evalueren;3° een onderdeel bestaande uit een interview om na te gaan of het profiel van de kandidaat overeenstemt met de specifieke vereisten van de functie. Alleen de kandidaten die geslaagd zijn voor de reeds georganiseerde onderdelen, kunnen tot het volgende onderdeel worden toegelaten.
Wanneer de aard van de functies het wettigt, kan het vergelijkend aanwervingsexamen worden beperkt tot een of twee onderdelen.
Art. VI 11. De raad van bestuur bepaalt de duur en de volgorde van de verschillende examenonderdelen.
Een mondeling examen wordt afgenomen in aanwezigheid van ten minste twee bijzitters.
Art. VI 12. Ieder gegadigde die zich voor een vergelijkend aanwervingsexamen inschrijft, ontvangt op aanvraag het reglement.
Afdeling 3. - Bijzondere bepalingen Art. VI 13. De raad van bestuur kan, rekening houdend met de aanwervingsvooruitzichten gedurende de geldigheidstermijn van het examen, het maximum aantal kandidaten bepalen dat : - tot een volgend examengedeelte wordt toegelaten; - als geslaagd voor het volledig examen aanvaard kan worden.
Het in het eerste lid bedoelde maximum wordt opgenomen in het examenreglement.
Dit maximum wordt verminderd indien niet voldoende kandidaten het vastgestelde minimum aantal punten hebben behaald.
Het wordt verhoogd indien voor de laatste plaats meerdere kandidaten een gelijk aantal punten hebben behaald.
Art. VI 14. § 1. Indien de mogelijkheid in het examenreglement is opgenomen, kan de raad van bestuur, wanneer hij oordeelt dat het aantal ingeschreven kandidaten het rechtvaardigt, na het afsluiten van de inschrijvingen aan het programma van het vergelijkend aanwervingsexamen een voorselectie toevoegen. § 2. De examencommissie stelt op basis van de uitslagen van de voorselectie het aantal kandidaten vast dat tot het vergelijkend aanwervingsexamen kan worden toegelaten. § 3. Voor de rangschikking van de geslaagden voor het vergelijkend aanwervingsexamen wordt geen rekening gehouden met het resultaat van de voorselectie.
Art. VI 15. De examencommissie stelt in het proces-verbaal van het examen de lijst van de geslaagden vast met vermelding van hun rangschikking.
De eindrangschikking van het volledig examen wordt opgemaakt volgens het totaal aantal behaalde punten.
De geldigheidsduur van het examen begint te lopen vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand van de beslissing van de raad van bestuur tot opname van de geslaagden in de wervingsreserve.
Art. VI 16. Indien voor een bepaalde betrekking bijzondere bijkomende vereisten worden gesteld, kunnen de in een bestaande reserve opgenomen kandidaten onderworpen worden aan een bijkomende selectietest.
De geslaagden voor deze test worden voor deze betrekking opgenomen in een bijkomende afzonderlijke rangschikking in volgorde van de door hen behaalde punten.
Art. VI 17. Wanneer vergelijkende aanwervingsexamens georganiseerd worden voor graden van eenzelfde rang of van verschillende rangen volgens geheel of gedeeltelijk gelijke examenprogramma's, kan de raad van bestuur een aanwervingsexamen organiseren bestaande uit een gemeenschappelijk gedeelte en uit afzonderlijke gedeelten voor elk van de betrokken graden.
Art. VI 18. Na het afsluiten van het proces-verbaal van het vergelijkend aanwervingsexamen vergewist de raad van bestuur zich ervan dat de geslaagden aan de gestelde vereisten voldoen.
Indien blijkt dat nader onderzoek moet worden verricht omtrent het voldoen aan de gestelde eisen van een bepaalde kandidaat, wordt de kandidaat hiervan in kennis gesteld en voorlopig uitgesloten.
Art. VI 19. Na het afsluiten van het proces-verbaal van het vergelijkend examen worden de geslaagden die aan de gestelde eisen voldoen, door de raad van bestuur opgenomen in een wervingsreserve in de orde van hun rangschikking.
De geslaagden die voorlopig werden geweerd doch naderhand aan de gestelde eisen voldoen, worden opgenomen in de wervingsreserve. Zij die aan deze eisen niet voldoen, worden uitgesloten.
Art. VI 20. De geslaagde die, vooraleer hem een betrekking wordt aangeboden, wegens persoonlijke redenen uitstel van indiensttreding vraagt, verliest het voordeel van zijn plaats in de rangschikking. Na het intrekken van zijn uitstel neemt hij zijn oorspronkelijke plaats in de rangschikking opnieuw in.
Art. VI 21. De geslaagde die een betrekking aangeboden krijgt op basis van zijn vooraf kenbaar gemaakte voorkeur en deze betrekking weigert, verliest het voordeel van zijn rangschikking.
Art. VI 22. De geslaagden voor een vergelijkend aanwervingsexamen behouden het voordeel van hun uitslag gedurende vier jaar te rekenen vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand van de beslissing van de raad van bestuur tot opname van de geslaagden in de wervingsreserve, tenzij de raad van bestuur een andere termijn heeft vastgesteld, welke in het examenreglement wordt bepaald.
Achteraf kan de raad van bestuur de geldigheidsduur van de wervingsreserve verlengen, doch enkel om redenen die verband houden met de goede werking van de dienst.
Onder geslaagden van twee of meer examens wordt voorrang verleend aan de geslaagden van het examen waarvan het proces-verbaal het vroegst is afgesloten.
TITEL III. - De aanwerving van de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaren Art. VI 23. Als leidend ambtenaar en adjunct-leidend ambtenaar kunnen enkel worden aangeworven wie aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de in artikel VI 1 bepaalde toelatingsvoorwaarden vervullen;2° aan de hiernavolgende bijzondere aanwervingsvoorwaarden voldoen : a) in het bezit zijn van een diploma dat toegang verleent tot niveau K volgens de als bijlage 4 bij dit besluit gevoegde tabel;b) slagen voor een selectieproef, uitgevoerd door een extern advieskantoor of door het Vast Wervingssecretariaat, waarbij wordt nagegaan of de kandidaat over voldoende leidinggevende capaciteiten beschikt. Art. VI 24. § 1. De Vlaamse regering verklaart de betrekkingen van leidend ambtenaar en adjunct-leidend ambtenaar vacant. § 2. De kennisgeving van de vacature vindt plaats via een publicatie van de oproep in het Belgisch Staatsblad. § 3. Het vacaturebericht omvat inzake de te verlenen betrekkingen de volgende elementen : 1° de toelatings- en aanwervingsvoorwaarden;2° een functiebeschrijving;3° het gewenste profiel;4° de salarisschaal;5° de termijn en de modaliteiten voor het indienen van de kandidaatstelling, overeenkomstig de bepalingen van § 4 en in voorkomend geval de over te leggen stukken. § 4. Om geldig te zijn moet de kandidaatstelling beantwoorden aan de voorschriften van het vacaturebericht, en per aangetekende brief worden ingediend binnen dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de eerste werkdag na de datum van publicatie van het vacaturebericht in het Belgisch Staatsblad.
Voor de kandidaatstelling geldt de datum van de poststempel als indieningsdatum.
De kandidaatstelling omvat een uiteenzetting van de aanspraken.
TITEL IV. - De aanwerving van personen met een handicap Art. VI 25. Deze titel stelt de bepalingen inzake aanwerving vast die in afwijking van het statuut van het statutaire personeelslid worden getroffen om de aanwerving van personen met een handicap bij de Maatschappij te bevorderen.
Zij zijn van toepassing op personen met een handicap die zijn ingeschreven bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, hierna te noemen het VFSIPH. Art. VI 26. § 1. De gerechtigde op deze titel moet voldoen aan de aanwervingsvoorwaarden voor het statutaire personeelslid.
Evenwel worden bij de organisatie van het vergelijkend aanwervingsexamen de hinderpalen verbonden aan de handicap zoveel mogelijk weggewerkt door het aanbieden van aangepaste faciliteiten. § 2. In afwijking van § 1, eerste lid, wordt het statutaire personeelslid dat in aanmerking komt voor een betrekking in het niveau U en W, vrijgesteld van het vergelijkend aanwervingsexamen.
Art. VI 27. Het contingent personen met een handicap dat prioritair en op basis van de vacatures, binnen het niveau U en W werk krijgt, bedraagt twee procent van het aantal betrekkingen op de personeelsformatie.
Art. VI 28. § 1. Zolang het contingent niet bereikt is, onderzoekt de directieraad in overleg met het VFSIPH en op basis van de functiebeschrijving van de vacature en de profielvereisten van de kandidaat, welke personen met een handicap in aanmerking komen voor de vacatures. § 2. De namen van de geselecteerde personen met een handicap worden samen met een gemotiveerd verslag voor beslissing aan de raad van bestuur voorgelegd.
TITEL V. - Overgangs- en opheffingsbepalingen Art. VI 29. De geslaagden voor een vergelijkend aanwervingsexamen die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit opgenomen zijn in een bij de Maatschappij voor een bepaalde graad bestaande wervingsreserve, worden ambtshalve opgenomen in een wervingsreserve voor een graad die met toepassing van artikel VIII 75, eerste en tweede lid, de vroegere graad vervangt waarvoor zij het vergelijkend examen hebben afgelegd.
Onverminderd de bepalingen van artikel VI 22 behouden zij het voordeel van hun uitslag gedurende vier jaar te rekenen vanaf de datum waarop dit besluit in werking treedt.
Art. VI 30 Het besluit van de Vlaamse regering van 5 augustus 1988 tot vaststelling van sommige bepalingen van het administratief statuut van de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaren van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, wordt opgeheven.
DEEL VII. - DE STAGE EN DE DEFINITIEVE BENOEMING TITEL I. - De stage HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. VII 1. De raad van bestuur stelt de geslaagden van een vergelijkend aanwervingsexamen die aan de gestelde eisen voldoen, in de orde van hun rangschikking aan tot stagedoend statutair personeelslid in een vaste openstaande betrekking van de graad waarnaar zij hebben meegedongen.
Art. VII 2. Het stagedoende statutaire personeelslid wordt geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
Art. VII 3. De geslaagde voor een vergelijkend aanwervingsexamen mag pas tot de stage toegelaten worden nadat zijn lichamelijke geschiktheid is gecontroleerd.
HOOFDSTUK II. - Nadere bepalingen Art. VII 4. De raad van bestuur organiseert de stage. Ze verloopt onder leiding van de opdrachthouder voor de vorming.
Art. VII 5. De directieraad kan op elk ogenblik tijdens de stage bij gemotiveerde beslissing de dienstaanwijzing van het stagedoende statutaire personeelslid wijzigen.
HOOFDSTUK III. - Duur van de stage Art. VII 6. De duur van de stage bedraagt : 1° in niveau K :12 maanden;2° in niveau Ma : 9 maanden;3° in niveau Mb : 6 maanden;4° in niveau U : 6 maanden;5° in niveau W : 6 maanden. Art. VII 7. § 1. Om de duur van de verrichte stage te berekenen, worden alle perioden waarin het stagedoende statutaire personeelslid in actieve dienst is, in aanmerking genomen. § 2. Het stagedoende statutaire personeelslid beschikt over een bonus aan werkdagen afwezigheid die niet meetelt bij het berekenen van de duur van de stage, zoals hierna vermeld naast de stageduur : 1° 12 maanden : 25 werkdagen;2° 9 maanden : 20 werkdagen;3° 6 maanden : 15 werkdagen. Deze bonus kan in één keer of gefractioneerd gebruikt worden.
In deze bonus wordt geen rekening gehouden met de jaarlijkse vakantie. § 3. Afwezigheid boven de in § 2 vermelde bonus, zelfs de afwezigheid die met dienstactiviteit gelijkgesteld wordt, heeft schorsing van de stage tot gevolg. § 4. Tijdens de schorsing van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagedoend statutair personeelslid; zijn administratieve toestand wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen die op hem van toepassing zijn tijdens zijn afwezigheid. § 5. Tijdens de periode waarin de einddatum van de stage overschreden wordt, behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagedoend statutair personeelslid.
HOOFDSTUK IV. - Programma Art.VII 8. Het stageprogramma wordt opgenomen in de functiebeschrijving.
HOOFDSTUK V. - Evaluatie van het stagedoende statutaire personeelslid Afdeling 1. - Evaluatie Art. VII 9. Elk stagedoend personeelslid wordt begeleid door een statutair personeelslid van zijn afdeling, hierna te noemen de stagebegeleider.
Art. VII 10. Na een gesprek met het stagedoende statutaire personeelslid, maakt het afdelingshoofd om de drie maanden voor het stagedoende statutaire personeelslid van niveau Ma, Mb, U en W en om de zes maanden voor het stagedoende statutaire personeelslid van niveau K, een verslag op van de wijze waarop het stagedoende statutaire personeelslid de hem opgedragen taken heeft vervuld.
Ieder stageverslag wordt onverwijld ter kennisgeving aan het betrokken stagedoend statutair personeelslid opgestuurd dat dit viseert. Als de betrokkene het stageverslag niet wil of kan viseren, wordt het hem bij aangetekende brief opgestuurd.
Het stagedoende statutaire personeelslid kan binnen twee werkdagen na visering of ontvangst van het stageverslag, er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegen.
Het stageverslag en de eventuele opmerkingen worden in zijn persoonlijk dossier opgenomen.
Art. VII 11. Als in het eindverslag van de stage een negatieve evaluatie van de stage met voorstel tot afdanking wegens beroepsongeschiktheid wordt gegeven, kan het stagedoende statutaire personeelslid dat deze evaluatie betwist, bij aangetekend schrijven binnen vijftien kalenderdagen volgend op de visering of ontvangst van het stageverslag, beroep aantekenen bij de raad van beroep.
De raad van beroep brengt binnen de dertig kalenderdagen nadat de zaak aanhangig gemaakt werd, een met redenen omkleed advies uit bij de raad van bestuur.
Als de raad van beroep verzuimt het in het vorige lid bepaalde te respecteren, behandelt men het beroep alsof er een voor de verzoeker gunstig advies werd gegeven.
Art. VII 12. De raad van bestuur beslist over de definitieve benoeming.
Afdeling 2. - Ongeschiktheid van het stagedoende statutaire personeelslid Art. VII 13. De raad van bestuur kan het stagedoende statutaire personeelslid dat een negatieve evaluatie zoals bedoeld in artikel VII 11, eerste lid, heeft gekregen, wegens beroepsongeschiktheid ontslaan.
Met ingang van de eerste werkdag volgend op de beslissing tot ontslag, wordt met het stagedoende statutaire personeelslid een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van drie maanden afgesloten die overeenstemt met een opzeggingstermijn van dezelfde duur.
Eventueel kan de opzeggingsperiode verlengd worden zo lang als nodig is opdat het betrokken statutaire personeelslid in orde kan zijn met de wetgeving inzake sociale zekerheid.
Art. VII 14. § 1. Voor elke zware fout begaan tijdens de stage kan het stagedoende statutaire personeelslid zonder opzegging worden ontslaan.
Een zware fout moet door een hiërarchische meerdere van niveau K binnen drie werkdagen vastgesteld worden.
Deze laatste hoort, samen met de directieraad, het stagedoende statutaire personeelslid binnen de in het vorige lid vermelde tijdspanne. Het stagedoende statutaire personeelslid kan zich hierbij laten bijstaan door een raadgever. Van de verklaring van het stagedoende statutaire personeelslid wordt een verslag gemaakt.
Behoudens in geval van aanmaning, motiveert de directieraad binnen drie werkdagen na het horen van het stagedoende statutaire personeelslid, in een aangetekende brief het voorstel tot ontslag om dringende redenen. § 2. Het ontslag wordt uitgesproken door de raad van bestuur op gemotiveerd voorstel van de directieraad.
TITEL II. - De definitieve benoeming Art. VII 15. § 1. Tot definitief benoemd statutair personeelslid kan enkel worden benoemd wie aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de voor de te verlenen betrekking bepaalde toelatingsvoorwaarden vervullen en aan de aanwervingsvoorwaarden voldaan hebben;2° met goed gevolg de stage volbracht hebben;3° lichamelijk geschikt bevonden zijn. § 2. In afwijking van § 1, 2°, doorlopen de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaren geen stage.
Art. VII 16. De tot benoemen bevoegde overheid is de raad van bestuur.
De raad van bestuur kan zijn bevoegdheid tot benoemen geheel of gedeeltelijk delegeren aan de leidend ambtenaar.
In afwijking van het eerste lid van dit artikel worden de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaren benoemd door de Vlaamse regering op advies van de raad van bestuur.
Art. VII 17. De raad van bestuur benoemt het stagedoende statutaire personeelslid definitief in de graad waarin hij tot de stage toegelaten werd op basis van het eindverslag van de stage of na het advies van de raad van beroep bedoeld in artikel VII 11, tweede lid.
Art. VII 18. Voor de berekening van de administratieve anciënniteiten wordt uitgegaan van de dag waarop het stagedoende statutaire personeelslid zijn stage is begonnen.
Art. VII 19. Het stagedoende statutaire personeelslid legt, wanneer het tot de stage wordt toegelaten, de eed af in handen van de leidend ambtenaar.
De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaren leggen de eed af in handen van de minister.
Art. VII 20. De eed luidt als volgt : "Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk".
Art. VII 21. Als de leidend ambtenaar, de adjunct-leidend ambtenaar of het stagedoende statutaire personeelslid weigert de voormelde eed af te leggen, is zijn aanstelling van rechtswege nietig.
TITEL III. - Overgangsbepaling Art. VII 22. Het stagedoende statutaire personeelslid dat tot de stage toegelaten werd voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit, zet zijn stage voort overeenkomstig de reglementaire bepalingen die van kracht waren op de datum van het begin van de stage.
DEEL VIII. - DE ADMINISTRATIEVE LOOPBAAN TITEL I. - De personeelsformatie en de hiërarchie van de graden Art. VIII 1. De personeelsformatie is de lijst van het aantal betrekkingen die de Maatschappij nodig heeft om haar maatschappelijke opdracht, zoals bepaald bij het decreet van 28 juni 1983 houdende oprichting van de instelling Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, zoals gewijzigd bij decreet van 7 juli 1998 tot wijziging en opheffing van sommige bepalingen van decreten en wetten betreffende sommige Vlaamse openbare instellingen en tot opheffing van wettelijke bepalingen inzake prioritaire aanwerving bij de Vlaamse openbare instellingen, uit te voeren.
Art. VIII 2. § 1. De personeelsformatie stelt het aantal betrekkingen vast per niveau, per graad en per rang. § 2. De raad van bestuur stelt voor de Maatschappij een organogram op.
Art. VIII 3. De hiërarchie van de graden omvat vijf niveaus en 11 rangen.
Art. VIII 4. Onverminderd de bepalingen van artikel VI 3, § 1, 2°, zijn de vijf niveaus binnen de Maatschappij, die overeenstemmen met het ernaast vermelde vereiste onderwijsniveau, de volgende : 1° niveau K : universitair onderwijs en hoger onderwijs van twee cycli gelijkgesteld met universitair niveau;2° niveau Ma : hoger onderwijs van één cyclus of daarmee gelijkgesteld onderwijs;3° niveau Mb : secundair onderwijs of daarmee gelijkgesteld onderwijs;4° niveau U : geen diplomavereisten;5° niveau W : geen diplomavereisten. Art. VIII 5. De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad binnen zijn niveau.
Elke rang wordt aangeduid met een letter en een cijfer. De letter geeft het niveau aan, het cijfer situeert de rang in zijn niveau.
De vijf niveaus omvatten het volgende aantal rangen : 1° niveau K : vier rangen, genummerd K1, K2, K2A, K3 2° niveau Ma : twee rangen, genummerd Ma1 en Ma2 3° niveau Mb : twee rangen, genummerd Mb1 en Mb2 4° niveau U : twee rangen, genummerd U1 en U2 5° niveau W : één rang, genummerd als W1. Binnen elk niveau worden de rangen genummerd volgens hun plaats in de hiërarchie, waarbij de hoogste rang het hoogste cijfer toegewezen krijgt. Binnen niveau K is de rang K2A hoger dan de rang K2 en lager dan de rang K3 Art. VIII 6. De graad is de titel die het statutaire personeelslid in een rang situeert en hem machtigt tot het bekleden van een betrekking die met de graad overeenstemt.
De graden van eenzelfde hiërarchische rang zijn gelijkwaardige graden.
Binnen elke graad kan de raad van bestuur functiebenamingen vaststellen.
Art. VIII 7. De graden worden over de verschillende niveaus en rangen verdeeld zoals bepaald in bijlage 3 bij dit besluit.
TITEL II. - De functioneringsevaluatie HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied Art. VIII 8. § 1. Voor de toepassing van deze titel van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de functioneringsevaluatie : het beoordelen van het functioneren van de functiehouder in de huidige functie ten opzichte van vooraf bepaalde verwachtingen; In het begin van de evaluatieperiode worden de verwachtingen ten aanzien van resultaten en functioneren bepaald (de planning). Na afloop van de evaluatieperiode worden de resultaten en het functioneren beoordeeld ten opzichte van deze verwachtingen (vaststelling van de evaluatie). 2° de functiebeschrijving : de beschrijving van een aantal relatief permanente aspecten van een functie zoals het doel van de functie, de resultaatgebieden en de functioneringscriteria. De resultaatgebieden zijn de explicitering op welke domeinen welke resultaten verwacht worden in de functie (het « wat »).
De functioneringscriteria zijn die criteria bepalend voor het goed uitoefenen van een functie (het « hoe »).
De onderscheiden criteria worden opgenomen in een algemene lijst zoals vastgesteld in bijlage 7 bij dit besluit; 3° de hiërarchische meerdere : enerzijds de leidend ambtenaar, de adjunct-leidend ambtenaar en de afdelingshoofden ten overstaan van de onder hun gezag staande personeelsleden, en anderzijds het personeelslid dat is aangewezen door het afdelingshoofd of de adjunct-leidend ambtenaar, of bij ontstentenis door de leidend ambtenaar, om gezag uit te oefenen over een aantal personeelsleden met een lagere rang dan de zijne en in uitzonderlijke gevallen over personeelsleden van zijn rang.De aanwijzing als hiërarchische meerdere over personeelsleden met dezelfde rang dient gemotiveerd te worden en ter bekrachtiging voorgelegd te worden aan de directieraad.
De onmiddellijk hiërarchische meerdere is de hiërarchische meerdere die het dichtst in rang staat tot het onder zijn gezag staand personeel. Hij treedt op als eerste evaluator. § 2. De functioneringsevaluatie is verplicht voor elk statutair personeelslid dat in het evaluatiejaar minimum drie maanden in actieve dienst is geweest.
HOOFDSTUK II. - Inhoud van de functioneringsevaluatie Art. VIII 9. De functioneringsevaluatie dient op een zorgvuldige wijze te gebeuren.
Art. VIII 10. § 1. Een opleiding tot evaluator is verplicht voor alle statutaire personeelsleden die met functioneringsevaluatie belast zijn. Alleen de functioneringsevaluaties opgemaakt door statutaire personeelsleden die deze opleiding hebben gevolgd, zijn geldig. § 2. De evaluatoren worden geëvalueerd op de kwaliteit van de functioneringsevaluaties die zij opmaken. § 3. In het begin van elke evaluatieperiode bespreekt de geëvalueerde met de 1° evaluator de concrete verwachtingen ten aanzien van de resultaten en het functioneren. De formele vaststelling door de evaluatoren van deze verwachtingen qua resultaten en functioneren dient ook schriftelijk aan de geëvalueerde te worden toegestuurd.
Bij de planning van de prestaties wordt vertrokken van alle beschikbare informatie over de functie, zoals onder meer de resultaatgebieden en de functioneringscriteria, de resultaten van voorbije evaluaties en de doelstellingen van de entiteit.
De geëvalueerde krijgt inzage in de functiebeschrijving en de doelstellingen van de eerste evaluator van de naasthogere rang. § 4. Vanwege onvoorziene wijzigingen in de doelstellingen of de organisatie van de werkzaamheden, kunnen de verwachtingen qua resultaten en functioneren van de geëvalueerde aangepast worden. Deze aanpassing dient op dezelfde zorgvuldige manier te worden besproken en toegelicht als bij het begin van de evaluatieperiode. Zij dient ook schriftelijk aan de geëvalueerde te worden toegestuurd. § 5. Na afloop van elke evaluatieperiode wordt de geëvalueerde uitgenodigd voor een evaluatiegesprek. Tijdens dit evaluatiegesprek geeft de geëvalueerde ook zijn eigen visie weer op zijn functioneren tijdens de evaluatieperiode.
Het evaluatiegesprek wordt gevoerd tussen de geëvalueerde en één evaluator. Op verzoek van de geëvalueerde of één van zijn evaluatoren, gebeurt het evaluatiegesprek met de twee evaluatoren. § 6. Na het evaluatiegesprek stellen de evaluatoren het definitieve beschrijvende evaluatieverslag op. Het beschrijvend verslag omvat geen samenvattende waardering of einduitspraak over de geëvalueerde, behalve indien de evaluatoren oordeelt (oordelen) dat hij de vermelding « onvoldoende » verdient.
De geëvalueerde kan zijn opmerkingen toevoegen aan het verslag.
Art. VIII 11. De raad van bestuur bepaalt de modaliteiten voor het vaststellen van de functiebeschrijving, de functioneringscriteria en het evaluatieverslag.
In afwijking van het eerste lid bepaalt de Vlaamse regering, na overleg met de raad van bestuur, de modaliteiten voor het vaststellen van de functiebeschrijving, de functioneringscriteria en het evaluatieverslag voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaren.
HOOFDSTUK III. - Het evaluatiedossier Art. VIII 12. Over elk statutair personeelslid wordt jaarlijks een individueel evaluatiedossier aangelegd. Het omvat : 1° de functiebeschrijving als relatief permanente basis;2° de beschrijving van de verwachtingen ten aanzien van resultaten en functioneren in de evaluatieperiode, zoals geformuleerd in het begin van deze periode of gedurende deze periode, zoals bedoeld in artikel VIII 10,§ 4;3° de persoonlijke notities zoals bedoeld in artikel VIII 15 en 18 en de opmerkingen die het statutaire personeelslid erbij heeft geformuleerd;4° de uitslagen die het belanghebbend statutair personeelslid tijdens dat jaar heeft behaald in de loopbaanexamens;5° de definitief beschrijvende evaluatieverslagen, en hun bijlagen;6° de beslissingen in beroep zoals bedoeld in de artikelen VIII 20 en VIII 21;7° de staat van tuchtstraffen uitgesproken in het evaluatiejaar, vermeld in artikel IX 35. Het evaluatiedossier is ter beschikking van alle instanties bevoegd voor het individueel personeelsbeheer Art. VIII 13. Geen enkel document kan in het evaluatiedossier worden opgenomen zonder dat het belanghebbend statutair personeelslid voor kennisneming heeft getekend.
Art. VIII 14. Elk statutair personeelslid kan op elk ogenblik kennis nemen van zijn evaluatiedossier.
Art. VIII 15. De persoonlijke notities bedoeld in artikel VIII 12 handelen over behaalde resultaten en/of over het functioneren. Zij handelen eventueel over gebeurtenissen of gedragingen buiten de dienst die de uitoefening van de functie kunnen beïnvloeden of in het gedrang brengen.
HOOFDSTUK IV. - De evaluatieperiode Art. VIII 16. § 1. De evaluatie vindt jaarlijks plaats. Voor elk statutair personeelslid loopt het evaluatiejaar van 1 januari tot en met 31 december. § 2. De evaluatiegesprekken over het afgelopen evaluatiejaar starten in de maanden januari en februari van het volgende jaar.
De evaluatie gaat ook door indien tijdens de maanden januari en februari : - de geëvalueerde niet beschikbaar is; - het te horen personeelslid of leden van de directieraad of raad van bestuur niet bereikbaar zijn. § 3. Het statutaire personeelslid dat tijdens het jaar slechts gedeeltelijk in dienst is, wordt geëvalueerd voor de duur van deze periode. § 4. Het stagedoende statutair personeelslid dat in de loop van het jaar definitief benoemd wordt, wordt geëvalueerd voor de periode vanaf de vaste benoeming tot het einde van het jaar. § 5. Het statutaire personeelslid met verlof voor opdracht zoals bedoeld in Deel XI, titel 12, behoudt in afwijking van artikel VIII 8, § 2 zijn laatste functioneringsevaluatie die hem in de Maatschappij werd gegeven voor zijn opdracht. § 6. Het statutaire personeelslid dat tijdens de evaluatieperiode met verlof voor loopbaanonderbreking gaat, wordt geëvalueerd op het eerstvolgende evaluatietijdstip over de periode dat hij effectief in dienst was. In afwijking van artikel VIII 8, § 2, behoudt hij deze evaluatie voor de duur van zijn loopbaanonderbreking.
HOOFDSTUK V. - De instanties bevoegd voor het opmaken van het evaluatieverslag en van de persoonlijke notities Afdeling 1. - De instanties bevoegd voor het opmaken van de evaluaties Art.VIII 17. § 1. De raad van bestuur wijst de statutaire personeelsleden aan die bevoegd zijn om de statutaire personeelsleden te evalueren.
Alle personeelsleden van rang K2 en lager worden geëvalueerd door minstens twee hiërarchische meerderen. De evaluatoren behoren tot minstens twee verschillende rangen. § 2. De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaren worden geëvalueerd door de Vlaamse regering. Aan de hand van een evaluatierapport opgesteld door een hem aangewezen extern bureau, formuleert de raad van bestuur hiertoe een voorstel tot evaluatie dat hij bezorgt aan de Vlaamse regering. De regering hecht binnen dertig kalenderdagen al dan niet haar goedkeuring aan dit voorstel.
Afdeling 2. - De instanties bevoegd voor het opmaken van persoonlijke notities Art.VIII 18. De raad van bestuur wijst de statutaire personeelsleden aan die bevoegd zijn om persoonlijke notities op te maken.
De raad van bestuur maakt de persoonlijke notities op met betrekking tot de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaren.
HOOFDSTUK VI. - Procedurevoorschriften Afdeling 1. - Procedurevoorschriften in verband met de evaluatie Art. VIII 19. De procedurevoorschriften in verband met de functioneringsevaluatie worden door de raad van bestuur vastgesteld.
In afwijking van het eerste lid stelt de Vlaamse regering, in overleg met de raad van bestuur, de procedurevoorschriften op in verband met de functioneringsevaluatie van de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaren.
Afdeling 2. - Beroep tegen de evaluatie Art. VIII 20. § 1. Het statutaire personeelslid van rang K2 en lager dat niet mee kan instemmen met het feit dat zijn beschrijvend evaluatieverslag wordt besloten met de vermelding « onvoldoende » of met de beslissing van de directieraad tot loopbaanvertraging, kan binnen vijftien kalenderdagen na de mededeling van het beschrijvend evaluatieverslag of van de beslissing tot loopbaanvertraging, hoger beroep instellen bij de raad van beroep Het beroepschrift wordt aangetekend verstuurd of tegen ontvangstbewijs ingediend. § 2. Het beroep is opschortend. § 3. De raad van beroep kan de betrokken evaluatoren horen en om uitleg vragen. § 4. De raad van beroep brengt een met redenen omkleed advies uit binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift. Als er geen advies is binnen de vooropgestelde termijn, wordt het beroep behandeld alsof er een gunstig advies werd gegeven. § 5. Het dossier wordt vervolgens binnen dertig kalenderdagen voorgelegd aan de raad van bestuur die bevoegd is voor de definitieve beslissing terzake.
Terzelfder tijd wordt het advies aan de verzoeker gestuurd.
De raad van bestuur beslist binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep; zoniet gaat men ervan uit dat er een gunstige beslissing is.
Art. VIII 21. De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar die er niet mee kunnen instemmen dat hun beschrijvend evaluatieverslag wordt besloten met de vermelding « onvoldoende » kunnen de zaak binnen vijftien kalenderdagen na het bezorgen van het beschrijvend evaluatieverslag aanhangig maken bij de Vlaamse regering.
De Vlaamse regering kan de leidend ambtenaar wat de adjunct-leidend ambtenaar betreft en de adjunct-leidend ambtenaar wat de leidend ambtenaar betreft, alsook leden van de raad van bestuur horen en om uitleg vragen.
De minister neemt in dit geval niet aan de beraadslaging deel.
De beslissing in beroep van de Vlaamse regering is bindend.
De Vlaamse regering beslist binnen dertig kalenderdagen; zoniet gaat men ervan uit dat er een gunstige beslissing werd genomen.
TITEL III. - Anciënniteit en rangschikking Art. VIII 22. § 1. Voor het statutaire personeelslid bestaan de volgende administratieve anciënniteiten : 1° graadanciënniteit;2° niveauanciënniteit;3° dienstanciënniteit;4° schaalanciënniteit. § 2. Voor de toepassing van de reglementaire bepalingen die uitgaan van de anciënniteit, wordt onder de statutaire personeelsleden van wie de anciënniteit moet worden vergeleken, de voorrang als volgt bepaald : 1° het statutaire personeelslid met de grootste graadanciënniteit;2° bij gelijke graadanciënniteit, het statutaire personeelslid met de grootste niveauanciënniteit;3° bij gelijke niveauanciënniteit, het statutaire personeelslid met de grootste dienstanciënniteit;4° bij gelijke dienstanciënniteit, het oudste statutaire personeelslid. Art. VIII 23. § 1. De graad- en niveauanciënniteit bestaan uit de werkelijke diensten die het statutaire personeelslid als stagedoend statutair en als definitief benoemd statutair personeelslid heeft verricht als lid van het personeel van de Maatschappij en als titularis van een functie met volledige prestaties. § 2. Voor de graadanciënniteit worden de in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop het statutaire personeelslid is benoemd in de graden die door de reglementering in aanmerking worden genomen voor toegang tot een andere graad. § 3. Voor de niveauanciënniteit worden in aanmerking komende diensten aangerekend vanaf de datum waarop het statutaire personeelslid is benoemd in een graad van het betreffende niveau.
