gepubliceerd op 03 juni 2003
Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut, de bezoldiging en de plichten van de voorzitter en de leden van de Raad van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie
11 MEI 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut, de bezoldiging en de plichten van de voorzitter en de leden van de Raad van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesectoren, inzonderheid op artikel 17, §§ 4 en 5;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 28 februari 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 13 maart 2003;
Gelet op het onderhandelingsprotocool van 31 maart 2003 van sectorcomité VIII;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesectoren moet gewijzigd worden om de nodige rechtszekerheid te herstellen, die verstoord wordt door het gemotiveerd advies van de Europese Commissie waarin België onder meer het gebrek aan functionele onafhankelijkheid van de regelgevende overheid ten opzichte van de operatoren in de postsector, wordt verweten;
Gelet op het advies nr. 35.27914 van de Raad van State, gegeven op 11 april 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemeen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° de Minister : de Minister of Staatssecretaris tot wiens bevoegdheden de aangelegenheden inzake postdiensten en/of telecommunicatie behoren;2° de wet : de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische posten telecommunicatiesectoren;3° het Instituut : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, afgekort BIPT, bedoeld in artikel 71, eerste lid, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;4° de Raad : de Raad van het Instituut, bedoeld in afdeling 3 van hoofdstuk 3 van de wet; S° de voorzitter : de voorzitter van de Raad, bedoeld in artikel 17, § 1 van de wet; 6° de leden van de Raad : de gewone leden van de Raad, bedoeld in artikel 17, § 1, van de wet.
Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de voorzitter en de leden van de Raad. HOOFDSTUK II. - Algemene voorwaarden van aanstelling
Art. 3.De kandidaten voor de functie van voorzitter of lid van de Raad moeten voldoen aan volgende algemene toelaatbaarheidsvereisten : 1° Onderdaan zijn van een E.U. lid-Staat of van een staat die deel uitmaakt van de Europese Economische; 2° Een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde functie;3° De burgerlijke en politieke rechten genieten;4° Houder van een universitair of daarmede gelijkgesteld diploma van de tweede cyclus.
Art. 4.Om in de functie van voorzitter te worden aangesteld moet de kandidaat daarenboven ofwel een professionele ervaring van tien jaar in de sector post of telecommunicatie of radiocommunicatie bezitten, ofwel een professionele ervaring in die drie sectoren bezitten die tesamen een minimum van tien jaar bedraagt.
Art. 5.Om in de functie van lid van de Raad te worden aangesteld moet de kandidaat ofwel een professionele ervaring van vijf jaar in de sector post of telecommunicatie of radiocommunicatie bezitten, ofwel een professionele ervaring in die drie sectoren bezitten die tesamen een minimum van vijf jaar bedraagt, ofwel een professionele ervaring van minstens vijf jaar op het gebied van de economische analyse (zowel micro- als macroeconomisch) aangevuld met een ervaring op het gebied van onderhandelingen met Europese organisaties.
Art. 6.De voorzitter en de leden van de Raad moeten geen proeftijd vervullen. HOOFDSTUK III. - Het administratief statuut
Art. 7.Behoudens afwijkende bepalingen in de wet of in onderhavig besluit, is, tijdens de duur van hun mandaat, het statuut van het rijkspersoneel van toepassing op de voorzitter en de leden van de Raad.
Voor de toepassing van het statuut van het rijkspersoneel, maken de voorzitter en de leden van de Raad deel uit van niveau 1 en staan zij hiërarchisch boven rang 16.
Art. 8.In afwijking van de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, worden de voorzitter en de leden van de Raad die op het ogenblik van hun aanstelling reeds vast benoemd zijn of tijdens hun aanstelling vastbenoemd worden bij het Instituut of in de overheidsdiensten bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 22 juli 1993 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken, in ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang geplaatst voor de duur van hun mandaat.