Art. VIII 24. De dienstanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die het statutaire personeelslid in welke hoedanigheid ook heeft verricht als lid van het personeel van de Maatschappij en als titularis van een functie met volledige prestaties.
Art. VIII 25. De schaalanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die het statutaire personeelslid als stagedoend statutair en als definitief benoemd statutair personeelslid heeft verricht in een bepaalde salarisschaal als lid van het personeel van de Maatschappij en als titularis van een functie met volledige prestaties; zij wordt opgebouwd overeenkomstig artikel VIII 56, § 2.
Art. VIII 26. § 1. Het statutaire personeelslid wordt geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang het zich bevindt in de administratieve toestand dienstactiviteit of disponibiliteit wegens ziekte. § 2. Volledig zijn de prestaties die overeenstemmen met een prestatieduur van gemiddeld 38 uur per week.
Art. VIII 27. De graad-, de niveau-, de dienst- en de schaalanciënniteit worden uitgedrukt in jaren en volle kalendermaanden. Zij beginnen op de eerste dag van een maand.
De gedeelten van maanden worden weggelaten en de anciënniteiten beginnen in dat geval op de eerste dag van de volgende maand.
Art. VIII 28. Voor de toepassing van artikel VIII 27 op de statutaire personeelsleden die toestemming kregen om met toepassing van Titel IX van Deel XI hun functie met verminderde prestaties uit te oefenen, gebeurt de pro rata berekening van de non-activiteit als volgt : 1° prestaties van 1976 uur arbeid worden geteld voor twaalf volle kalendermaanden;2° prestaties van een twaalfde van 1976 uur arbeid worden geteld als één volle kalendermaand, waarbij elk uurgedeelte vervalt;3° de werkelijke diensten die niet de eerste dag van de maand begonnen zijn of die voor de laatste dag van de maand beëindigd zijn, vervallen. TITEL IV. - De hiërarchische loopbaan van het statutaire personeelslid HOOFDSTUK I. - Definities en algemene bepalingen Art. VIII 29. § 1. Bevordering is de benoeming van een statutair personeelslid in een graad van een hogere rang. § 2. Er zijn twee soorten van bevordering : 1° de bevordering door verhoging in graad in eenzelfde niveau;2° de bevordering door overgang naar een ander niveau. Art. VIII 30. § 1. De bevordering door verhoging in graad kan afhankelijk worden gesteld van het slagen voor een onderzoek naar de beroepsgeschiktheid. § 2. De bevordering door overgang naar een ander niveau wordt verleend bij wijze van een vergelijkend overgangsexamen.
Art. VIII 31. § 1. De bevordering is alleen mogelijk wanneer een vaste betrekking van de toe te kennen graad vacant is.
Zij wordt verleend volgens de bepalingen vastgesteld in dit besluit. § 2. De raad van bestuur verklaart de betrekkingen vacant op advies van de directieraad. § 3. De vacature van een door bevordering te verlenen betrekking wordt aan de in aanmerking komende statutaire personeelsleden schriftelijk ter kennis gebracht.
Om geldig te zijn moet de kandidaatstelling beantwoorden aan de voorschriften van het in artikel V 3 bedoelde vacaturebericht. § 4. Indien een statutair personeelslid wenst af te zien van een bevordering, dient dit schriftelijk meegedeeld te worden.
Art. VIII 32. § 1. Om deel te nemen aan een onderzoek naar de beroepsgeschiktheid of aan een vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau, moet het statutaire personeelslid voldoen aan de anciënniteitsvoorwaarden op de door de raad van bestuur bepaalde datum, en mag zijn laatste functioneringsevaluatie niet eindigen met "onvoldoende". § 2. Om een bevordering te verkrijgen, moet het statutaire personeelslid zich bevinden in een administratieve toestand waarin het zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden, en mag zijn laatste functioneringsevaluatie niet eindigen met "onvoldoende".
Art. VIII 33. De bevordering door verhoging in graad of door overgang naar een ander niveau wordt ambtshalve ingetrokken als het statutaire personeelslid de betrekking waarin hij bevorderd werd, niet opgenomen heeft binnen een periode van drie maanden ingaand de eerste dag van de maand na die waarin de bevorderingsbeslissing van de raad van bestuur is genomen.
Nochtans mag het statutaire personeelslid dat op het tijdstip van de bevordering met verlof is gelijkgesteld met dienstactiviteit zijn verlof voortzetten tot de einddatum waarvoor het is toegestaan.
De in het 1e lid bedoelde periode van drie maanden kan, wanneer de omstandigheden dit verantwoorden, door de raad van bestuur worden verlengd.
HOOFDSTUK II. - De vergelijkende examens voor overgang naar een ander niveau en de onderzoeken naar de beroepsgeschiktheid Afdeling 1. - Algemene bepalingen Art. VIII 34. De raad van bestuur organiseert de examens en de onderzoeken naar de beroepsgeschiktheid.
Hij beslist hiertoe op basis van de bestaande of in het volgende jaar te verwachten vacatures.
Art. VIII 35. De raad van bestuur stelt de nadere bepalingen vast van de examens en de onderzoeken naar de beroepsgeschiktheid, alsook de samenstelling van de examencommissies en de commissies die belast zijn met het afnemen van de onderzoeken naar de beroepsgeschiktheid.
Art. VIII 36. De raad van bestuur bepaalt de programma's van de examens en van de onderzoeken naar de beroepsgeschiktheid.
Art. VIII 37. Als een examen of onderzoek naar de beroepsgeschiktheid uit een algemeen en een of meer bijzondere gedeelten bestaat, worden de statutaire personeelsleden die geslaagd zijn voor het algemeen gedeelte op hun verzoek van dit gedeelte vrijgesteld wanneer zij later opnieuw deelnemen aan een of meer examens of onderzoeken naar de beroepsgeschiktheid voor dezelfde of een gelijkwaardige graad.
Art. VIII 38. § 1. Het statutaire personeelslid dat het minimum van de punten heeft behaald, wordt geslaagd verklaard. § 2. De geslaagde behoudt onbeperkt het voordeel van zijn uitslag.
Afdeling 2. - De vergelijkende examens voor overgang naar een ander niveau Art. VIII 39. De vergelijkende examens voor overgang naar een ander niveau worden georganiseerd voor bevordering door overgang naar graden van rang U1, Mb1, Ma1 en K1.
Art. VIII 40. Het vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau staat open : 1° voor bevordering tot een graad van rang K1 : a) voor alle statutaire personeelsleden van niveau Mb van de Maatschappij die ten minste vier jaar anciënniteit tellen in dat niveau;b) voor alle statutaire personeelsleden van niveau Ma van de Maatschappij die ten minste drie jaar anciënniteit tellen in dat niveau;2° voor bevordering tot een graad van rang Ma1, voor de statutaire personeelsleden van niveau Mb van de Maatschappij die in het bezit zijn van het vereiste diploma;3° voor bevordering tot een graad van rang Mb1, voor alle statutaire personeelsleden van niveau U van de Maatschappij die ten minste twee jaar anciënniteit tellen in dat niveau;4° voor bevordering tot een graad van rang U1, voor alle statutaire personeelsleden van niveau W van de Maatschappij en die tenminste twee jaar anciënniteit tellen in dat niveau. Art. VIII 41. De raad van bestuur bepaalt de datum waarop aan de deelnemingsvoorwaarden moet worden voldaan.
Art. VIII 42. De vergelijkende examens voor overgang naar graden van niveau K omvatten de volgende gedeelten : 1° een eerste gedeelte dat schriftelijk wordt afgenomen en dat bestaat uit het samenvatten en het becommentariëren van een tekst.Alleen de kandidaten die geslaagd zijn voor het eerste gedeelte, worden tot het tweede gedeelte toegelaten; 2° een tweede gedeelte dat bestaat uit een ondervraging over vier door de raad van bestuur vast te stellen vakken.Alleen de kandidaten die voor elk van de vier vakken zijn geslaagd, worden tot de praktische oefening toegelaten. 3° een derde gedeelte dat bestaat uit een praktische oefening, namelijk een schriftelijk verslag en een interview over een aangelegenheid die verband houdt met de functie. Art. VIII 43. De vergelijkende examens voor overgang naar graden van niveau Ma en Mb bestaan uit twee examengedeelten, namelijk een algemeen examen en een bijzonder examen. Alleen de kandidaten die geslaagd zijn voor het algemeen gedeelte, worden tot het bijzonder gedeelte toegelaten.
Het algemeen gedeelte bestaat uit het samenvatten en becommentariëren van een tekst of uit het opstellen van een verslag over een aangelegenheid die verband houdt met de functie.
Het bijzonder gedeelte heeft tot doel te toetsen : hetzij de algemene vorming van de kandidaat, hetzij zijn kennis van bepaalde vakken, hetzij de vaardigheden vereist voor het uitoefenen van de functie, hetzij verschillende van deze elementen samen.
Art. VIII 44. De vergelijkende examens voor overgang naar graden van niveau U bestaan uit één ondervraging.
De programma's zijn hoofdzakelijk afgestemd op de aard van de te verlenen graad.
Voor de technische of gespecialiseerde betrekkingen kan het examen nochtans uit meer dan één gedeelte bestaan.
Art. VIII 45. § 1. De raad van bestuur bepaalt het minimum aantal punten dat moet worden behaald om te slagen voor het vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau of voor een deel van dit examen. § 2. De geslaagden worden gerangschikt volgens de behaalde cijfers.
Als het examen is opgesplitst, worden zij gerangschikt volgens de cijfers behaald in de bijzondere gedeelten.
Afdeling 3. - De onderzoeken naar de beroepsgeschiktheid Art. VIII 46. § 1. Aan een onderzoek naar de beroepsgeschiktheid mag het statutaire personeelslid deelnemen van de onmiddellijk lagere rang met ten minste twee jaar graadanciënniteit. § 2. De onderzoeken naar de beroepsgeschiktheid bedoeld in artikel VIII 30, § 1 en de onderzoeken naar de beroepsgeschiktheid bedoeld in artikel VIII 56, § 3, hebben betrekking op de theoretische en/of praktische kennis, alsook op de bekwaamheden en geschiktheden vereist voor de uitoefening van de functie.
HOOFDSTUK III. - De hiërarchische bevordering Afdeling 1. - Bevoegde overheid en procedurevoorschriften Art. VIII 47. De raad van bestuur kent de bevorderingen toe.
Voor de bevorderingen door verhoging in graad doet de directieraad een gemotiveerd voorstel.
Art. VIII 48. § 1. De voorstellen voor bevordering door de directieraad worden meegedeeld aan de statutaire personeelsleden die zich kandidaat hebben gesteld. § 2. Het statutaire personeelslid dat zich benadeeld acht, kan binnen vijftien kalenderdagen na de kennisgeving bezwaar indienen bij de directieraad.
Hij wordt op zijn verzoek door de directieraad gehoord.
Afdeling 2. - Bevordering door overgang naar een ander niveau Art. VIII 49. § 1. De geslaagden worden in de volgorde van hun rangschikking overeenkomstig artikel VIII 45, § 2 bevorderd tot de graad waarnaar zij hebben meegedongen en worden voor een vacante betrekking van die graad aangewezen. § 2. Wanneer de geslaagden van verschillende examens kandidaat zijn voor dezelfde bevordering, worden zij gerangschikt volgens de datum van de processen-verbaal van afsluiting van de vergelijkende examens, te beginnen met het eerst afgesloten proces-verbaal, en voor elk vergelijkend examen, in de volgorde van hun rangschikking.
Afdeling 3. - Bevordering door verhoging in graad Onderafdeling A. - Volgorde van de bevorderingen Art. VIII 50. § 1. De bevordering door verhoging in graad binnen alle niveaus wordt verleend aan de voor een bepaalde betrekking meest geschikte kandidaat.
Deze geschiktheid wordt vastgesteld aan de hand van het profiel van de kandidaat ten aanzien van de profielvereisten en rekening houdend met de functiebeschrijving.
De in aanmerking komende kandidaten worden onderling vergeleken onder meer op basis van hun functioneringsevaluatie en kandidaatstelling. § 2. De kandidaten voor bevordering tot een graad van rang K2 dienen tevens schriftelijk hun visie uiteen te zetten over hun toekomstige functie ten behoeve van de raad van bestuur. § 3. De directieraad draagt de in aanmerking komende kandidaten via een gemotiveerd voorstel in orde van hun geschiktheid aan de raad van bestuur voor.
De raad van bestuur benoemt uit de door de directieraad voorgedragen kandidaten of gaat niet over tot benoeming.
Onderafdeling B. - Voorwaarden van bevordering Art. VIII 51. Tot een graad van rang K2 kan worden bevorderd het statutaire personeelslid met een graad van rang K1 dat de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van deze rang bereikt heeft.
Art. VIII 52. Tot een graad van rang Ma2 kan worden bevorderd het statutaire personeelslid met een graad van rang Ma1 dat de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van deze rang bereikt heeft.
Art. VIII 53. Tot een graad van rang Mb2 kan worden bevorderd het statutaire personeelslid met een graad van rang Mb1 dat de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van deze rang bereikt heeft.
Art. VIII 54. Tot een graad van rang U2 kan worden bevorderd het statutaire personeelslid met een graad van rang U1 dat de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van deze rang bereikt heeft.
Onderafdeling C. - Quota voor bevordering Art. VIII 55. § 1. Rang Ma2 omvat 20 % van het aantal betrekkingen van niveau Ma.
Rang Mb2 omvat 20 % van het aantal betrekkingen van niveau Mb.
Rang U2 omvat 36 % van het aantal betrekkingen in niveau U. Als het resultaat geen geheel getal uitmaakt, wordt het afgerond naar de naasthogere eenheid. § 2. Op basis van de functionele organisatie van de diensten kan van de percentages vastgesteld in § 1 afgeweken worden.
TITEL V. - De functionele loopbaan van het statutaire personeelslid Art.VIII 56. § 1. De functionele loopbaan bestaat in de opeenvolgende toekenning aan een statutair personeelslid van een steeds hogere salarisschaal binnen een zelfde rang op basis van schaalanciënniteit en zonder wijziging van graadbenaming. § 2. De schaalanciënniteit wordt jaarlijks opgebouwd op basis van de functioneringsevaluatie : 1° hetzij met normale snelheid, waarbij de in aanmerking komende diensten gelijk zijn aan de werkelijke diensten;2° hetzij versneld, waarbij de in aanmerking komende diensten gelijk zijn aan tweemaal de werkelijke diensten;3° hetzij vertraagd, waarbij de in aanmerking komende diensten gelijk zijn aan de helft van de werkelijke diensten ofwel vervallen indien de evaluatie met "onvoldoende" besloten wordt. § 3. De toekenning van de hogere salarisschaal in de functionele loopbaan of van een andere functie, kan bij beslissing van de raad van bestuur afhankelijk worden gesteld van het behalen van brevetten of getuigschriften of van het slagen voor een onderzoek naar de beroepsgeschiktheid, zoals bepaald in de functiebeschrijving. § 4. In afwijking van § 2 kan het statutaire personeelslid met verlof voor opdracht, met verlof voor militaire dienst of burgerdienst of met vakbondsverlof als vast afgevaardigde, zijn schaalanciënniteit enkel met normale snelheid opbouwen.
Eveneens in afwijking van § 2 kan het statutaire personeelslid met verlof voor loopbaanonderbreking, met voltijds politiek verlof, tijdens een periode van tuchtschorsing bedoeld in artikel IX 5, tijdens de periode van non-activiteit wegens persoonlijke redenen zoals bepaald in art. XI 25 van dit besluit, of tijdens de periode van verlof voor verminderde prestaties gelijkgesteld met non-activiteit bedoeld in artikel XI 33, § 2, geen schaalanciënniteit opbouwen.
Art. VIII 57. § 1. De beslissing tot loopbaanversnelling of loopbaanvertraging wordt genomen door de directieraad voor 1 juli van het jaar volgend op het evaluatiejaar bedoeld in artikel VIII 16; zij heeft uitwerking op 1 juli van het jaar volgend op het evaluatiejaar en heeft effect op de daaropvolgende twaalf maanden. § 2. Het statutaire personeelslid wordt in kennis gesteld dat zijn evaluatie aanleiding kan geven tot loopbaanvertraging en wordt door de directieraad op zijn vraag gehoord vooraleer deze een gemotiveerde beslissing neemt over de loopbaanvertraging. § 3. Van 1 juli tot 30 juni wordt in toepassing van artikel VIII 56, § 2 voor elke maand één maand bijgevoegd, een halve maand of een hele maand afgetrokken.
Als het statutaire personeelslid tussen 1 juli en 30 juni overgaat naar een volgende salarisschaal in de functionele loopbaan of naar een hogere hiërarchische graad, verkrijgt hij in zijn nieuwe salarisschaal of graad de normale loopbaansnelheid voor de resterende periode tot 30 juni.
Art. VIII 58. De raad van bestuur stelt jaarlijks het beschikbare bedrag vast dat kan worden aangewend voor de versnelling van het statutaire personeelslid in zijn functionele loopbaan.
Art. VIII 59. § 1. Er wordt een functionele loopbaan ingesteld binnen de hierna vermelde rangen waarbij de aan elke rang verbonden salarisschalen opeenvolgend worden toegekend na het bereiken van de vereiste schaalanciënniteit, die wordt bepaald als volgt : 1° in rang K1 : a) van K 111 naar K 112 en van K 121 naar K 122 : na 6 jaar;b) van K 112 naar K 113 en van K 122 naar K 123 : na 6 jaar;c) van K 113 naar K 114 en van K 123 naar K 124 : na 8 jaar;2° in rang K2 : van K 211 naar K 212 en van K211/2 naar K 212/2 en van K 221 naar K 222 : na 8 jaar;3° in rang Ma1 : a) van Ma 101 naar Ma 102 : na 6 jaar;b) van Ma 102 naar Ma 103 : na 10 jaar;4° in rang Ma2 : van Ma 201 naar Ma 202 : na 10 jaar;5° in rang Mb1 : a) van Mb 101 naar Mb 102 : na 6 jaar;b) van Mb 102 naar Mb 103 : na 10 jaar;6° in rang Mb2 : van Mb 201 naar Mb 202 : na 10 jaar;7° in rang U1 : a) van U 101 naar U 102 : na 6 jaar;b) van U 102 naar U 103 : na 6 jaar;8° in rang U2 : van U 201 naar U 202 : na 8 jaar 9° in rang W1 : a) van W 101 naar W 102 : na 8 jaar;b) van W 102 naar W 103 : na 8 jaar. § 2. De personeelsleden die conform artikel VIII 58, § 1, in aanmerking komen voor een managementstoelage, kunnen geen loopbaanversnelling, zoals bepaald in artikel VIII 56, § 2, krijgen.
Art. VIII 60. § 1. De raad van bestuur kent de hogere salarisschaal binnen de functionele loopbaan toe. § 2. De hogere salarisschalen K 114 en K 124 worden, onverminderd de bepalingen van artikel VIII 59 toegekend door de raad van bestuur, die beslist op basis van het gemotiveerd voorstel van de directieraad. Bij deze voorstellen en beslissingen wordt rekening gehouden met de al toegekende functioneringsevaluaties.
TITEL VI. - Bijzondere bepalingen met betrekking tot de administratieve loopbaan Art. VIII 61. Onverminderd de bepalingen van dit besluit inzake rang en anciënniteit wordt in bijlage 4 bij dit besluit voor alle graden de wijze vastgesteld waarop deze graden worden toegekend met eventuele aanduiding van de aanvullende en bijzondere voorwaarden inzake beroepskwalificatie alsmede voor elke bevorderingsgraad de lijst van graden die er toegang toe verlenen.
Art. VIII 62. Het statutaire personeelslid met de graad van ingenieur-directeur dat één jaar graadanciënniteit en tien jaar niveauanciënniteit in het niveau K bezit, kan worden benoemd in de graad van gewestelijk directeur.
Voor de in het eerste lid bedoelde benoeming dient de procedure die is vermeld in de artikelen VIII 47, VIII 48 en VIII 50 te worden gevolgd.
TITEL VII. - Administratief jaarboek van het personeel Art. VIII 63. Jaarlijks wordt een administratief jaarboek van het personeel opgesteld, ingedeeld per graad met vermelding van : 1° de universitaire of gelijkgestelde diploma's, wat het statutaire personeelslid van niveau K betreft, of bij ontstentenis, het hoogst behaalde diploma;2° de diploma's van het hoger onderwijs van het korte type of gelijkgestelde diploma's en de hogere diploma's wat het statutaire personeelslid van niveau Ma betreft, of bij ontstentenis, het hoogst behaalde diploma;3° de leeftijd;4° de salarisschaal;5° de graad-, niveau-, dienst- en schaalanciënniteit op 1 juli van dat jaar. In het administratieve jaarboek van het personeel worden ook de gedane mutatieaanvragen bedoeld in artikel V 15 van dit besluit en de samenstelling van de bestaande wervings- en bevorderingsreserves bij de Maatschappij, opgenomen.
TITEL VIII. - Overgangs- en opheffingsbepalingen HOOFDSTUK I. - De functioneringsevaluatie Art. VIII 64. Het statutaire personeelslid behoudt voor de periode tussen de datum van inwerkingtreding van dit besluit en de datum van toekenning van de eerste evaluatie bedoeld in artikel VIII 16, zijn beoordeling die hem gegeven werd krachtens de voor de inwerkingtreding van dit besluit geldende regelen. Voor deze periode wordt de beoordeling "slecht", toegekend krachtens laatstgenoemde regelen, gelijkgesteld met de evaluatie "onvoldoende" vermeld in dit besluit.
De eerste evaluatie wordt op het vastgestelde tijdstip eveneens toegekend aan het afwezige statutaire personeelslid dat zich in de administratieve stand non-activiteit of disponibiliteit bevindt.
HOOFDSTUK II. - Anciënniteit en rangschikking Art. VIII 65. De anciënniteit die het statutaire personeelslid van de Maatschappij verworven heeft op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, krachtens een reglementaire bepaling die op hem van toepassing was, blijft behouden.
HOOFDSTUK III - De hiërarchische loopbaan van het statutaire personeelslid Art. VIII 66. § 1. Het statutaire personeelslid dat op de datum van inwerkingtreding van dit besluit of na deze datum wat betreft de examens gestart voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit, ooit werd vrijgesteld van een examengedeelte voor overgang naar een hoger niveau, kan op zijn verzoek deze vrijstelling behouden voor vergelijkende examens voor overgang naar hetzelfde niveau waaraan hij deelneemt, en die starten na de datum van inwerkingtreding van dit besluit. § 2. Het statutaire personeelslid dat geslaagd is voor een vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit aangevraagd examen of onderzoek naar de beroepsgeschiktheid voor verhoging in een graad, of voor verandering naar een graad die overeenkomstig dit besluit overeenstemt met een hogere graad dan die waarin het statutaire personeelslid met toepassing van artikel VIII 74 ingeschakeld wordt, wordt vrijgesteld van het deel over de theoretische en praktische kennis van het onderzoek naar de beroepsgeschiktheid dat overeenkomstig de bepalingen van dit besluit wordt opgelegd voor bevordering tot de betrokken graad. § 3. De personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit de graad van onderbureauchef, controleur van werken of eerste tekenaar bekleden, of die geslaagd zijn voor een vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit aangevraagd examen of onderzoek naar de beroepsgeschiktheid voor verhoging in of voor verandering naar één van voornoemde graden, worden vrijgesteld van het deel over de theoretische en praktische kennis van het onderzoek naar de beroepsgeschiktheid dat met toepassing van artikel VIII 30, § 1, wordt georganiseerd voor bevordering tot de graad van respectievelijk dienstchef of sectorchef.
Art. VIII 67. § 1. De statutaire personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit titularis waren van de graad van programmeur 2e klasse of van de graad van adjunct-controleur van werken, controleur van werken, eerste controleur van werken of adjunct-technisch inspecteur, met als specialiteit scheikunde/electriciteit/exploitatie-netten, en die ingevolge artikel VIII 74 ambtshalve benoemd zijn in een graad van niveau Mb, kunnen, mits zij slagen voor een bijzonder vergelijkend overgangsexamen waaraan zij tweemaal mogen deelnemen, benoemd worden in een graad van niveau Ma. § 2. De in § 1 bedoelde personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit worden ingeschaald in de graad van sectorchef en die slagen voor het bijzonder vergelijkend overgangsexamen, kunnen worden benoemd in de graad van afdelingschef.
HOOFDSTUK IV. - De functionele loopbaan van het statutaire personeelslid Art. VIII 68. De schaalanciënniteit van het statutaire personeelslid in dienst op 1 januari 1995, begint vanaf deze datum te lopen.
Art. VIII 69. § 1.Voor de periode tussen de datum waarop de schaalanciënniteit begint te lopen, overeenkomstig artikel VIII 68 en de datum van inwerkingtreding van de functioneringsevaluatie bedoeld in artikel VIII 16, krijgt het statutaire personeelslid met een graad uit een functionele loopbaan en ongeacht zijn beoordeling op de eerst vermelde datum, een schaalanciënniteit gelijk aan zijn werkelijke diensten voor die periode. § 2. Voor de periode tussen de datum van inwerkingtreding van de functioneringsevaluatie en de toekenning van de eerste functioneringsevaluatie overeenkomstig dit besluit op de door de raad van bestuur of de Vlaamse regering overeenkomstig artikel VIII 16, § 2, bepaalde datum van het daaropvolgende jaar, krijgt het statutaire personeelslid eveneens een schaalanciënniteit gelijk aan zijn werkelijke diensten voor die periode. § 3. Onverminderd artikel VIII 56, § 4, wordt het op de datum van inwerkingtreding van de functioneringsevaluatie tijdelijk uit de Maatschappij afwezige statutaire personeelslid die een rang heeft uit een functionele loopbaan, gelijkgesteld met een statutair personeelslid dat een normaal verloop van de loopbaan kent.
Art. VIII 70. § 1. Het statutaire personeelslid dat op 1 januari 1995 in dienst is en dat op die datum overeenkomstig de bepalingen van bijlage 5 ingeschaald is een graad waaraan een functionele loopbaan verbonden is, heeft in de salarisschaal verbonden aan deze graad een schaalanciënniteit gelijk aan : 1° een derde van zijn graadanciënniteit in zijn oude graad of in de oude graden die op dezelfde trap van dezelfde functionele loopbaan ingeschakeld worden, voor de graadanciënniteit tussen 0 en 12 jaar en;2° twee derde van zijn graadanciënniteit berekend overeenkomstig 1° voor de graadanciënniteit boven de 12 jaar. In het resultaat van deze berekening wordt alleen rekening gehouden met volledige maanden. § 2. Als voor de inschaling in de functionele loopbaan naast de oude graad ook de oude salarisschaal bepalend is, is in afwijking van § 1 de graadanciënniteit gelijk aan de periode van toekenning van die salarisscha(a)l(en). § 3. In afwijking van § 1 is voor de personeelsleden met de graad van opsteller, tekenaar en adjunct-controleur van werken en die ingeschaald worden in de salarisschaal Mb 101, de schaalanciënniteit gelijk aan de graadanciënniteit.
Art. VIII 71. De statutaire personeelsleden die geslaagd zijn voor een examen voor verhoging in graad van hoofdoperateur mechanograaf tweede klasse, meesterknecht en controleur der inningen, dat aangevraagd werd voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, worden ingeschaald in de salarisschaal U 103.
Art. VIII 72. De personeelsleden die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit geslaagd zijn voor een examen voor verhoging in graad van onderbureauchef, controleur van werken of eerste tekenaar worden ingeschaald in de salarisschaal Mb 102. Onverminderd de bepalingen van artikel VIII 70, § 1 wordt het nog resterende gedeelte van het vereiste aantal jaren schaalanciënniteit om salarisschaal Mb 103 te verkrijgen, verminderd met een derde.
Art. VIII 73. Ongeacht het resultaat van de berekening overeenkomstig artikel VIII 70, dat een kleiner of een groter aantal jaren schaalanciënniteit kan opleveren dan vereist voor de overgang naar de volgende salarisschaal in de functionele loopbaan, is deze overgang slechts mogelijk één jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.
HOOFDSTUK V. - Bijzondere bepalingen met betrekking tot de administratieve loopbaan Art. VIII 74. De graden vermeld in de derde kolom van de bij dit besluit gevoegde bijlage 5 worden afgeschaft op de in artikel VIII 68 vermelde datum.
De statutaire personeelsleden die een graad hebben die afgeschaft is, worden op de in het eerste lid vermelde data ambtshalve benoemd tot de in de eerste kolom vermelde nieuwe graad waaraan de ernaast vermelde rang gekoppeld is.
De statutaire personeelsleden verkrijgen in hun nieuwe graad de graadanciënniteit die wordt vastgesteld door de som van de graadanciënniteiten die zij hebben verworven in de afgeschafte graden die met toepassing van het tweede lid, aanleiding geven tot een ambtshalve benoeming in hun nieuwe graad. Evenwel wordt de graadanciënniteit van het statutaire personeelslid dat via graadverandering van een graad in de loopbaan van ingenieur naar die van informaticus overging, samengeteld in de twee graden.
De statutaire personeelsleden behouden hun niveauanciënniteit, zelfs indien hun graad ambtshalve ingedeeld werd in een hoger niveau, met uitzondering van diegenen die ambtshalve benoemd worden in een graad die is ingedeeld in niveau Ma en van wie de niveauanciënniteit wordt vastgesteld door de som van de graadanciënniteiten die zij verworven hebben in alle afgeschafte graden die, met toepassing van het tweede lid, aanleiding geven tot een ambtshalve benoeming in een graad die is ingedeeld in niveau Ma.
Art. VIII 75. De benoemings- en bevorderingsprocedures die in uitvoering zijn op de datum van het inwerkingtreden van dit besluit, worden voortgezet en afgehandeld overeenkomstig de van kracht zijnde bepalingen bij de vacantverklaring.
DEEL IX. - TUCHTREGELING TITEL I. - Tuchtstraffen Artikel IX 1. Het statutaire personeelslid kan onderworpen worden aan een tuchtprocedure in de volgende gevallen : 1° bij tekortkoming aan zijn plichten bepaald in DEEL III;2° bij inbreuken op de bepalingen van DEEL IV - Cumulatie van beroepsactiviteiten;3° na strafrechtelijke veroordeling. Art. IX 2. De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken : 1° blaam;2° inhouding van salaris;3° overplaatsing bij tuchtmaatregel;4° tuchtschorsing;5° terugzetting in graad;6° afzetting. Art. IX 3. De inhouding van salaris wordt toegepast gedurende ten hoogste drie maanden en mag niet meer dan één vijfde van de nettobezoldiging bedragen zoals bepaald in artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Art. IX 4. De overplaatsing bij tuchtmaatregel bestaat in de tijdelijke of definitieve aanwijzing van een statutair personeelslid voor een betrekking van zijn graad of van een gelijkwaardige graad waaraan een andere administratieve standplaats is verbonden.
Het bij tuchtmaatregel overgeplaatste statutaire personeelslid kan, op zijn verzoek, geen nieuwe aanwijzing noch mutatie krijgen gedurende de termijn die voor de doorhaling van zijn tuchtstraf is bepaald.
Art. IX 5. § 1. De tuchtschorsing wordt uitgesproken voor ten hoogste drie maanden en kan aanleiding geven tot een inhouding van salaris die niet hoger mag liggen dan één vijfde van de nettobezoldiging zoals bedoeld is bij artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. § 2. Tijdens de tuchtschorsing bevindt het statutaire personeelslid zich in de administratieve toestand non-activiteit; hij heeft geen recht op bevordering in graad en op verhoging in salaris en salarisschaal.
Art. IX 6. De terugzetting in graad bestaat in de toekenning van een graad van een lagere rang die binnen hetzelfde of binnen een lager niveau is ingedeeld of van een lagere salarisschaal binnen dezelfde graad.
De terugzetting in graad heeft tot gevolg dat de salarisschaal wordt toegekend die verbonden is aan de functie die definitief wordt toegewezen door de terugzetting Het statutaire personeelslid neemt in de nieuwe graad of salarisschaal rang in op de datum waarop de in het eerste lid bedoelde toekenning van een graad of salarisschaal uitwerking heeft.
Art. IX 7. In geval van afzetting wordt het statutaire personeelslid onmiddellijk, zonder opzeggingstermijn en zonder verbrekingsvergoeding, ontslagen.
Voor zover aan de voorwaarden van de desbetreffende reglementering is voldaan, stort de Maatschappij in dit geval bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de werkgevers- en werknemersbijdragen die verschuldigd zijn voor de opname van het afgezette statutaire personeelslid in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering - sector uitkeringen - en de moederschapsverzekering.
TITEL II. - De tuchtprocedure HOOFDSTUK I. - De bevoegde overheid Afdeling 1. - Bepalingen met betrekking tot de blaam, de inhouding van salaris, de overplaatsing bij tuchtmaatregel, de tuchtschorsing en de terugzetting in graad Art. IX 8. De tuchtstraf wordt voorgesteld door een hiërarchische meerdere van niveau K van het statutaire personeelslid.
In afwijking van het eerste lid wordt de tuchtstraf tegen de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar voorgesteld door de raad van bestuur.
Art. IX 9. De tuchtstraf wordt uitgesproken door de directieraad.
In afwijking van het eerste lid wordt de tuchtstraf tegen de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar uitgesproken door de minister.
In geen geval neemt de hiërarchische meerdere van niveau K die het voorstel tot tuchtstraf heeft gedaan, deel aan de beraadslaging van de directieraad. Uit de notulen blijkt dat deze regel in acht werd genomen.
Art. IX 10. De tuchtstraf wordt na het advies van de raad van beroep definitief uitgesproken door de raad van bestuur.
In afwijking van het eerste lid wordt de tuchtstraf tegen de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar na beroep definitief uitgesproken door de Vlaamse regering.
De minister neemt in dit geval geen deel aan de beraadslaging van de Vlaamse regering.
Afdeling 2. - Bepalingen met betrekking tot de afzetting Art. IX 11. § 1. Het voorlopig voorstel tot afzetting wordt gedaan door een hiërarchische meerdere van niveau K van het statutaire personeelslid.
In afwijking van het eerste lid wordt het voorlopig voorstel tot afzetting tegen de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar gedaan door de raad van bestuur. § 2. Het definitief voorstel tot afzetting wordt gedaan door de directieraad.
In afwijking van het eerste lid wordt het definitief voorstel tot afzetting tegen de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar gedaan door de minister.
In geen geval neemt de hiërarchische meerdere van niveau K die het voorlopig voorstel heeft gedaan, deel aan de beraadslaging van de directieraad. Uit de notulen blijkt dat deze regel in acht werd genomen.
Art. IX 12. De afzetting wordt, in voorkomend geval na het advies van de raad van beroep, uitgesproken door de raad van bestuur.
In afwijking van het eerste lid wordt de afzetting tegen de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar uitgesproken door de Vlaamse regering.
De minister neemt in dit geval geen deel aan de beraadslaging van de Vlaamse regering.
HOOFDSTUK II. - Het voorstel en de uitspraak Afdeling 1. - Bepalingen met betrekking tot de blaam, de inhouding van salaris, de overplaatsing bij tuchtmaatregel, de tuchtschorsing en de terugzetting in graad Art. IX 13. De overheid die bevoegd is om het voorstel van tuchtstraf te doen, stuurt terzelfder tijd het voorstel aan de overheid die bevoegd is een tuchtstraf uit te spreken.
Art. IX 14. De overheid die bevoegd is om een tuchtstraf uit te spreken, roept binnen vijftien kalenderdagen volgend op de datum van het voorstel, het statutaire personeelslid op om gehoord te worden in zijn verdediging.
Art. IX 15. De overheid die bevoegd is om een tuchtstraf uit te spreken, spreekt de tuchtstraf uit binnen vijftien kalenderdagen na het horen van het statutaire personeelslid in zijn verdediging.
Zij brengt de tuchtstraf ter kennis van het betrokken statutaire personeelslid bij aangetekend schrijven binnen twee werkdagen na de uitspraak.
Art. IX 16. De tuchtstraf is definitief de dag na het verstrijken van de termijn voor instelling van hoger beroep.
Afdeling 2. - Bepalingen met betrekking tot de afzetting Art. IX 17. De overheid die bevoegd is om het voorlopig voorstel van tuchtstraf te doen, stuurt terzelfder tijd het voorlopig voorstel aan de overheid die bevoegd is om het definitief voorstel van tuchtstraf te doen.
Art. IX 18. De overheid die bevoegd is om een definitief voorstel van tuchtstraf te doen, roept, binnen vijftien kalenderdagen volgend op de datum van het voorlopig voorstel, het statutaire personeelslid op om gehoord te worden in zijn verdediging.
Art. IX 19. De in het vorige artikel bedoelde overheid doet een definitief voorstel van tuchtstraf binnen vijftien kalenderdagen na het horen van het statutaire personeelslid in zijn verdediging.
Zij brengt het definitief voorstel van tuchtstraf bij aangetekend schrijven binnen twee werkdagen ter kennis van het betrokken statutaire personeelslid.
Art. IX 20. Ingeval er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen het definitief voorstel, doet de overheid die bevoegd is om een tuchtstraf uit te spreken, uitspraak binnen dertig kalenderdagen na de kennisgeving van het definitief voorstel aan het betrokken statutaire personeelslid.
Zij brengt de tuchtstraf ter kennis van het betrokken statutaire personeelslid bij aangetekend schrijven binnen twee werkdagen na de uitspraak.
De tuchtstraf gaat in op de derde werkdag volgend op de datum van het aangetekend schrijven.
Afdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. IX 21. Elk voorstel dat ertoe strekt een tuchtstraf op te leggen, wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed en meegedeeld aan het betrokken statutaire personeelslid.
Art. IX 22. § 1. De oproeping van het statutaire personeelslid om in zijn verdediging gehoord te worden, wordt per aangetekende brief meegedeeld.
De oproeping dient melding te maken van : 1° de ten laste gelegde feiten;2° het feit dat een tuchtstraf wordt gevraagd;3° de plaats, de dag en het uur van het verhoor;4° het recht van de betrokkene om zich te laten bijstaan door een raadgever of zich te laten vertegenwoordigen door een raadgever bij gewettigde verhindering;5° de plaats waar en de termijn waarbinnen het tuchtdossier kan worden ingezien en het recht om gratis fotokopieën te maken. § 2. De belanghebbende en zijn raadgever mogen het tuchtdossier op hun verzoek raadplegen voordat de verdediging plaatsheeft. Zij beschikken voor de inzage van het dossier over een termijn van ten minste vijftien kalenderdagen na ontvangst van de oproepingsbrief.
Art. IX 23. Van de zitting wordt er een proces-verbaal gemaakt waarvan de betrokkene of de raadgever een kopie kan krijgen. Het statutaire personeelslid of de raadgever kan op straffe van nietigheid binnen twee werkdagen na de mondelinge verdediging schriftelijk de middelen ter verdediging uiteenzetten. Het verweerschrift wordt bij het dossier gevoegd.
Art. IX 24. Elke beslissing waarbij een tuchtstraf wordt opgelegd, wordt met redenen omkleed.
HOOFDSTUK III. - Het beroep en de definitieve uitspraak Art. IX 25. Het statutaire personeelslid tegen wie een tuchtstraf uitgesproken wordt overeenkomstig hoofdstuk I, afdeling 1 van deze titel en het statutaire personeelslid tegen wie een tuchtstraf definitief voorgesteld wordt overeenkomstig hoofdstuk I, afdeling 2 van deze titel, kan hiertegen gemotiveerd beroep instellen bij de raad van beroep binnen vijftien kalenderdagen, ingaande de dag volgend op de mededeling via een aangetekende brief van de uitspraak of het definitief voorstel.
Het hoger beroep is opschortend.
Ingeval van hoger beroep tegen de tuchtstraf afzetting wordt het statutaire personeelslid van rechtswege geschorst in het belang van de dienst vanaf de dag waarop de tuchtstraf ingaat conform artikel IX 20, 4e lid tot op de dag dat de tuchtstraf, uitgesproken na hoger beroep, ingaat conform artikel IX 28, 4e lid.
Art. IX 26. De raad van beroep beraadslaagt binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift.
Bij afwezigheid van beraadslaging binnen de vastgestelde termijn behandelt men het beroep alsof er een gunstig advies werd gegeven.
Art. IX 27. Binnen vijftien kalenderdagen na het uitbrengen van het gemotiveerde advies stuurt de raad van beroep het dossier aan de overheid, bevoegd voor het definitief uitspreken van de tuchtstraf.
Hij vermeldt met hoeveel stemmen voor of tegen de stemming over het advies wordt verkregen. De stemming is geheim.
Terzelfder tijd wordt het advies aan de verzoeker betekend.
Art. IX 28. De bevoegde overheid voor de definitieve uitspraak neemt binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep een gemotiveerde beslissing.
Zij kan geen andere feiten ter sprake brengen dan de feiten die als motief gediend hebben voor het advies van de raad van beroep.
De beslissing van de bevoegde overheid wordt binnen twee werkdagen aangetekend verstuurd aan het betrokken statutaire personeelslid en ter informatie meegedeeld aan de griffier van de raad van beroep.
Zij gaat in op de derde werkdag volgend op de datum van het aangetekend schrijven.
HOOFDSTUK IV. - Algemene kenmerken van de tuchtprocedure Art. IX 29. De overheid die de tuchtstraf voorstelt of uitspreekt, kan deze bevoegdheid niet delegeren.
De overheid die de tuchtstraf uitspreekt, mag niet dezelfde zijn als die welke haar voorstelt.
Art. IX 30. Wanneer meer dan één feit ten laste van het statutaire personeelslid gelegd wordt, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.
Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van het statutaire personeelslid wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt.
Art. IX 31. Behoudens nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen, kan niemand het voorwerp zijn van een tuchtvordering voor reeds bestrafte feiten.
Art. IX 32. De overheid die bevoegd is om een tuchtstraf definitief uit te spreken, kan geen zwaardere tuchtstraf uitspreken dan de straf die uitgesproken of definitief voorgesteld is voor beroep.
Zij mag slechts de feiten in aanmerking nemen die de tuchtprocedure gerechtvaardigd hebben.
Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode voor de uitspraak.
Art. IX 33. De strafvordering schorst de tuchtprocedure en de tuchtuitspraak.
Ongeacht het resultaat van de strafvordering, oordeelt alleen de overheid die krachtens dit besluit bevoegd is inzake tucht, over de gepastheid om een tuchtstraf uit te spreken.
Art. IX 34. De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld binnen een termijn van zes maanden voorafgaande aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.
Bij de beoordeling van de strafmaat mogen evenwel relevante vermeldingen die in het persoonlijk dossier opgetekend werden, in aanmerking genomen worden.
In geval van strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, begint deze termijn te lopen de dag dat de tuchtoverheid door de gerechtelijke overheid ervan in kennis wordt gesteld dat er een onherroepelijke beslissing uitgesproken is of dat de strafrechtelijke procedure niet wordt voortgezet.
Art. IX 35. Elke tuchtstraf wordt vermeld op een in het evaluatiedossier te voegen staat en wordt in het personeelsdossier opgenomen.
Art. IX 36. De in deze titel vastgestelde termijnen worden opgeschort in de maand augustus.
TITEL III. - De doorhaling van de tuchtstraffen Art. IX 37. § 1. Elke tuchtstraf, behalve de afzetting, wordt in het persoonlijk dossier van het statutaire personeelslid doorgehaald onder de in § 2 bepaalde voorwaarden en uit het personeelsdossier verwijderd.
Onverminderd de uitvoering van de straf, heeft de doorhaling tot gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf op geen enkele wijze meer rekening mag worden gehouden. § 2. De tuchtstraffen worden van rechtswege doorgehaald na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op : 1° een jaar voor de blaam;2° vier jaar voor de inhouding van salaris;3° vijf jaar voor de overplaatsing bij tuchtmaatregel;4° zes jaar voor de tuchtschorsing;5° acht jaar voor de terugzetting in graad. De termijn loopt vanaf de datum van de eindbeslissing in de tuchtprocedure.
TITEL IV. - Overgangsbepaling Art. IX 38. De tuchtvordering die ingesteld is voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit, wordt afgehandeld volgens de bepalingen die van kracht waren voor de inwerkingtreding van dit besluit.
De tuchtstraffen uitgesproken voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit, krijgen uitwerking overeenkomstig de bepalingen geldend voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
DEEL X. - DE SCHORSING IN HET BELANG VAN DE DIENST Art. X 1. Het statutaire personeelslid in effectieve dienst kan onder de in dit deel bepaalde voorwaarden in zijn functie worden geschorst wanneer het belang van de dienst dat vereist.
Art. X 2. § 1. De schorsing in het belang van de dienst wordt uitgesproken door de directieraad, eventueel op voorstel van de hiërarchische meerdere van niveau K die overeenkomstig artikel IX 10 van dit besluit bevoegd is om een tuchtstraf voor te stellen.
In afwijking van het eerste lid wordt de schorsing in het belang van de dienst voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar uitgesproken door de minister, eventueel op voorstel van de raad van bestuur.
Indien er een voorstel is zoals bedoeld in het eerste lid, mag de hiërarchische meerdere van niveau K die het voorstel heeft gedaan, niet deelnemen aan de beraadslaging van de directieraad. Uit de notulen moet blijken dat deze regel in acht werd genomen. § 2. De in § 1 bedoelde overheden kunnen deze bevoegdheid niet delegeren.
Art. X 3. De overheid die bevoegd is om een schorsing in het belang van de dienst uit te spreken, kan aan het in artikel X 1 bedoelde statutaire personeelslid het recht ontzeggen om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in salaris en salarisschaal te doen gelden en zijn salaris verminderen in de volgende gevallen : 1° wanneer hij strafrechtelijk vervolgd wordt;2° wanneer hij tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij hij op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn. De inhouding van salaris mag niet meer bedragen dan een vijfde van de nettobezoldiging zoals bepaald in artikel 23, tweede lid, van de Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Art. X 4. Het statutaire personeelslid wordt vooraf in zijn verdediging gehoord over de feiten die hem ten laste worden gelegd, en hij mag zich laten bijstaan door een raadgever.
De redenen om over te gaan tot schorsing in het belang van de dienst worden uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan het verhoor schriftelijk meegedeeld aan het statutaire personeelslid.
Het statutaire personeelslid wordt verzocht de eventuele voorstellen of, bij ontstentenis van voorstellen, de beslissingen tot schorsing in het belang van de dienst te viseren. Weigert het statutaire personeelslid dit te doen, dan maakt de overheid die het voorstel of de beslissing ter visering heeft aangeboden, daarvan ter plaatse proces-verbaal op.
De schorsing in het belang van de dienst wordt aan het statutaire personeelslid meegedeeld via een aangetekende brief; zij gaat in de dag na het aanbieden van die aangetekende brief bij de post.
Art. X 5. De beslissingen die de directieraad met toepassing van de bepalingen van dit deel neemt, worden meegedeeld aan de raad van bestuur.
Art. X 6. Het statutaire personeelslid kan beroep instellen bij de raad van beroep tegen een beslissing tot schorsing in het belang van de dienst en/of tegen een beslissing, zoals bedoeld in artikel X 3.
Dit beroep moet worden ingesteld binnen vijftien kalenderdagen vanaf de dag waarop de in het 1e lid bedoelde beslissing uitwerking heeft gekregen.
Na advies van de raad van beroep, beslist de raad van bestuur of, voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar, de minister, over het al dan niet handhaven van de in het 1e lid bedoelde beslissing.
De bepalingen van artikel IX 26, IX 27 en IX 28 zijn in dit geval van toepassing.
Art. X 7. Het statutaire personeelslid kan, op voorwaarde dat hij nieuwe feiten inroept, beroep instellen na telkens drie maanden nadat een beslissing tot handhaving van de schorsing in het belang van de dienst is genomen.
Art. X 8. Behoudens strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging mag de schorsing in het belang van de dienst ten hoogste zes maanden bedragen.
Bij strafrechtelijk onderzoek en/of strafrechtelijke vervolging mag de schorsing in het belang van de dienst maximum voor de duur van het onderzoek en/of de vervolging gelden.
De raad van bestuur kan de in het eerste lid vermelde termijn van zes maanden in voorkomend geval verlengen.
Art. X 9. Als de overheid die een schorsing in het belang van de dienst heeft uitgesproken, in kennis wordt gesteld van de strafrechtelijke uitspraak, de minnelijke schikking of de seponering, beslist zij om de schorsing in het belang van de dienst op te heffen of te behouden voor de duur van de tuchtprocedure.
Art. X 10. Aan de schorsing in het belang van de dienst komt van rechtswege een einde bij het definitief worden van de tuchtrechtelijke uitspraak over dezelfde feiten waarvoor het statutaire personeelslid in het belang van de dienst werd geschorst, behalve in geval van afzetting.
Art. X 11. Als het statutaire personeelslid buiten vervolging wordt gesteld, zijn dossier geseponeerd wordt of wanneer een strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vrijspraak volgt die kracht van gewijsde gekregen heeft, worden de beslissingen genomen krachtens artikel X 3 inzake inhouding van salaris en ontzeggen van aanspraken op verhoging in salaris en salarisschaal, ongedaan gemaakt.
Art. X 12. De beslissing waarbij het statutaire personeelslid in het belang van de dienst wordt geschorst, kan geen uitwerking hebben over een periode voor de datum waarop de schorsing is uitgesproken.
Art. X 13. Als het statutaire personeelslid na afloop van het tuchtonderzoek een schorsing als tuchtstraf wordt opgelegd, vindt die schorsing plaats met terugwerkende kracht in afwijking van de bepaling dat een straf geen gevolg heeft dat voorafgaat aan het uitspreken ervan, maar gaat niet verder terug dan de dag waarop de bij toepassing van artikel X 3 getroffen maatregelen uitwerking hebben gehad.
In dit geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst, tot de nodige termijn, op de duur van de tuchtschorsing aangerekend.
DEEL XI. - HET VERLOF EN DE ADMINISTRATIEVE TOESTAND TIJDENS VERLOF TITEL I. - Algemene bepalingen Art. XI 1. Het statutaire personeelslid bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een van de volgende administratieve toestanden : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit;3° disponibiliteit. Art. XI 2. Het statutaire personeelslid in dienstactiviteit heeft recht op bevordering in graad, in salarisschaal en in salaris.` Hij heeft recht op salaris tenzij anders bepaald.
Art. XI 3. § 1. Het statutaire personeelslid in non-activiteit heeft geen recht op salaris, onder voorbehoud van wat bepaald is inzake tuchtschorsing.
Hij heeft evenmin recht op bevordering in graad, salarisschaal en salaris tenzij anders bepaald. § 2. Het statutaire personeelslid kan niet in non-activiteit worden gesteld of gehouden als hij aan de voorwaarden voldoet om gepensioneerd te worden.
Art. XI 4. § 1. Het statutaire personeelslid in disponibiliteit heeft geen recht op salaris.
Het behoudt zijn aanspraak op bevordering in graad, salarisschaal en in salaris. § 2. Het statutaire personeelslid kan niet in disponibiliteit worden gesteld of gehouden als het aan de voorwaarden voldoet om gepensioneerd te worden.
Art. XI 5. Het statutaire personeelslid wordt voor de vaststelling van zijn administratieve toestand altijd geacht in dienstactiviteit te zijn, behoudens uitdrukkelijke bepaling die het statutaire personeelslid van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde overheid in een andere administratieve toestand plaatst.
Art. XI 6. Voor de toepassing van dit deel betekent : 1° "werkdag" : de dag waarop het statutaire personeelslid verplicht is te werken ingevolge de arbeidsregeling die op hem van toepassing is;2° "vakantiedag" : de vrije dag waarop het statutaire personeelslid aan geen enkele dienstverplichting is onderworpen;3° "verlof" : het recht van het statutaire personeelslid om voor een welbepaalde reden de actieve dienst te onderbreken;4° "dienstvrijstelling" : de toestemming van de bevoegde overheid aan het statutaire personeelslid om tijdens de diensturen afwezig te zijn gedurende een vooraf bepaalde tijd met behoud van alle rechten. Art. XI 7. De statutaire personeelsleden mogen niet afwezig zijn zonder verlof, vakantie of dienstvrijstelling te hebben verkregen.
Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf of van een administratieve maatregel, is het statutaire personeelslid dat zonder toestemming afwezig is of de duur van zijn verlof zonder geldige reden overschrijdt, van rechtswege in non-activiteit tenzij in geval van overmacht.
Art. XI 8. In afwijking van het voorgaande artikel is het statutaire personeelslid dat deelneemt aan een georganiseerde werkonderbreking in dienstactiviteit en verliest hij zijn salaris enkel voor de duur van de afwezigheid.
TITEL II. - Jaarlijkse vakantiedagen en feestdagen Art. XI 9. § 1. De statutaire personeelsleden genieten jaarlijkse vakantiedagen waarvan vijf werkdagen opeenvolgend genomen dienen te worden en waarvan het aantal naar gelang van hun leeftijd als volgt wordt bepaald : 1° minder dan vijfenveertig jaar : 24 werkdagen;2° van vijfenveertig tot negenenveertig jaar : 25 werkdagen;3° vanaf vijftig jaar : 26 werkdagen. Voor het bepalen van het aantal vakantiedagen wordt de leeftijd in aanmerking genomen die het statutaire personeelslid bereikt heeft op 1 juli van het jaar. § 2. Onverminderd § 1 worden de vakantiedagen genomen naar keuze van het statutaire personeelslid doch met inachtneming van de behoeften van de dienst.
Art. XI 10. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen.
Wanneer echter een statutair personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt, zijn functie definitief neerlegt, in dienst is genomen om onvolledige prestaties te verrichten of tijdens het jaar verloven of toestemmingen heeft gekregen, opgesomd in de hiernavolgende lijst, worden zijn vakantiedagen in evenredige mate verminderd : 1° het ouderschapsverlof;2° het verlof wegens persoonlijke redenen en de non-activiteit wegens persoonlijke redenen;3° het verlof voor verminderde prestaties;4° het verlof voor opdracht;5° het verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan;6° de afwezigheid waarbij het statutaire personeelslid in de administratieve stand van non-activiteit of disponibiliteit is geplaatst. Indien het aldus berekende aantal vakantiedagen geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
In afwijking van het tweede en derde lid mag in het jaar van de pensionering het volledige aantal vakantiedagen worden opgenomen.
Art. XI 11. De statutaire personeelsleden genieten bijkomende jaarlijkse vakantiedagen waarvan het aantal naargelang hun leeftijd als volgt wordt bepaald : 1° op zestig jaar :één werkdag;2° op eenenzestig jaar : twee werkdagen;3° op tweeënzestig jaar : drie werkdagen;4° op drieënzestig jaar : vier werkdagen;5° op vierenzestig jaar : vijf werkdagen. Artikel XI 9, § 1, tweede lid, en artikel XI 10, tweede en derde lid, zijn niet van toepassing op de extra jaarlijkse vakantiedagen.
Art. XI 12. § 1. De statutaire personeelsleden zijn met vakantie op de wettelijke en decretale feestdagen alsook op 2 november, 15 november en 26 december, tenzij ze tot arbeid verplicht zijn krachtens de arbeidstijdregeling die op hen van toepassing is of vanwege uitzonderlijke omstandigheden.
Wanneer één van de in het eerste lid bedoelde vakantiedagen samenvalt met een dag waarop het statutaire personeelslid krachtens de arbeidstijdregeling die op hem van toepassing is, niet werkt, wordt een dag compensatieverlof toegekend die onder dezelfde voorwaarden als de jaarlijkse vakantiedagen kan worden genomen.
Voor het plaatselijk feest wordt een halve dag vakantie toegekend die kan worden genomen onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof.
De voor het Sint-Barbarafeest toegestane vakantiedag dient ieder jaar te worden genomen in de loop van de maand december.
Art. XI 13. De in deze titel bepaalde vakantiedagen worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Als een statutair personeelslid echter op een feestdag om een andere reden met verlof of vakantie is, of in disponibiliteit of in non-activiteit is geplaatst, blijft zijn administratieve stand bepaald overeenkomstig de bepalingen die op hem van toepassing zijn.
TITEL III. - Omstandigheidsverlof en sociaal verlof Art. XI 14. § 1. De statutaire personeelsleden kunnen voor de hierna vermelde gebeurtenissen, omstandigheidsverlof krijgen binnen de perken zoals hierna bepaald : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De totale duur van het in het eerste lid bedoelde omstandigheidsverlof mag niet meer dan acht werkdagen per jaar bedragen.
Als de gebeurtenis zich voordoet tijdens een periode van deeltijdse arbeid, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd. § 2. Deze verloven worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. XI 15. § 1. Behalve het in het voorgaande artikel bepaalde verlof, kunnen de statutaire personeelsleden sociaal verlof krijgen wegens overmacht die het gevolg is van de ziekte of van een ongeval overkomen aan de volgende, met het statutaire personeelslid onder hetzelfde dak wonende personen : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, een bloed- of aanverwant, een persoon opgenomen met het oog op zijn adoptie of met het oog op de uitoefening van een pleegvoogdij.
De onmogelijkheid om aanwezig te zijn op het werk, wordt gestaafd met een doktersattest.
De duur van dit verlof is beperkt tot vier werkdagen - vanaf 1 januari 1997 : twee werkdagen -per jaar.
Als het geval van overmacht zich voordoet tijdens een periode van deeltijdse arbeid, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd. § 2. Deze verloven worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
TITEL IV. - Bevallingsverlof Art. XI 16. Het statutaire personeelslid heeft recht op bevallingsverlof overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 39 e.v. van de arbeidswet van 16 maart 1971.
De dagen van afwezigheid wegens ziekte gedurende de periode van zeven weken die de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden beschouwd als bevallingsverlof. Bij een meerling wordt deze periode verlengd tot negen weken.
Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.
Wanneer het statutaire personeelslid het prenataal verlof van zeven weken of van negen weken ingeval van een meerling, heeft opgebruikt en de bevalling na de door de arts voorziene datum plaatsheeft, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling.
Tijdens deze periode bevindt het statutaire personeelslid zich in bevallingsverlof.
Art. XI 17. Het bevallingsverlof bedoeld in het vorige artikel wordt voor de statutaire personeelsleden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
De periode van bezoldiging voor bevallingsverlof mag niet meer dan vijftien weken bedragen bij een eenling, en niet meer dan zeventien weken in geval van een meerling, tenzij in het geval bedoeld in artikel XI 16, 4e lid.
De bepalingen van deze titel zijn niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181ste dag van de zwangerschap.
TITEL V. - Ouderschapsverlof Art. XI 18. Het statutaire personeelslid dat zich in de administratieve toestand dienstactiviteit bevindt, heeft naar aanleiding van de geboorte of de adoptie van een kind recht op ouderschapsverlof. Het ouderschapsverlof kan opgenomen worden tot het kind 10 jaar wordt.
De duur van dit verlof bedraagt drie maanden.
Het ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige met de administratieve toestand van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Het in deze titel bedoelde verlof wordt aangevraagd en toegestaan overeenkomstig de procedure bepaald in artikel XI 28, § 1 en § 2, eerste lid.
TITEL VI. - Verlof voor de opvang met het oog op adoptie of pleegvoogdij Art. XI 19. § 1. Het statutaire personeelslid krijgt op zijn aanvraag een opvangverlof wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
Het verlof bedraagt ten hoogste zes of ten hoogste vier weken naargelang het opgenomen kind de leeftijd van drie jaar nog niet heeft bereikt of al bereikt heeft.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het opgenomen kind gehandicapt is en aan de voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de wetten betreffende de kindertoeslagen van de loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939, of artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.
Als slechts één van de echtgenoten/samenwonende partners adopteert/pleegvoogd wordt, kan alleen die persoon het verlof genieten.
De leidend ambtenaar staat het opvangverlof toe aan het statutaire personeelslid dat het aanvraagt.
Het opvangverlof wordt slechts toegestaan als de echtgenoot/samenwonende partner die het niet geniet, een winstgevende bezigheid buiten het gezin uitoefent. § 2. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
TITEL VII. - Verloven wegens persoonlijke redenen Art. XI 20. De leidend ambtenaar kan aan de statutaire personeelsleden verlof om dwingende redenen van familiaal belang toestaan voor een maximum duur van twee maanden of 45 werkdagen per jaar.
Over de hele loopbaan van het statutaire personeelslid mag dat verlof evenwel 24 maanden of 540 werkdagen niet overschrijden.
Met de verloven toegestaan vóór 1 januari 1982 wordt geen rekening gehouden.
Art. XI 21. De leidend ambtenaar kan aan de statutaire personeelsleden verlof toestaan om hen in staat te stellen een stage of een proefperiode te vervullen in een andere betrekking van een overheidsdienst, van het gesubsidieerd onderwijs, van het universitair onderwijs, van een gesubsidieerd medisch centrum, van een gesubsidieerde dienst voor beroepskeuze of van een gesubsidieerd medisch-pedagogisch instituut.
Het in het eerste lid bedoelde verlof wordt toegestaan voor een periode die overeenstemt met de normale duur van de stage of van de proefperiode.
De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de stagedoende statutaire personeelsleden.
Art. XI 22. De leidend ambtenaar kan aan de statutaire personeelsleden een verlof toestaan om hen in staat te stellen kandidaat te zijn voor de parlements- of provinciale verkiezingen en waarvan de duur overeenstemt met de duur van de verkiezingscampagne waaraan de betrokkenen als kandidaat deelnemen.
De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de stagedoende statutaire personeelsleden.
Art. XI 23. De in deze titel bedoelde verloven worden slechts toegekend voor zover zulks niet indruist tegen het belang van de dienst.
Zij worden met perioden van dienstactiviteit gelijkgesteld, maar worden niet bezoldigd.
Art. XI 24. De in deze titel bedoelde verloven worden aangevraagd en toegestaan overeenkomstig de procedure bepaald in artikel XI 28.
TITEL VIII. - Non-activiteit wegens persoonlijke redenen Art. XI 25. De leidend ambtenaar kent de non-activiteit wegens persoonlijke redenen toe aan het statutaire personeelslid voor een periode van ten hoogste zes maanden.
Deze periode kan verlengd worden met een periode van ten hoogste zes maanden, zonder twaalf maanden aan één stuk te mogen overschrijden.
Om uitzonderlijke redenen kan evenwel een nieuwe verlenging van zes maanden worden toegestaan waarvoor het personeelslid een gemotiveerde aanvraag moet indienen waarover de raad van bestuur beslist.
Ieder statutair personeelslid dat langer afwezig is dan de periode waarvoor de non-activiteit is toegekend, wordt geacht ontslag te nemen.
Hij mag zich niet beroepen op ziekten of gebrekkigheden die gedurende de periode van zijn non-activiteit werden opgedaan.
De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de stagedoende statutaire personeelsleden.
Art. XI 26. De in deze titel bedoelde non-activiteit wordt aangevraagd en toegestaan overeenkomstig de procedure bepaald in artikel XI 28.
TITEL IX. - Verlof voor verminderde prestaties Art. XI 27. De periodes van afwezigheid wegens vermindering van prestaties overeenkomstig deze titel worden beschouwd als verlof.
Dit verlof wordt niet vergoed.
Het verlof is een gunst, afhankelijk van de goede werking van de dienst.
Art. XI 28. § 1. De leidend ambtenaar kan het statutaire personeelslid toestaan om zijn functie uit te oefenen met verminderde prestaties. § 2. In voorkomend geval dient het statutaire personeelslid via zijn hiërarchische meerdere van niveau K zijn aanvraag in bij de leidend ambtenaar, ten minste één maand voor de aanvang van het verlof.
De hiërarchische meerdere van niveau K brengt zijn advies uit over de aanvraag.
De statutaire personeelsleden van wie de leidend ambtenaar de hiërarchische meerdere van niveau K is, dienen hun aanvraag rechtstreeks in bij de leidend ambtenaar. § 3. De leidend ambtenaar beoordeelt of het geven van de toestemming verenigbaar is met de goede werking van de dienst. Hij maakt zijn beslissing aan het statutaire personeelslid bekend binnen een maand te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag, zoniet wordt ervan uitgegaan dat er een gunstige beslissing is. Wanneer de aanvraag niet of slechts gedeeltelijk wordt ingewilligd, wordt de beslissing gemotiveerd.
Het statutaire personeelslid kan beroep indienen bij de raad van beroep binnen vijftien kalenderdagen vanaf de kennisgeving van de beslissing van de leidend ambtenaar.
Na het advies van de raad van beroep neemt de raad van bestuur een definitieve beslissing binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het advies.
Art. XI 29. Het statutaire personeelslid dat de in artikel XI 28, § 1 vermelde toestemming krijgt, dient ofwel 50 procent ofwel 60 procent ofwel 75 procent ofwel 80 procent ofwel 90 procent van de duur der prestaties die hem normaal worden opgelegd, te volbrengen. Deze prestaties worden ofwel elke dag ofwel volgens een andere verdeling over de week of over de maand verricht.
Art. XI 30. De toestemming om met verminderde prestaties te werken, geldt voor een periode van ten minste drie en ten hoogste twaalf maanden.
Verlengingen van ten minste drie en ten hoogste twaalf maanden kunnen evenwel worden toegestaan als de maatregel te verzoenen valt met de eisen van de goede werking van de dienst.
Voor elke verlenging is een aanvraag van het betrokken statutaire personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van het lopende verlof worden ingediend.
De procedure van toestemming die bepaald is bij het voorgaande artikel XI 28, § 3, moet eveneens worden toegepast.
Art. XI 31. Het verlof voor verminderde prestaties wordt opgeschort zodra het statutaire personeelslid verlof krijgt : 1° voor bevalling, ouderschap, adoptie, pleegvoogdij en het voorbereiden van zijn kandidatuur voor de parlements- en provinciale verkiezingen;2° voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980. Art. XI 32. Op initiatief hetzij van de leidend ambtenaar, hetzij van het betrokken statutaire personeelslid en mits er een opzeggingstermijn van een maand is, hervat het statutaire personeelslid zijn voltijdse functie voordat de periode verstrijkt waarvoor hij toestemming kreeg zijn functie met verminderde prestaties uit te oefenen.
Tegen de krachtens dit artikel genomen beslissingen kan het bij artikel 28, § 3, tweede lid vermelde beroep worden aangetekend.
Art. XI 33. § 1. Het verlof voor verminderde prestaties wordt voor een periode van vijf jaar gelijkgesteld met dienstactiviteit, maar is niet bezoldigd.
Wat betreft de vijf jaar die voor het geheel van de loopbaan de totale duur omvat van de periodes aan verlof voor verminderde prestaties die aan het statutaire personeelslid worden toegekend, wordt gerekend vanaf 1 juli 1982. § 2. Na het verstrijken van de termijn van vijf jaar is het statutaire personeelslid dat verlof voor verminderde prestaties geniet, tijdens de duur van de afwezigheid met non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering door verhoging in graad doen gelden.
De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de toestemming om zijn functie met verminderde prestaties uit te oefenen.
Art. XI 34. § 1. Het statutaire personeelslid dat de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt, en het statutaire personeelslid dat ten minste twee kinderen ten laste heeft die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben, mag, wanneer het erom verzoekt, zijn functie uitoefenen met verminderde prestaties. § 2. De artikelen XI 27, eerste en tweede lid, XI 28, § 1, §2, eerste lid, XI 29, XI 30, eerste, tweede en derde lid, XI 31 en XI 33 zijn van toepassing op de in § 1 bedoelde personeelsleden, zonder dat de aanvraag tot het verlof of tot verlenging van het verlof in strijd kan zijn met de goede werking van de dienst. § 3. Op initiatief van het statutaire personeelslid en met een opzegging van één maand, kan voor het verstrijken ervan een einde worden gemaakt aan een lopend verlof, tenzij de leidend ambtenaar, op verzoek van het statutaire personeelslid, een kortere opzeggingstermijn aanvaardt.