Art. 9.Tijdens hun mandaat kunnen de voorzitter en de leden van de Raad geen : 1° verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd deze die het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekten betreffen;2° verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor Europese verkiezingen, voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden of van de provincie- of gemeenteraden of om een ambt uit te oefenen in een cel beleidsvoorbereiding, cel algemene beleidscoördinatie, cel Algemeen Beleid of het kabinet van een minister of een staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;3° verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;4° verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige indienstnemer bij dit korps;5° verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;6° toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoon-lijke aangelegenheid;7° afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheden verkrijgen;8° verloven krijgen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten;9° verlof krijgen voor onthaal en opleiding;10° een verlof om mindervaliden en zieken te vergezellen en bij te staan tijdens vakantiereizen en -verblijven in België of in het buitenland die worden georganiseerd door een vereniging, een openbare instelling of een privé-instelling, waarvan de opdracht erin bestaat de zorg voor mindervaliden en zieken op zich te nemen en die, te dien einde, subsidies van de overheid krijgt. HOOFDSTUK IV. - Het geldelijk statuut
Art. 10.Het bruto jaarlijks beloningspakket van de voorzitter en de leden van de Raad bevat : 1° een maandelijkse brutowedde, betaald na vervallen termijn, 2° de deelname aan een aanvullende pensioenregeling, zoals voorzien in het koninklijk besluit van 29 september 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en in het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de stafuncties in de federale overheidsdiensten. Het bedrag van de maximale onkostenvergoeding voor de voorzitter en de leden van de Raad wordt vastgelegd in het kader van de goedkeuring van de begroting, zoals voorzien in artikel 35 van de wet.
Art. 11.De vergoeding van de voorzitter en van de leden van de Raad wordt vastgesteld in overeenstemming met de gangbare normen in de postsector, de telecommunicatiesector en de radiocommunicatiesector alsmede met deze van de andere toezichthoudende instaties, vergelijkbaar met het Instituut.
Art. 12.§ 1. De jaarlijkse brutowedde van de voorzitter van de Raad wordt vastgesteld op 182.780,91 EUR. § 2. De jaarlijkse brutowedde van de leden van de Raad wordt vastgesteld op 151.224,72 EUR.
Art. 13.De mobiliteitsregeling die toepasselijk is op de wedden van het personeel van de ministeries is eveneens van toepassing op de wedden van de voorzitter en van de leden van de Raad. Ze zijn verbonden aan het spilindexcijfer 105,20. HOOFDSTUK V. - De evaluatie
Art. 14.§ 1. De voorzitter en de leden van de Raad worden tweejaarlijks geëvalueerd. Uiterlijk zes maanden vóór het einde van zijn mandaat krijgt hij een globale eindevaluatie. § 2. De voorzitter en de leden van de Raad worden geëvalueerd op basis van verslagen voorzien in de artikelen 4, 9 en 34 van de wet.
De tweejaarlijkse evaluatie en de eindevaluatie van de houder van de functie van voorzitter en van lid van de Raad krijgen de vermelding "onvoldoende" als de verslagen bedoeld in het eerste lid aantonen dat de doelstellingen vervat in de halfjaarlijkse beheersplannen voorzien in artikel 34 van de wet duidelijk niet zijn verwezenlijkt tijdens de geëvalueerde periode.
De eindevaluatie van de houder van de functie van voorzitter en van lid van de Raad krijgt de vermelding "goed" als de verslagen bedoeld in het eerste lid aantonen dat de doelstellingen vervat in de halfjaarlijkse beheersplannen voorzien in artikel 34 van de wet zijn verwezenlijkt voor het merendeel van de geëvalueerde jaren. § 3. De evaluatie van de houders van een van de functie man voorzitter en van lid van de Raad gebeurt door de Minister. § 4. In ieder geval heeft de evaluator met het oog op een evaluatie een functioneringsgesprek met de te evalueren persoon. Als voorbereiding op dit gesprek maakt de te evalueren persoon een zelfevaluatie op die hij vijf kalenderdagen vóór het gesprek doorstuurt naar de evaluator. Die schriftelijke zelfevaluatie wordt bij het evaluatiedossier gevoegd.
Na het evaluatiegesprek werkt de evaluator het evaluatieverslag uit dat binnen vijftien kalenderdagen na het evaluatiegesprek tegen ontvangst aan de geëvalueerde wordt bezorgd. HOOFDSTUK VI. - Het einde van het mandaat
Art. 15.Het huidige hoofdstuk is niet van toepassing op de voorzitter noch op de leden van de Raad die pensioengerechtigd zijn.