Art. XI 35. De raad van bestuur bepaalt de functies waarvan de titularissen niet in aanmerking komen voor de verloven opgenomen in deze titel.
De leidend ambtenaar kan evenwel in de gevallen waarin de goede werking van de dienst erdoor niet wordt verstoord, de titularissen van de functies uitgesloten krachtens het 1e lid, die erom verzoeken toestaan om de verloven van deze titel te genieten Art. XI 36. Deze titel is niet van toepassing op de stagedoende statutaire personeelsleden.
TITEL X. - Vormingsverlof en dienstvrijstelling voor vorming Art. XI 37. De statutaire personeelsleden hebben recht op vormingsverlof of dienstvrijstelling voor vorming volgens de modaliteiten bepaald in dit besluit.
Het vormingsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. XI 38. Het vormingsverlof of de dienstvrijstelling voor vorming wordt verleend voor vormingsactiviteiten vast te stellen door de raad van bestuur.` Als een diensthoofd van oordeel is dat een bepaalde activiteit, die niet voorkomt op de lijst van de door de raad van bestuur goedgekeurde activiteiten, voldoende belangrijk is om ze door één of meer statutaire personeelsleden van zijn dienst te laten volgen, kan hij langs hiërarchische weg een gemotiveerd voorstel doen aan de leidend ambtenaar.
Individuele aanvragen om deel te nemen aan activiteiten die niet voorkomen op bovenbedoelde lijst, moeten langs hiërarchische weg gericht worden aan de leidend ambtenaar. Het gemotiveerde voorstel moet vergezeld zijn van een gedetailleerde omschrijving van de bedoelde activiteit, afgegeven door de inrichtende organisatie.
Art. XI 39. § 1. De raad van bestuur kan op advies van de in artikel II 6, tweede lid bedoelde opdrachthouder het deelnemen aan bepaalde vormingsactiviteiten, intern of extern, opleggen aan bepaalde statutaire personeelsleden of categorieën van statutaire personeelsleden.
De bedoelde statutaire personeelsleden worden daartoe vrijgesteld van dienst. § 2. De raad van bestuur kan bovendien, op advies van de in artikel II 6, tweede lid bedoelde opdrachthouder, vormingsverlof verlenen aan de statutaire personeelsleden die, op eigen initiatief, deelnemen aan vormingsactiviteiten met het doel hun beroepsvorming bij te scholen of een bevordering voor te bereiden.
Onder beroepsbijscholing verstaat men elke vormingsactiviteit die in verband staat met de uitgeoefende of in de toekomst uit te oefenen functie. § 3. De raad van bestuur kan de bevoegdheid bedoeld in § 1 of § 2 geheel of gedeeltelijk delegeren aan de leidend ambtenaar. § 4. De verzoeken om deel te nemen aan een vormingsactiviteit dienen door het belanghebbende statutaire personeelslid ingediend te worden bij diens hiërarchische meerdere, die zijn advies toevoegt en de aanvraag onverwijld doorstuurt aan de leidend ambtenaar.
Art. XI 40. Het vormingsverlof is gelijk aan de duur van de vormingsactiviteit met een maximum van 14 werkdagen per jaar.
Bij deeltijdse arbeid wordt dit maximum in evenredige mate verminderd.
Het statutaire personeelslid dat in de loop van een jaar, de dagen waarop het aanspraak kan maken, niet of slechts gedeeltelijk gebruikte, kan het overschot overdragen; deze overdracht is echter beperkt tot het saldo over 5 jaar.
Art. XI 41. De dienstvrijstellingen en vormingsverloven worden slechts toegestaan voor zover het belang van de dienst zich daar niet tegen verzet.
Het belang van de dienst mag voor het statutaire personeelslid geen twee opeenvolgende jaren worden ingeroepen.
Art. XI 42. De dienstvrijstellingen en de vormingsverloven worden gedurende een periode van 3 jaar niet meer toegekend aan de statutaire personeelsleden waarvan blijkt dat zij : 1° ofwel in de cursussen langer ongewettigd afwezig waren dan 1/5 van de duur ervan;2° ofwel geen aangifte hebben gedaan van een onderbreking met meer dan 2 maanden van het werk dat hen met het oog op een vorming is opgelegd. De bovenvermelde gebreken worden vastgesteld aan de hand van een getuigschrift, af te geven door de instelling of de overheid die de beroepsvorming verstrekt.
Art. XI 43. De statutaire personeelsleden die aan een opgelegde of toegestane vormingsactiviteit deelnemen, hebben recht op de terugbetaling van de reiskosten overeenkomstig de reglementering van de Maatschappij.
TITEL XI. - Verlof voor loopbaanonderbreking Art. XI 44. § 1. De statutaire personeelsleden hebben recht op verlof voor loopbaanonderbreking volgens de modaliteiten bepaald in het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en andere diensten van de ministeries, zoals dit zal worden gewijzigd of aangevuld.
De statutaire personeelsleden hebben tevens recht op het verlof voor halftijdse loopbaanonderbreking volgens de modaliteiten bepaald in het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de halftijdse loopbaanonderbreking in de rijksbesturen, zoals dit zal worden gewijzigd of aangevuld.
Tijdens zijn loopbaan kan het statutaire personeelslid opeenvolgend het in het eerste lid en het in het tweede lid van deze paragraaf bedoelde verlof voor loopbaanonderbreking nemen, zonder de maximumduur die is bepaald respectievelijk in artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en andere diensten van de ministeries en in artikel 2 van het het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de halftijdse loopbaanonderbreking in de rijksbesturen, te overschrijden. § 2. Het verlof voor loopbaanonderbreking wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit, maar is niet bezoldigd. § 3. Het verlof voor loopbaanonderbreking is een gunst voor de statutaire personeelsleden van het niveau K en voor de statutaire personeelsleden die de leiding uitoefenen van een sectoraal dienstencentrum.
Het verlof voor loopbaanonderbreking wordt aan de in het eerste lid van deze paragraaf bedoelde statutaire personeelsleden toegestaan overeenkomstig de procedure bepaald in artikel XI 28.
In afwijking van het eerste lid hebben de statutaire personeelsleden van het niveau K en de statutaire personeelsleden die de leiding uitoefenen van een sectoraal dienstencentrum recht op : 1° loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken;2° voltijdse loopbaanonderbreking van twaalf weken naar aanleiding van de geboorte van een kind. Art. XI 45. § 1. De bevoegdheden die in artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 februari 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en andere diensten van de ministeries, aan elke minister voor zijn departement zijn toegekend, worden voor de Maatschappij uitgeoefend door de raad van bestuur. § 2. De aanvraag voor verlof voor loopbaanonderbreking moet drie maanden voor de aanvang van de onderbreking via de hiërarchische weg worden ingediend bij de leidend ambtenaar.
Alleen de leidend ambtenaar kan een kortere termijn aanvaarden voor de in het eerste lid bedoelde aanvraag. § 3. De opzegging moet tevens worden gedaan aan de leidend ambtenaar.
Art. XI 46. De bepalingen van deze titel zijn niet van toepassing op de stagedoende statutaire personeelsleden.
TITEL XII. - Verlof voor opdracht HOOFDSTUK I. - Verlof om een functie uit te oefenen bij een ministerieel kabinet Art. XI 47. Het statutaire personeelslid krijgt verlof wanneer het door een minister, een staatssecretaris, een lid van de regering van een Gemeenschap of Gewest of een gouverneur van een Vlaamse provincie of de gouverneur of vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-hoofdstad aangewezen wordt om een functie uit te oefenen op zijn kabinet.
De aanwijzing gebeurt na akkoord van de raad van bestuur.
Art. XI 48. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. XI 49. Bij het einde van zijn aanwijzing en tenzij het naar een ander kabinet overgaat, krijgt het statutaire personeelslid, per maand activiteit in een kabinet, één dag vakantie met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen.
HOOFDSTUK II. - Verlof voor opdracht van algemeen belang Art. XI 50. Het statutaire personeelslid krijgt verlof voor de uitoefening van een opdracht waarvan het algemeen belang erkend wordt.
Art. XI 51. § 1. Het verlof is onbezoldigd en wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Het verlof wordt wel bezoldigd als het statutaire personeelslid wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens het besluit van de Europese Commissie van 7 januari 1998 houdende regeling van toepassing op de nationale deskundigen die bij de diensten van de Commissie zijn gedetacheerd. § 2. De raad van bestuur kan beslissen dat het salaris van het statutaire personeelslid voor de duur van de opdracht moet worden doorbetaald en teruggevorderd, of geheel dan wel gedeeltelijk moet worden doorbetaald zonder terugvordering.
Art. XI 52. Onder opdracht wordt verstaan : 1° de uitoefening van de nationale en internationale opdrachten aangeboden door een binnenlandse of buitenlandse regering of openbaar bestuur, of een internationale instelling;2° de internationale opdrachten in het raam van ontwikkelingssamenwerking, wetenschappelijk onderzoek of humanitaire hulp. Art. XI 53. § 1. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten in een ontwikkelingsland en voor de opdrachten die het als nationaal deskundige aangewezen statutaire personeelslid uitvoert ingevolge het besluit van de Europese Commissie van 7 januari 19698 houdende regeling van toepassing op de nationale deskundigen die bij de diensten van de Commissie zijn gedetacheerd. § 2. Voor de overige opdrachten wordt het karakter van algemeen belang erkend door de raad van bestuur, en voor de leidend ambtenaar en adjunct-leidend ambtenaar door de Vlaamse regering. § 3. In afwijking van § 1 en § 2 van dit artikel, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin het statutaire personeelslid een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op een onmiddellijk ingaand of uitgesteld pensioen ten laste van de buitenlandse regering, het buitenlands openbaar bestuur of de internationale instelling waarvoor de opdracht werd vervuld.
Art. XI 54. Op verzoek van een Vlaams minister kan de raad van bestuur, met instemming van de betrokkene, een statutair personeelslid met de uitvoering van een opdracht belasten.
Ook kan ieder statutair personeelslid met instemming van de raad van bestuur, de uitvoering van een opdracht aanvaarden.
Art. XI 55. § 1. Het statutaire personeelslid met verlof wegens een internationale opdracht die hem door de Vlaamse regering werd toevertrouwd, kan een vergoeding krijgen onder de voorwaarden en voor het bedrag bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor ambtenarenzaken.
De vergoeding wordt vastgesteld rekening houdend eensdeels met de bezoldiging aan het statutaire personeelslid toegekend ter uitvoering van zijn opdracht en anderdeels, met de duur van de opdracht, de kosten van levensonderhoud in het land waar het statutaire personeelslid zijn opdracht uitvoert, met de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de ten gevolge van zijn vertrek uit de woonplaats verhoogde gezinslasten. § 2. De in dit artikel bedoelde vergoeding mag niet worden toegekend aan het met een opdracht belaste statutaire personeelslid dat hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, voordelen geniet die ten minste gelijkwaardig zijn aan het salaris dat hij gekregen zou hebben als hij in dienst was gebleven.
Art. XI 56. Met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden, kan de raad van bestuur op ieder ogenblik een eind maken aan de opdracht waarmee het statutaire personeelslid is belast tijdens de vervulling ervan.
Art. XI 57. Het statutaire personeelslid wiens opdracht verstreken is, of wiens opdracht beëindigd of onderbroken is tengevolge van een beslissing van de betrokken Vlaamse minister, de Europese Commissie of het statutaire personeelslid, stelt zich opnieuw ter beschikking van de Maatschappij.
Als het zonder geldige reden weigert of nalaat dit te doen, wordt het, na tien kalenderdagen afwezigheid, als ontslagnemend beschouwd.
HOOFDSTUK III. - Verlof wegens terbeschikkingstelling van de Koning, een Prins of een Prinses van België Art. XI 58. § 1. Het statutaire personeelslid wordt door de raad van bestuur ter beschikking gesteld van de Koning, een Prins of een Prinses van België, op hun verzoek. § 2. Voor de tijd dat het statutaire personeelslid ter beschikking van de Koning, een Prins of een Prinses van België wordt gesteld, krijgt het verlof. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
HOOFDSTUK IV. - Verlof voor het uitoefenen van een functie bij een erkende politieke groep Art. XI 59. Onder "erkende politieke groep" wordt verstaan de politieke groep die erkend is overeenkomstig het reglement van elk van de parlementen van de federale overheid of van de Gemeenschappen en de Gewesten.
Art. XI 60. § 1. Op verzoek van de voorzitter van een erkende politieke groep krijgt het statutaire personeelslid in een rang lager dan K2, met zijn instemming en voor zover het belang van de dienst er zich niet tegen verzet, verlof om een functie uit te oefenen bij een erkende politieke groep in de parlementen van de federale overheid of van de Gemeenschappen en de Gewesten, of bij de voorzitter van één van die groepen.
Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. § 2. Binnen de perken van de reglementering of het reglement van de betrokken wetgevende vergadering, wordt het verlof dat is toegestaan aan het statutaire personeelslid dat een functie uitoefent bij een erkende politieke groep of bij de voorzitter van één van die groepen, ofwel bezoldigd door de Maatschappij met doorbetaling van het salaris en terugvordering, ofwel niet bezoldigd door de Maatschappij en wordt het salaris stopgezet indien de betrokken wetgevende vergadering of de erkende politieke groep een salaris betaalt.
Art. XI 61. Het verlof wordt toegekend door de raad van bestuur. De raad van bestuur kan om dienstredenen het verlof beëindigen mits er een opzeggingstermijn van een maand in acht wordt genomen.
De beslissing vermeldt de identiteit (naam, voornamen en graad) van het statutaire personeelslid, de duur van het toegekende verlof alsmede de politieke groep of de voorzitter van de groep waarbij of bij wie het statutaire personeelslid een functie uitoefent.
Art. XI 62. Het totale bedrag van de bezoldigingen dat jaarlijks verschuldigd is aan statutaire personeelsleden met verlof bij een erkende politieke groep of bij de voorzitter ervan, mag niet hoger zijn dan het totale bedrag van de subsidie die de groep of de voorzitter uit de begroting der dotaties ontvangt.
Dit artikel is niet van toepassing op statutaire personeelsleden die rechtstreeks bezoldigd worden door de betrokken wetgevende vergadering.
Art. XI 63. De erkende politieke groepen of hun voorzitter storten elk kwartaal aan de Maatschappij een som die gelijk is aan het totale bedrag van de salarissen, vergoedingen en toelagen dat tijdens het vorige kwartaal is betaald aan de statutaire personeelsleden met verlof om bij die politieke groepen of bij de voorzitter ervan werkzaam te zijn.
Wanneer bij het verstrijken van een kwartaal een politieke groep of de voorzitter ervan de bedoelde stortingen niet heeft verricht, wordt er een eind gemaakt aan het verlof van de statutaire personeelsleden waarover zij beschikken.
Dit artikel is niet van toepassing op statutaire personeelsleden die rechtstreeks bezoldigd worden door de betrokken wetgevende vergadering.
HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. XI 64. § 1. De raad van bestuur of, voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar, de Vlaamse regering, beslist volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.
Hij kan die beslissing nemen zodra het statutaire personeelslid vier jaar afwezig is.
In afwijking van het eerste en tweede lid geldt deze mogelijkheid niet voor de betrekking van het statutaire personeelslid met verlof om een functie uit te oefenen bij een ministerieel kabinet. § 2. Aan de in § 1 bedoelde beslissing moet het advies voorafgaan van de directieraad of, voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar, van de raad van bestuur.
Art. XI 65. De bepalingen van deze titel zijn niet van toepassing op de stagedoende statutaire personeelsleden.
TITEL XIII. - Verlof krachtens nationale bepalingen of verplichtingen Art. XI 66. § 1. De statutaire personeelsleden die hun militaire dienst of burgerdienst volbrengen, vallen onder de toepassing van de volgende besluiten : - het koninklijk besluit van tot vaststelling van de administratieve stand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen die in vredestijd militaire prestaties verrichten of diensten volbrengen ter uitvoering van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden; - het koninklijk besluit van 10 september 1981 tot vaststelling van de administratieve stand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen welke van de militaire dienst vrijgesteld zijn bij toepassing van artikel 16 van die dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962.
Deze bepalingen gelden in afwachting dat de Koning, na advies van de Vlaamse regering - krachtens artikel 43 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen - de administratieve toestand en de gevolgen voor recht op salaris, op bevordering tot een hoger salaris, voor administratieve anciënniteit of loopbaanaanspraken bepaalt van verplichtingen die door de nationale wetgever zijn opgelegd. § 2. De leidend ambtenaar neemt de beslissing houdende ambtshalve verlof en vaststelling van de administratieve toestand.
Art. XI 67. § 1. De statutaire personeelsleden die verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps Civiele Bescherming als vrijwillige dienstnemer bij dit korps, vallen onder de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen. § 2. De leidend ambtenaar staat het verlof toe.
Art. XI 68. § 1. Wanneer een familielid van een statutair personeelslid dat onder hetzelfde dak woont, aangetast is door een ziekte die de behandelend geneesheer in zulke mate besmettelijk acht dat zij het statutaire personeelslid verhindert zijn dienst waar te nemen uit vrees voor besmetting, krijgt het statutaire personeelslid preventief verlof mits het onverwijld een geneeskundig attest van de behandelend geneesheer, met vermelding van het aantal dagen preventief verlof, bezorgt aan de Maatschappij. Het betrokken statutaire personeelslid dient bovendien de Maatschappij te waarschuwen tijdens de eerste dag van zijn afwezigheid. § 2. Als de Maatschappij er kennis van krijgt, anders dan via de betrokkene, dat in het gezin van het statutaire personeelslid de voormelde besmettelijke aandoening aanwezig is, laat de Maatschappij de gebruikelijke vaststellingen doen door een plaatselijk geneesheer die een geneeskundig attest opstelt. Het honorarium voor dit onderzoek komt ten laste van het betrokken statutaire personeelslid. § 3. Als aandoening die aanleiding kan geven tot preventief verlof, worden onder meer beschouwd : meningitis cerebro-spinalis, epidemische encephalitis, typhus en paratyphus en roodvonk. De periodes van preventief verlof gelden van het ogenblik af dat de zieke persoon de eerste duidelijke verschijnselen vertoont, en niet vanaf de dag waarop het geneeskundig attest werd opgemaakt. § 4. Indien nodig wordt het betrokken statutaire personeelslid onderworpen aan een medisch onderzoek door de door de raad van bestuur aangestelde geneeskundige dienst. Deze schrijft aan de Maatschappij de preventiemaatregelen, waaronder het voorgeschreven preventief verlof, voor die in de gegeven omstandigheden het meest raadzaam lijken. § 5. Het statutaire personeelslid met preventief verlof mag de dienst pas hervatten na gunstig advies van de geneeskundige dienst die zich voor het verlenen van dit advies in verbinding stelt met de behandelend geneesheer van de betrokkene.
Art. XI 69. § 1. De statutaire personeelsleden krijgen vakbondsverlof overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen van het vakbondsstatuut zoals bepaald in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en in het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. § 2. De raad van bestuur erkent een statutair personeelslid als vaste afgevaardigde op aanvraag van een verantwoordelijk leider van zijn vakorganisatie. § 3. De raad van bestuur beslist volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.
Hij kan die beslissing nemen zodra het statutaire personeelslid vier jaar afwezig is. § 4. Aan de in § 3 bedoelde beslissing moet het advies voorafgaan van de Directieraad.
Art. XI 70. Het statutaire personeelslid heeft recht op ziekteverlof bij een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte. Dit ziekteverlof wordt toegestaan zonder tijdsbeperking en de dagen afwezigheid worden niet aangerekend op het aantal dagen ziekteverlof waarop het statutaire personeelslid normaliter recht heeft overeenkomstig artikel XI 72.
Inzake de algemene regeling van schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten valt het statutaire personeelslid onder de toepassing van navolgende wettelijke en reglementaire bepalingen, zoals zij zullen worden gewijzigd of vervangen door de nationale overheid : 1° de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector;2° het koninklijk besluit van 12 juni 1970 betreffende de schadevergoeding ten gunste van de personeelsleden der instellingen van openbaar nut, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk;3° het koninklijk besluit van 5 januari 1971 betreffende de schadevergoeding voor beroepsziekten in de overheidssector. TITEL XIV. - Verlof krachtens decretale bepalingen Art. XI 71. § 1. Wanneer een statutair personeelslid met toepassing van het decreet van 30 november 1988 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de openbare instellingen en publiekrechtelijke verenigingen die van het Vlaamse Gewest afhangen of van het bijzonder decreet van 26 juni 1995 houdende instelling van een regime van politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse regering die een mandaat als lid van het Vlaamse parlement of de Vlaamse regering uitoefenen, verlof krijgt, beslist de raad van bestuur volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.
Hij kan die beslissing nemen zodra het statutaire personeelslid vier jaar afwezig is en, wat het in het bijzonder decreet van 25 juni 1995 bedoelde verlof betreft, bij de aanvang van een tweede bij het eerste aansluitend mandaat. § 2. Aan de in § 1 bedoelde beslissing moet het advies van de directieraad voorafgaan.
TITEL XV. - Ziekteverlof Art. XI 72. Voor de hele duur van zijn loopbaan kan het statutaire personeelslid dat wegens ziekte verhinderd is zijn functie normaal uit te oefenen, ziekteverlof krijgen tot maximum eenentwintig werkdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit.
Als het geen tweeënzeventig maanden dienstanciënniteit telt, kan het evenwel honderdzesentwintig werkdagen verlof krijgen.
Deze verloven worden met periodes van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. XI 73. De eenentwintig dagen waarvan sprake in het voorgaande artikel worden verminderd in evenredigheid met de tijdens de beschouwde periode van twaalf maanden niet verrichte prestaties, wanneer het statutaire personeelslid in de loop van die periode : 1° een ouderschapsverlof, een verlof wegens persoonlijke redenen, een non-activiteit wegens persoonlijke redenen, een verlof voor verminderde prestaties, een verlof voor opdracht of een verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan heeft gekregen;2° afwezig is geweest wegens ziekte, uitgezonderd het ziekteverlof ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte;3° op non-activiteit is geplaatst wegens het vervullen van militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming, of van taken van openbaar nut op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980;4° op non-activiteit is geplaatst wegens afwezigheid zonder toestemming of overschrijding van een toegestaan verlof zonder geldige reden. Als na vermindering het aldus berekende aantal dagen geen geheel getal is, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
Art. XI 74. § 1. Enkel de werkdagen begrepen in de periode van afwezigheid wegens ziekte worden aangerekend. § 2. Wanneer het statutaire personeelslid overeenkomstig titel IX van dit deel verminderde prestaties verricht die gespreid zijn over alle werkdagen, wordt de afwezigheid wegens ziekte aangerekend op het aantal dagen verlof waarop het recht heeft, naar rata van het aantal uren dat het gedurende zijn afwezigheid had moeten presteren.
Als het totale aantal aldus per twaalf maanden dienstanciënniteit aangerekende dagen geen geheel getal is, wordt het gedeelte van de dag niet meegerekend.
Wanneer het statutaire personeelslid zijn prestaties met hele dagen verminderd heeft, worden als ziekteverlof aangerekend de dagen afwezigheid waarop het prestaties had moeten verrichten.
Art. XI 75. Het verlof wegens ziekte maakt geen einde aan het stelsel van verminderde prestaties bedoeld in titel IX van dit deel.
Het statutaire personeelslid blijft de wegens zijn verminderde prestaties verschuldigde salaris ontvangen.
Art. XI 76. Ziekteverlof wordt toegestaan zonder tijdsbeperking naar aanleiding van : 1° een arbeidsongeval;2° een ongeval op de weg naar en van het werk;3° een beroepsziekte.4° de vrijstelling van arbeid van het zwangere statutaire personeelslid dat werkt in een schadelijk arbeidsmilieu, nadat vastgesteld werd dat geen aangepaste of andere arbeidsplaats mogelijk is. Deze dagen afwezigheid worden niet aangerekend op het aantal dagen ziekteverlof waarop het statutaire personeelslid normaliter recht heeft overeenkomstig deze titel.
Art. XI 77. Is de afwezigheid te wijten aan een ongeval veroorzaakt door de schuld van een derde, dan ontvangt het statutaire personeelslid van de Maatschappij zijn activiteitssalaris of zijn wachtgeld alleen als voorschot betaald op de door de derde verschuldigde en op de derde te verhalen vergoeding.
Het ontvangt dit salaris of dit wachtgeld alleen op voorwaarde dat hij de Maatschappij, bij iedere betaling, ten bedrage van de door de Maatschappij gestorte som in zijn rechten doet treden tegen degene die het ongeval heeft veroorzaakt.
Art. XI 78. Het statutaire personeelslid kan niet definitief ongeschikt worden verklaard wegens ziekte, alvorens de gezamenlijke verloven waarop het volgens de bepalingen van deze titel recht heeft, zijn uitgeput.
Het eerste lid is niet toepasselijk op het statutaire personeelslid van de Maatschappij dat, nadat het een opdracht heeft vervuld bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, als dusdanig werd gepensioneerd wegens invaliditeit, en een pensioen ontvangt.
Art. XI 79. Het wegens ziekte afwezige statutaire personeelslid staat onder het geneeskundig toezicht van een door de raad van bestuur aan te wijzen geneeskundige dienst, overeenkomstig de modaliteiten die ook door de raad van bestuur worden vastgesteld.
TITEL XVI. - Verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte Art. XI 80. Als verlof worden beschouwd de halve dagen afwezigheid van een statutair personeelslid tijdens een periode van verminderde prestaties die het verricht met toepassing van de bepalingen van deze titel.
Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art. XI 81. Als het wegens ziekte afwezige statutair personeelslid, waarvan de ziekte is vastgesteld door de door de raad van bestuur aangestelde geneeskundige dienst, zijn functie weer wenst op te nemen met halve dagprestaties en tot staving van die aanvraag een doktersattest kan overleggen, doet het hiertoe een aanvraag langs hiërarchische weg. De hiërarchische meerdere voegt bij deze aanvraag zijn advies omtrent de verenigbaarheid van het verlof met de goede werking van de dienst.
Art. XI 82. § 1. De in het vorige artikel bedoelde aanvraag wordt onmiddellijk bezorgd aan de door de raad van bestuur aangestelde geneeskundige dienst.
Deze dienst spreekt zich uit over de lichaamsgeschiktheid van het statutaire personeelslid om zijn functie met halve dagprestaties weer op te nemen, en brengt zijn advies ter kennis van het betrokken statutaire personeelslid. § 2. Als het statutaire personeelslid niet akkoord gaat met het advies van deze dienst, kan het hiertegen beroep instellen conform de in artikel XI 90 vastgestelde procedure.
Art. XI 83. § 1. Als het geneeskundig advies van de in artikel XI 82 bedoelde geneeskundige dienst negatief is, kan het verlof niet worden toegestaan. § 2. Is een wegens ziekte afwezig statutair personeelslid volgens het medische advies geschikt om zijn functie weer op te nemen met halve dagprestaties, dan heeft het statutaire personeelslid de toestemming om die verminderde prestaties te verrichten tenzij de hiërarchische meerdere een negatief advies geeft, omdat die maatregel niet in overeenstemming kan worden gebracht met de eisen van de goede werking van de dienst. In laatstgenoemd geval beslist de leidend ambtenaar over de toekenning van het verlof.
Art. XI 84. De toestemming aan een statutair personeelslid om zijn functie weer op te nemen met halve dagprestaties, mag niet worden verleend voor een periode van meer dan één maand.
Toch mogen voor ten hoogste dezelfde periode verlengingen worden toegestaan als de geneeskundige dienst bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de lichaamstoestand van het statutaire personeelslid het wettigt. Ook in dit geval moet het advies van de hiërarchische meerdere worden gevraagd en beslist, bij negatief advies van laatstgenoemde, de leidend ambtenaar.
In een periode van tien jaar dienstactiviteit mag het statutaire personeelslid zijn functie in totaal niet meer dan drie maanden lang in halve dagprestaties uitoefenen.
Art. XI 85. Deze titel is niet van toepassing op de stagedoende statutaire personeelsleden.
TITEL XVII. - Disponibiliteit wegens ziekte Art. XI 86. Onder voorbehoud van hetgeen is bepaald inzake de afwezigheid wegens ziekte ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte, is het statutaire personeelslid van rechtswege in disponibiliteit wanneer het wegens ziekte afwezig is nadat het de maximumduur heeft bereikt van het verlof dat het overeenkomstig de bepalingen van titel XV om die reden kan worden verleend.
Art. XI 87. Voor de toepassing van deze titel dient onder activiteitssalaris verstaan te worden, het salaris, zoals vastgesteld in de salarisschaal, verhoogd met het weddecomplement, de eventuele restructuratiebonificatie en de eventuele haard- en standplaatstoelage.
Art. XI 88. Het statutaire personeelslid in disponibiliteit wegens ziekte ontvangt een wachtgeld gelijk aan 60 pct van zijn laatste activiteitssalaris.
Het bedrag van dit wachtgeld mag evenwel in geen geval lager zijn dan het pensioen dat het zou krijgen als het op de dag waarop het in disponibiliteit is geplaatst, voortijdig gepensioneerd was.
Art. XI 89. § 1. Het wegens ziekte in disponibiliteit gestelde statutaire personeelslid dat met verlof of in disponibiliteit wegens ziekte werd gesteld gedurende een ononderbroken periode van ten minste drie maanden, dient zich voor geneeskundig onderzoek aan te melden bij de door de raad van bestuur aangestelde geneeskundige dienst. Deze dienst geeft een advies over de kans die de betrokkene heeft om zijn functie of, met toepassing van Deel V, Titel III van dit besluit, een aangepaste functie al dan niet ooit nog te zullen kunnen opnemen.
Als dit advies negatief is, kan ook de door de raad van bestuur aangestelde geneeskundige dienst de graad van zelfredzaamheid bepalen volgens de handleiding in het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming. § 2. Als het personeelslid verzuimt zich aan te melden bij de geneeskundige dienst zoals bepaald in § 1, of als het in voormelde paragraaf bedoelde advies van de geneeskundige dienst negatief is, kan de raad van bestuur beslissen tot voortijdige pensionering. § 3. Als het advies van de geneeskundige dienst zoals bepaald in §1 positief is, beslist de raad van bestuur op basis van een sociaal verslag of, in afwijking van artikel XI 88, aan het betrokken statutaire personeelslid een wachtgeld kan worden uitbetaald gelijk aan het laatste activiteitssalaris. De raad van bestuur kan deze beslissing nemen voor een periode van ten hoogste drie maanden, verlengbaar tot maximum één jaar tijdens de gehele loopbaan van het statutaire personeelslid. § 4. Tegen het negatieve advies van de geneeskundige dienst zoals bepaald in § 1, met inbegrip tegen de beslissing inzake de graad van zelfredzaamheid wanneer het aantal toegekende punten geen twaalf bereikt, kan hoger beroep ingesteld worden conform de in artikel XI 90 vastgestelde procedure.
Art. XI 90. § 1. Om ontvankelijk te zijn, dient het beroep binnen tien werkdagen na kennisneming van het advies of de beslissing, aangetekend te worden verzonden aan de leidend ambtenaar. Het statutaire personeelslid dient met dezelfde post een afschrift van het beroepschrift te sturen aan de geneeskundige dienst die het aangevochten advies gaf of, in voorkomend geval, de aangevochten beslissing nam. § 2. De geneesheer, gekozen door het statutaire personeelslid, neemt binnen tien werkdagen hieropvolgend contact met de geneesheer van de geneeskundige dienst die het advies gaf of, in voorkomend geval, de beslissing heeft genomen. § 3. Komen beide geneesheren tot overeenstemming, dan wordt dit door de betrokken geneeskundige dienst per brief aan de Maatschappij meegedeeld. § 4. Als de geneesheren het niet eens kunnen worden, dan wordt een arbitrageprocedure opgestart waarbij de geneesheer, aangesteld door het statutaire personeelslid en de geneesheer van de geneeskundige dienst die het aangevochten advies gaf of, in voorkomend geval, de aangevochten beslissing nam, onmiddellijk in onderling akkoord een geneesheer-arbiter aanwijzen.
Deze geneesheer-arbiter dient binnen twintig werkdagen volgend op zijn aanstelling, schriftelijk zijn advies/beslissing te bezorgen aan de Maatschappij. Dit advies/beslissing is bindend.
Art. XI 91. Statutaire personeelsleden in disponibiliteit blijven ter beschikking van de raad van bestuur en kunnen, wanneer zij de vereiste beroeps- en lichamelijke geschiktheid bezitten, in actieve dienst worden teruggeroepen onder de voorwaarden bij dit besluit bepaald.
Zij moeten, binnen de door de raad van bestuur gestelde termijn, de hun toegewezen dienst opnemen. Als zij zonder geldige reden weigeren deze functie te bekleden, worden zij na een afwezigheid van tien kalenderdagen geacht ontslag te nemen.
Art. XI 92. Het in disponibiliteit gestelde statutaire personeelslid is ertoe gehouden aan de Maatschappij een woonplaats in België op te geven, waar de hem betreffende beslissingen hem betekend kunnen worden.
Art. XI 93. De raad van bestuur beslist, volgens de behoeften van de dienst, of de betrekking waarvan het in disponibiliteit gestelde statutaire personeelslid titularis was, als vacant moet worden beschouwd.
Hij kan die beslissing nemen als de disponibiliteit van het statutaire personeelslid één jaar duurt. Het in disponibiliteit gestelde statutaire personeelslid dat in zijn betrekking niet werd vervangen, bekleedt die betrekking wanneer hij zijn dienst hervat.
Art. XI 94. De disponibiliteit wegens ziekte maakt geen einde aan het stelsel voor verminderde prestaties bedoeld in titel IX van dit deel.
Voor de toepassing van artikel XI 88 is, tijdens de lopende periode van verminderde prestaties, het laatste activiteitssalaris datgene dat voor de bedoelde prestaties verschuldigd is.
TITEL XVIII. - Overgangs- en opheffingsbepalingen Art. XI 95. De personeelsleden aan wie een verlof was toegestaan overeenkomstig de reglementering die van kracht was voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, genieten dit verlof tot het einde van de periode waarvoor het was toegestaan zonder het te kunnen verlengen.
Art. XI 96. Het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 1987 waarbij het koninklijk besluit van 3 juli 1985 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan in de besturen en de andere diensten van de ministeries, toepasselijk wordt verklaard op het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, wordt, wat de rechtspositie van het personeel van de Maatschappij betreft, opgeheven.
DEEL XII. - VERLIES VAN DE HOEDANIGHEID VAN STATUTAIR PERSONEELSLID EN DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING Art. XII 1. Niemand kan zijn hoedanigheid van statutair personeelslid verliezen voor de normale leeftijd van pensionering, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of door dit besluit.
Art. XII 2. § 1. Ambtshalve en zonder opzegging verliest de hoedanigheid van statutair personeelslid : 1° het statutaire personeelslid van wie de benoeming onregelmatig bevonden wordt binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring of tijdens de procedure tot nietigverklaring bij de Raad van State;die termijn geldt niet in geval van kwade trouw of bedrog van het statutaire personeelslid; 2° het statutaire personeelslid dat niet langer zijn burgerlijke of politieke rechten geniet of dat niet meer voldoet aan de dienstplichtwetten;3° onverminderd de toepassing van artikel XI 7, tweede lid, en artikel XI 8, het statutaire personeelslid dat zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien opeenvolgende kalenderdagen afwezig blijft;4° het statutaire personeelslid dat zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft;5° het statutaire personeelslid dat wordt afgezet. § 2. Voor zover aan de voorwaarden van de desbetreffende reglementering is voldaan, stort de Maatschappij bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de werkgevers- en werknemersbijdragen die verschuldigd zijn voor de opname van het statutaire personeelslid in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering - sector uitkeringen - en de moederschapsverzekering in de gevallen vermeld in § 1, 1° - behalve bij arglist of bedrog van het statutaire personeelslid - 2°, 4°en 5°. § 3. Het ontslag van het statutaire personeelslid wordt in de gevallen die opgesomd zijn als reden in § 1, ondertekend door de leidend ambtenaar namens de raad van bestuur.
Het ontslag van de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar wordt ondertekend door de benoemende overheid.
Art. XII 3. Tot ambtsneerlegging geven aanleiding : 1° het vrijwillig ontslag;2° de pensionering;3° de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid. De bepalingen onder 3° is niet van toepassing op de stagedoende statutaire personeelsleden.
Art. XII 4. § 1. In geval van vrijwillig ontslag mag het statutaire personeelslid slechts na toestemming van de raad van bestuur en na een opzeggingstermijn van ten minste dertig kalenderdagen, zijn dienst verlaten.
Als de raad van bestuur binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de aanvraag van het statutaire personeelslid niet geantwoord heeft, wordt de toestemming geacht gegeven te zijn.
Toch kan in afwijking van het eerste lid de opzeggingstermijn ingekort worden in onderling overleg tussen het statutaire personeelslid en de raad van bestuur. § 2. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaren. § 3. Een benoeming bij een andere overheid die definitief geworden is, wordt gelijkgesteld met vrijwillig ontslag.
Art. XII 5. Het personeelslid dat de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, wordt ambtshalve gepensioneerd de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij, zonder dat hij definitief ongeschikt is bevonden, sedert zijn zestigste verjaardag, hetzij door verlof, hetzij door disponibiliteit, hetzij door beide, 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte telt, of 548 dagen wanneer het een oorlogsinvalide betreft. Voor het berekenen van deze 365 kalenderdagen komen de afwezigheden te wijten aan een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking.
Art. XII 6. Het vrijwillig ontslag en de pensionering van de statutaire personeelsleden tot en met rang K2 wordt toegestaan door de raad van bestuur en ondertekend door de leidend ambtenaar.
Het vrijwillig ontslag en de pensionering van de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaren wordt toegestaan en ondertekend door de benoemende overheid.
Art. XII 7. § 1. Het statutaire personeelslid wordt definitief ongeschikt verklaard wegens beroepsredenen indien het tweemaal opeenvolgend de functioneringsevaluatie "onvoldoende" gekregen heeft.
Een tweede opeenvolgende evaluatie "onvoldoende" wordt gelijkgesteld met een voorstel tot afdanking wegens beroepsongeschiktheid waartegen beroep bij de raad van beroep mogelijk is. § 2. De afdanking wegens beroepsongeschiktheid wordt uitgesproken door de benoemende overheid. § 3. Voor zover aan de voorwaarden van de desbetreffende reglementering is voldaan, stort de Maatschappij bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de werkgevers- en werknemersbijdragen die verschuldigd zijn voor de opname van het statutaire personeelslid in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering - sector uitkeringen - en de moederschapsverzekering.
DEEL XIII. - HET GELDELIJK STATUUT TITEL I. - Bezoldigingsregeling HOOFDSTUK I. - De salarisschalen Art. XIII 1. Het jaarsalaris, hierna salaris te noemen, van het statutaire personeelslid wordt vastgesteld in de salarisschalen bestaande uit : 1° een minimumsalaris;2° salaristrappen die het resultaat zijn van de periodieke salarisverhogingen;3° een maximumsalaris. Geen enkele salarisschaal mag zich over meer dan 31 jaar ontwikkelen.
Het salaris en de periodieke salarisverhogingen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden, dat met hun jaarbedrag overeenstemt.
Het salaris, verhoogd met de restructuratiebonificatie bedoeld in hoofdstuk VII, en de eventuele haard- of standplaatstoelage bedoeld in hoofdstuk IX, Titel III, ligt nooit beneden de gewaarborgde minimumbezoldiging, bedoeld in hoofdstuk IX. Art. XIII 2. De salarisschaal wordt vastgesteld met inachtneming van de rang, van de graad en van de belangrijkheid van de functie die ermee overeenstemt.
Aan elke graad worden één of meer salarisschalen verbonden.
Wanneer meerdere salarisschalen aan één graad worden verbonden, kunnen de hogere salarisschalen alleen verleend worden volgens de in dit besluit bepaalde criteria.
Art. XIII 3. § 1. Elke salarisschaal behoort tot een van de vijf niveaus aangeduid met de letters K, Ma, Mb, U en W. De salarisschaal wordt verder aangeduid met cijfers.
Het eerste cijfer geeft de rang aan, het tweede cijfer de loopbaan binnen de rang. Het laatste cijfer geeft de plaats aan van de salarisschaal met betrekking tot de andere salarisschalen die binnen dezelfde loopbaan bestaan. § 2. Elke salarisschaal wordt aangegeven door de lettercijfercode die in de bij dit besluit gevoegde tabel (bijlage 6) boven de salarisschaal is opgenomen.
HOOFDSTUK II. - Vaststelling van het salaris Art. XIII 4. Bij iedere wijziging in de bezoldigingsregeling van een graad wordt elk salaris dat werd vastgesteld met inachtneming van die graad opnieuw vastgesteld volgens de nieuwe bezoldigingsregeling.
Als het aldus opnieuw vastgestelde salaris lager is dan het salaris dat het statutaire personeelslid in zijn graad genoot bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit, blijft hij in die graad het hoogste salaris genieten totdat hij een ten minste gelijk salaris ontvangt.
Art. XIII 5. Het salaris van elk statutair personeelslid wordt vastgesteld in de salarisschaal of in een van de salarisschalen, verbonden aan zijn graad, behoudens uitzondering bepaald in dit besluit.
Art. XIII 6. De gerechtigde in een schaal ontvangt te allen tijde het salaris overeenstemmend met zijn anciënniteit die het totaal van de in aanmerking komende diensten uitmaakt.
Art. XIII 7. Om de leeftijd van het statutaire personeelslid te bepalen, wordt met het oog op de vaststelling van zijn salaris, de verjaardag die niet op de eerste van de maand valt, steeds verschoven naar de eerste van de volgende maand.
HOOFDSTUK III. - In aanmerking komende diensten voor de vaststelling van het salaris Afdeling 1. - Aanrekening van voltijdse diensten Art. XIII 8. Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder : 1° dienst van de Verenigde Naties, van de Europese Unie, een lidstaat van de Europese Unie, Belgische Staat, dienst van de Gemeenschappen en/of Gewesten : elke dienst zonder rechtspersoonlijkheid die ressorteert onder de wetgevende macht, de uitvoerende macht of de rechterlijke macht van die overheden;2° dienst van Afrika : elke dienst zonder rechtspersoonlijkheid die ressorteerde onder het gouvernement van Belgisch-Congo of van het gouvernement van Ruanda-Urundi;3° andere openbare diensten, zijnde : a) elke dienst met rechtspersoonlijkheid die ressorteert onder de uitvoerende macht;b) elke dienst met rechtspersoonlijkheid die ressorteerde onder het gouvernement van Belgisch-Congo of van het gouvernement van Ruanda-Urundi;c) elke dienst die ressorteert onder een regionaal of lokaal bestuur, een provincie, een gemeente, een vereniging van gemeenten, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alsook elke dienst die ressorteert onder een aan een provincie of gemeente ondergeschikte instelling;d) elke andere instelling onder het recht van een EU-lidstaat of Belgisch recht die voldoet aan collectieve behoeften van lokaal of algemeen belang, en in de oprichting waarvan of de bijzondere leiding waarvan de openbare overheid klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke andere instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden.4° beroepsmilitair : a) de beroepsofficieren, de toegevoegde officieren en de hulpofficieren;b) de reserveofficieren die vrijwillige prestaties leveren met uitsluiting van oefenprestaties;c) de beroepsonderofficieren, de tijdelijke onderofficieren en de toegevoegde onderofficieren;d) de militairen met een lagere graad dan de graad van officier, die dienen op grond van een dienstneming of van een wederdienstneming;e) de aalmoezeniers van het actieve kader en de reserve-aalmoezeniers die in vredestijd in dienst worden gehouden om het tijdelijk kader van de aalmoezeniersdienst te vormen. Art. XIII 9. § 1. Met werkelijke diensten, zoals bedoeld in artikel VIII 26 worden gelijkgesteld, voor zover zij deel uitma(a)k(t)en van een periode van voltijds contractueel dienstverband : 1° de wachtdag en ook de periodes van afwezigheid wegens ziekte die binnen een periode vielen waarin de werkgever verplicht was gewaarborgd salaris en/of aan aanvullende vergoeding te betalen;2° de periodes van afwezigheid wegens arbeidsongeval, ongeval naar of van het werk of beroepsziekte wanneer het statutaire personeelslid tijdens zijn vorige prestaties als contractueel personeelslid, onder de toepassing viel van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector;3° de eerste 30 kalenderdagen afwezigheid ten gevolge van een arbeidsongeval, wanneer het contractuele personeelslid onder de wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen viel;4° de periodes van verlof wegens bevallingsrust bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971;5° de periodes van militaire dienstplicht of dienst als gewetensbezwaarde;6° de periodes van afwezigheid : a) om dwingende redenen;b) wegens beroepsloopbaanonderbreking of halftijdse loopbaanonderbreking;c) wegens politiek verlof;d) wegens vakantiewerkloosheid;e) wegens gecontingenteerd verlof;f) wegens vormingsverlof. § 2. Niet gelijkgesteld met werkelijke diensten worden : 1° wat de diensten betreft gepresteerd als tijdelijk personeelslid aangeworven krachtens het besluit van de regent van 30 april 1947 houdende vaststelling van het statuut van het tijdelijk personeel of krachtens het besluit van de regent van 10 april 1948 houdende statuut van het tijdelijk werkliedenpersoneel, de periodes van dienstschorsing wegens ziekte, die naargelang van het aantal dienstjaren a) de 30 dagen te boven gaan voor personeelsleden met minder dan 2 jaar dienst;b) de 60 dagen te boven gaan voor personeelsleden met 2 en minder dan 4 jaar dienst;c) de 90 dagen te boven gaan voor personeelsleden met 4 en meer dan 4 jaar dienst;2° wat de diensten betreft gepresteerd als bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelslid, de periodes van schorsing die niet bezoldigd zijn en niet voor salarisverhoging in aanmerking komen;3° de periodes van ongewettigde afwezigheid;4° de periodes van vrijstelling van stempelcontrole. Art. XIII 10. § 1. Voor de toekenning van de salarisverhogingen komen in aanmerking de werkelijke diensten met volledige prestaties die het statutaire personeelslid heeft verricht : 1° terwijl hij behoorde tot : a) de diensten van de Verenigde Naties,van de Europese Unie, van een lidstaat van de Europese Unie, van de Belgische staat, van de Gemeenschappen en/of de Gewesten, of van Afrika of van andere openbare diensten, hetzij als beroepsmilitair, hetzij als titularis van een bezoldigde functie;b) de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen als titularis van een functie, die rechtstreeks door middel van een salaristoelage bezoldigd wordt;c) de vrije gesubsidieerde psycho-medische sociale centra als titularis van een functie, die rechtstreeks door middel van een salaristoelage bezoldigd wordt;2° In de hoedanigheid van : a) vastbenoemd personeelslid of stagedoende statutaire personeelslid;b) personeelslid dat geen deel uitmaakt van het personeel van de ministeries, de regeringen van Gemeenschappen en Gewesten of een openbare instelling, en dat aangewezen werd om deel uit te maken van een ministerieel kabinet of een kabinet van een regering van een Gemeenschap of van een Gewest;c) tijdelijke, benoemd overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de regent van 30 april 1947 houdende vaststelling van het statuut van het tijdelijk personeel;d) tijdelijke, benoemd overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de regent van 10 april 1948 houdende vaststelling van het statuut van het tijdelijk werkliedenpersoneel;e) tijdelijke, benoemd in een betrekking van de personeelsformatie van de tijdelijke dienst die bij het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening werd opgericht bij artikel 212 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980;f) werknemer in het bijzonder tijdelijk kader;g) werknemer in het derde arbeidscircuit;h) stagiair in het raam van de stage van de jongeren;i) werknemer ten laste van het interdepartementaal begrotingsfonds;j) gesubsidieerd contractueel personeelslid;k) contractueel personeelslid wanneer het dienstverband bij arbeidsovereenkomst niet valt onder f tot en met j;l) bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelslid op grond van artikel 10 van de wet van 26 juni 1963 betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddingschappen op sportuitslagen organiseren, tot een maximum van tien jaar;m) occasioneel medewerker;n) tewerkgestelde werkloze met een maximum van twee jaar. Voor de in het voorgaande lid, 2°, n) bedoelde volledige en werkelijke prestaties als tewerkgestelde werkloze, worden ook de periodes van afwezigheid meegerekend die overeenstemmen met de administratieve toestand dienstactiviteit waarin een personeelslid zijn aanspraak op salarisverhoging behoudt, volgens het statuut dat van toepassing is in de Maatschappij. § 2. Komen eveneens in aanmerking voor de toekenning van salarisverhogingen : 1° de voltijdse prestaties die het statutaire personeelslid heeft verricht bij : a) de publiekrechtelijke en vrije universiteiten als titularis van een bezoldigde functie, ongeacht de financieringsbron;b) het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO), het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen (FWO-V), het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw (IWONL), het Vlaams Instituut voor de bevordering van het Wetenschappelijk-Technologische onderzoek in de industrie (IWT) als mandaathouder.2° in afwijking van artikel XIII 9, §1, de periodes van non-activiteit na het verstrijken van de vijf jaar in het geval van verlof voor verminderde prestaties overeenkomstig artikel XI 33, § 2.3° de onvolledige prestaties tegen 80 % die overeenkomstig het koninklijk besluit nr.259 van 31 december 1983 betreffende de duur der prestaties van de personeelsleden tijdens het eerste jaar van de indiensttreding als volledige prestaties beschouwd werden.
Art. XIII 11. § 1. De vorige voltijdse beroepsbedrijvigheid in de privé-sector wordt als voorgaande diensten voor het betrokken statutair personeelslid aanvaard, op voorwaarde dat het bezit van nuttige ervaring formeel als voorwaarde gesteld werd voor de aanwerving. § 2. Bij het aanvaarden van de voorgaande diensten worden de periodes van afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval of beroepsziekte die de periodes van gewaarborgd of aanvullend loon te boven gaan alsmede van tijdelijke werkloosheid, niet in aanmerking genomen. § 3. De raad van bestuur bepaalt het aantal jaren dat in toepassing van § 1 voor de geldelijke anciënniteit in aanmerking mag genomen worden.
Het voordeel van de validering van de privé-diensten blijft behouden wanneer aan het betrokken statutair personeelslid een andere functie of graad wordt toegekend. § 4. Voor zover zij tenminste de helft van een normale beroepsbedrijvigheid in beslag nemen, worden de vanaf 1 januari 1995 verrichte deeltijdse prestaties in aanmerking genomen volgens de modaliteiten vermeld in artikel XIII 13.
Art. XIII 12. De duur van de in aanmerking komende diensten die het statutaire personeelslid in het onderwijs ad interim of als tijdelijk personeelslid heeft verricht, wordt door de leidend ambtenaar vastgesteld aan de hand van het attest afgegeven door de bevoegde autoriteiten en opgesteld overeenkomstig het als bijlage 7 bij dit besluit gevoegde model.
De op dit attest vermelde volledige prestaties, waarvoor de betaling in tienden gebeurde en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld.
Het totale aantal aldus gewerkte dagen met volledige prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden, met de rest wordt er geen rekening gehouden.
De op hetzelfde attest vermelde volledige prestaties die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van 300 dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.
Afdeling 2. - Aanrekening van deeltijdse diensten Art. XIII 13. Voor zover zij ten minste de helft van een normale beroepsbezigheid in beslag nemen, worden de vanaf 1 januari 1995 door een statutair personeelslid deeltijds verrichte diensten in een in artikel XIII 10 en artikel XIII 11 bedoelde instelling als volgt in aanmerking genomen : 1° voor 50 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 50 % van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 60 %;2° voor 60 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 60 % van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 75 %;3° voor 75 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 75 % van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 80 %;4° voor 80 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 80 % van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 90 %;5° voor 90 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 90 % van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 100 %. Afdeling 3. - Nadere algemene bepalingen voor het aanrekenen van vorige diensten en het berekenen van het salaris Art. XIII 14. De duur van de in aanmerking komende diensten die het statutaire personeelslid heeft, mag nooit de werkelijke duur van de door deze diensten gedekte periodes overschrijden.
Art. XIII 15. Voor het statutaire personeelslid dat bevorderd wordt naar niveau K, wordt de geldelijke anciënniteit die het heeft verworven aangerekend vanaf de leeftijd van 23 jaar.
Art. XIII 16. Het statutaire personeelslid dat wordt herplaatst, behoudt de geldelijke anciënniteit die het in zijn dienst van herkomst heeft verworven, ook al werden daarbij andere dan in artikel XIII 10 bedoelde diensten in aanmerking genomen.
Art. XIII 17. De in aanmerking komende diensten worden berekend per kalendermaand; die welke geen volle maand bedragen worden niet meegeteld.
Art. XIII 18. Voor de vaststelling van het salaris en het bepalen van het tijdstip van de periodieke salarisverhoging wordt er alleen rekening gehouden met de nuttige anciënniteit.
De nuttige anciënniteit is het kleinste aantal jaren van de totale geldelijke anciënniteit van een statutair personeelslid, vastgesteld overeenkomstig de artikelen XIII 10, XIII 11, XIII 12 en XIII 13, dat hem recht geeft op een periodieke salarisverhoging.
Art. XIII 19. § 1. Het statutaire personeelslid dat werd bevorderd in graad of in salarisschaal, heeft in zijn nieuwe graad of salarisschaal nooit een lager salaris dan het in zijn vorige graad of salarisschaal zou hebben genoten volgens de bezoldigingsregeling die van toepassing was op het ogenblik van de bevordering. § 2. Het statutaire personeelslid dat werd herplaatst overeenkomstig artikel V 17 en dat in een graad van een lagere rang benoemd wordt, wordt ingeschaald in de hoogste salarisschaal van zijn nieuwe graad. § 3. Als het herplaatste statutaire personeelslid in zijn nieuwe graad een lager salaris zou ontvangen dan het salaris dat het op het moment van de herplaatsing in zijn vroegere graad genoot, dan behoudt het dat salaris tot het in zijn nieuwe salarisschaal een salaris krijgt dat ten minste daaraan gelijk is. § 4. Wanneer een hoger salaris of hogere salarisschaal verbonden is aan het bekleden van een bepaalde functie, dan verliest het statutaire personeelslid het recht op dit salaris en deze salarisschaal in geval van wijziging van dienstaanwijzing.
HOOFDSTUK IV. - Evaluatie onvoldoende Art. XIII 20. Voor het statutaire personeelslid dat de functioneringsevaluatie « onvoldoende » heeft gekregen, wordt de eerstvolgende salarisverhoging, volgend op de dag waarop deze functioneringsevaluatie werd toegekend, gedurende zes maanden uitgesteld.
HOOFDSTUK V. - Uitbetaling van het salaris Art. XIII 21. § 1. Het maandsalaris is gelijk aan 1/12 van het jaarsalaris.
Wanneer het statutaire personeelslid op een andere datum dan de eerste van een maand wordt benoemd in een nieuwe graad die geen basisgraad is, blijft het salaris voor de lopende maand ongewijzigd.
De basisgraad van een statutair personeelslid is de eerste graad waarin het tot stagedoende statutair personeelslid of in vast verband wordt benoemd, in een dienst waarvan het personeel aan de bepalingen van dit deel is onderworpen.
Vanaf de dag echter waarop het statutaire personeelslid volgens een benoemingswijze waarbij zijn vroegere hoedanigheid van vast personeelslid of stagedoende statutair personeelslid buiten beschouwing gelaten wordt, in vast verband of als stagedoende statutair personeelslid in de nieuwe graad wordt benoemd, is die nieuwe graad zijn basisgraad voor de toepassing van het eerste lid. § 2. Wanneer een statutair personeelslid gepensioneerd wordt of overlijdt, wordt het volle maandsalaris betaald aan de betrokkene of aan zijn rechthebbende, naar gelang het geval. § 3. Het salaris wordt na het verlopen van de termijn betaald, met dien verstande dat het op de rekening van het statutaire personeelslid wordt bijgeschreven uiterlijk de laatste werkdag van de maand. Het salaris van de maand december wordt op de rekening van het statutaire personeelslid geboekt uiterlijk de eerste werkdag van de maand januari. Het salaris wordt overgemaakt via overschrijving. § 4. Wanneer het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het in dertigsten verdeeld. § 5. In geval van artikel XIII 21, § 4 wordt het aantal verschuldigde dertigsten als volgt bepaald : 1° is het werkelijk aantal gepresteerde of gelijkgestelde kalenderdagen gelijk aan of minder dan 15, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het werkelijk aantal gepresteerde of gelijkgestelde kalenderdagen.2° is het werkelijk aantal gepresteerde of gelijkgestelde kalenderdagen meer dan 15, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijk aantal niet gepresteerde kalenderdagen. Met gepresteerde dagen worden gelijkgesteld de dagen waarop volgens Deel XI van dit besluit " Het verlof en de administratieve toestand tijdens het verlof " het salaris wordt doorbetaald, onverminderd de artikelen IX 5 en X 3. § 6. Ingeval van verloven wegens persoonlijke redenen, zoals bepaald in artikel XI 20 van dit besluit, wordt het aantal verschuldigde dertigsten als volgt bepaald : 1° als het aantal dagen verlof in de betrokken maand kleiner is dan of gelijk is aan 15, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het aantal dagen verlof waarbij het aantal dagen verlof vermenigvuldigd wordt met 1,5;2° als het aantal dagen verlof in de betrokken maand groter is dan 15, is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan het aantal gepresteerde werkdagen vermenigvuldigd met 1,5. Met gepresteerde dagen worden gelijkgesteld de dagen waarop volgens Deel XI van dit besluit " Het verlof en de administratieve toestand tijdens het verlof " het salaris wordt doorbetaald, onverminderd de artikelen IX 5 en X 3. § 7. Voor de berekening van het gedeeltelijke maandsalaris en het gedeeltelijke wachtgeld ingeval van disponibiliteit wegens ziekte, zoals bepaald in artikel XI 86 van dit besluit, dient het aantal dertigsten wachtgeld berekend te worden.
Het aantal verschuldigde dertigsten wachtgeld wordt als volgt bepaald : 1° is het werkelijk aantal kalenderdagen ziekte gelijk aan of minder dan 15, dan is het aantal verschuldigde dertigsten wachtgeld gelijk aan het werkelijk aantal kalenderdagen ziekte;2° is het werkelijk aantal kalenderdagen ziekte meer dan 15, dan is het aantal verschuldigde dertigsten wachtgeld gelijk aan het verschil tussen dertig en het aantal gepresteerde of gelijkgestelde kalenderdagen. Met gepresteerde dagen worden gelijkgesteld de dagen waarop volgens Deel XI van dit besluit " Het verlof en de administratieve toestand tijdens het verlof "het salaris wordt doorbetaald, onverminderd de artikelen IX 5 en X 3.
Voor de overige dertigsten wordt het gedeeltelijke maandsalaris uitgekeerd. § 8. Het statutaire personeelslid dat in dienst is getreden bij de Maatschappij, krijgt - als niet onmiddellijk het juiste salaris kan worden uitbetaald - vanaf de eerste maand een maandelijks voorschot uitgekeerd dat gelijk is aan het beginsalaris van zijn graad. De uitbetaling van dit voorschot is niet onderworpen aan het visum van de gemeenschapscommissaris van Financiën.
Wanneer het aangeworven statutaire personeelslid op het einde van de tweede maand na de datum van indiensttreding nog steeds geen salaris heeft ontvangen door een fout van de overheid die het heeft aangeworven, ontvangt het ambtshalve nalatigheidsintresten. Deze nalatigheidsintresten worden aangerekend vanaf de maand die volgt op de datum van indiensttreding.
Art. XIII 22. Het maandsalaris volgt de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen voorgeschreven door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld.
Het maandsalaris tegen 100 % wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 (102,02).
HOOFDSTUK VI. - Berekening van het salaris in geval van deeltijdse prestaties Art. XIII 23. § 1. In afwijking van artikel XIII 21, § 1, eerste lid, wordt bij deeltijdse diensten of verlof voor verminderde prestaties het maandsalaris of het gedeelte van het maandsalaris berekend naar rata van de werkelijke prestaties en overeenkomstig de volgende berekeningswijze : 1° voor de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan 50 % wordt het maandsalaris voor volledige prestaties gedeeld door 2;2° voor de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan 60 % wordt het maandsalaris voor volledige prestaties vermenigvuldigd met 3/5;3° voor de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan 75 % wordt het maandsalaris voor volledige prestaties vermenigvuldigd met 3/4;4° voor de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan 80 % wordt het maandsalaris voor volledige prestaties vermenigvuldigd met 4/5;5° voor de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan 90 % wordt het maandsalaris voor volledige prestaties vermenigvuldigd met 9/10. § 2. Het statutaire personeelslid bedoeld in artikel XI, 34, §1 geniet het salaris dat verschuldigd is voor verlof voor verminderde prestaties zoals bepaald in § 1 vermeerderd met een vijfde van het salaris dat verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt.
HOOFDSTUK VII. - De restructuratiebonificatie Art. XIII 24. De statutaire personeelsleden van de Maatschappij ontvangen maandelijks een restructuratiebonificatie.
Art. XIII 25. De restructuratiebonificatie wordt toegekend aan de statutaire personeelsleden van de rangen K1, met salarisschaal K 111 en K 121, en de niveaus Ma, Mb, U en W. Art. XIII 26. De restructuratiebonificatie bedraagt op 1 januari 1995 op jaarbasis : - 15.490 fr. bij een dienstanciënniteit van 3 jaar werkelijke dienst; - 25.820 fr. bij een dienstanciënniteit van 12 jaar werkelijke dienst.
Art. XIII 27. Voor de toekenning van de restructuratiebonificatie dient verstaan te worden onder : - dienstanciënniteit : de anciënniteit conform de bepalingen van artikel VIII 24 van dit besluit; - werkelijke dienst : behoudens de werkelijk gepresteerde diensten wordt voor het statutaire personeelslid ook de administratieve toestand meegerekend waarin het statutaire personeelslid zijn recht op salaris behoudt, of bij gebreke hieraan, zijn rechten op salarisverhoging.
Art. XIII 28. § 1. De maandelijkse restructuratiebonificatie bedraagt 1/12 van de jaarlijkse restructuratiebonificatie. § 2. De restructuratiebonificatie wordt berekend naar rata van de werkelijke prestaties. In geval de restructuratiebonificatie onvolledig verschuldigd is, wordt ze berekend volgens de berekeningswijze van artikel XIII 21, § 4 tot en met §6 en artikel XIII 23, § 1 en § 2.
Art. XIII 29. De restructuratiebonificatie volgt dezelfde evolutie als het geheel der salarisschalen van de Maatschappij.
Art. XIII 30. De restructuratiebonificatie wordt terzelfder tijd betaald als het salaris van de maand waarop deze betrekking heeft.
Art. XIII 31. De regeling inzake de indexkoppeling van de salarissen zoals bepaald in artikel XIII 22 geldt ook voor de restructuratiebonificatie bedoeld in artikel XIII 26.
De restructuratiebonificatie is gekoppeld aan spilindexcijfer 138,01.
HOOFDSTUK VIII. - Het weddecomplement Art. XIII 32. § 1. De statutaire personeelsleden van de Maatschappij ontvangen een maandelijks forfaitair weddecomplement ten bedrage van 4.998 fr. § 2. Het weddecomplement wordt berekend naar rata van de werkelijke prestaties. In geval het weddecomplement onvolledig verschuldigd is, wordt het berekend volgens de berekeningswijze van artikel XIII 21, § 4 tot en met § 6 en artikel XIII 23, § 1 en § 2.
Art. XIII 33. Het weddecomplement wordt terzelfder tijd betaald als het salaris van de maand waarop het betrekking heeft.
Art. XIII 34. Het weddecomplement wordt toegekend bovenop de gewaarborgde minimumbezoldiging.
Art. XIII 35. De regeling inzake de indexkoppeling van de salarissen zoals bepaald in artikel XIII 22 geldt ook voor het weddecomplement bedoeld in artikel XIII 32.
Het weddecomplement is gekoppeld aan spilindexcijfer 138,01.
HOOFDSTUK IX. - Gewaarborgde minimumbezoldiging Art. XIII 36. § 1. Voor de toepassing van navolgende bepalingen, vermeld onder dit hoofdstuk, moet men verstaan onder bezoldiging, het salaris zoals vastgesteld in de salarisschaal vermeerderd met de restructuratiebonificatie en met de haard- of met de standplaatstoelage. § 2 Voor de vaststelling van de bezoldiging zoals gedefinieerd in de vorige paragraaf, komen al de vergoedingen en toelagen niet in aanmerking met uitzondering van de haard- en standplaatstoelage.
Art. XIII 37. De jaarlijkse bezoldiging van het statutaire personeelslid dat 21 jaar oud is, bedraagt voor volledige prestaties nooit minder dan 510.000 fr..
Art. XIII 38. Het verschil tussen de in artikel XIII 37 bedoelde jaarlijkse bezoldiging en die waarop het statutaire personeelslid normaal recht zou hebben, wordt toegekend in de vorm van een bijslag en in zijn salaris opgenomen.
Art. XIII 39. § 1. In afwijking van artikel XIII 1, laatste lid, wordt de gewaarborgde bezoldiging berekend naar rata van de werkelijke prestaties. §. 2. Als de gewaarborgde bezoldiging niet volledig verschuldigd is, wordt de overeenkomstig artikel XIII 39 vastgestelde bezoldiging toegekend volgens de berekeningswijze van artikel XIII 21, § 4 tot en met § 6 en artikel XIII 23, § 1 en § 2. § 3. Voor het statutaire personeelslid dat aangewezen is voor een hogere functie dan die van zijn graad, wordt de bijslag waarvan sprake in artikel XIII 38 niet in aanmerking genomen voor de berekening van de toelage.
In al de gevallen wordt het niet geïndexeerde bedrag van de toelage voor de uitoefening van een hogere functie verminderd met het bedrag van voormelde bijslag.
Art. XIII 40. De regeling inzake de indexkoppeling van de salarissen zoals bepaald in artikel XIII 22 geldt ook voor de jaarlijkse bezoldiging bedoeld in artikel XIII 37.
Art. XIII 41. Hoofdstuk IV van deze titel is niet van toepassing op de stagedoende statutaire personeelsleden.
TITEL II. - Vaststelling van de salarisschalen HOOFDSTUK I. - Organieke regeling Art. XIII 42. § 1. Aan de hierna vermelde graden worden, onverminderd artikel VIII 57,§ 3, de salarisscha(a)l(en) verbonden die overeenkom(t)(en) met de ernaast vermelde lettercijfercode(s). § 2. De salarisschalen zijn opgenomen als bijlage 6 bij dit besluit.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 3. Aan de hierna vermelde afgeschafte graden, worden de salarisscha(a)l(en) verbonden, die overeenkom(t)(en) met de ernaast vermelde lettercijfercode(s).
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK II. - Overgangsregeling Art. XIII 43. Het statutaire personeelslid dat bij de inschaling in de nieuwe loopbaanstructuur een salarisschaal krijgt met toepassing van artikel XIII 42, geniet de bepalingen van artikel XIII 4.
Als het in het eerste lid bedoelde statutaire personeelslid bevordert in graad of in salarisschaal, is artikel XIII 19, § 1, van toepassing.
TITEL III. - Toelagen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities Art. XIII 44. De statutaire personeelsleden krijgen geen andere toelagen dan die opgesomd in deze titel.