Art. 16.§ 1. De voorzitter, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 8, waarvan het mandaat niet wordt vernieuwd, ontvangt een herintegratievergoeding door Ons vastgesteld. § 2. Het lid van de Raad, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 8, waarvan het mandaat niet wordt vernieuwd, ontvangt een herintegratievergoeding door Ons vastgesteld.
Art. 17.De voorzitter of het lid van de Raad bedoeld in artikel 8, waarvan het mandaat niet wordt vernieuwd, wordt geaffecteerd in een gelijkaardige functie met deze die hij blekeedde voor zijn aanstelling in de functie van voorzitter of lid van de Raad, die hem wordt voorgesteld door de overheidsdienst waar hij een statutaire betrekking bekleedt.
Zo de voorzitter of het lid van de Raad niet akkoord gaat met de hem door de bevoegde dienst aangeboden functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie. HOOFDSTUK VII. - De plichten van de functie en de afzetting
Art. 18.Vóór hun indiensttreding richten de voorzitter en de leden van de Raad aan de Minister een verklaring inzake afwezigheid van de belangen die zij hebben, alsook de functies die zij uitoefenen of de diensten die zij verrichten bij een onderneming in de zin van artikel 17, § 3, tweede lid, van de wet.
Art. 19.§ 1er. De voorzitter en de leden van de Raad moeten in alles de belangen van het Instituut behartigen. § 2. Zij zijn gehouden tot de meest volstrekte beleefdheid, zowel in hun dienstbetrekkingen met hun collega's of ondergeschikten, als in hun omgang met het publiek. Zij moeten elkaar helpen in de mate waarin het dienstbelang dit vereist. § 3. Zij moeten, zowel in dienstverband als in hun privé-leven, alles vermijden wat het vertrouwen van het publiek kan schaden of afbreuk kan doen aan de eer of de waardigheid van hun ambt. § 4. Zij mogen zich niet inlaten met enige werkzaamheid die in strijd is met de Grondwet en de wetten van het Belgische volk, die de vernietiging van 's lands onhafhankelijkheid op het oog heeft of die de landsverdediging of de uitvoering van de verbintenissen van België, strekkend tot het verzekeren van zijn veiligheid, in gevaar brengt.
Zij mogen niet toetreden tot, noch hun medewerking verlenen aan een beweging, groepering, organisatie of vereniging met een soortgelijke werkzaamheid. § 5. Het is hun verboden, zelfs buiten hun ambt, doch ter oorzake ervan, rechtstreeks of via tussenpersonen, giften, beloningen of enig voordeel te vragen, te eisen of aan te nemen.
Art. 20.Ingeval van overtreding van de bepaling van dit hoofdstuk of van artikel 17, § 3, lid 2, of 23 van de wet, stelt de Minister aan de Koning de afzetting van de voorzitter of van een lid van de Raad voor.
Art. 21.§ 1er. De Minister kan aan de Koning de afzetting voorstellen van de voorzitter of van een lid van de Raad die zich in de blijvende onmogelijkheid bevindt om zijn functies uit te oefenen. De Minister moet voorafgaand het advies van de Raad inwinnen. § 2. De Minister kan eveneens aan de Koning de afzetting van de voorzitter of van een lid van de Raad voorstellen van wie de evaluatie aanleiding geeft tot de vermelding "onvoldoende". § 3. In de gevallen bedoeld in artikel 20 en in §§ 1 en 2, wordt de vergoeding bedoeld in het artikel 16 niet toegekend.
Art. 22.Ingeval de voorzitter of een lid van de Raad, om persoonlijke redenen, vóór de afloop van zijn mandaat hieraan een einde wenst te stellen, moet hij hiertoé een vraag indienen, waaraan slechts gunstig gevolg kan gegeven worden zolang niet in zijn vervanging voorzien is.
In dit geval, wordt de vergoeding bedoeld in artikel 16 aan het betrokken lid niet uitbetaald. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen
Art. 23.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in artikel 17, § 2, van de wet bedoelde koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 24.Onze Minister bevoegd voor Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 mei 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, R. DAEMS