Art. XIII 45. Behoudens bijzondere bepalingen is de toelage, in geval van onderbreking van de uitoefening van de functie, alleen verschuldigd als die onderbreking niet langer duurt dan dertig werkdagen en voor het statutaire personeelslid geen verlies van recht op zijn salaris meebrengt, uitgezonderd hoofdstuk IX - geldelijk voordeel voor geslaagden voor een vergelijkend examen voor overgang naar het andere niveau, hoofdstuk X - haard- en standplaatstoelage en hoofdstuk XI - vakantiegeld en eindejaarstoelage.
Art. XIII 46. De als toelagen verschuldigde bedragen worden uitgekeerd afgerond op een hele frank.
HOOFDSTUK II. - De getrouwheidspremie Art. XIII 47. Om de statutaire personeelsleden te belonen voor hun jaren trouwe dienst in de Maatschappij, krijgen zij volgens de modaliteiten van dit hoofdstuk een getrouwheidspremie.
Art. XIII 48. Voor de toekenning van deze getrouwheidspremie dient verstaan te worden onder : - dienstanciënniteit : de anciënniteit conform de bepalingen van artikel VIII 24 van dit besluit; - werkelijke dienst : behoudens de werkelijke gepresteerde diensten wordt voor het statutaire personeelslid ook de administratieve toestand meegerekend waarin het statutaire personeelslid zijn recht op salaris behoudt, of bij gebreke hieraan, zijn rechten op salarisverhoging.
Art. XIII 49. Voor de toepassing van dit hoofdstuk dient verstaan te worden onder maandsalaris, het jaarsalaris, zoals vastgesteld in de salarisschaal, enkel eventueel verhoogd met de restructuratiebonificatie en de haard- en/of standplaatsvergoeding waarop men recht heeft de maand waarin de premie uitbetaald wordt, gedeeld door 12.
Art. XIII 50. De statutaire personeelsleden die een dienstanciënniteit van 15 jaar werkelijke dienst tellen, ontvangen een eenmalige premie ten bedrage van 25 % van hun maandsalaris.
Art. XIII 51. De statutaire personeelsleden die een dienstanciënniteit van 25 jaar werkelijke dienst tellen, ontvangen een eenmalige premie ten bedrage van 50 % van hun maandsalaris.
Art. XIII 52. De statutaire personeelsleden die een dienstanciënniteit van 35 jaar werkelijke dienst tellen, ontvangen een eenmalige premie ten bedrage van 100 % van hun maandsalaris.
Art. XIII 53. Deze premie wordt uitbetaald in de loop van de maand die volgt op de maand waarin men aan de in artikel XIII 50 tot 52 gestelde voorwaarden voldoet.
HOOFDSTUK III. - Toekenning van een toelage voor het uitoefenen van een hogere functie.
Art. XIII 54. § 1. Het statutaire personeelslid dat een hogere functie uitoefent, krijgt een toelage. § 2. Deze toelage wordt aan het statutaire personeelslid verleend voor zover hij de hogere functie ononderbroken uitgeoefend heeft gedurende ten minste dertig kalenderdagen.
Art. XIII 55. § 1. De toelage wordt vastgesteld op het verschil tussen de bezoldiging die het statutaire personeelslid zou genieten in de graad van de tijdelijk uitgeoefende functie en de bezoldiging die hij geniet in zijn werkelijk graad.
De bezoldiging waarvan sprake in het voorgaande lid omvat : 1° het salaris verhoogd met het weddecomplement en eventueel de restructuratiebonificatie;2° in voorkomend geval de haard- of standplaatstoelage. Het salaris dat het statutaire personeelslid in de graad van de tijdelijk uitgeoefende functie zou genieten, is het salaris dat hij op datum van zijn laatste nuttige anciënniteit in zijn werkelijke graad zou ontvangen indien hij op die datum bevorderd zou worden in de graad van de vacante betrekking.
De toelage wordt maandelijks na vervallen termijn betaald. § 2. De maandtoelage is gelijk aan één twaalfde van de jaarlijkse toelage. § 3. De maandtoelage wordt berekend naar rata van de werkelijke prestaties. Als de maandtoelage niet volledig verschuldigd is, wordt zij berekend volgens de berekeningswijze van artikel XIII 21, § 4 tot en met § 6, en artikel XIII 23, § 1. § 4. De toelage volgt de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van artikel XIII 22.
HOOFDSTUK IV. - Toelage voor extra prestaties Art. XIII 56. De statutaire personeelsleden van de Maatschappij die voltijds in dienst zijn en die overwerk verrichten ontvangen hiervoor een toelage.
Art. XIII 57. Deze toelage is per uur bepaald op 1/1976 van het jaarsalaris, zoals vastgesteld in de salarisschaal, eventueel alleen vermeerderd met de restructuratiebonificatie, de haard- en standplaatstoelage en de toelage voor de uitoefening van hogere functies per toegekend uur van overwerk.
Art. XIII 58. Het bedrag, zoals bepaald in artikel XIII 57, wordt verhoogd met de wettelijk bepaalde toeslag inzake overuren.
Art. XIII 59. § 1. Het afdelingshoofd van het statutaire personeelslid beslist, rekening houdend met de behoeften van de dienst, in welke mate het betrokken statutaire personeelslid de keuzemogelijkheid krijgt tussen compensatieverlof of bezoldiging van de overuren. § 2. De compensatie is gelijk aan het aantal gepresteerde overuren. § 3. Voor prestaties waarvan de duur geen vol uur bereikt, wordt de duur op het naasthogere vol uur gebracht.
Art. XIII 60. De statutaire personeelsleden die een functie uitoefenen waaraan een graad verbonden is die gerangschikt is in het niveau K, kunnen geen aanspraak maken op deze toelage.
HOOFDSTUK V. - Prestatietoelagen.
Afdeling 1. - Managementstoelage Art. XIII 61. § 1. De leidend ambtenaar, de adjunct-leidend ambtenaren en de afdelingshoofden met een rang K2 kunnen een managementstoelage ontvangen tussen 0 en 20 % van hun salaris als zij de concrete korte-termijndoelstellingen die hun bij het begin van de evaluatieperiode waren opgelegd, hebben bereikt, en als uit hun functioneringsevaluatie blijkt dat zij tijdens de evaluatieperiode beter hebben gepresteerd dan normaliter kon worden verwacht van die functie.
Onder salaris zoals bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan het geïndexeerd jaarsalaris, van toepassing in de maand december van het evaluatiejaar en in voorkomend geval het bedrag van de toelage voor het uitoefenen van een hogere functie.
Art. XIII 62. De raad van bestuur stelt jaarlijks het beschikbare bedrag vast voor de toekenning van de managementstoelage voor de leidend ambtenaar, de adjunct-leidend ambtenaren en de afdelingshoofden.
Dit bedrag mag nooit hoger zijn dan de helft van het bedrag dat verkregen wordt als alle betrokkenen van de onderscheiden groepen de managementstoelage van 20 % zouden krijgen.
Het percentage aan managementstoelage dat elk statutair personeelslid krijgt, wordt in overleg met de raad van bestuur bepaald door de Vlaamse regering voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar en door de raad van bestuur, op gemotiveerd voorstel van de directieraad, voor het afdelingshoofd van rang K2.
De managementstoelage worden uitbetaald vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het evaluatiejaar bedoeld in artikel VIII 16.
De toekenning van een managementstoelage is mogelijk gedurende zes jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze toelage. Deze periode kan verlengd worden.
Afdeling 2. - Functioneringstoelage.
Art. XIII 63. De personeelsleden die de concrete korte-termijndoelstellingen die hun bij het begin van de evaluatieperiode waren opgelegd, behaald hebben, kunnen een functioneringstoelage krijgen van 7,5 % van hun salaris, met een minimum van 55.000 fr. a 100 %, wanneer uit hun functioneringsevaluatie blijkt dat ze tijdens de evaluatieperiode beter hebben gepresteerd dan normaal gezien kan worden verwacht van die functie. De personeelsleden die in aanmerking komen voor de managementstoelage, komen niet in aanmerking voor de functioneringstoelage.
Onder salaris zoals bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan het geïndexeerd jaarsalaris, van toepassing in de maand december van het evaluatiejaar en in voorkomend geval het bedrag van de toelage voor het uitoefenen van een hogere functie.
Art. XIII 64. § 1. De raad van bestuur voorziet jaarlijks een bedrag dat kan worden aangewend voor de functioneringstoelage. § 2. De raad van bestuur beslist, op gemotiveerd voorstel van de directieraad, over de toekenning van de functioneringstoelage aan de personeelsleden. § 3. De functioneringstoelage wordt uitbetaald vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het evaluatiejaar bedoeld in artikel VIII 16.
HOOFDSTUK VI. - Toelage voor onregelmatige prestaties Afdeling 1. - De personeelsleden ingeschakeld in een wacht- en piketdienst Art. XIII 65. De statutaire personeelsleden van de Maatschappij die ingeschakeld zijn in een wacht- of piketdienst ontvangen een forfaitaire toelage voor onregelmatige prestaties.
Art. XIII 66. Deze toelage voor onregelmatige prestaties bedraagt per uur één vierde van 1/1976 van het beginsalaris U 101.
Art. XIII 67. Deze toelage wordt maandelijks en na vervallen termijn betaald.
Art. XIII 68. De regeling inzake de indexkoppeling van de salarissen zoals bepaald in artikel XIII 22 geldt ook voor de toelage bedoeld in artikel XIII 66.
Afdeling 2. - De personeelsleden ingeschakeld in een continudienst Art. XIII 69. De statutaire personeelsleden ingeschakeld in een continudienst ontvangen eveneens een toelage voor onregelmatige prestaties, zoals bepaald in artikel XIII 66.
Art. XIII 70. Deze toelage wordt maandelijks en na vervallen termijn betaald.
HOOFDSTUK VII. - Toelage voor nachtwerk Afdeling 1. - Algemene bepalingen en definities Art. XIII 71. De statutaire personeelsleden die nachtprestaties verrichten krijgen hiervoor een toelage.
Art. XIII 72. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder nachtprestaties, de prestaties tussen 22 uur en 6 uur. Hiermee worden de prestaties tussen 18 uur en 8 uur gelijkgesteld op voorwaarde dat deze prestaties te of na 22 uur eindigen of beginnen te of voor 6 uur.
Art. XIII 73. Het statutaire personeelslid dat een functie uitoefent die verbonden is aan een graad van niveau K kan geen aanspraak maken op deze toelage.
Art. XIII 74. De toelage wordt maandelijks en na vervallen termijn uitgekeerd. Het gedeelte van een uur dat een prestatie eventueel omvat, wordt afgerond tot het volle uur als het gelijk is aan of meer beloopt dan 30 minuten; het valt weg als het deze duur niet bereikt.
Afdeling 2. - Toelage voor occasioneel nachtwerk Art. XIII 75. De statutaire personeelsleden die niet opgenomen zijn in een wacht- of piketdienst en occasioneel nachtprestaties dienen te verrichten, zoals omschreven in artikel XIII 72, ontvangen een toelage voor occasioneel nachtwerk.
Art. XIII 76. De toelage voor occasioneel nachtwerk bedraagt 38,5 fr./uur.
Art. XIII 77. De regeling inzake indexkoppeling van de salarissen zoals bepaald in artikel XIII 22 geldt ook voor de toelage voor occasioneel nachtwerk. Deze toelage is gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Art. XIII 78. De toelage voor occasioneel nachtwerk mag niet worden samengevoegd met de toelage voor onregelmatige prestaties, bedoeld in hoofdstuk V, afdeling 1.
Afdeling 3. - Toelage voor nachtwerk tijdens een wacht- en piketdienst Art. XIII 79. De statutaire personeelsleden die deelnemen aan een wacht- en piketdienst en die nachtprestaties verrichten zoals omschreven in artikel XIII 72, ontvangen een toelage voor nachtprestaties van 12,5 fr./uur.
HOOFDSTUK VIII. - Toelage voor ongezond werk Art. XIII 80. De statutaire personeelsleden van de Maatschappij die ongezond werk dienen te verrichten, ontvangen een toelage voor ongezond werk.
Art. XIII 81. Voor de toepassing van dit hoofdstuk bepaalt de raad van bestuur wat onder ongezond werk moet worden verstaan.
Art. XIII 82. Deze toelage bedraagt 38,5 fr. per uur dat men daadwerkelijk in ongezonde omstandigheden werkt.
Art. XIII 83. De regeling inzake indexkoppeling van de salarissen zoals bepaald in artikel XIII 22 geldt ook voor de toelage voor ongezond werk. Deze toelage is gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Art. XIII 84. De toelage wordt maandelijks en na vervallen termijn uitgekeerd. Het gedeelte van een uur dat een dergelijke prestatie omvat, wordt afgerond tot het volle uur als het gelijk is aan of meer beloopt dan 30 minuten; het valt weg als het deze duur niet bereikt.
Art. XIII 85. De statutaire personeelsleden die een functie uitoefenen die verbonden zijn aan een graad van niveau K kunnen geen aanspraak maken op deze toelage.
HOOFDSTUK IX. - Geldelijk voordeel voor geslaagden voor een vergelijkend examen voor overgang naar het andere niveau Art. XIII 86. Het statutaire personeelslid dat geslaagd is voor een vergelijkend examen voor overgang naar het andere niveau en dat na verloop van twee jaar, te rekenen van de datum van het proces-verbaal van dat examen, niet benoemd is in de graad waarvoor hij het examen heeft afgelegd, krijgt een jaarlijkse toelage waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld : 1° 45.000 fr. voor vergelijkende examens die toegang verlenen tot een graad van niveau K; 2° 20.000 fr. voor vergelijkende examens die toegang verlenen tot een graad van niveau Ma; 3° 20.000 fr. voor vergelijkende examens die toegang verlenen tot een graad van niveau Mb; 4° 15.000 fr. voor vergelijkende examens die toegang verlenen tot een graad van niveau U. Art. XIII 87. § 1. De toelage wordt in maandelijkse schijven na vervallen termijn betaald; zij wordt betaald naar rata van het salaris van de maand waarop zij betrekking heeft. § 2. Deze toelage is niet geïndexeerd. § 3. De maandtoelage wordt berekend naar rata van de werkelijke prestaties. Als de maandtoelage niet volledig verschuldigd is, wordt zij berekend volgens de berekeningswijze van artikel XIII 21, § 4 tot en met § 6 en artikel XIII 23, § 1.
Art. XIII 88. De toekenning van de toelage mag nooit tot gevolg hebben dat de bezoldiging van het statutaire personeelslid hoger ligt dan het bedrag dat hij zou hebben verkregen als hij benoemd was geweest in de graad waarvoor hij het vergelijkend examen heeft afgelegd.
Om die bezoldiging te bepalen moet er eventueel rekening worden gehouden met de restructuratiebonificatie, de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het uitoefenen van een hogere functie, alsmede elke andere toelage die inherent is aan het uitoefenen van de functie.
Art. XIII 89. Het statutaire personeelslid dat de bevordering weigert waarop het na het slagen voor het vergelijkend examen aanspraak kan maken, verliest onmiddellijk vanaf de datum van weigering het voordeel van de toelage ingesteld bij artikel XIII 86.
HOOFDSTUK X. - De haard- of standplaatstoelage Art. XIII 90. § 1. Een haardtoelage wordt toegekend aan : 1° het gehuwde, niet van tafel en bed gescheiden statutaire personeelslid, behalve wanneer de toelage aan zijn echtgeno(o)te wordt toegekend;2° de andere statutaire personeelsleden die een of meer kinderen ten laste hebben voor wie kinderbijslagen toegekend en uitbetaald worden, behalve als zij samenwonen met een personeelslid van het andere geslacht dat de haardtoelage geniet. § 2. Als beide echtgenoten personeelslid zijn van een openbare dienst, wordt de haardtoelage toegekend aan degene die het laagste salaris geniet. Om dit salaris te bepalen moet een vergelijking worden gemaakt tussen de toegekende jaarbedragen (100 %) die voorkomen in de uitgewerkte salarisschalen, zoals deze zijn vastgesteld voor volledige prestaties. Voor de statutaire personeelsleden van de Maatschappij wordt bij het jaarbedrag ook het jaarbedrag van de restructuratiebonificatie gevoegd.
Bij gelijke jaarbedragen kunnen de echtgenoten met wederzijds akkoord bepalen wie van beiden de haardtoelage krijgt.
De vereffening van de haardtoelage is in beide gevallen afhankelijk van een verklaring op erewoord opgesteld door het statutaire personeelslid.
De bepalingen van deze paragraaf zijn eveneens van toepassing op het statutaire personeelslid dat samenwoont en dat voldoet aan de voorwaarden vermeld in § 1, 2°, van dit artikel. § 3. Een standplaatstoelage wordt toegekend aan het statutaire personeelslid dat geen haardtoelage krijgt. § 4. Het op non-activiteit gestelde statutaire personeelslid ontvangt noch de haardtoelage noch de standplaatstoelage.
Art. XIII 91. § 1. Voor de toepassing van dit artikel moet verstaan worden onder : 1° salaris : het jaarsalaris, zoals vastgesteld in de salarisschaal verhoogd met de restructuratiebonificatie;2° bezoldiging : het salaris verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haardtoelage of de volledige gedeeltelijke standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor de samenstelling van het rust- en overlevingspensioen. § 2. Het jaarlijkse bedrag van de haardtoelage of van de standplaatstoelage wordt vastgesteld als volgt : 1° salarissen die het grensbedrag van 647.580 fr. niet te boven gaan : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° salarissen die hoger liggen dan het grensbedrag van 647.580 fr. doch het grensbedrag van 740.432 fr. niet te boven gaan : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De bezoldiging van het statutaire personeelslid wiens salaris hoger ligt dan 647.580 fr., mag niet kleiner zijn dan de bezoldiging die hij zou hebben indien zijn salaris gelijk zou zijn aan dit bedrag. In dit geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.
De bezoldiging van het statutaire personeelslid wiens salaris hoger is dan 740.432 fr., mag niet kleiner zijn dan de bezoldiging die het zou hebben als zijn salaris gelijk zou zijn aan dit bedrag. In dit geval wordt het verschil toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage Art. XIII 92. De haard- of standplaatstoelage en de grensbedragen vastgesteld voor de toekenning ervan, volgen de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig artikel XIII 22.
Art. XIII 93. De haard- of de standplaatstoelage wordt berekend naar rata van de werkelijke prestaties. Als de haard- of de standplaatstoelage onvolledig verschuldigd is, wordt zij berekend volgens de berekeningswijze van artikel XIII 21, § 4 tot en met § 6 en artikel XIII 23, § 1 en § 2.
Art. XIII 94. De haard- of de standplaatstoelage wordt terzelfder tijd betaald als het salaris van de maand waarop zij betrekking heeft.
Wanneer zich in de loop van een maand een feit voordoet dat het recht op haard- of standplaatstoelage wijzigt, zoals bepaald is bij artikel XIII 91, past men voor deze maand het voordeligste stelsel toe.
HOOFDSTUK XI. Vakantiegeld en eindejaarstoelage Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. XIII 95. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° verloning : a) het salaris, zoals vastgesteld in de salarisschaal, verhoogd met de eventuele restructuratiebonificatie en/of haard- of standplaatstoelage, b) of ieder salaris of iedere in de plaats van de jaarbezoldiging gestelde vergoeding of toelage zonder de aanpassing aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22;2° jaarbezoldiging : het jaarsalaris, sub 1°, a) en zonder de aanpassing aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22.3° brutojaarbezoldiging : de jaarbezoldiging, sub 1°, aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22. Art. XIII 96. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage, hierna vermeld respectievelijk in afdeling 2 en 3 van dit hoofdstuk, neemt men de perioden in aanmerking gedurende dewelke het statutaire personeelslid, tijdens het referentiejaar voor het vakantiegeld of de eindejaarstoelage : 1° de jaarbezoldiging geheel of gedeeltelijk heeft genoten;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens de verplichtingen die op hem rusten krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of krachtens de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;3° afwezig was wegens bevallingsrust, toegekend door artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971;4° afwezig was wegens ouderschapsverlof. Art. XIII 97. Onverminderd artikel XIII 96, 2°, 3° en 4° en het artikel XIII 102, wordt naargelang het geval, wanneer niet tijdens het ganse referentiejaar of de referentieperiode volledige prestaties werden verricht, het bedrag van het vakantiegeld en/of de eindejaarstoelage : a) bepaald op respectievelijk een twaalfde of een negende van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand beslaat;b) aangepast overeenkomstig artikel XIII 21, § 4 tot en met § 6 en artikel XIII 23, § 1 en § 2. Afdeling 2. - Vakantiegeld Art. XIII 98. Voor de toepassing van de bepalingen vervat in deze afdeling, verstaat men onder « referentiejaar », het kalenderjaar dat aan het jaar voorafgaat tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan.
Art. XIII 99. Het vakantiegeld bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte.
Art. XIII 100. § 1. Het forfaitaire gedeelte voor het jaar 1994 bedraagt 31.899 fr., voor zover er tijdens het referentiejaar volledige prestaties werden verricht.
Dit bedrag, dat afgerond wordt tot op de naasthogere eenheid, wordt elk jaar aangepast door vermenigvuldiging met een coëfficiënt die men krijgt door de deling, waarbij het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand januari van het vakantiejaar het deeltal is en het indexcijfer van de maand januari van het referentiejaar de deler.
Het quotiënt, zijnde voormelde coëfficiënt, berekent men tot op vier decimalen. § 2. Het veranderlijk gedeelte bedraagt 1 % van de jaarbezoldiging, voor zover er tijdens het referentiejaar volledige prestaties werden verricht, aangepast aan het verhogingspercentage van de maand maart van het vakantiejaar, zoals dit percentage is gekoppeld aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22.
Dit percentage berekent men op basis van het brutobedrag dat verschuldigd zou zijn voor de beschouwde maand, wanneer het statutaire personeelslid voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke bezoldiging heeft ontvangen.
Art. XIII 101. Voor de berekening van het vakantiegeld neemt men eveneens in aanmerking de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar zoals bedoeld in artikel XIII 98 tot de dag voor de datum waarop het statutaire personeelslid tot de stage werd toegelaten, op voorwaarde dat hij : 1° minder dan 25 jaar oud is op het einde van het referentiejaar;2° uiterlijk in dienst is getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op : a) hetzij de datum waarop hij de instelling heeft verlaten waarin hij zijn studie heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de wetten betreffende de kindertoeslagen van de loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939;b) hetzij de datum waarop aan de leerovereenkomst een einde is gekomen. Het statutaire personeelslid moet het bewijs leveren dat het aan de gestelde voorwaarden voldoet. Dit bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd, getuigen inbegrepen.
Art. XIII 102. De perioden gedurende dewelke het statutaire personeelslid verlof voor opdracht van algemeen belang heeft gekregen, wordt - in afwijking van artikel XIII 96 - niet in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantiegeld.
Art. XIII 103. § 1. Het vakantiegeld wordt betaald in de loop van de maand mei van het jaar gedurende hetwelk de vakantie moet worden toegekend. § 2. In afwijking van de in de vorige paragraaf omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop het statutaire personeelslid de leeftijdsgrens bereikt, of volgend op de datum van zijn overlijden, van zijn ontslagneming, van zijn ontslag of zijn afzetting.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend, waarbij er rekening gehouden wordt met het forfaitaire bedrag, het percentage en de eventuele inhouding die op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarbezoldiging die als basis dient voor de berekening van de bezoldiging die het statutaire personeelslid op die datum geniet.
Wanneer het op die datum geen bezoldiging of een verminderde bezoldiging geniet, wordt het percentage berekend op de bezoldiging die het dan verschuldigd geweest zou zijn.
Art. XIII 104. Op het forfaitaire en het veranderlijke gedeelte van het vakantiegeld wordt 13,07 % ingehouden.
Afdeling 3. - Eindejaarstoelage Art. XIII 105. Voor de toepassing van de hiernavolgende bepalingen vervat in deze afdeling, wordt verstaan onder referentieperiode, de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking genomen jaar.
Art. XIII 106. Aan de bepalingen van deze afdeling is onderworpen het statutaire personeelslid, ongeacht zijn activiteit of zijn graad, dat tijdens de hele referentieperiode of een gedeelte ervan heeft behoord tot de Maatschappij.
Art. XIII 107. § 1. Het statutaire personeelslid ontvangt het volledige bedrag van de in artikel XIII 108 bepaalde toelage, als het als titularis van een functie met volledige prestaties zijn verloning volledig heeft ontvangen tijdens de hele duur van de referentieperiode. § 2. Wanneer het statutaire personeelslid, als titularis van een functie met volledige of onvolledige prestaties, de in artikel XIII 94 bedoelde jaarbezoldiging niet volledig heeft ontvangen, wordt het bedrag van de toelage verminderd naar rata van de verloning die het werkelijk heeft ontvangen.
Art. XIII 108. § 1. De eindejaarstoelage bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte. § 2. Het forfaitair gedeelte voor het jaar 1994 bedraagt 9.457 fr. Dit bedrag, dat afgerond wordt tot op de naasthogere eenheid, wordt elk jaar opnieuw aangepast door vermenigvuldiging met een coëfficiënt die wordt verkregen door een deling, waarbij het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand oktober van het uitbetalingsjaar het deeltal is en het indexcijfer van de maand oktober van het vorige jaar de deler.
Het quotiënt, zijnde de voormelde coëfficiënt, wordt berekend tot op vier decimalen. § 3. Het veranderlijke gedeelte is gelijk aan 2,5 % van de jaarbezoldiging aangepast aan het verhogingspercentage van de maand oktober van het uitbetalingsjaar, zoals dit percentage gekoppeld is aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22. § 4. Wanneer het statutaire personeelslid zijn bezoldiging niet heeft ontvangen voor de maand oktober van het uitbetalingsjaar, komt voor de berekening van het veranderlijke deel van de toelage die brutojaarbezoldiging in aanmerking, die als basis zou hebben gediend voor de berekening van zijn brutobezoldiging voor deze maand, als deze brutobezoldiging verschuldigd was geweest.
Art. XIII 109. De eindejaarstoelage wordt in een keer uitbetaald tijdens de maand december van het in aanmerking genomen jaar.
Art. XIII 110. Voor de vereffening en de betaling van de eindejaarstoelage moet het ministerie, de dienst of de instelling zorgen, die belast was of belast geweest zou zijn met het vereffenen en het betalen van de verloning aan de gerechtigde : - hetzij voor de laatste maand van de referentieperiode; - hetzij voor het eerste deel van die maand als deze twee of meer voor de begrotingsaanrekening van die brutobezoldiging verschillende periodes omvat.
HOOFDSTUK XII. - Toelage voor personeelsleden, belast met het besturen van autovoertuigen of van mechanische werktuigen, die geen ongeval gehad hebben Art. XIII 111. De statutaire personeelsleden van de Maatschappij die belast zijn met het besturen van aan de Maatschappij toebehorende autovoertuigen of mechanische werktuigen, ontvangen een jaarlijkse toelage onder de voorwaarden zoals bepaald in artikel XIII 115.
Art. XIII 112. Het betreft de autobestuurders-mechaniciens, de bestuurders-machinisten van de mechanische werktuigen, de autobestuurders en alle statutaire personeelsleden die een functie uitoefenen waarin ze zich geregeld met autovoertuigen van de Maatschappij verplaatsen.
Art. XIII 113. De bedragen van deze toelage zijn als volgt vastgesteld : 1° 1.350 fr. voor een kilometeraantal van 5.000 tot 9.999 km; 2° 2.700 fr. voor een kilometeraantal van 10.000 tot 14.999 km; 3° 4.050 fr. voor een kilometeraantal van 15.000 km en meer.
Art. XIII 114. Voor de berekening van de vergoeding voor een bestuurder van een mechanisch voertuig, wordt één uur gebruik gelijkgesteld met een afgelegde weg van 15 km.
Onder mechanische voertuigen worden o.m. verstaan de graafmachines, mechanische schoppen, draglines, machines met emmerkettingen, kranen, heftorens, grondschuivers, bulldozers, anglodozers, heftrucks.
Art. XIII 115. De toelage wordt slechts verleend als het statutaire personeelslid in de loop van het jaar geen aan hem te wijten ongeval of schade heeft veroorzaakt.
Het jaar volgend op het jaar dat het betrokken statutaire personeelslid verantwoordelijk gesteld wordt voor het veroorzaken van een ongeval of schade, ontvangt het geen toelage zoals vermeld in artikel XIII 113.
Art. XIII 116. Bij tijdelijk tekort of gebrek aan vervoermateriaal aangewend voor de behoeften van de dienst en met het akkoord van het afdelingshoofd, mogen de bovenvermelde personeelsleden, volgens de modaliteiten vastgesteld door het afdelingshoofd, gebruik maken van hun eigen wagen. Het aldus afgelegd aantal kilometers komt in aanmerking voor de berekening van het in artikel XIII 113 vastgelegd aantal kilometers.
TITEL IV. - Kostenvergoedingen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. XIII 117. Een vergoeding wordt toegekend aan het statutaire personeelslid dat verplicht wordt werkelijke lasten te dragen die niet normaal zijn en niet onafscheidelijk met de functie verbonden.
De raad van bestuur stelt de wijze van uitbetaling van de kostenvergoedingen vast.
Art. XIII 118. Deze vergoedingen worden uitgekeerd op basis van de werkelijk gemaakte kosten.
Wanneer de toestand die aanleiding geeft tot de toekenning van een vergoeding zich herhaaldelijk voordoet, kan het bedrag van deze vergoeding forfaitair worden vastgesteld.
Art. XIII 119. Als de uitoefening van de functie waaraan een forfaitaire vergoeding is verbonden, onderbroken wordt, wordt de betaling van de bedoelde vergoeding aan het statutaire personeelslid geschorst voor zover de lasten niet meer worden gedragen.
Art. XIII 120. De voor vergoedingen verschuldigde sommen worden uitgekeerd afgerond op een hele frank.
HOOFDSTUK II. - Vergoeding voor begrafeniskosten Art. XIII 121. Als een statutair personeelslid overlijdt, krijgt zijn niet uit de echt gescheiden noch van tafel en bed gescheiden echtgeno(o)t(e), of bij diens ontstentenis, zijn erfgenamen in rechte lijn, als compensatie voor de begrafeniskosten een vergoeding die overeenstemt met het maandelijkse bedrag van het laatste bruto-activiteitssalaris van het statutaire personeelslid. Dit bruto-activiteitssalaris omvat naast het salaris, vastgesteld in de salarisschaal, ook de restructuratiebonificatie, het weddecomplement, en de eventuele haard- en standplaatsvergoeding.
De vergoeding mag niet hoger liggen dan het twaalfde van het bedrag vastgesteld met toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde lid van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
Art. XIII 122. Bij ontstentenis van de in artikel XIII 121 bedoelde rechthebbenden, mag de vergoeding worden uitgekeerd aan elke natuurlijk rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft gedragen. In dit geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten zonder dat zij evenwel hoger mag zijn dan het hierboven vermelde bedrag ten gunste van de echtgeno(o)t(e) of van de erfgenamen in rechte lijn bepaald.
Art. XIII 123. De hierboven bepaalde vergoeding mag met soortgelijke - krachtens andere bepalingen toegekende - vergoedingen, slechts voor het bij artikel XIII 121 bedoelde bedrag worden samengevoegd.
HOOFDSTUK III. - Verblijfsvergoedingen Art. XIII 124. De statutaire personeelsleden van de Maatschappij die dienstreizen in België maken, hebben recht op een forfaitaire vergoeding voor de hieraan verbonden verblijfskosten.
Art. XIII 125. § 1. Onder dienstreis wordt verstaan, een volledige dagtaak van ten minste 8 uur vervuld buiten de standplaats, zoals deze is vastgesteld door de raad van bestuur. § 2. Vallen niet onder de toepassing van § 1, de dienstreizen waarbij de afgelegde afstand, gerekend vanaf het adres van de standplaats tot de werkplaats waar de volledige dagtaak vervuld wordt, niet meer bedraagt dan 10 km.
Art. XIII 126. Statutaire personeelsleden, tewerkgesteld in grote waterproductiecentra van de Maatschappij die niet of moeilijk bereikbaar zijn met het gemeenschappelijk vervoer, en die tewerkgesteld zijn in continudienst, ontvangen per arbeidstijd dat zij tewerkgesteld zijn buiten de normale arbeidstijdsregeling, zoals bepaald in het arbeidsreglement, eveneens de vergoeding bepaald in artikel XIII 127.
Art. XIII 127. Het bedrag van de verblijfsvergoeding is vastgesteld op 80 fr./dag.
Art. XIII 128. Er wordt geen verblijfsvergoeding toegekend wanneer : 1° het statutaire personeelslid zich moet melden bij een geneeskundige dienst van de Maatschappij;2° het statutaire personeelslid deelneemt aan examens die de Maatschappij organiseert;3° het statutaire personeelslid deelneemt aan een vormingsactiviteit of aan enige andere activiteit, waarbij de Maatschappij de maaltijd betaalt.In dit geval kunnen wel de eventuele reiskosten terugbetaald worden, die vastgesteld zijn volgens de tarieven van het gemeenschappelijk vervoer.
Art. XIII 129. § 1. Statutaire personeelsleden van de Maatschappij die naar aanleiding van een dienstreis niet in hun woonplaats kunnen overnachten, ontvangen hiervoor een toeslag wegens nachtverblijf. § 2. De bedragen van de in § 1 bepaalde toeslag zijn : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 3. De regeling inzake indexkoppeling van de salarissen zoals bepaald in artikel XIII 22 geldt voor de toeslagen, bepaald in § 2.
Art. XIII 130. Als misbruiken wordt vastgesteld, kan het recht op verblijfsvergoeding worden geweigerd, onverminderd de eventuele toepassing van tuchtstraffen.
TITEL V. - Overgangs- en opheffingsbepalingen HOOFDSTUK I. - Overgangsbepalingen Afdeling 1. - Overbruggingspremie Art. XIII 131. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° verloning : a) het salaris, zoals vastgesteld in de salarisschaal, verhoogd met de eventuele restructuratiebonificatie en de gewaarborgde minimumbezoldiging, b) of ieder salaris of iedere in de plaats van de jaarbezoldiging gestelde vergoeding of toelage, zonder de aanpassing aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22;2° jaarbezoldiging : het jaarsalaris, sub 1°, a, en zonder de aanpassing aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22;3° brutojaarbezoldiging : de jaarbezoldiging sub 1° aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22. Art. XIII 132. Voor de periode van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1994 ontvangen de statutaire personeelsleden van de Maatschappij een eenmalige overbruggingspremie.
Art. XIII 133. Voor de berekening van de in artikel XIII 132 bepaalde premie neemt men de perioden in aanmerking gedurende dewelke het statutaire personeelslid tijdens de periode, bepaald in artikel XIII 132 : 1° de jaarbezoldiging geheel of gedeeltelijk heeft genoten;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens de verplichtingen die op hem rusten krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of krachtens de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;3° afwezig was wegens bevallingsrust, toegekend door artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971;4° afwezig was wegens ouderschapsverlof. Art. XIII 134. De in artikel XIII 132 bedoelde premie bedraagt 3,5 % van de jaarbezoldiging die het statutaire personeelslid genoot in de maand oktober 1994, aangepast aan het verhogingspercentage van de uitbetalingsmaand, zoals dit percentage gekoppeld is aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22.
Art. XIII 135. Wanneer het statutaire personeelslid zijn bezoldiging niet heeft ontvangen voor de maand oktober 1994, komt voor de berekening van de in artikel XIII 132 bedoelde premie die jaarbezoldiging in aanmerking die als basis zou hebben gediend voor de berekening van zijn verloning voor deze maand als deze verloning verschuldigd was geweest.
Art. XIII 136. § 1. Het statutaire personeelslid ontvangt het volledige bedrag van de in artikel XIII 132 bedoelde overbruggingspremie als hij als titularis van een functie met volledige prestaties zijn verloning volledig heeft ontvangen tijdens de hele duur van de periode, bepaald in artikel XIII 132. § 2.Onverminderd artikel XIII 133, 2°, 3° en 4° wordt, wanneer niet tijdens de hele periode, zoals bepaald in artikel XIII 132 volledige prestaties werden verricht, het bedrag van de overbruggingspremie : 1° bepaald op één twaalfde voor elke prestatieperiode die een hele maand omvat;2° aangepast overeenkomstig artikel XIII 21, § 4 tot en met § 6 en artikel XIII 23, § 1 en § 2. Art. XIII 137 Wanneer het statutaire personeelslid, als titularis van een functie met volledige of onvolledige prestaties, de in artikel XIII 131 bedoelde verloning niet volledig heeft ontvangen, wordt het bedrag van de overbruggingspremie verminderd naar rata van de verloning die hij werkelijk heeft ontvangen.
Afdeling 2. - Diplomatoelage Art. XIII 138. § 1.De statutaire personeelsleden die bij de inwerkingtreding van dit besluit de diplomatoelage krijgen volgens hierna bepaalde modaliteiten, behouden hun recht op deze diplomatoelage. § 2. Deze diplomatoelage wordt toegekend aan de personeelsleden die in het bezit zijn van een diploma administratief recht, afgegeven door een school opgericht door het provinciaal bestuur. § 3. De toelage is gebaseerd op de waarde van de voorlaatste periodieke salarisverhoging, gedeeld door twee. Het aldus verkregen bedrag wordt vermenigvuldigd met het tot het behalen van het diploma vereist aantal jaren studie, gedeeld door twee. Het aldus verkregen bedrag wordt vermenigvuldigd met het tot het behalen van het diploma vereist aantal jaren studie.
De toelage mag niet minder dan 3.600 fr. op jaarbasis bedragen. § 4. De toelage is niet onderworpen aan de afhoudingen voor het pensioen.
HOOFDSTUK II. - Opheffingsbepalingen Art. XIII 139. Opgeheven worden wat betreft de rechtspositie van het personeel van de Maatschappij : 1° met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit : a) het besluit van de raad van beheer van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen van 8 juli 1958 betreffende de bijslag voor het diploma van administratief recht;b) het besluit van de raad van beheer van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen van 17 december 1963 betreffende de toekenning van een getrouwheidspremie;c) het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries, zoals gewijzigd, uitgezonderd artikel 6,7 en 7 bis, 13 en 25 en artikel 32, § 3 en § 4;d) het koninklijk besluit van 11 februari 1977 houdende bijzondere administratieve en geldelijke bepalingen betreffende sommige personeelsleden in de rijksbesturen, zoals gewijzigd;e) het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministerie, zoals gewijzigd;f) het koninklijk besluit van 30 januari 1979 betreffende de toekenning van vakantiegeld aan het personeel van ' s lands algemeen bestuur, zoals gewijzigd;g) het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende de toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt, zoals gewijzigd;h) het besluit van de Regent van 30 maart 1950 de toekenning regelend van toelagen wegens buitengewone prestaties, zoals gewijzigd;i) het koninklijk besluit van 21 mei 1965 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een lid van het personeel der ministeries, zoals gewijzigd;j) het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen, zoals gewijzigd;k) het koninklijk besluit van 8 april 1987 houdende toekenning van een restructuratiebonificatie aan sommige personeelsleden van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen;l) het koninklijk besluit van 16 februari 1971 tot aanwijzing wat de Nationale Maatschappij der Waterleidingen betreft, van de personen die met een leidende functie of met een vertrouwenspost zijn bekleed, voor de toepassing van de wet van 15 juli 1962 betreffende de arbeidsduur in de openbare en particuliere sectors van `s lands bedrijfsleven;m) het koninklijk besluit van 26 juli 1971 waarbij aan de personeelsleden van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen die met een leidende functie of met een vertrouwenspost zijn bekleed, een toelage voor bijkomende prestaties wordt verleend;n) het koninklijk besluit van 25 april 1980 tot vaststelling van de algemene bepalingen betreffende de toekenning van een toelage voor onregelmatige prestaties (zondags- en nachtwerk) voor beambten van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen die een wachtbeurt verzekeren, met uitzondering van artikel 3;o) het besluit van de Vlaamse regering van 5 augustus 1988 tot vaststelling van de weddeschalen van de leidende ambtenaren en de adjunct-leidend ambtenaren van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 19 februari 1992;p) het besluit van de Vlaamse regering van 13 november 1991 houdende vaststelling van de bezoldigingsregeling en van de weddeschalen verbonden aan de bijzondere graden van het personeel van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 22 december 1993;q) het besluit van de Vlaamse regering van 13 november 1991 houdende toekenning van een toelage voor gevaarlijk, ongezond en hinderlijk werk aan sommige personeelsleden van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening;r) het besluit van de Vlaamse regering van 13 november 1991 houdende toekenning van weddecomplementen aan de personeelsleden van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 22 december 1993;s) het besluit van de Vlaamse regering van 13 november 1991 houdende toekenning van een toelage voor nachtwerk aan sommige personeelsleden van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, met uitzondering van artikel 2;t) het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries, zoals gewijzigd;2° met ingang van 1 juli 1995 : a) de beslissing van de raad van beheer van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen van 28 juni 1955 tot vaststelling van een vergoeding voor verblijfskosten;b) artikel 32, § 3 en § 4 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries, zoals gewijzigd;c) artikel 3 van het koninklijk besluit van 25 april 1980 tot vaststelling van de algemene bepalingen betreffende de toekenning van een toelage voor onregelmatige prestaties (zondags- en nachtwerk) voor beambten van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen die een wachtbeurt verzekeren;d) artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Executieve van 13 november 1991 houdende toekenning van een toelage voor nachtwerk aan sommige personeelsleden van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening;3° met ingang van 1 januari 1997 : a) artikel 6, 7 en 7 bis, 13 en 25 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries, zoals gewijzigd;b) het besluit van de raad van beheer van de Nationale Maatschappij voor Watervoorziening van 1 januari 1965 betreffende de toekenning van een toelage voor het uitblijven van ongevallen aan de personeelsleden belast met het besturen van autovoertuigen of van mechanische werktuigen;c) het koninklijk besluit van 13 februari 1981 houdende de toekenning van een toelage aan de laureaten van een vergelijkend overgangsexamen bij de Nationale Maatschappij der Waterleidingen. DEEL XIV. - DE RECHTSPOSITIE VAN HET CONTRACTUELE PERSONEELSLID VAN DE MAATSCHAPPIJ TITEL I. - Toepassingsgebied Art. XIV 1. Dit deel is van toepassing op het personeelslid dat bij de Maatschappij bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen wordt overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, hierna te noemen "het contractuele personeelslid".
TITEL II. - De aanwerving en de toelatingsvoorwaarden HOOFDSTUK I. - De aanwerving Afdeling 1. - Organieke regeling Art. XIV 2. Contractuele indienstnemingen zijn uitsluitend toegestaan om : 1° aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen;2° statutaire personeelsleden te vervangen die hun betrekking niet of slechts deeltijds bekleden;3° bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen. Afdeling 2. - Uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften Art. XIV 3. § 1. Contractuele indienstnemingen om te voldoen aan tijdelijke en uitzonderlijke personeelsbehoeften kunnen alleen maar plaats vinden voor beperkte duur. § 2. De raad van bestuur bepaalt, op voorstel van de directieraad, het aantal, de duur en de soort van betrekkingen waarin personeel met een contract in dienst genomen wordt om te voldoen aan tijdelijke en uitzonderlijke personeelsbehoeften.
Afdeling 3. - Vervangingsopdrachten Art. XIV 4. Het contractuele personeelslid dat een vervangingsopdracht verricht, wordt in dienst genomen in de aanwervingsgraad die overeenstemt met de graad van het statutaire of het contractuele personeelslid dat hij vervangt, of in een graad die lager is dan deze aanwervingsgraad.
Afdeling 4. - Bijkomende of specifieke opdrachten Art. XIV 5. § 1. De aanvragen voor het in dienst nemen van contractueel personeel om bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen, moeten bij de Vlaamse regering worden ingediend met vermelding van het aantal, de duur en de soort van betrekkingen die contractueel moeten worden opgevuld. § 2. De Vlaamse regering stelt de bijkomende of specifieke opdrachten vast. § 3. De indienstneming van contractuele personeelsleden om bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen, vindt plaats bij arbeidsovereenkomst hetzij voor bepaalde, hetzij voor onbepaalde duur.
HOOFDSTUK II. - De toelatingsvoorwaarden Art. XIV 6. De personen die bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen worden, moeten voldoen aan de hierna vermelde toelatingsvoorwaarden : 1° zich gedragen in overeenstemming met de eisen van de beoogde functie;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° aan de dienstplichtwetten voldoen;4° lichamelijk geschikt zijn;5° een diploma of studiegetuigschrift bezitten dat overeenstemt met het niveau van de vacante betrekking en dat eventueel in de functiebeschrijving nader wordt bepaald;6° Belg zijn voor contractuele betrekkingen die een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Vlaamse Gemeenschap en/of het Vlaamse Gewest. TITEL III. - Arbeidsvoorwaarden HOOFDSTUK I. - Algemene regelingen Afdeling 1. - Soort van arbeidsovereenkomst Art. XIV 7. Elke arbeidsovereenkomst wordt aangegaan hetzij voor bepaalde of onbepaalde duur, hetzij als vervangingsovereenkomst.
Afdeling 2. - Schriftelijke vaststelling van de arbeidsovereenkomst Art. XIV 8. Elke arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk afgesloten.
Art. XIV 9. De leidend ambtenaar ondertekent de arbeidsovereenkomst van het contractuele personeelslid.
Afdeling 3. - Proeftijd. - Beoordeling Onderafdeling A. - Proeftijd Art. XIV 10. Het contractuele personeelslid wordt onderworpen aan een proeftijd.
Art. XIV 11. Deze proeftijd bedraagt voor een arbeider 14 dagen en voor een bediende 1 maand.
Art. XIV 12. Een proeftijd wordt niet meer opgelegd wanneer de beroepsgeschiktheid van het contractuele personeelslid uit voorgaande prestaties bij de Maatschappij kan worden afgeleid.
Onderafdeling B. - Beoordeling Art. XIV 13. Na de proeftijd wordt het contractuele personeelslid met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur of een bepaalde duur van meer dan één jaar, jaarlijks door zijn hiërarchische meerderen beoordeeld.
Wanneer deze beoordeling negatief is, wordt dit aan de raad van bestuur meegedeeld, die het betrokken contractuele personeelslid kan ontslaan.
Afdeling 4. - Standplaats Art. XIV 14. De raad van bestuur wijst de standplaats aan van het contractuele personeelslid. Deze standplaats wordt in de arbeidsovereenkomst vermeld.
Elke wijziging van standplaats wordt als addendum aan de schriftelijke overeenkomst toegevoegd.
Afdeling 5. - Detachering Art. XIV 15. Het contractuele personeelslid kan worden gedetacheerd.
Afdeling 6. - Werktijdregeling en arbeidsduur Art. XIV 16. Het contractuele personeelslid wordt in dienst genomen met dezelfde werktijdregeling als het statutaire personeelslid.
Art. XIV 17. Het contractuele personeelslid wordt in dienst genomen met een voltijdse of met een deeltijdse arbeidsduur.
Een voltijdse arbeidsduur omvat voor het contractuele personeelslid hetzelfde aantal arbeidsuren als voor het statutaire personeelslid.
Art. XIV 18. Wanneer op verzoek van het contractuele personeelslid het overeengekomen arbeidsstelsel wordt gewijzigd, geldt deze wijziging voor onbepaalde duur of tot het einde van de arbeidsovereenkomst.
Het contractuele personeelslid kan in dit geval alleen maar de arbeidsprestaties volgens de oorspronkelijke arbeidsduur hervatten op verzoek van de Maatschappij.
Afdeling 7. - Medische controle Art. XIV 19. Het personeelslid dat bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen wordt, kan worden onderworpen aan een medisch onderzoek door het geneeskundig controleorgaan bedoeld bij artikel VI 1, § 1, tweede lid.
Wanneer het weigert dit onderzoek te ondergaan of wanneer het resultaat ongunstig is, wordt geen arbeidsovereenkomst afgesloten of neemt de bestaande overeenkomst een einde als de tewerkstelling al is aangevat.
Art. XIV 20. De regeling inzake medische controle die, met toepassing van artikel XI 79, de raad van bestuur voor het statutaire personeelslid heeft vastgesteld, geldt ook voor het contractuele personeelslid.
Afdeling 8. - Bevoegdheid, rechten en plichten Onderafdeling A. - Bevoegdheid Art. XIV 21. Het contractuele personeelslid heeft een functionele, maar geen hiërarchische bevoegdheid.
Onderafdeling B. - Rechten Art. XIV 22. Het contractuele personeelslid heeft recht op informatie over alle aspecten van de taakuitoefening.
In die context kan het contractuele personeelslid de toestemming krijgen deel te nemen aan vormingsactiviteiten overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk II, Afdeling 5 van deze titel.
Art. XIV 23. Het contractuele personeelslid heeft het recht om zijn persoonlijk dossier te raadplegen.
Onderafdeling C. - Plichten Art. XIV 24. De plichten van het statutaire personeelslid zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op het contractuele personeelslid.
Onderafdeling D. - Onverenigbaarheden. - Cumulatie van beroepsactiviteiten Art. XIV 25. Voor het contractuele personeelslid gelden dezelfde onverenigbaarheden als voor het statutaire personeelslid.
Art. XIV 26. De cumulatieregeling die geldt voor het statutaire personeelslid, is ook van toepassing op het contractuele personeelslid.
HOOFDSTUK II. - Verloven Art. XIV 27. Buiten het bevallings- en het ziekteverlof kan het contractuele personeelslid geen ander verlof opnemen dan het verlof dat in dit hoofdstuk wordt vermeld.
Tijdens het bevallingsverlof van het contractuele personeelslid wordt de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst overeenkomstig artikel 28, 2° van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Gedurende deze periode van schorsing heeft het contractuele personeelslid geen recht op salaris, maar behoudt het wel zijn rechten op bevordering in salaris.
Afdeling 1. - Jaarlijkse vakantiedagen en feestdagen Art. XIV 28. § 1. Het contractuele personeelslid heeft recht op hetzelfde aantal jaarlijkse vakantiedagen en extra jaarlijkse vakantiedagen als het statutaire personeelslid.
Deze vakantiedagen moeten worden opgenomen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor het statutaire personeelslid. § 2. Wanneer het contractuele personeelslid deeltijds werkt of in de loop van het jaar in of uit dienst treedt, wordt het aantal jaarlijkse vakantiedagen waarop het recht heeft, tijdens het lopende jaar in evenredige mate verminderd. § 3. Het aantal dagen jaarlijkse vakantie wordt in evenredige mate verminderd met het aantal dagen waarop het contractuele personeelslid in de loop van het jaar van het werk afwezig was en geen bezoldiging of aanvullend salaris van de Maatschappij ontving om één van de hierna vermelde redenen : 1° loopbaanonderbreking;2° facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege;3° militieverplichtingen (voor zover het volledige kalendermaanden betreft);4° ouderschapsverlof. Wanneer deze vermindering tijdens het lopende jaar niet meer mogelijk is, vindt zij plaats het daaropvolgende jaar.
Als het aldus berekend aantal vakantiedagen geen geheel getal vormt, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
In het jaar van de pensionering mag het volledige aantal vakantiedagen worden opgenomen.
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op de extra jaarlijkse vakantiedagen. § 4. Het aantal vakantiedagen wordt steeds uitgedrukt in volledige en halve dagen.
Art. XIV 29. Het contractuele personeelslid is onder dezelfde voorwaarden als de statutaire personeelsleden met vakantie op de wettelijke en decretale feestdagen en de erkende reglementaire verlofdagen.
Art. XIV 30. Voor het contractuele personeelslid geldt dezelfde regeling inzake compensatie voor feestdagen en erkende reglementaire verlofdagen die samenvallen met een niet-werkdag als voor de statutaire personeelsleden.
Afdeling 2. - Omstandigheidsverlof en sociaal verlof Art. XIV 31. De regeling inzake omstandigheidsverlof en sociaal verlof die in dit besluit werd vastgesteld voor de statutaire personeelsleden, geldt ook voor het contractuele personeelslid.
Afdeling 3. - Ouderschapsverlof Art. XIV 32. Voor het contractuele personeelslid is dezelfde regeling inzake ouderschapsverlof van toepassing als voor het statutaire personeelslid.
Afdeling 4. - Verlof voor de opvang met het oog op adoptie of pleegvoogdij Art. XIV 33. De regeling inzake verlof voor de opvang met het oog op adoptie of pleegvoogdij die voor het statutaire personeelslid is vermeld in dit besluit, geldt ook voor het contractuele personeelslid.
Afdeling 5. - Vormingsverlof Art. XIV 34. De contractuele personeelsleden met een contract van onbepaalde duur kunnen het vormingsverlof krijgen dat in dit besluit is opgenomen voor de statutaire personeelsleden.
Afdeling 6. - Loopbaanonderbreking Art. XIV 35. Het contractuele personeelslid kan de beroepsloopbaan onderbreken overeenkomstig de reglementering van de privé-sector.
Art. XIV 36. Het contractuele personeelslid heeft recht om gedurende drie maanden voltijdse loopbaanonderbreking te nemen naar aanleiding van de geboorte of de adoptie van een kind.
Wanneer het contractuele personeelslid de onderbreking aanvraagt n.a.v. de geboorte van een kind, dient de loopbaanonderbreking : - onmiddellijk aan te sluiten op het bevallingsverlof, als het een vrouwelijk personeelslid is; - uiterlijk een aanvang te nemen op de eerste dag die volgt op de periode van acht weken vanaf de geboorte van het kind als het een mannelijk personeelslid is.
Afdeling 7. - Verlof voor militaire of burgerdienst Art. XIV 37. De arbeidsovereenkomst van de contractuele personeelsleden wordt geschorst in de gevallen bepaald in artikel 29 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
Gedurende de in het vorige lid bedoelde schorsing heeft het contractuele personeelslid geen recht op salaris, maar behoudt het wel zijn rechten op bevordering in salaris.
Afdeling 8. - Voorbehoedsverlof Art. XIV 38. Voor het contractuele personeelslid geldt dezelfde regeling inzake preventief als voor het statutaire personeelslid.
Afdeling 9. - Vakbondsverlof Art. XIV 39. Voor het contractuele personeelslid is dezelfde regeling inzake vakbondsverlof van toepassing als voor het statutaire personeelslid.
Afdeling 10. - Verlof wegens ziekte ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte.
Art. XIV 40. De verlofregeling die bij arbeidsongeval, ongeval op de weg van en naar het werk of beroepsziekte van toepassing is voor het statutaire personeelslid, geldt ook voor het contractuele personeelslid.
Inzake de algemene regeling van schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten, geldt voor het contractuele personeelslid dezelfde regeling als voor het statutaire personeelslid.
Afdeling 11. - Politiek verlof Art. XIV 41. Het contractuele personeelslid geniet dezelfde regeling inzake politiek verlof als het statutaire personeelslid.
Afdeling 12. - Verlof voor opdracht Art. XIV 42. § 1. Het contractuele personeelslid kan volgens de regeling die geldt voor de statutaire personeelsleden verlof voor opdracht krijgen voor het uitoefenen van een functie bij een ministerieel kabinet of een erkende politieke groep. § 2. Voor het contractuele personeelslid geldt inzake verlof na het uitoefenen van een functie bij een ministerieel kabinet dezelfde regeling als voor het statutaire personeelslid.
HOOFDSTUK III. - Beëindiging van de arbeidsovereenkomst Art. XIV 43. De raad van bestuur aanvaardt het ontslag wanneer het contractuele personeelslid dit zelf heeft ingediend.
De raad van bestuur neemt bovendien de beslissing tot eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst wanneer het initiatief hiertoe uitgaat van de Maatschappij.
De raad van bestuur verleent bovendien het ontslag om dringende redenen.
HOOFDSTUK IV. - Geldelijke regeling Afdeling 1. - De salarisschaal Art. XIV 44. Het contractuele personeelslid geniet de beginsalarisschaal van het statutaire personeelslid met dezelfde functie.
Art. XIV 45. Het contractuele hulppersoneel wordt bezoldigd overeenkomstig de salarisschaal W 101.
Deze bezoldiging wordt uitbetaald op basis van een maandsalaris.
Art. XIV 46. § 1. De regelingen vermeld in titel I van deel XIII zijn van toepassing op het contractuele personeelslid met uitzondering van de hoofdstukken IV en X en de artikelen XIII 4, XIII 16, XIII 19 en XIII 21, § 1, tweede, derde en vierde lid. § 2. Voor het contractuele personeelslid gelden als "voor salarisverhoging in aanmerking komende diensten" de diensten die het heeft gepresteerd als personeelslid van het onderwijs, tijdelijk personeelslid, stagedoend statutair personeelslid, definitief benoemd statutair personeelslid of contractueel personeelslid, zoals er in aanmerking genomen worden voor de vaststelling van het salaris van een statutair personeelslid. § 3. In afwijking van § 2 worden voor de in dienst tredende contractuele personeelsleden belast met schoonmaakwerk, de op de datum van hun indiensttreding in aanmerking komende diensten beperkt tot een periode van maximaal zes jaar. § 4. Wat het contractuele personeelslid betreft, moeten onder de term "gepresteerde dagen" die voorkomt in artikel XIII 22, § 5, de dagen begrepen worden die in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de salarisverhogingen, met uitzondering van : 1° het bevallingsverlof;2° het ouderschapsverlof;3° de loopbaanonderbreking;4° het facultatieve politiek verlof en het politiek verlof van ambtswege;5° de afwezigheid wegens militieverplichtingen of burgerdienst;6° de afwezigheid wegens georganiseerde werkonderbreking. § 5. Het contractuele personeelslid met een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse prestaties wordt bezoldigd naar rato van deze deeltijdse prestaties.
Afdeling 2. - De restructuratiebonificatie Art. XIV 47. Het contractuele personeelslid ontvangt een restructuratiebonificatie volgens dezelfde regeling als het statutaire personeelslid, met toepassing van artikel XIV 65.
Afdeling 3. - Het weddecomplement Art. XIV 48. Het contractuele personeelslid ontvangt een weddecomplement volgens dezelfde regeling als het statutaire personeelslid.
Afdeling 4. - Gewaarborgde minimumbezoldiging Art. XIV 49. De jaarlijkse bezoldiging van het contractuele personeelslid dat 21 jaar oud is, bedraagt nooit minder dan 519.633 fr. (100 %).
Afdeling 5. - De getrouwheidspremie Art. XIV 50. Het contractuele personeelslid ontvangt een getrouwheidspremie volgens dezelfde regeling als het statutaire personeelslid, met toepassing van artikel XIV 65.
Afdeling 6. - Toelage voor extra prestaties Art. XIV 51. Het contractuele personeelslid ontvangt een toelage voor extra prestaties volgens dezelfde regeling als het statutaire personeelslid.
Afdeling 7. - Toelage voor onregelmatige prestaties Art. XIV 52. Het contractuele personeel ontvangt een toelage voor onregelmatige prestaties volgens dezelfde regeling als het statutaire personeelslid.
Afdeling 8. - Toelage voor nachtwerk Art. XIV 53. Het contractuele personeelslid ontvangt een toelage voor nachtwerk volgens dezelfde regeling als het statutaire personeelslid.
Afdeling 9. - Functioneringstoelage.
Art. XIV 54. Het contractuele personeelslid kan volgens de voorwaarden die gelden voor het statutaire personeelslid zoals bepaald in artikel XIII 62 en artikel XIII 63, een functioneringstoelage krijgen als uit de beoordeling blijkt dat het personeelslid tijdens het beoordelingsjaar beter heeft gepresteerd dan normaal gezien van die functie kan worden verwacht.
Afdeling 10. - Toelage voor ongezond werk Art. XIV 55 Het contractuele personeelslid ontvangt een toelage voor ongezond werk volgens dezelfde regeling als het statutaire personeelslid.
Afdeling 11. - Haard- en standplaatstoelage Art. XIV 56. Het contractuele personeelslid ontvangt een haard- of standplaatstoelage volgens dezelfde regeling als het statutaire personeelslid.
Afdeling 12. - Vakantiegeld en eindejaarstoelage Art. XIV 57. Het contractuele personeelslid ontvangt vakantiegeld en een eindejaarstoelage volgens dezelfde regeling als het statutaire personeelslid.
Afdeling 13. - Toelage voor personeelsleden, belast met het besturen van autovoertuigen of van mechanische werktuigen, die geen ongeval gehad hebben Art. XIV 58. Het contractuele personeelslid dat belast is met het besturen van de Maatschappij toebehorende autovoertuigen of mechanische werktuigen, ontvangt een toelage volgens dezelfde regeling als het statutaire personeelslid.
Afdeling 14. - Kostenvergoedingen Art. XIV 59. Het contractuele personeelslid ontvangt een vergoeding voor kosten volgens dezelfde regeling als het statutaire personeelslid. Begrafeniskosten worden echter niet vergoed.
TITEL IV. - Overgangsbepalingen Art. XIV 60. De overgangsbepaling in verband met het verlof zoals opgenomen in artikel XI 95 van dit besluit, is van toepassing op de contractuele personeelsleden.
Art. XIV 61. De overgangsbepaling in verband met de overbruggingspremie zoals opgenomen in artikel XIII 128 en volgende van dit besluit, is van toepassing op de contractuele personeelsleden.
Art. XIV 62. De overgangsbepalingen in verband met de diplomatoelage zoals opgenomen in artikel XIII 135 van dit besluit, zijn van toepassing op de contractuele personeelsleden.
Art. XIV 63. De benamingen van de betrekkingen van het contractuele personeel vermeld in kolom 3 van bijlage 5 bij dit besluit, worden gewijzigd in de benamingen vermeld in kolom 1 van deze bijlage.
Art. XIV 64. Het contractuele personeelslid dat een betrekking uitoefent waarvan de benaming overeenkomstig bovenvermelde bijlage 5 wordt gewijzigd, wordt bezoldigd overeenkomstig kolom 2 van deze bijlage.
Art. XIV 65. In afwijking van artikel XIV 46, § 2, worden voor de in dienst zijnde contractuele personeelsleden belast met schoonmaakwerk, en tot op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit bezoldigd in het minimumsalaris van hulparbeider, de op de datum van inwerkingtreding van dit besluit in aanmerking komende diensten beperkt tot een periode van maximaal zes jaar.
DEEL XV. - DE RECHTSPOSITIE VAN HET OVERGENOMEN PERSONEELSLID VAN EEN DOOR DE MAATSCHAPPIJ OVERGENOMEN WATERBEDRIJF TITEL I. - Het statutaire personeelslid Art. XV 1. Bij overname door de Maatschappij van een ander waterbedrijf, wordt het statutaire personeelslid van dit waterbedrijf statutair personeelslid bij de Maatschappij vanaf de datum van de officiële overname van het waterbedrijf door de Maatschappij, tenzij in de overname-overeenkomst anders werd bepaald.
Vanaf dit ogenblik is het onderworpen aan alle bepalingen van dit besluit die gelden voor de statutaire personeelsleden van de Maatschappij, onder voorbehoud van wat hierna wordt bepaald.
Voor het overige wordt het geacht gedurende zijn periode van tewerkstelling bij het overgenomen waterbedrijf, in dienst te zijn geweest bij de Maatschappij.
Het in dit artikel bedoelde personeelslid worden hierna "overgenomen statutaire personeelslid" genoemd.
Art. XV 2. Het overgenomen statutaire personeelslid wordt overgedragen in een graad of een gelijkwaardige graad. Hij wordt aangewezen voor een functie die zoveel mogelijk gelijk is aan de functie die het statutaire personeelslid uitoefende bij het overgenomen waterbedrijf.
Art. XV 3. De algemene toelatings- en aanwervingsvoorwaarden zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op het overgenomen statutaire personeelslid, uitgezonderd de leeftijdsvereiste en de voorwaarde te slagen voor een vergelijkend aanwervingsexamen en de stage.
De lichamelijke geschiktheidsvereisten worden gecontroleerd door de in artikel VI 1, § 1 van dit besluit vermelde geneeskundige dienst, uitgezonderd wanneer het overgenomen statutaire personeelslid vóór zijn indiensttreding bij de Maatschappij door het overgenomen waterbedrijf voor zijn toenmalige functie geschikt werd verklaard.
Art. XV 4. De bepalingen inzake stage en definitieve benoeming gelden enkel voor de overgenomen statutaire personeelsleden die op het ogenblik van de overname nog niet definitief benoemd waren bij het overgenomen waterbedrijf.
Art. XV 5. De overgenomen statutaire personeelsleden worden geëvalueerd overeenkomstig de bepalingen van Deel VIII, Titel II van dit besluit.
Indien zij in de loop van het in artikel VIII 16 bedoelde evaluatiejaar in dienst treden bij de Maatschappij, worden zij geëvalueerd voor de duur van deze periode.
Art. XV 6. De in dit besluit opgenomen bepalingen inzake anciënniteit en rangschikking zijn van toepassing op de overgenomen statutaire personeelsleden, behoudens de hierna volgende afwijkingen : 1° graadanciënniteit : vanaf de datum waarop het overgenomen statutaire personeelslid in de gelijkwaardige graad bij het overgenomen waterbedrijf benoemd werd;2° niveau-anciënniteit : vanaf de datum waarop het overgenomen statutaire personeelslid in het gelijkwaardige niveau bij het overgenomen waterbedrijf benoemd werd;3° dienstanciënniteit : vanaf de datum waarop het overgenomen statutaire personeelslid als personeelslid bij het overgenomen waterbedrijf in dienst is getreden;4° schaalanciënniteit : vanaf de datum waarop het overgenomen statutaire personeelslid bij het overgenomen waterbedrijf een weddeschaal genoot die verbonden was aan de op het ogenblik van de overname bij het overgenomen waterbedrijf uitgeoefende graad. Art. XV 7. Het overgenomen statutaire personeelslid krijgt een salarisschaal die verbonden is aan de graad waarin het overeenkomstig artikel XV 2 wordt benoemd.
Hierbij wordt rekening gehouden met de door het overgedragen statutaire personeelslid verworven schaalanciënniteit met toepassing van artikel XV 6.
Het overgedragen statutaire personeelslid ontvangt een maandbezoldiging die minstens gelijkwaardig is aan de maandbezoldiging die hij genoot bij het overgenomen waterbedrijf.
Art. XV 8. De bepalingen inzake het verlof en de administratieve toestand tijdens verlof, zijn van toepassing op het overgenomen statutaire personeelslid, met dien verstande dat het overgenomen statutaire personeelslid bij zijn indiensttreding bij de Maatschappij recht heeft op een contingent aan ziektedagen dat gelijk is aan het contingent aan ziektedagen waarover het op dat ogenblik beschikt bij het overgenomen waterbedrijf.
Voor de toekenning van verlof zonder wedde en verlof voor loopbaanonderbreking zal rekening worden gehouden met al opgenomen verlof zonder wedde of verlof voor loopbaanonderbreking bij het overgenomen waterbedrijf Art. XV 9. De bepalingen van Deel XIII van dit besluit zijn van toepassing op het overgedragen statutaire personeelslid, met dien verstande dat : 1° de dienstjaren die bij het overgenomen waterbedrijf in aanmerking werden genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, overgenomen worden;2° voor de toekenning van de restructuratiebonificatie de jaren van effectieve tewerkstelling bij het overgenomen waterbedrijf met toepassing van artikel XV 6 worden meegeteld voor de berekening van het aantal dienstjaren;3° voor de toekenning van de getrouwheidspremie de jaren van effectieve tewerkstelling bij het overgenomen waterbedrijf met toepassing van artikel XV 6 worden meegeteld voor de berekening van het aantal dienstjaren. TITEL II. - Het contractuele personeelslid Art. XV 10. Bij overname door de Maatschappij van een ander waterbedrijf, wordt het contractuele personeelslid van dit waterbedrijf contractueel personeelslid met een contract van onbepaalde duur bij de Maatschappij vanaf de datum van de officiële overname van het waterbedrijf door de Maatschappij, tenzij in de overname-overeenkomst anders werd bepaald.
Vanaf dit ogenblik is het onderworpen aan alle bepalingen van dit besluit die gelden voor de contractuele personeelsleden van de Maatschappij, onder voorbehoud van wat hierna wordt bepaald.
Voor het overige zijn de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten van toepassing op de contractuele personeelsleden.
Het in dit artikel bedoelde personeelslid wordt hierna "overgenomen contractuele personeelslid" genoemd.
Art. XV 11. Het overgenomen contractuele personeelslid wordt aangesteld in een graad en een functie die aanleunt bij de uitgeoefende functie bij het overgenomen waterbedrijf.
Art. XV 12. Het overgenomen contractuele personeelslid krijgt de beginsalarisschaal die verbonden is aan de graad waarin het overeenkomstig artikel XV 11 wordt aangesteld.
Het overgedragen contractuele personeelslid ontvangt een maandbezoldiging die minstens gelijkwaardig is aan de maandbezoldiging die het genoot bij het overgenomen waterbedrijf.
Art. XV 13. Voor de toekenning van verlof voor loopbaanonderbreking zal rekening worden gehouden met al opgenomen verlof voor loopbaanonderbreking bij het overgenomen waterbedrijf.
Art. XV 14. § 1. De bepalingen van Deel XIII van dit besluit zijn van toepassing op het overgedragen contractuele personeelslid, met dien verstande dat : 1° de dienstjaren die bij het overgenomen waterbedrijf in aanmerking werden genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, overgenomen worden;2° voor de toekenning van de restructuratiebonificatie de jaren van effectieve tewerkstelling bij het overgenomen waterbedrijf met toepassing van artikel XV 6 worden meegeteld voor de berekening van het aantal dienstjaren.3° voor de toekenning van de getrouwheidspremie de jaren van effectieve tewerkstelling bij het overgenomen waterbedrijf met toepassing van artikel XV 6 worden meegeteld voor de berekening van het aantal dienstjaren. § 2. De bepalingen van § 1 blijven behouden wanneer het overgedragen contractuele personeelslid conform de bepalingen van dit besluit, aangeworven wordt als statutair personeelslid.
DEEL XVI. - BIJZONDERE BEPALING Art. XVI 1. Elk personeelslid krijgt een exemplaar van dit besluit en van de wijzigingen of aanvullingen van dit besluit.
DEEL XVII. - BIJZONDERE OVERGANGSBEPALINGEN Art. XVII 1. Met ingang van 1 januari 1997 wordt artikel XI 9 § 1, eerste lid vervangen als volgt : « De statutaire personeelsleden genieten jaarlijkse vakantiedagen waarvan vijf werkdagen opeenvolgend genomen dienen te worden en waarvan het aantal naar gelang van hun leeftijd als volgt wordt bepaald : 1° minder dan vijfenveertig jaar : 26 werkdagen 2° van vijfenveertig tot negenenveertig jaar : 27 werkdagen 3° vanaf vijftig jaar : 28 werkdagen.» Art. XVII 2. Met ingang van 1 januari 1997 wordt artikel XI 15, derde lid vervangen als volgt : « De duur van dit verlof is beperkt tot twee werkdagen per jaar. » Art. XVII 3. Met ingang vanaf 1 januari 1998 worden volgende artikelen opgeheven of gewijzigd als volgt : - artikel VIII 56 § 2, 2° : wordt opgeheven - artikel VIII 57 § 1, 1e lid : wordt gewijzigd als volgt : De beslissing tot loopbaanvertraging wordt genomen door de directieraad voor 1 juli van het jaar volgend op het evaluatiejaar, bedoeld in artikel VIII 16; zij heeft uitwerking op 1 juli van het jaar volgend op het evaluatiejaar en heeft effect op de daaropvolgende 12 maanden. - artikel VIII 57 § 3 : wordt gewijzigd als volgt : Van 1 juli tot 30 juni wordt in toepassing van artikel VIII 56, § 2 voor elke maand een halve maand of een hele maand afgetrokken. - artikel VIII 58 : wordt opgeheven - artikel VIII 59, § 2 : wordt opgeheven.
Art. XVII 4. Met ingang vanaf 1 januari 1999 worden artikel XIII 90,§ 1 tot en met § 2 gewijzigd als volgt : « § 1. een haardtoelage wordt toegekend : 1° aan het gehuwde statutaire personeelslid of het statutaire personeelslid dat samenleeft tenzij de toelage wordt toegekend aan zijn echtgenoot of aan de persoon met wie hij samenleeft;2° aan het alleenstaande personeelslid van wie één of meer kinderen die recht geven op kinderbijslag deel uitmaken van het gezin. § 2. In geval dat de twee echtgenoten of de twee personen, die samenleven elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage of de standplaatstoelage te verkrijgen, wijzen ze in wederzijds akkoord diegene aan van de twee aan wie de toelage zal uitbetaald worden.
De uitbetaling van deze toelage wordt afhankelijk gesteld van een verklaring op erewoord die door het statutaire personeelslid wordt opgesteld volgens het als bijlage 8 bij dit besluit gevoegd model. » Art. XVII 5. Met ingang vanaf 1 januari 1999 wordt artikel XIII 108, § 2, gewijzigd als volgt : « Deze eindejaarstoelage berekent men als volgt : 1° het forfaitair gedeelte voor het jaar 1999 bedraagt 10.991 fr.
Dit bedrag wordt elk jaar opnieuw aangepast door vermenigvuldiging met een coëfficiënt die wordt verkregen door een deling waarbij : - het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het uitbetalingsjaar het deeltal is; - en het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het vorige jaar de deler.
Het quotiënt, zijnde de voormelde coëfficiënt, wordt berekend tot op vier decimalen.
Het geïndexeerde forfaitaire bedrag wordt afgerond tot op de naasthogere eenheid. » Art. XVII 6. Met ingang vanaf 1 januari 2000 wordt artikel XIII 100 gewijzigd als volgt : « Voor volledige prestaties die verricht werden gedurende het ganse referentiejaar, berekent men het vakantiegeld als volgt : 1° het forfaitaire gedeelte voor het jaar 2000 bedraagt 35.275 fr.
Dit bedrag wordt elk jaar aangepast door vermenigvuldiging met een coëfficiënt die men krijgt door de deling waarbij : - het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen van de maand januari van het vakantiejaar het deeltal is, - en het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het referentiejaar de deler.
Het quotiënt, zijnde de voormelde coëfficiënt, berekent men tot op vier decimalen.
Het geïndexeerde forfaitaire bedrag wordt afgerond tot op de naasthogere eenheid; 2° het veranderlijk gedeelte bedraagt 1,1 pct van de jaarbezoldiging, aangepast aan het verhogingspercentage van de maand maart van het vakantiejaar, zoals dit percentage is gekoppeld aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22. Dit percentage berekent men op basis van het brutobedrag dat men verschuldigd zou zijn voor de beschouwde maand, wanneer het statutair personeelslid geen of slechts een gedeeltelijke bezoldiging heeft ontvangen. » DEEL XVIII. - SLOTBEPALINGEN Art. XVIII 1. § 1. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1995, met uitzondering van de hierna vermelde delen, titels, hoofdstukken of artikelen die in werking treden op de ernaast vermelde datum. § 2. Hebben uitwerking met ingang van 1 juli 1995 : 1° Titel I van Deel V;2° de Hoofdstukken II, III en IV van Titel I van Deel VII;3° Titel IX van Deel XI;4° Artikel XI 72, tweede lid;5° Artikel XI 88;6° Artikel XIII 21, § 6;7° Hoofdstuk V van Titel III van Deel XIII;8° Artikel XIII 69;9° Hoofdstuk III van Titel IV van Deel XIII. § 3. Hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1996 : 1° Artikel VII 3;2° Artikel XI 89. § 4. Hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1997 : 1° Artikel XIII 15;2° Hoofdstuk VIII van Titel III van Deel XIII;3° Hoofdstuk XII van Titel III van Deel XIII. § 5. Hebben uitwerking met ingang van 1 september 1997 : 1° Artikel XI 44, § 1, tweede en derde lid, en § 3;2° Artikel XIV 35 bis. § 6. Hebben uitwerking met ingang van 1 januari 1998 : 1° Afdeling 2 van Hoofdstuk IV bis van Titel III van Deel XIII;2° Artikel XIV 51 bis. § 7. Artikel VI 3, § 1, tweede lid treedt in werking op 1 oktober 1998. § 8. Artikel II 19 treedt in werking op de datum waarop de goedkeuring van dit besluit wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art. XVIII 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 1 december 2000.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA
Bijlage 1 SAMENSTELLING PERSOONLIJK DOSSIER I. Administratieve loopbaan A) Stage - stageverslagen + eindverslag - gegevens in verband met het stageverloop : cursussen B) Aanwervingsdossier - geneeskundig onderzoek - fiche met de persoonlijke gegevens - examendossier + persoonlijke gegevens (diploma's, strafblad, geboorteakte, militiegetuigschrift) C) Beslissingen van de raad van bestuur/leidend-ambtenaar (stage, definitieve benoeming, mutatie, bevordering, hogere functie, verlof) D) Allerlei - nota's - brieven van de betrokkene in verband met mutatie e.d. - proces-verbaal van de eedaflegging - geneeskundig(e) onderzoek(en) II. Geldelijke loopbaan - salarisfiches - beslissingen in verband met salarisvaststelling, salarisverhogingen - voorgaande diensten III. Ziekte - ziekteattesten - formulieren inzake arbeidsongevallen IV. Evaluatie/Beoordeling - evaluatie-/beoordelingsstaat V. Tuchtstraffen VI. Vorming VII. Pensioen - uittreksel geboorteakte - identificatiegegevens - diploma's - uittreksel uit het stamboek in verband met de miltiare diensten (vervangende militaire diensten) - militiegetuigschrift - loopbaanoverzicht : - benoemingsbesluiten - besluiten in verband met de administratieve toestand (verminderde prestaties,...) - ontslagbesluit - pensioneringsbesluit - salarisvaststelling : - salarisfiches (geldelijke anciënniteit) - indiciën van de salarisschalen - salarisopgave van de laatste vijf jaar - cumulatieverklaring - overzicht van de studies vanaf de leeftijd van 19 jaar Brussel, 1 december 2000.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 december 2000 houdende de organisatie van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA
Bijlage 2 1. De Maatschappij neemt de volgende diploma's of getuigschriften, naargelang van het niveau, in aanmerking : NIVEAU K : a) diploma's van licentiaat, doctor, apotheker, geaggregeerde, burgerlijk ingenieur, landbouwkundig ingenieur, ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustriëen, handelsingenieur, burgerlijk ingenieur-architect, bio-ingenieur, arts, tandarts of dierenarts, uitgereikt door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, of door de bij de wet of bij decreet daarmee gelijkgestelde instellingen, indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat, zelfs als een gedeelte van die studie niet in een van de voormelde onderwijsinstellingen werd volbracht of door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie;b) diploma's van licentiaat in de handelswetenschappen, van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen, van handelsingenieur, van licentiaat in de bestuurswetenschappen, van licentiaat-vertaler, van licentiaat-tolk, van licentiaat in de nautische wetenschappen, van industrieel ingenieur, van architect of van licentiaat in de toegepaste communicatie, uitgereikt door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs van twee cycli of door een door de Staat of door een van de gemeenschappen ingestelde examencommissie;c) diploma's van interieurarchitect, licentiaat in de productontwikkeling, meester in de muziek of in de beeldende kunst of in de dramatische kunst of in de audio-visuele kunst uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling van het hoger onderwijs van twee cycli of door een door deze Gemeenschap ingestelde examencommissie;d) getuigschriften uitgereikt aan degenen die geslaagd zijn voor de studie aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire school en die krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs gerechtigd zijn tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur of van licentiaat, met de door de Koning bepaalde kwalificatie. NIVEAU K (overgangsmaatregel) : a) diploma uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of licentiaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen indien de studies ten minste vier jaar hebben omvat;b) diploma van licentiaat in de handelswetenschappen, van handelsingenieur, van geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen, van licentiaat-vertaler of van licentiaat-tolk, uitgereikt door instellingen van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door instellingen van technisch onderwijs - gerangschikt als handelshogescholen categorie A5 - of door een door de Staat ingestelde examencommissie;c) diploma of eindgetuigschrift uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door de afdeling bestuurswetenschappen van het "Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans" in Brussel of door het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Elsene of door het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen. NIVEAU Ma : a) getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere cyclus;b) diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen;c) diploma van mijnmeter;d) diploma van het hoger onderwijs van één cyclus met volledig leerplan, uitgereikt door de instellingen opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie;e) kandidaatsdiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie ofwel door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, de bij de wet ermee gelijkgestelde instellingen of de instellingen voor hoger onderwijs van twee cycli, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen ofwel door een door de Staat of door een van Gemeenschappen ingestelde examencommissie;f) diploma van technisch ingenieur uitgereikt na hogere technische leergangen van de tweede graad;g) diploma van een afdeling ingedeeld in het hoger onderwijs van één cyclus en voor sociale promotie, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen;h) getuigschrift na het slagen voor de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of van de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School;i) diploma van hoger kunst- of technisch onderwijs van de 3e, 2e of 1e graad uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een der Gemeenschappen; NIVEAU Ma (overgangsmaatregel) : a) diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie, door de Koloniale Hogeschool van België in Antwerpen of kandidaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen.b) kandidaatsdiploma uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door een instelling van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door een instelling van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogescholen in categorie A5;c) diploma van burgerlijk conducteur, uitgereikt door een Belgische universiteit;d) diploma van technisch ingenieur uitgereikt door een hogere technische school van de tweede graad;e) diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, van lager onderwijzer, lagere onderwijzeres of bewaarschoolonderwijzeres;f) diploma van gegradueerde in de landbouwwetenschappen, uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen der diploma's van landbouwkundig ingenieur, van scheikundig landbouwingenieur, van ingenieur voor waters en bossen, van koloniaal landbouwkundig ingenieur, van tuinbouwkundig ingenieur, van boerderijbouwkundig ingenieur, van ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936;g) diploma uitgereikt door een instelling voor het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie;h) diploma uitgereikt door een instelling voor hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie en gerangschikt in een van navolgende categorieën : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2/An, C1/D, C5/C1/D, C1/An of door een van regeringswege samengestelde examencommissie;i) diploma gerangschikt in de categorie B3/B1, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een instelling voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die, bij de toelating, een diploma eist van volledige hogere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen of een diploma van een afdeling gerangschikt in de categorie B3/B2 uitgereikt door een instelling voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma eist van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen. NIVEAU Mb : a) gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat of van een van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs uitgereikt getuigschrift van hoger secundair onderwijs;b) gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat of van een van de Gemeenschappen voor het secundair onderwijs uitgereikt bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs;c) diploma uitgereikt na het examen bedoeld in artikel 5 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949;d) brevet van verpleeg- of ziekenhuisassistent(e) of van verpleger of verpleegster uitgereikt, hetzij door een door de Staat in de categorie van de aanvullende secundaire beroepsscholen opgerichte, gesubsidieerde of erkende verplegingsafdeling, hetzij door een door de Staat of een der Gemeenschappen ingestelde examencommissie;e) einddiploma, studiegetuigschrift of getuigschrift uitgereikt na het volgen, met vrucht, van het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen;f) getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere secundaire cyclus;g) diploma van een tot de groep handel, administratie en organisatie behorende afdeling van een hogere secundaire technische leergang van een instelling voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden; NIVEAU Mb (overgangsmaatregel) : a) getuigschrift uitgereikt na een van de voorbereidende proeven voorgeschreven in de artikelen 10, 10bis en 12 van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, zoals die bepalingen bestonden vóór 8 juni 1964;b) gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat voor het hoger middelbaar onderwijs uitgereikt diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs;c) erkend of aanvaard diploma van middelbaar onderwijs van de hogere graad (handelsafdeling);d) diploma of eindgetuigschrift van hoger middelbaar onderwijs behaald met vrucht;e) gehomologeerd diploma van de hogere secundaire technische school of eindgetuigschrift van studies in een hogere secundaire technische school, uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een instelling van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of diploma van de hogere secundaire technische school uitgereikt door de examencommissie van de Staat.f) diploma of eindgetuigschrift van de hogere secundaire technische school - vroegere categorieën A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2 - uitgereikt na een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, met vrucht, door een instelling van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat;g) gehomologeerd diploma van hoger secundair kunstonderwijs met volledig leerplan, uitgereikt overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 10 februari 1971 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van het studiepeil van de instellingen voor kunstonderwijs met dat van de hogere secundaire technische school en waarbij de voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's bepaald worden, en het koninklijk besluit van 25 juni 1976 tot regeling van de studies van sommige hogere secundaire afdelingen van de instellingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan;h) einddiploma, eindgetuigschrift, studieattest of brevet van het zesde jaar van het kunst- of beroepssecundair onderwijs, met volledig leerplan, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat;i) brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de hogere cyclus van een beroepsafdeling verbonden aan een instelling voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in één van de categorieën A4, C3, C2, C5;j) diploma uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een instelling voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat;k) einddiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een instelling voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma eist van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmede gelijkgesteld toelatingsexamen. NIVEAU U : Geen diploma of studiegetuigschrift vereist.
NIVEAU W : Geen diploma of studiegetuigschrift vereist. 2. De in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma's en studiegetuigschriften die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en getuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met een van de in deze lijst bedoelde diploma's of studiegetuigschriften, worden eveneens in aanmerking genomen.3. In afwijking van punt 2 en met toepassing van de richtlijn van de Raad van de EEG van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, worden in aanmerking genomen voor de toelating tot de Maatschappij : a) het diploma, getuigschrift of brevet, behaald na een postsecundaire studiecyclus, dat door een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen is voorgeschreven voor de toelating tot een overeenkomstige functie op zijn grondgebied of voor de uitoefening van die functie, en dat werd behaald in een lidstaat van de Europese Gemeenschappen;b) het feit dat gedurende ten minste twee jaar tijdens de voorafgaande tien jaar de overeenkomstige functie voltijds werd uitgeoefend in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen, waar de toegang tot de bewuste functie niet is gereglementeerd, voor zover dat de betrokkene één of meer opleidingstitels bezit : - die werden uitgereikt door een bevoegde overheid in een lidstaat van de Europese Gemeenschappen, die werd aangewezen overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die Staat - waaruit blijkt, dat de houder met succes een postsecundaire studiecyclus van ten minste drie jaar of een gelijkwaardige deeltijdse studie heeft gevolgd aan een universiteit of een instelling van hoger onderwijs of een andere instelling van hetzelfde opleidingsniveau in een lidstaat van de Europese Gemeenschappen en, in voorkomend geval, dat hij met succes de beroepsopleiding heeft gevolgd die in aanvulling op de postsecundaire studiecyclus wordt vereist - en die hem op de uitoefening van dat beroep heeft voorbereid. In het raam van een bepaald vergelijkend wervingsexamen is het Vast Wervingssecretariaat of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel, ermee belast de kandidaatstellingen in ontvangst te nemen van de houders van de in punt 3, littera a en b, bedoelde titels.
Teneinde de waarde van de voorgestelde titels te kennen, legt de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel, die titels voor advies voor aan de bevoegde onderwijsoverheden.
Daarna treft hij de bij het artikel 8, § 2, van de richtlijnen voorgeschreven beslissingen, met inbegrip van de eventuele toepassing van de bij artikel 4 ervan voorziene compensatiebepalingen. 4. In afwijking van punt 2, gelden voor de toelating tot de Maatschappij, ook de bepalingen van de richtlijn van de Raad van de EEG van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel voor de erkenning van beroepsopleidingen in het hoger onderwijs van minder dan drie jaar en van de beroepsopleidingen in het secundair onderwijs. In het raam van een bepaald vergelijkend wervingsexamen is het Vast Wervingssecretariaat of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel, ermee belast de kandidaatstellingen in ontvangst te nemen van de houders van de in de artikelen 3, 5 en 6 van de richtlijn bedoelde titels.
Teneinde de waarde van de voorgestelde titels te kennen, legt de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel, die titels voor advies voor aan de bevoegde onderwijsoverheden.
Daarna treft hij de bij het artikel 12 § 2 van de richtlijnen voorgeschreven beslissingen, met inbegrip van de eventuele toepassing van de bij artikel 4, 5 en 7 ervan voorziene compensatiebepalingen. 5. De richtlijnen die de in de punten 3 en 4 opgesomde richtlijnen zouden aanvullen of vervangen, zijn voor wat betreft de toelaatbaarheid van personen tot de Maatschappij van rechtswege van toepassing behalve indien ze bepalingen beïnvloeden die aanpassingsmaatregelen moeten ondergaan of de bevoegdheden zouden wijzigen die aan de Vaste Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel, zijn toegekend. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 december 2000 houdende de organisatie van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA
Bijlage 3 INDELING VAN DE BETREKKINGEN PER RANG Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Brussel, 1 december 2000.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 december 2000 houdende de organisatie van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA
Bijlage 4 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Brussel, 1 december 2000.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 december 2000 houdende de organisatie van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA
Bijlage 5 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Brussel, 1 december 2000.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 december 2000 houdende de organisatie van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA
Bijlage 6 TABEL VAN DE SALARISSCHALEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Brussel, 1 december 2000.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 december 2000 houdende de organisatie van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA
Bijlage 7 ALGEMENE LIJST VAN FUNCTIONERINGSCRITERIA 1. Kennis 1.1 Vakkennis : De mate waarin men beschikt over de kennis die nodig is voor het uitvoeren van de taken alsook de kennis van veiligheids- en milieuvoorschriften. Het betreft hier zowel technische, theoretische als door ervaring verworven kennis. 1.2 Inzicht in V.M.W.-organisatie : De mate waarin men inzicht heeft in de structuur en de werking van de V.M.W.-diensten; Kennis die nodig is om te werken in een breder kader. 2. Aanpak 2.1 Inschatten van probleemsituaties : De mate waarin men (probleem)situaties kan analyseren, de essentie van de zaken inziet. 2.2 Oordelen : De mate waarin men voor- en nadelen afweegt, doordacht te werk gaat en mogelijke gevolgen van handelingen in overweging neemt. 2.3 Creativiteit : De mate waarin men vindingrijk is, onder meer suggesties doet ter verbetering, vergemakkelijking of vereenvoudiging van het werk. 2.4 Nemen van initiatieven : De mate waarin men de handen uit de mouwen steekt, acties voorstelt en onderneemt. 2.5 Besluitvaardigheid : De mate waarin men beslissingen kan nemen en zelfzeker optreedt. 2.6 Planmatig kunnen werken : De mate waarin men georganiseerd te werk gaat, een logische aanpak heeft bij het uitvoeren van taken. 2.7 Zelfstandig kunnen werken : De mate waarin men de taken kan uitvoeren op basis van vakkennis en verworven ervaring. In staat zijn zelf te denken en zelf te handelen. 2.8 De toegewezen taken zelfstandig kunnen uitvoeren : De mate waarin men de toegewezen taken met de gegeven instructies door de leidinggevende onafhankelijk kan uitvoeren. 3. Communicatieve vaardigheden 3.1 Mondeling uitdrukkingsvermogen : De mate waarin men boodschappen, voorvallen en problemen mondeling kan verwoorden zodanig dat zij door anderen begrepen worden, en dit met de gepaste woordkeuze en zinsbouw. 3.2 Schriftelijk uitdrukkingsvermogen : De mate waarin men boodschappen, voorvallen en problemen schriftelijk kan verwoorden zodanig dat zij door anderen begrepen worden, en dit met de gepaste woordkeuze en zinsbouw. 3.3 Contactvaardig : De mate waarin men vlot is in de omgang, derden op de gepaste wijze weet te benaderen. 3.4 Onderhandelingsvaardig : De mate waarin men onderhandelingen kan voeren. 4. Gebruik van machines, werktuigen en materiaalgevoel 4.1 Gebruik van machine, werktuigen en uitrusting : De mate waarin men bekwaam is om machines, werktuigen en dergelijke te bedienen. 4.2 Materiaalgevoel : De mate waarin men bekwaam is om de werkzaamheden aan te passen aan de eigenschappen van het materiaal. 4.3 Zorgzaam met machines, werktuigen en uitrusting : De mate waarin men de gebruikte machines, werktuigen en uitrusting in goede staat houdt. 5. Kwaliteit : 5.1 Verzorging van het werk : De mate waarin de afgewerkte taken voldoen aan de gestelde vereisten, zowel inhoudelijk als vormelijk. 5.2 Precisie bij uitvoering van taken/ Nauwkeurig kunnen werken : Nauwkeurigheid waarmee het werk wordt uitgevoerd; het aantal fouten dat wordt gemaakt. 5.3 Ordelijkheid en netheid : De mate waarin de werkomgeving ordelijk wordt gehouden; de werkvloer netjes wordt gehouden en/of de mate waarin men belang hecht aan hygiëne en/of de verzorging van kledij en het voorkomen. 6. Kwantiteit 6.1 Hoeveelheid werk : De hoeveelheid taken die men kan afwerken en dit met een efficiënt tijdsgebruik 6.2 Werken onder tijdsdruk : De mate waarin men doeltreffend blijft ondanks de hoeveelheid taken die moet verwerkt worden en de tijdspanne waarbinnen dit dient te gebeuren. 7. Houding t.o.v. mensen en werk 7.1 Begrip en inzicht in doelstellingen : De mate waarin men inzicht heeft in het na te streven doel en in het aanwenden van middelen ten einde dit doel te bereiken. 7.2 Het weergeven van een constructieve mening : De mate waarin men een positieve en constructieve kritiek kan geven. 7.3 In team kunnen werken : De mate waarin men geëngageerd is om zich samen met anderen in te zetten en zich in te spannen voor taken die gezamenlijk worden uitgevoerd 7.4 Stiptheid : De mate waarin men zich aan de interne uurregelingen houdt en afspraken naleeft. 7.5 Naleven van veiligheids- en milieuvoorschriften : De mate waarin men zich bewust is van de veligheids-en milieuvoorschriften en deze naleeft en/of doet naleven. 7.6 Fysisch belastend werk aankunnen : De mate waarin men in staat is om moeilijk en/of zwaar werk langdurig uit te voeren. 7.7 Bereidheid tot extra inzet : De mate waarin men kan rekenen op de medewerker in uitzonderlijke gevallen zoals overwerk, week-ends of nachtwerk. 7.8 Hulpvaardig zijn : De mate waarin men bereid is om anderen te helpen bij de uitvoering van hun taken en eventueel voor hen in te springen. 7.9 Klantgericht zijn : De mate waarin men beleefd kan omgaan met interne en externe klanten; men het behoeftenpatroon van interne en externe klanten kan onderkennen en op een adequate manier hierop kan reageren. 8. Leiding geven 8.1 Het beleid in richtlijnen kunnen vertalen : De mate waarin men in staat is om het algemeen beleid om te zetten tot een aantal concreet te volgen stappen opdat het doel zou worden bereikt. 8.2 Organiseren/ Plannen : De mate waarin men de werkzaamheden op een doeltreffende en efficiënte wijze kan structureren, sturen door een goede werkverdeling.
De mate waarin men acties, maatregelen systematisch kan groeperen en in de tijd kan faseren, teneinde geformuleerde doelstellingen op korte of middellange termijn te realiseren. 8.3 Controleren : De mate waarin men nagaat in hoeverre een taakvervulling correct en tijdig gebeurde. 8.4 Leiderschap : De mate waarin men op een aangepaste wijze zijn gezag kan uitoefenen, rekeninghoudend met de situatie en de competenties van de medewerker. 8.5 Delegeren : De mate waarin de leidinggevende zijn taken op een gestructureerde wijze kan overdragen aan zijn medewerkers. 8.6 Begeleiden en stimuleren van medewerkers : De mate waarin men medewerkers kan begeleiden in hun taakuitvoering en hen kan enthousiasmeren, motiveren. 9. Specifieke vaardigheden 9.1 Analytisch kunnen werken : De mate waarin men een geheel tot zijn bestanddelen kan ontleden. 9.2 Synthetisch kunnen werken : De mate waarin men in staat is om een geheel te overzien. De mate waarin men de kern van de problematiek kan formuleren. 9.3 Vernieuwingsgericht zijn : De mate waarin men nieuwe evoluties in of buiten het vakdomein kan implementeren in de eigen werkzaamheden. 9.4 Kostenbewust zijn : De mate waarin men zich bewust is van de kostprijs gekoppeld aan de acties die men onderneemt. 9.5 Loyaal zijn : De mate waarin men oprecht is en trouw aan aangegane verbintenissen of hetgeen waartoe men door zijn positie is verplicht. 9.6 Conceptueel kunnen denken : De mate waarin men in staat is om abstractie te maken van concrete voorbeelden en deze te beschouwen in termen van meer algemene concepten.
De mate waarin men overzicht heeft zonder de details te analyseren 9.7 Interesse hebben voor : De mate waarin men belangstelling aan de dag legt voorondernemings-domeinen buiten zijn vakdomein. 9.8 Assertief zijn en zich onafhankelijk kunnen opstellen : De mate waarin men durft opkomen voor zijn eigen mening en los van hiërarchische rapporteringslijnen een advies/actie kan voorstellen. 9.9 Concepten naar praktisch toepasbare ontwerpen en adviezen kunnen vertalen/Adviezen kunnen formuleren : De mate waarin men in staat is om eerder abstracte begrippen, ideeën en denkpistes om te zetten tot concrete en meer hanteerbare vormen, zodat ze in praktijk kunnen worden toegepast.
De mate waarin men vanuit een gedegen vakkennis bruikbare raad kan geven. 9.10 Kunnen overtuigen : De mate waarin men in staat is zijn ideeën over te brengen, overredingskracht. 9.11 (deel)Budgetten kunnenopstellen : De mate waarin men in staat is om een planning in financiële termen te vertalen. 9.12 Pedagogisch vaardig zijn : De mate waarin men in staat is om een duidelijke en begrijpelijke wijze informatie over te brengen. 9.13 Kunnen omgaan met vertrouwelijke informatie : De mate waarin men de persoons-en bedrijfsgebonden informatie met de nodige integriteit kan behandelen. 9.14 Diplomatisch : De mate waarin men omzichtig is in de contacten met personeelsleden en/of met derden. 9.15 Verantwoordelijkheidsgevoel hebben : De mate waarin men rekenschap geeft over de handelingen die men uitvoert en/of laat uitvoeren. De mate waarin men verantwoording weet te dragen. 9.16 (Elementaire) administratieve vaardigheden : De mate waarin men in staat is om gegevens met betrekking tot de administratieve opvolging van de uitgevoerde werkzaamheden systematisch te verzamelen en te noteren. 9.17 Praktisch ingesteld : De mate waarin men operationele problemen op een pragmatische manier kan oplossen. 9.18 Stijlvol voorkomen/ Representatief zijn : De mate waarin men zich weet te kleden, aangepast aan de functie die men bekleedt en op een gepaste wijze de VMW kan vertegenwoordigen. 9.19 Een visie kunnen ontwikkelen : De mate waarin men conceptueel kan denken, proriteiten kan stellen op een langere termijn, rekening houdend met een aantal economisch-maatschappelijke evoluties en deze denkbeelden kan vertalen in een strategische plan. 10. Evaluatoren Opmerking vooraf : Deze criteria zijn enkel bestemd voor leidinggevenden die zullen instaan voor het voeren van evaluatiegesprekken. 10.1 Permanante opvolging : De mate waarin de leidinggevende zijn taak als evaluator integreert in het dagelijkse werk. 10.2 Voorbereiding : De mate waarin de evaluator zijn evaluaties voorbereidt, aandacht en tijd hieraan besteedt. 10.3 Objectiviteit : De mate waarin de evaluatie op een objectieve en meetbare basis gebeurt. 10.4 Sturing De mate waarin de evaluator luisterbereid is, suggesties en richtlijnen kan geven ten einde het functioneren van de geëvalueerde bij te sturen.
Brussel, 1 december 2000.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 december 2000 houdende de organisatie van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA
Bijlage 8 HAARDTOELAGE - verklaring op eer en aanwijzing van de begunstigde Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Ondergetekende, (vermeld onder rubriek 1), verklaart op erewoord : - dat de echtgenoten of de personen die samenwonen, in onderling akkoord beslist hebben dat het bij rubriek 1 vermelde personeelslid, de begunstigde zal zijn van de haardtoelage; - dat de echtgeno(o)t(e) of de persoon waarmee u samenwoont, vermeld onder rubriek 3, GEEN haardtoelage geniet; - dat de bovenvermelde inlichtingen echt en juist zijn; - dat hij/zij elke wijziging aan de rubrieken 2, 3 of 4, onmiddellijk zal mededelen aan zijn/haar personeelsdienst door middel van een nieuwe verklaring opgesteld volgens hetzelfde model.
Opgemaakt in drievoud te . . . . . , . . . . . 20..
Handtekening van het personeelslid (vermeld onder rubriek 1): Ingevolge de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, stellen wij u ervan in kennis dat de gegevens die betrekking hebben tot uw persoon verzameld werden in het bestand « personeelsbeheer », gehouden door de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, Belliardstraat 73, 1040 Brussel, bestemd zijn om gebruikt te worden voor het personeelsbeheer. Dit in het kader van de toepassing van de sociale wetgeving terzake. U kan aanvullende inlichtingen bekomen bij het openbaar register bedoeld in artikel 18 van de wet van 8 december 1992. Als geregistreerde hebt u recht van toegang tot deze persoonsgegevens alsook het recht om de eventuele verbetering ervan te vragen.
Brussel, 1 december 2000.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 december 2000 houdende de organisatie van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en de regeling van de rechtspositie van het personeel.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA