gepubliceerd op 09 mei 2007
Ministerieel besluit betreffende de stage en de vorming van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat
4 MEI 2007. - Ministerieel besluit betreffende de stage en de vorming van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat
De Minister van Justitie, Gelet op de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst inzonderheid op het artikel 5, § 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, inzonderheid op de artikelen 45, 46,50,132, 135, 137, 140, 270 en 271;
Overwegende dat het vervullen van de bijzondere opdrachten waarmee de Veiligheid van de Staat is belast door de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst bijzondere vormingsvereisten met zich brengt; dat het erop aan komt de Veiligheid van de Staat te garanderen om op het vlak van het burgerlijk inlichtingenwerk een nationaal referentiepunt te zijn inzake de specifieke deskundigheid met betrekking tot het inlichtingen- en veiligheidswerk en om een partner te zijn, niet alleen in de nationale maar ook in de internationale inlichtingen - en veiligheidsgemeenschap; dat het van belang is om in de vorming verstrekt aan de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat bijzondere aandacht te besteden aan de eerbied voor de rechten en de vrijheden van de burgers en aan de ethiek die, gezien de aard van hun opdrachten, al hun handelingen moeten leiden en dat bijgevolg de vorming dient te worden verzekerd volgens eigen modaliteiten voor dewelke de reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op het federale openbare ambt niet geschikt zijn;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 februari 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 18 april 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 16 maart 2007;
Gelet op het protocol nr. 2007/01 van 13 februari 2007 van het onderhandelingscomité van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, gewijzigd bij wet van 2 april 2003;
Gelet op de hoogdringendheid;
Overwegende dat aan de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat een nieuw statuut wordt toegekend sedert het koninklijk besluit van 13 december 2006, dat de nieuwe loopbaantrajecten in werking zijn getreden sedert 1 januari 2007 en dat deze deels gestoeld zijn op de vormingsvereisten waaraan sindsdien onverwijld dient te worden voldaan ten einde de ambtenaren in de mogelijkheid te stellen vooruitgang te boeken in hun loopbaan en hun expertise te ontwikkelen in de vakgebieden die eigen zijn aan de onderzoeksopdrachten; dat het bijgevolg gepast is dat de organisatie van de vorming onverwijld in werking wordt gesteld;
Overwegende dat de het van belang is dat de nieuwe organisatie van de stage dringend in werking wordt gesteld gezien de indiensttreding van de stagiairs plaatsvond op 1 maart 2007;
Overwegende dat de Raad van State zijn advies niet heeft kunnen meedelen binnen de gevorderde termijn en, bij toepassing van artikel 84, § 4, tweede lid van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, afstand gedaan heeft van de vraag tot advies en het heeft geschrapt van de rol van 27 april 2007, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder koninklijk besluit, het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat HOOFDSTUK I. - Leidende beginselen van de vorming
Art. 2.§ 1. De vorming is opgevat als een geïntegreerd, flexibel, multidisciplinair en praktisch gegeven. geïntegreerd : beoogt de vooruitgang van de expertise die vereist is in elke fase van de loopbaan van de ambtenaar volgens een stijgende graad van complexiteit en beheersing en met inbegrip van een diversiteit aan technische kennis, vaardigheden en gedragingen met betrekking tot de uitoefening van het ambt; flexibel : gericht op de doelstellingen met betrekking tot de steeds wisselende vakgebieden van de gebeurtenissen die door de Veiligheid van de Staat worden opgevolgd en de evolutie van de hieruit voortvloeiende technieken; multidisciplinair : integreert elke discipline die verband houdt met het inwinnen en verwerken van inlichtingen in het algemeen en met elke aan de Veiligheid van de Staat toevertrouwde opdracht; praktisch : toegespitst op het in de praktijk brengen en het controleren van de verworven en behouden kennis, technieken en de diverse knowhow. § 2. De vorming omvat : 1°de wettelijke en reglementaire bepalingen; 2° de theoretische kennis;3° het gebruik van technieken en tactische scholing;4° gedragsmatige en relationele elementen;5° elk voor de vorming ter zake doend element. § 3. De vorming richt zich tot de drie functieniveaus van de buitendiensten en wel met volgende specifieke kenmerken : 1° voor de beschermingsassistenten : hoofdzakelijk de technieken inzake de bescherming van personen;2° voor de inspecteurs : hoofdzakelijk de expertise inzake het inwinnen van inlichtingen zoals toevertrouwd bij voornoemde organieke wet van 30 november 1998 en de hiermee verbonden technieken en het eenvoudig operationeel beheer;3° voor de commissarissen : hoofdzakelijk het operationeel beheer met stijgende complexiteit.
Art. 3.De vormingen liggen in de lijn van de volgende richtingen : algemene of specifieke onderwerpen inzake de sleutelmateries van het inlichtingen- en veiligheidswerk of de ondersteunende disciplines, ondermeer de operationele inlichtingentechnieken, de toepasselijke wettelijke materies, het toezicht en de observatietechnieken, de technische middelen, informatica, de bescherming van personen, het beheer, de communicatietechnieken, het recht, talen en wetenschappen in de ruime betekenis.
Art. 4.Alle aanvragen tot vorming, ongeacht of deze door de directie-generaal zijn voorgesteld en toegestaan of een initiatief zijn van de ambtenaar, lopen via de dienst vorming en ontwikkeling.
Alvorens de vorming kan worden gevolgd, dient deze voorafgaandelijk erkend te worden door de dienst vorming en ontwikkeling voor wat de vormingen betreft waarvoor de dienst vorming en ontwikkeling bevoegd is, ofwel de goedkeuring van de directie-generaal weg te dragen.
Iedere aanvraag tot vorming wordt ingediend op het formulier in bijlage I en op grond van een dossier dat alle inlichtingen bevat betreffende de gevraagde vorming, de motivering van de ambtenaar, alsook het verband met de vakgebieden en de werkmethodes van de Veiligheid van de Staat. Het advies van de sectiechef van de ambtenaar maakt hier eveneens deel van uit.
Het dossier wordt minstens twee maanden voor de aanvang van de vorming bij de dienst vorming en ontwikkeling ingediend. Iedere wijziging van de oorspronkelijke aanvraag dient eveneens overeenkomstig de procedure bedoeld in het derde lid te worden goedgekeurd. In dat geval is de termijn van twee maanden niet meer van toepassing.
Na het advies van de directeur van de operaties of van de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling, wordt de ambtenaar ten laatste binnen de 30 dagen na de ontvangst van het dossier bij de dienst vorming en ontwikkeling door de directie-generaal op de hoogte gebracht van de beslissing of door de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling in het geval van vormingen voor dewelke de dienst vorming en ontwikkeling bevoegd is. Na het verstrijken van deze termijn wordt de vorming geacht te zijn goedgekeurd.
In geval van gemotiveerde hoogdringendheid zijn de termijnen als beschreven in het vierde en vijfde lid niet van toepassing.
Art. 5.De vormingen kunnen hetzij worden georganiseerd in de schoot van de Veiligheid van de Staat, door de Veiligheid van de Staat of op haar initiatief, hetzij worden georganiseerd buiten de dienst maar op haar initiatief, hetzij worden gevolgd buiten de dienst maar na goedkeuring door de Veiligheid van de Staat.
Art. 6.Onverminderd de specifieke bepalingen met betrekking tot welbepaalde vormingen, dient elke vorming ten minste aan de volgende criteria te voldoen om in overweging te worden genomen : 1° een duidelijk verband houden met de domeinen van activiteit en de werkmethodes van de Veiligheid van de Staat;2° een manifeste meerwaarde bieden voor de dienst zoals gemotiveerd door de ambtenaar die het voorstel formuleert;3° zich afspelen binnen een vormingsinstantie die alle vereiste garanties biedt.
Art. 7.Met het oog op de overdracht van de kennis stelt de ambtenaar een verslag op voor iedere verplichte voortgezette vorming naar keuze, hetzij de baremieke vorming, hetzij de vorming op initiatief van de ambtenaar, hetzij de functionele vorming die er rechtstreeks op gericht is de bekwaamheden van de ambtenaren te ontwikkelen en hen in staat te stellen een bepaalde graad van specifieke deskundigheid te bereiken en hun bekwaamheden inzake beheer te ontwikkelen.
Dit door de hiërarchische chef voor gezien getekende verslag wordt binnen een termijn van 45 dagen te tellen vanaf het einde van de vorming opgesteld en overgemaakt aan de dienst vorming en ontwikkeling.
Dit verslag wordt opgesteld op het formulier in bijlage II. Dit verslag maakt melding van de potentiële meerwaarde van deze vorming voor de ambtenaar en voor de dienst en de wijze waarop deze kennis en vaardigheden binnen de instelling kunnen worden overgedragen.
Een jaar later wordt een balans opgesteld van wat deze vorming concreet heeft opgeleverd, dit hetzij door de persoon die deze vorming heeft genoten, hetzij door die personen aan wie de goede praktijken werden overgedragen. Deze balans wordt aan de dienst vorming en ontwikkeling overgemaakt.
Elk jaar wordt een syntheseverslag van de gevolgde vormingen en de besluiten van de hierop betrekking hebbende verslagen voor analyse overgemaakt aan de wetenschappelijke en de operationele raad en aan de directie-generaal.
Art. 8.Voor iedere ambtenaar van de buitendiensten wordt een vormingsdossier opgesteld waartoe de ambtenaar toegang heeft en dat bestaat uit : 1° een inventaris van de gevolgde vormingen;2° voor elke vorming, de volgende elementen : a.de benaming en omschrijving van de vorming, b. de erkenning of gemotiveerde weigering van de vorming, c.het aanwezigheidsattest, d. het bewijs van het slagen in de vorming, e.de datum van slagen, f. het verslag bedoeld in artikel 6, g.voor de baremieke vormingen, de datum van inschrijving voor de waardemeting, h. de toegestane vrijstelling voor vorming;3° elk ander voor de vorming nuttig element.
Art. 9.Behalve in geval van gemotiveerde overmacht mag de ambtenaar zijn deelname aan een toegestane en geplande vorming niet uitstellen of weigeren.
Art. 10.De voortgezette opleiding kan bestaan uit vormingen of cursussen uitgaande van; 1° de Belgische universiteiten, met daaronder de aan deze universiteiten geassocieerde scholen, of de instellingen die er bij wet of decreet mee worden geassimileerd of de Hogescholen;2° de politiescholen;3° de Koninklijke Militaire School of het Koninklijk Hoger Instituut van Defensie;4° het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid;5° het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie;6° de Veiligheid van de Staat en andere inlichtingen - en veiligheidsdiensten;7° elke andere private of publieke, nationale of internationale vormingsorganisatie of- instantie, na voorafgaande erkenning door de Veiligheid van de Staat.
Art. 11.De overdracht van kennis beoogt het gebruik op welke wijze dan ook van zowel de individueel als collectief verworven kennis en praktijken welke voor de Veiligheid van de Staat noodzakelijk zijn om op een efficiënte manier de aan haar toevertrouwde wettelijke opdrachten te vervullen en haar in de mogelijkheid te stellen het verwachte niveau van deskundigheid inzake inlichtingen- en veiligheidswerk te bereiken.
De overdracht van kennis heeft betrekking op de via vorming verworven expliciete kennis en op de uit de operationele praktijk en ervaring gehaalde impliciete kennis.
Deze overdracht beoogt eveneens de waarden, de ethiek en de deontologie van de dienst. HOOFDSTUK III. - Dienst vorming en ontwikkeling Afdeling 1. - Doel van de vorming
Art. 12.De dienst vorming en opleiding wenst : 1° een vormingsinstrument te zijn op het vlak van inlichtingen- en veiligheidswerk voor de leden van het personeel van de Veiligheid van de Staat opdat zij op het gewenste moment beschikken of kunnen beschikken over de gepaste vorming om de hen toevertrouwde opdrachten op voortreffelijke wijze te vervullen;2° op nationaal vlak een bijzonder referentiepunt te zijn, alsook een partner binnen de internationale inlichtingengemeenschap inzake vorming op het vlak van inlichtingen- en veiligheidswerk. Afdeling 2. - Opdracht
Art. 13.Teneinde haar taken te vervullen staat de dienst vorming en ontwikkeling in voor 1° de concretisering van de door de directie-generaal bepaalde koers inzake vormingsbeleid aan de hand van aangepaste programma's voor basisvorming en voortgezette vorming;2° het definiëren van de vormingsdoelstellingen door deze af te stellen op het vierjarig strategisch plan en de jaarlijkse actieplannen;3° het sluiten van partnerakkoorden;4° het opstellen van het vormingsbudget en de uitvoering ervan;5° het onderzoeken van de vormingsmogelijkheden en de uitwerking van het partnershipbeleid met de vormingsinstanties;6° het bijhouden van de vormingsinventaris en de verspreiding ervan;7° het secretariaat van de wetenschappelijke en de operationele raad, alsook van de stagecommissie;8° het analyseren van de efficiëntie van de procedures, de impact van de vormingen op de vaardigheden, van de overdracht binnen de diensten, het nut van de diverse materies en het voorstellen van verbeteringen;9° het bepalen van het formulier van getuigschrift van opvolging en slagen voor de vormingen bedoeld in de artikelen 129, § 1, 2°, a tot d, 270 en 271 van het koninklijk besluit. Afdeling 3. - Samenstelling en organen
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 14.§ 1. De dienst vorming en ontwikkeling bestaat uit een team van medewerkers die op voorstel van de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling door de directie-generaal zijn aangesteld, bijgestaan door de drie hierna genoemde colleges : 1° de stagecommissie;2° de wetenschappelijke raad;3° de operationele raad De medewerkers worden bijgestaan door één enkel secretariaat dat bestaat uit leden van de dienst vorming en ontwikkeling. § 2. Voor de begeleiding van de stagiairs, wordt de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling bijgestaan door stageverantwoordelijken en mentors.
Onderafdeling 2. - De stagecommissie
Art. 15.§ 1. De stagecommissie komt minstens een maal per trimester samen op oproeping van de voorzitter of zijn gemachtigde.
In samenspraak met de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling wordt de agenda bepaald. § 2.De beslissingen worden getroffen via meerderheid door de stemgerechtigde leden.
De deliberaties van de stagecommissie vallen onder het beroepsgeheim. § 3. De adviezen en voorstellen tot benoeming, verlenging van de stage en afdanking wegens beroepsonbekwaamheid worden overgemaakt aan de directie-generaal en aan de stagiair ter kennis gebracht. § 4. Voor het overige bepaalt de stagecommissie haar werkingswijze in een huishoudelijk reglement.
Onderafdeling 3. - De operationele en de wetenschappelijke raad
Art. 16.§ 1. De operationele raad en de wetenschappelijke raad hebben elk voor wat hen betreft de volgende taken : 1° adviezen uit te brengen over de vormingsprogramma's en over elk ander onderwerp dat verband houdt met de vorming, alsook de beleidsvisies te bepalen en in overeenstemming te brengen met de strategische en operationele doelstellingen van de dienst;2° de erkenningcriteria op te stellen voor de baremieke vormingen bedoeld in artikel 129, § 1, 2°, b van het koninklijk besluit, die door de directie - generaal worden bekrachtigd;3° de gelijkstellingen te bepalen voor de vormingen bedoeld in de artikelen 129, § 1, 2°, b, 270 en 271 van het koninklijk besluit;4° de vormingen te erkennen bedoeld in artikel 129, § 1, 2°, b van het koninklijk besluit dewelke recht geven op een waarderingstoelage na nazicht van de in het artikel 78 beschreven toekenningsvoorwaarden. § 2. Deze twee raden stellen elk een huishoudelijk reglement op. Ze komen ten minste een maal per trimester samen op oproeping van hun voorzitter en ook telkens dit noodzakelijk blijkt.
Een maal per jaar komen deze twee raden samen met de directie-generaal ten einde de eenvormigheid van de behandeling van de aanvragen tot vorming en de uitwerking van de vorming te verzekeren.
Elk nuttig onderwerp kan door de dienst vorming en ontwikkeling aan elk van deze raden worden voorgelegd. HOOFDSTUK III. - Organisatie van de stage van de commissarissen, inspecteurs en beschermingsassistenten Afdeling 1. - De basisvorming
Art. 17.De basisvorming wordt georganiseerd voor elk functieniveau van de buitendiensten en gaat gepaard met een vrijstelling voor de duur van de stage.
Deze vorming heeft tot doel de basiskennis over te brengen en de voor het uitoefenen van de operationele functies nodige vaardigheden en bekwaamheden te ontwikkelen.
Art. 18.De basisvorming omvat voor elk niveau een in modules onderverdeeld theoretisch gedeelte, alsook een praktisch gedeelte.
Art. 19.Het aanleren van kennis, vaardigheden en bekwaamheden gebeurt tijdens het theoretische en praktische gedeelte onder begeleiding van mentors.
Art. 20.De aanwezigheid tijdens de cursussen, vormingen, conferenties en de deelname aan de praktische oefeningen, alsook aan elke activiteit die in het kader van de basisvorming wordt georganiseerd, is verplicht.
Behoudens uitzonderlijke situatie wordt de basisvorming vier maanden voor de meting van verworvenheden afgesloten.
Onderafdeling 1. - De theoretische basisvorming.
Art. 21.§ 1.Voor de inspecteurs en commissarissen wordt het theoretische gedeelte gemeenschappelijk gevolgd en betreft : het wettelijke kader, de informatie, de bescherming en de logistieke ondersteuning (bewaking, techniek, informatica...).
Dit gedeelte omvat naast de praktische oefeningen inzake het gebruik van de aangewende werkmethodes en de hiermee verband houdende technische procedures ten minste de volgende elementen : 1° algemene cultuur van de inlichtingendienst : - opdrachten, werking, structuren en organisatie van de Veiligheid van de Staat, - andere inlichtingen- en veiligheidsdiensten;2° juridische vorming : - begrippen van grondwettelijk recht, strafrecht en strafprocedurerecht, administratief recht, rechten van de mens, internationaal publiekrecht, diplomatiek statuut, - rechtstreekse en onrechtstreekse toepassingswetgeving inzake de opdrachten van de Veiligheid van de Staat en de uitvoeringsmodaliteiten ervan (fundamentele beginselen);3° grondbeginselen van veiligheid, deontologie en methodologie eigen aan de inlichtingendienst;4° toegepaste psychologie (noties) en sensibilisatie voor interculturaliteit;5° kritische studie van de bronnen (noties);6° grondwettelijke, administratieve en politiestructuren van de Federale Staat en bezoeken aan voor de Veiligheid van de Staat interessante instanties;7° internationale organisaties (fundamentele beginselen) en bezoeken aan voor de Veiligheid van de Staat interessante instanties;8° informatica en tekstverwerking (basisbeginselen);9° tweede taal : Frans of Nederlands en Engels;10° noties inzake communicatie en sociale vaardigheden;11° materies behandeld door de Veiligheid van de Staat (initiatie) en hiermee verband houdende conferenties of conferenties die een voor de Veiligheid van de Staat interessante materie betreffen;12° initiatie tot de technische middelen (telecommunicatie, radiocommunicatie, beeld en geluid);13° technieken voor de bescherming van personen;14° bewakings- en observatietechnieken;15° zelfverdedigingtechnieken;16° rijvaardigheid;17° schieten (algemene vorming);18° stressbeheer;19° persoonlijke ontwikkeling in het kader van de uitoefening van het ambt, inzonderheid conflictbeheer en teamwork;20° fysische en sportieve activiteiten. § 2. Onverminderd § 1 bevat het theoretische gedeelte van de basisvorming eveneens voor de commissarissen : 1° managementbeginselen;2° beheerstechnieken;3° crisisbeheer;4° projectbeheer;5° onderhandeling;6° communicatie;7° begrotings- en financiële technieken.
Art. 22.Voor de beschermingsassistenten betreft het theoretisch gedeelte van de basisvorming de beschermingstechnieken, verdedigingstechnieken, het wettelijke en deontologische kader.
Deze vorming omvat : 1° een algemene vorming a) algemene cultuur van de inlichtingendienst : - opdrachten, werking, structuren en organisatie van de Veiligheid van de Staat;b) juridische vorming : 1° rechtstreekse en onrechtstreekse toepassingswetgeving inzake de opdrachten van de Veiligheid van de Staat en de uitvoeringsmodaliteiten ervan (fundamentele beginselen);2° diplomatiek en consulair statuut (fundamentele beginselen);3° wettelijke zelfverdediging;4° bevoegdheden van bestuurlijke politie;c) grondbeginselen van veiligheid, deontologie en methodologie eigen aan de inlichtingendienst;d) grondwettelijke, administratieve en politiestructuren van de Staat;e) internationale organisaties (fundamentele beginselen);f) taalcursussen : Frans of Nederlands en Engels.2° een specifieke vorming met betrekking tot de technieken van bescherming van personen bestaande uit a) technieken van bescherming van personen;b) verdedigingstechnieken;c) rijden in beschermingsopdracht;d) schieten (algemene en specifieke vorming);e) eerstehulpverlening;f) herkenning van verdachte substanties en voorwerpen, en gepaste veiligheidsgedragingen;g) stressbeheer;h) persoonlijke ontwikkeling in het kader van de uitoefening van het ambt, inzonderheid teamwork en conflictbeheer;i) fysische en sportieve activiteiten. Onderafdeling 2. - Praktische basisvorming
Art. 23.§ 1. Het praktisch gedeelte van de basisvorming voor de inspecteurs en de commissarissen bestaat uit een stage in de operationele secties van de buitendiensten.
De stagiair wordt zo achtereenvolgens tot op het einde van de stage binnen verschillende secties geplaatst en begeleid door een binnen elke sectie aangeduide mentor.
Het praktijkprogramma wordt door de dienst vorming en ontwikkeling in samenspraak met de directie-generaal bepaald. De uitvoering staat onder het toezicht van de betrokken afdelingschef, in nauwe samenwerking met de mentor en rekening houdend met de bijzonderheden en de bevoegdheidsmaterie van de sectie.
De stagiairs volgen tijdens de duur van de praktische stage de door de dienst vorming en ontwikkeling georganiseerde vormingen. § 2 Het praktisch gedeelte van de basisvorming voor de beschermingsassistent wordt gevolgd in de sectie belast met de bescherming; de stagiair wordt begeleid door de binnen deze sectie aangeduide mentor. Afdeling II. - Evaluatie van de stagiair
Art. 24.De evaluatie van de stagiair heeft betrekking op : 1° de theoretische en praktische vorming;2° het aanwenden van de technieken en knowhow;3° de opmerkingen betreffende de toepassing van de regels inzake veiligheid, deontologie en discipline;4° de gedragselementen;5° de positieve en negatieve bevindingen.
Art. 25.De evaluatie met betrekking tot de theoretische en praktische vorming, alsook het aanwenden van de technieken en knowhow wordt verzekerd door de opleider in samenspraak met de dienst vorming en ontwikkeling.
De evaluatie wordt ten laatste op het einde van elke module uitgevoerd.
De in het eerste lid bedoelde evaluatie besluit met het toekenning van een vermelding op grond van vooraf bepaalde en aan de stagiairs meegedeelde criteria.
De stagiair slaagt voor de theoretische en praktische vorming en het aanwenden van de technieken en knowhow wanneer hij voor elk van de gevolgde vormingen en aangewende technieken en knowhow de vermelding « voldoende » behaalt.
Art. 26.De opmerkingen betreffende de toepassing van de regels inzake veiligheid, deontologie en discipline, de gedragselementen en de positieve en negatieve bevindingen maken het voorwerp uit van vermeldingen in het stageverslag.
Art. 27.§ 1. Voor het theoretisch gedeelte van de basisvorming staan de opleiders in voor de evaluaties betreffende de kennis en het aanwenden van de theoretische en praktische vakgebieden, alsook het aanwenden van de knowhow.
Wat het praktische gedeelte van de basisvorming betreft, wordt de stagiair geëvalueerd door de chefs van de secties waar hij tot op het einde van de stage achtereenvolgens werd geplaatst.
De opmerkingen met betrekking tot het dagelijkse professionele functioneren op het terrein maken het voorwerp uit van beschrijvende bevindingen van de hand van de mentor die de stagiair begeleidt. § 2. De bevindingen en opmerkingen aangaande de toepassing van de regels inzake veiligheid, deontologie en discipline, de gedragselementen, alsook de positieve en negatieve bevindingen worden geformuleerd door de personen die hiertoe krachtens artikel 36 worden gemachtigd.
Art. 28.De vormingen die niet werden gevolgd of waarvoor de vermelding « voldoende » niet werd behaald, moeten in voorkomend geval worden gevolgd en geëvalueerd of opnieuw geëvalueerd.
De regels voor de opvolging van de vormingen en hun evaluatie worden door de dienst vorming en ontwikkeling in samenspraak met de opleider vastgelegd.
Wanneer de in artikel 25, 4e lid bedoelde evaluatie besluit met de vermelding « onvoldoende », komen de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling, in het geval bedoeld in artikel 27, § 1, 1e lid, of de sectiechef, in het geval bedoeld in artikel 27, § 1, tweede lid, met de mentor en de stagiair overeen wat de gepaste maatregelen zijn.
In de beide gevallen bedoeld in derde lid wordt de stageverantwoordelijke hiervan op de hoogte gebracht en gebeurt er een nieuwe evaluatie binnen de 30 dagen nadat de dienst vorming en ontwikkeling deze onvoldoende, vaststelt.
De nieuwe mislukking of het niet deelnemen wordt genoteerd.
Art. 29.§ 1. De stageverantwoordelijke maakt dit aanhangig bij de stagecommissie. Deze commissie doet een uitspraak overeenkomstig artikel 47 van het koninklijk besluit. § 2. De door de stagecommissie geldig vastgestelde onvoldoendes kunnen resulteren in een verlenging van de stage of in een voorstel tot afdanking wegens beroepsongeschiktheid, overeenkomstig artikel 47, § 2 van het koninklijk besluit. Afdeling 3. - Meting van de verworvenheden
Art. 30.De deelname aan de meting van de verworvenheden is ondergeschikt aan het volgen van en het slagen voor de volledige vorming gegeven tijdens de stage.
Art. 31.§ 1. Deze meting van verworveneheden bestaat uit een praktische proef op het niveau van een gebruikelijke en welvertrouwde opdracht dewelke de stagiair alleen uitvoert.
Met de uitvoering van de opdracht moet de bekwaamheid van de stagiair om de verworven kennis, vaardigheden en bekwaamheden correct te integreren en toe te passen en om de gestelde handelingen te rechtvaardigen kunnen worden beoordeeld.
Hieruit moet kunnen worden vastgesteld of de stagiair klaar is voor het aanleren van complexere opdrachten en om in voorkomend geval de functie van inspecteur of commissaris op een beginnend niveau uit te oefenen. § 2. De dienst vorming en ontwikkeling stelt aan de directie - generaal de inhoud en de modaliteiten van de meting van verworvenheden voor, na advies van de wetenschappelijke en de operationele raden die samen zetelen. § 3. Deze meting gebeurt mondeling na een schriftelijke voorbereiding van twintig minuten. Hierin wordt een praktijkgeval geanalyseerd waarbij gebruik wordt gemaakt van elementen uit de tijdens de vorming gevolgde modules en waaruit de oplossing van dit praktijkgeval moet kunnen volgen.
Art. 32.De meting van verworvenheden gebeurt tijdens de tiende maand van de stage voor de beschermingsassistenten en tijdens de twintigste maand van de stage voor de inspecteurs en de commissarissen.
Art. 33.De meting van verworvenheden wordt afgelegd voor een jury die bestaat uit drie chefs van secties met telkens een andere operationele praktijk. Deze jury wordt aangeduid door de directie-generaal op voorstel van de dienst vorming en ontwikkeling, alsook van de directeur van de operaties. Door loting wordt bepaald wie van hen optreedt als voorzitter van de jury. De beslissingen worden bij consensus genomen.
Het secretariaat wordt verzorgd door de stageverantwoordelijke.
De stageverantwoordelijken zijn aanwezig tijdens de meting van de verworvenheden, maar zijn niet stemgerechtigd.
Art. 34.Om te slagen voor de meting van de verworvenheden moet de stagiair de vermelding « voldoende » behalen.
Bij vermelding van een « onvoldoende » wordt de stage verlengd overeenkomstig artikel 51 van het koninklijk besluit.
De resultaten van de meting van de verworvenheden worden in het eindverslag vermeld.
De meting van de verworvenheden kan slechts eenmaal overgedaan worden, dit ten laatste in de loop van de laatste maand van de verlenging van de stage.
Indien de stagiair niet deelneemt of niet opnieuw deelneemt aan de meting of indien hij opnieuw de vermelding « onvoldoende » behaalt, wordt dit vermeld op het eindverslag Afdeling 4. - Het stageverslag
Art. 35.De stageverslagen worden opgesteld volgens het formulier in bijlage II.
Art. 36.Enkel de mentors van de dienst vorming en ontwikkeling, de chefs van de secties waar de stagiair de praktische stage volbrengt, alsook de mentors die daar zijn aangesteld met het oog op de begeleiding van de stagiair, de stageverantwoordelijke en de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling zijn gemachtigd vermeldingen aan te brengen op de stageverslagen.
Het verslag wordt vervolgens overgemaakt aan de in het eerste lid vermelde leden, aan de directeur van de operaties of aan zijn door de directie-generaal aangeduide gemachtigde en aan de directie-generaal.
Ieder van hen brengt hierop in voorkomend geval zijn opmerkingen aan.
De directeur van de dienst vorming en ontwikkeling tekent dit verslag voor gezien voor het aan de stagecommissie wordt overgemaakt.
Art. 37.De aan de dienst vorming en ontwikkeling verbonden Franstalige en Nederlandstalige stageverantwoordelijken staan per taalrol in voor de uitvoering van de evaluatie.
Hiertoe verzamelen ze voor de beoogde periode alle feiten en adviezen bij de diverse door artikel 36 gemachtigde personen. Afdeling 5. - De stagebegeleiding
Art. 38.Voor elk functieniveau van het personeel van de buitendiensten wordt de stagiair begeleid door een team bestaande uit de stageverantwoordelijken en de mentoren.
Art. 39.Op voorstel van de dienst vorming en ontwikkeling en na advies van de directeur van de operaties stelt de directie-generaal voor elke sessie met nieuwe stagiairs een Franstalige stageverantwoordelijke en een Nederlandstalige stageverantwoordelijke, minimum met graad van commissaris A3, aan.
Deze aanstelling gebeurt ten laatste op de eerste dag van de tweede maand die voorafgaat aan de datum van indiensttreding van de nieuwe stagiairs.
Op vraag van de stageverantwoordelijke en na advies van de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling en van de directeur van de operaties en met het akkoord van de directie-generaal kan deze aanstelling in de loop van de sessies worden verlengd.
Art. 40.De stageverantwoordelijke heeft als functie 1° de stagiairs te begeleiden en toe te zien op een goed stageverloop;2° de feiten en adviezen betreffende de evaluatie van de stagiair in te winnen bij verschillende door artikel 36 gemachtigde personen;3° te waken over een eenvormige toepassing van de regels voor evaluatie van de stagiairs binnen de twee taalrollen;4° desgevallend op te treden als bemiddelaar;5° de stageverslagen met zijn gemotiveerde voorstellen in de gevallen bedoeld in de artikelen 29 en 34 via de dienst vorming en ontwikkeling over te maken aan de stagecommissie;6° in het geval hij een dossier aanhangig maakt bij de stagecommissie, dit dossier voor te stellen en toe te lichten. Hiertoe en voor de taken bedoeld in het eerste lid onderhouden de stageverantwoordelijken functionele betrekkingen met de dienst vorming en ontwikkeling.
Art. 41.Het team van mentors bestaat uit 1° een Franstalige en Nederlandstalige mentor van de dienst vorming en ontwikkeling;2° mentors uit de secties, dit voor de periode gedurende dewelke de stagiair er zijn praktische vorming volbrengt.Dit aantal varieert afhankelijk van het aantal stagiairs. De mentors oefenen deze functie uit onder het functionele gezag van de dienst vorming en ontwikkeling.
Art. 42.De mentor die onder het gezag van de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling is geplaatst, staat voor een stagiair of een groep stagiairs in voor hetgeen volgt : 1° onthaal en integratie van de stagiair binnen de Veiligheid van de Staat en de diverse stageplaatsen;2° begeleiding en ondersteuning bij de door de dienst vorming en ontwikkeling georganiseerde theoretische en praktische vorming;3° informeren en sensibiliseren van de andere collega's tijdens de stageonderdelen op het terrein;4° advies aan de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling met het oog op de opvolging van de stagiair.
Art. 43.De mentor binnen de sectie waar de stagiair zijn opleiding op het terrein volbrengt, vervult de volgende functies : 1° onthaal en integratie van de stagiair binnen de stageplaats;2° begeleiding en ondersteuning bij de opleiding op het terrein;3° informeren en sensibiliseren van de andere collega's van de sectie;4° indien nodig, advies aan de stageverantwoordelijke met het oog op de opvolging van de stagiair.
Art. 44.Na advies van de sectiechef en van de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling en op grond van een functiebeschrijving en een gemotiveerde kandidaatstelling stelt de directie-generaal de een mentor binnen deze sectie aan.
Deze persoon dient het bewijs te leveren van zijn bekwaamheid in de materie of zich ertoe te verbinden een gepaste opleiding te volgen met het oog op de uitoefening van deze functie.
De mentors van de beschermingsassistenten - stagiairs en van de inspecteurs - stagiairs zijn ten minste houder van de graad van inspecteur B3.
De mentors van de commissarissen - stagiairs zijn ten minste houder van de graad van commissaris A3.
Zij worden ten laatste twee maanden voor de indiensttreding van de nieuwe stagiairs aangesteld.
Op vraag van de mentor en na advies van de dienst vorming en ontwikkeling en met het akkoord van de sectiechef en van de directeur van de operaties kan deze aanstelling worden verlengd. HOOFDSTUK IV. - De verplichte voortgezette vorming Afdeling I. - Algemene bepalingen
Art. 45.De verplichte voortgezette vorming richt zich tot de commissarissen met weddeschaal A2 en tot de inspecteurs met weddeschaal B2.
Art. 46.De verplichte voortgezette vorming omvat een gemeenschappelijk deel dat door alle ambtenaren wordt gevolgd en een deel naar keuze van de ambtenaar.
De ambtenaren bedoeld in artikel 47, § 2 zijn vrijgesteld van het gemeenschappelijke deel van de vorming, met uitzondering van de vakken betreffende het beheer.
De verplichte voortgezette vorming strekt ertoe de tijdens de basisvorming verkregen professionele scholing verder uit te diepen en de ambtenaar van de buitendiensten in de mogelijkheid te stellen de aanzet te geven tot de deskundigheid die hij tijdens zijn loopbaan zal ontwikkelen.
De verplichte voortgezette vorming is tevens bedoeld om de ambtenaar te begeleiden in zijn overgang naar het vereiste niveau van professionalisme voor het behalen van de weddeschaal A3 voor de graad van commissaris en van de weddeschaal B3 voor de graad van inspecteur.
Art. 47.§ 1. Voor de inspecteur die houder is van weddeschaal B2 en de commissaris die houder is van weddeschaal A2 moet de verplichte voortgezette vorming overeenkomstig de artikelen 84, eerste lid en 93 van het koninklijk besluit binnen de drie jaar volgend op de respectieve benoeming in de weddeschaal B2 en A2 worden gevolgd. § 2. De in de weddeschaal A2 bevorderde commissaris dient de verplichte vorming te volgen in de loop van het jaar volgend op de bevordering overeenkomstig artikel 94 van het koninklijk besluit.
Art. 48.Tijdens de in artikel 47 bedoelde periodes verloopt het in de praktijk omzetten van de opleiding onder begeleiding van een mentor met minstens weddeschaal A3 voor wat de commissarissen betreft of weddeschaal B3 voor de inspecteurs.
Deze mentors kunnen dezelfde zijn als deze bedoeld in artikel 41, 2°.
Zij worden aangesteld door de verantwoordelijke van de eenheid na akkoord van de directeur van de operaties.
De in tweede lid bedoelde mentor heeft een adviserende en begeleidende functie voor de ambtenaar in diens overgang naar het vereiste niveau van professionalisme voor het behalen van de weddeschaal A3 voor commissarissen en het behalen van de weddeschaal B3 voor inspecteurs.
Art. 49.Overeenkomstig de artikelen 84, eerste lid, 93 en 94 van het koninklijk besluit is het voor de deelname aan de potentieeltest vereist te slagen voor de verplichte vorming. Afdeling 2. - Het gemeenschappelijk gedeelte van de verplichte
voortgezette vorming
Art. 50.§ 1. Het gemeenschappelijk gedeelte van de verplichte voortgezette vorming is opgevat in modules.
Zij omvat een geregelde uitdieping van de reeds tijdens de stage behandelde kennis, technieken en vaardigheden, alsook de aanpak van nieuwe kennis, technieken en vaardigheden die noodzakelijk zijn voor de moeilijkheidsgraad die de uitoefening van de functie van commissaris A2 en van inspecteur B2 meebrengt. § 2. Het aantal uren en het programma van het gemeenschappelijk gedeelte van de verplichte voortgezette vorming worden door de directie-generaal in samenspraak met de dienst vorming en ontwikkeling en na advies van de wetenschappelijke en de operationele raad vastgelegd
Art. 51.Voor elk vakgebied wordt een evaluatie gehouden. Om te slagen dient de ambtenaar de vermelding « voldoende » te behalen
Art. 52.De vormingen die niet werden gevolgd of waarvoor de vermelding « voldoende » niet werd behaald, moeten in voorkomend geval worden gevolgd en geëvalueerd of opnieuw geëvalueerd.
De regels voor de opvolging van de vorming en zijn evaluatie worden in samenspraak met de opleider vastgelegd.
Wanneer voor de in artikel 51 bedoelde evaluatie de vermelding « voldoende » niet wordt behaald, komt de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling, na advies van de sectiechef of chef van de eenheid, met de mentor en de ambtenaar overeen wat de gepaste maatregelen zijn.
In uitzonderlijke situaties en op voorstel van de dienst vorming en ontwikkeling kan de directie-generaal de betrokkene toestaan de vorming opnieuw te volgen. Afdeling 3. - Het gedeelte naar keuze van de verplichte voortgezette
vorming
Art. 53.Onverminderd de bepalingen van artikel 6 dient het gedeelte naar keuze van de verplichte voortgezette vorming, teneinde erkend te worden 1° een minimum van 60 en een maximum van 90 uur te tellen;2° te bestaan uit meerdere vormingen, maar niet meer dan drie;3° het voorwerp uit te maken van het verslag bedoeld in artikel 7.
Art. 54.Het gedeelte naar keuze van de verplichte voortgezette vorming dient te kaderen binnen de vooraf opgestelde vormingsoriëntatielijst die is afgestemd op de strategische en operationele doelstellingen van de Veiligheid van de Staat en door de wetenschappelijke raad en de operationele raad is voorgesteld
Art. 55.Om de ambtenaar in de mogelijkheid te stellen de vakgebieden te bepalen die kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van zijn persoonlijke deskundigheid moet zijn keuze niet noodzakelijkerwijs een rechtstreeks verband houden met het huidig werkgebied van de ambtenaar.
Art. 56.Het gedeelte naar keuze van de verplichte voortgezette vorming kan worden gevolgd zodra de inspecteur of commissaris bedoeld in artikel 47, § 1, een anciënniteit van 15 maanden heeft in de weddeschaal B2 of A2.
De commissarissen bedoeld in artikel 47, § 2 kunnen de voortgezette vorming naar keuze volgen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op hun overgang naar de weddeschaal A2.
Art. 57.De aanvraag tot het gedeelte naar keuze van de verplichte voortgezette vorming is onderworpen aan de procedure bedoeld in artikel 4.
Voor het gedeelte naar keuze van de verplichte voortgezette vorming dat niet door de Veiligheid van de Staat wordt georganiseerd dient de ambtenaar niet enkel het dossier in, maar ook een door de vormingsinstantie opgesteld document met vermelding van de inhoud, het aantal cursusuren, het bedrag van de inschrijvingskosten en de plaats waar de vorming doorgaat.
De directie-generaal neemt een beslissing op grond van het door de dienst vorming en ontwikkeling overgemaakte dossier en na het advies van de directeur van de operaties.
Art. 58.Nadat het gedeelte naar keuze van de verplichte voortgezette vorming aanvaard is, geniet de ambtenaar de vrijstelling voor vorming bedoeld in artikel 91.
De ambtenaar dient het bewijs te leveren van het volgen van de gekozen vorming aan de hand van het aanwezigheidsattest bedoeld in artikel 94. Afdeling 4. - De potentieeltest
Art. 59.Op het einde van de in artikel 47 bedoelde periode wordt met de potentieeltest gemeten of de kandidaat zijn kennis, vaardigheden en technieken op voldoende wijze heeft weten uit te diepen om de functie op niveau van een beginnende professional uit te kunnen oefenen.
Art. 60.De potentieeltest wordt om de zes maanden georganiseerd.
In toepassing van de artikelen 84, eerste lid en 95 van het koninklijk besluit kan de ambtenaar die niet voor de potentieeltest is geslaagd, hieraan opnieuw deelnemen en dit ten vroegste zes maanden na de datum waarop is vastgesteld dat hij niet is geslaagd en telkens om de zes maanden binnen de vastgestelde termijn bedoeld in voornoemde artikelen.
De datum van het niet slagen is de datum van het proces-verbaal van beëindiging van de test.
Art. 61.De dienst vorming en ontwikkeling stelt aan de directie - generaal de inhoud en de modaliteiten van de potentieeltest voor, na advies van de wetenschappelijke en de operationele raden die samen zetelen.
De potentieeltest wordt afgelegd voor een jury die bestaat uit drie chefs van secties met telkens een andere operationele praktijk. Deze jury wordt aangeduid door de directie-generaal op voorstel van de dienst vorming en ontwikkeling, alsook van de directeur van de operaties. Door loting wordt bepaald wie van hen optreedt als voorzitter van de jury. De beslissingen worden bij consensus genomen.
De directie-generaal duidt de secretaris van de jury aan.
Art. 62.De potentieeltest omvat een schriftelijk en een mondeling gedeelte.
Het schriftelijke gedeelte beoogt de oplossing van een praktijkvraag aan de hand waarvan de integratie van de verworven meer uitgediepte kennis en technieken binnen de beroepspraktijk kan worden bepaald en de bekwaamheid om de functie van de schaal B3 of A3 uit te oefenen kan worden beoordeeld.
Het mondelinge gedeelte bestaat uit een gesprek waarin de kandidaat wordt gevraagd de inhoud, de toegevoegde waarde van de tot dan toe verworven beroepspraktijk en van de gevolgde verplichte vorming naar keuze toe te lichten op grond van het in artikel 7 bedoelde verslag.
De deelname aan het mondelinge gedeelte is ondergeschikt aan het slagen voor het schriftelijke gedeelte.
Art. 63.De mentors zijn aanwezig tijdens het mondelinge gedeelte, maar zijn niet stemgerechtigd.
Art. 64.Om te slagen voor de potentieeltest dient de ambtenaar de vermelding « voldoende » te behalen.
In geval van een « onvoldoende » kan de potentieeltest worden overgedaan overeenkomstig artikel 60.
In dat geval komt de mentor in samenspraak met de ambtenaar, de dienst vorming en ontwikkeling en de verantwoordelijke van de eenheid of de chef van de sectie waar de ambtenaar is ingedeeld, overeen welke de gepaste maatregelen zijn. HOOFDSTUK V. - De baremieke vormingen
Art. 65.De baremieke vorming bedoeld in artikel 129 § 1er, 2°, b van het koninklijk besluit strekt ertoe op een welbepaalde wijze en in overeenstemming met de doelstellingen van de dienst de deskundigheid in de behandelde vakgebieden en in de gebruikte technieken, alsook in het beheer te ontwikkelen.
De vormingen die reeds door de ambtenaar in een andere hoedanigheid werden gevolgd, kunnen niet worden toegestaan of meegeteld als baremieke vorming.
Met uitzondering van de gevallen bedoeld in de artikelen 80, § 3 et 90, § 3 van het koninklijk besluit en in het artikel 71, § 3 van dit besluit, is het niet mogelijk twee vormingen met gelijkaardige inhoud in het kader van de baremieke vorming te volgen.
De ambtenaren voor wie het verband tussen de aanvraag tot baremieke vorming en de uitgeoefende functie niet is vastgesteld, zijn niet gemachtigd deze baremieke vormingen te volgen.
Art. 66.De baremieke vormingen zijn toegankelijk voor de inspecteurs zodra zij houder zijn van de weddeschaal B3 en voor de commissarissen zodra zij houder zijn van de weddeschaal A3.
Deze vormingen zijn voorbehouden voor de houders van de weddeschalen B3, B4a en B5 voor de inspecteurs en voor de houders van de weddeschalen A3, A4a voor de commissarissen.
Overeenkomstig artikel 80, § 1 van het koninklijk besluit bestaat de loopbaan van inspecteur uit 7 waardemetingen ter afsluiting van de baremieke vormingen die hiermee overeenstemmen en die als volgt voor de in het tweede lid bedoelde weddeschalen zijn onderverdeeld : 1° in de weddeschaal B3 : waardemeting 1 vanaf de toetreding tot deze weddeschaal en na het volgen van de desbetreffende vorming, waardemetingen 2 en 3 binnen de termijn bepaald in artikel 82 van het koninklijk besluit.2° in de weddeschaal B4a : waardemeting 4 vanaf de toetreding tot deze weddeschaal en na het volgen van de desbetreffende vorming, waardemeting 5 binnen de termijn bepaald in artikel 82 van het koninklijk besluit.3° in de weddeschaal B5 : waardemeting 6 vanaf de toetreding tot deze weddeschaal en na het volgen van de desbetreffende vorming, waardemeting 7 binnen de termijn bepaald in artikel 82 van het koninklijk besluit. Overeenkomstig artikel 90, § 1 van het koninklijk besluit bestaat de loopbaan van commissaris uit 5 waardemetingen ter afsluiting van de baremieke vormingen die hiermee overeenstemmen en die als volgt voor de in het tweede lid bedoelde weddeschalen zijn onderverdeeld : 1° in de weddeschaal A3 : waardemeting 1 vanaf de toetreding tot deze weddeschaal en na het volgen van de vorming, waardemeting 2 vier jaar na de toekenning van waardemeting 1 en na het volgen van de vorming, waardemeting 3 vier jaar na de toekenning van waardemeting 2 en na het volgen van de vorming;2° in de weddeschaal A4a : waardemeting 4 vanaf de toetreding tot deze weddeschaal en na het volgen van de vorming, waardemeting 5 vier jaar na de toekenning van waardemeting 4 en na het volgen van de vorming.
Art. 67.Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 6 omvat de baremieke vorming minstens 45 vormingsuren die over twee verschillende vormingen kunnen worden verdeeld en wordt deze door een waardemeting afgesloten.
De waardemeting bestaat erin voor elke gevolgde vorming te evalueren en te waarderen of de voor de uitoefening van het ambt belangrijke bekwaamheden en de in artikel 65 eerste lid bedoelde leerdoelstellingen op voldoende wijze werden verworven.
Indien de vorming bestaat uit twee afzonderlijke vormingen, is het slagen voor deze twee vormingen vereist voor de waardemeting waarvoor de ambtenaar is ingeschreven. Indien de ambtenaar slechts voor één van deze twee vormingen slaagt, wordt met dit slagen verder rekening gehouden voor diezelfde waardemeting, in zoverre deze meting betrekking heeft op dezelfde vorming.
Dit voordeel kan slechts een enkele maal worden ingeroepen.
Art. 68.De regels voor de waardemeting worden desgevallend door de externe of interne vormingsinstantie in samenspraak met de dienst vorming en ontwikkeling bepaald en door de raden bedoeld in artikel 16 goedgekeurd en dit op zulke wijze dat de waardemeting van alle gevolgde baremieke vormingen op gelijke wijze wordt behandeld.
In alle gevallen dient de waardemeting te worden gehouden binnen de drie maanden na het einde van de vorming of in uitzonderlijke gevallen binnen een redelijke termijn die, naargelang van het geval, door de wetenschappelijke of operationele raad wordt goedgekeurd.
Voor een zelfde referentieperiode, die loopt van 1 september tot 31 augustus, kan de ambtenaar zich slechts een enkele maal aanbieden voor de waardemeting waarvoor hij in het kader van een zelfde baremieke vorming is ingeschreven.
Art. 69.Onverminderd de bepalingen voorzien in de artikelen 80, § 3, 83, 88, derde lid, 90, § 3 en 96, derde lid, van het koninklijk besluit en binnen de beperkingen voorzien in artikel 65, kan een baremieke vorming om de 4 jaar en ten vroegste twaalf maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande waardemeting worden gevolgd.
Art. 70.De ambtenaar kan zich inschrijven voor de waardemeting zodra hij een van de weddeschalen bedoeld in artikel 66 heeft bereikt.
De dienst vorming en ontwikkeling overhandigt een bevestiging van de inschrijving aan de ambtenaar en aan de dienst humanresourcesbeheer.
Art. 71.§ 1. De vrijwillige stopzetting van de vorming of de niet-deelname aan de waardemeting zonder rechtvaardiging worden ambtshalve beschouwd als een falen voor deze test.
De ambtenaar schrijft zich in voor een nieuwe waardemeting in overeenstemming met de in de artikelen 80 en 90 van het koninklijk besluit. § 2. De ambtenaar die om reden van overmacht of wegens ziekte verhinderd is deel te nemen aan de vorming of aan de in artikel 67, tweede lid bedoelde evaluatie, brengt de rechtstreekse hiërarchische chef en de dienst vorming en ontwikkeling hiervan onverwijld op de hoogte. Hij dient zijn afwezigheid te wettigen. In geval van ongegronde afwezigheid, wordt toepassing gemaakt van § 1. § 3. Indien de ambtenaar voor meer dan 20% van de vorming afwezig is, ook al is zijn afwezigheid gewettigd, zal hij niet worden toegelaten tot de waardemeting. De ambtenaar schrijft zich in voor een nieuwe waardemeting in overeenstemming met de in de artikelen 80 en 90 van het koninklijk besluit.
Indien de afwezigheid van de ambtenaar echter gewettigd is, behoudt hij het voordeel van de inschrijvingsdatum voor de waardemeting waarvoor hij niet werd toegelaten zich aan te bieden.
Art. 72.De vorming kan worden gekozen uit een non-limitatieve lijst van vooraf erkende vormingen die door de dienst vorming en ontwikkeling is opgesteld en door de wetenschappelijke en de operationele raad bedoeld in artikel 16 is goedgekeurd of kan op grond van een bijzondere door de ambtenaar ingediende aanvraag worden toegestaan en erkend door de in voorkomend geval bevoegde wetenschappelijke en de operationele raad.
Art. 73.De directeur van de dienst vorming en ontwikkeling maakt een regelmatig bijgewerkte lijst van de vooraf erkende baremieke vormingen bekend.
De ambtenaar die zich wenst in te schrijven voor een baremieke vorming maakt zijn keuze na voorafgaande samenspraak met zijn rechtstreekse hiërarchische chef. Deze laatste tekent voor akkoord de aanvraag tot inschrijving.
In geval er geen akkoord is over het bestaan van een verband tussen de voorgestelde vorming en de uitgeoefende functie, wordt een bemiddeling opgestart door de dienst vorming en ontwikkeling. Hiertoe kan de dienst vorming en ontwikkeling elk nuttig advies inwinnen.
Art. 74.§ 1. Elke aanvraag tot baremieke vorming van de ambtenaar moet bij de dienst vorming en ontwikkeling worden ingediend aan de hand van een dossier dat bestaat uit : 1° de aanvraag tot inschrijving die door de rechtstreekse hiërarchische chef voor akkoord is ondertekend;2° de bevestiging van de inschrijvingsdatum door de dienst vorming en ontwikkeling. § 2. Voor de vooraf niet erkende vormingen zijn volgende vermeldingen eveneens verplicht : de beschrijving van de inhoud van de vorming, het aantal uren, de plaats, de testen en bijhorende regels, de kostprijs van de vorming, de motivering en de toegevoegde waarde, alsook het advies van de hiërarchische chef.
Art. 75.Met uitzondering van de vormingen waarvoor de dienst vorming en ontwikkeling gemachtigd is, worden de dossiers betreffende de aanvragen tot baremieke vorming aangaande de inlichtingenmethodes voor goedkeuring overgemaakt aan de operationele raad, de andere dossiers worden overgemaakt aan de wetenschappelijke raad.
Art. 76.De dienst vorming en ontwikkeling vermeldt de goedkeuring of de gemotiveerde weigering van een baremieke vorming op het aanvraagformulier. Deze gemotiveerde beslissing wordt de ambtenaar ter kennis gebracht.
In geval van weigering kan de ambtenaar een nieuwe aanvraag indienen volgens de bepalingen bedoeld in artikel 74.
De datum van de oorspronkelijke aanvraag blijft behouden als inschrijvingsdatum voor de waardemeting.
Art. 77.Op het einde van de vorming maakt de ambtenaar onverwijld het bewijs van het slagen voor de vorming en het in artikel 94 bedoelde aanwezigheidsattest over aan de dienst vorming en ontwikkeling.
Art. 78.Voor de gevolgde vormingen waarvoor het bewijs van welslagen is geleverd en waarvan is nagegaan dat deze beantwoorden aan de vereisten van artikel 7 betreffende het opstellen van het verslag wordt desgevallend door de wetenschappelijke raad of door de operationele raad een getuigschrift uitgereikt.
Art. 79.Dit getuigschrift dat door de directie-generaal of door de hiertoe gemachtigde directeur van de dienst vorming en ontwikkeling is ondertekend, geeft gedurende vier jaar recht op de waarderingstoelage bedoeld in de artikelen 231 en 232 van het koninklijk besluit. HOOFDSTUK VII. - De functionele vorming
Art. 80.De functionele vorming wordt verzorgd of georganiseerd door de dienst vorming en ontwikkeling volgens de regels bedoeld in de artikelen 4 tot 11.
Het is niet mogelijk de voorgestelde functionele vormingen als baremieke vormingen te volgen.
Baremieke vormingen kunnen echter in voorkomend geval voor de noden van de dienst erkend worden als functionele vorming zonder recht te geven op de waarderingstoelage.
Hiertoe stellen de operationele en de wetenschappelijke raad een lijst op van de baremieke vormingen, de functionele vormingen en de baremieke vormingen die als functionele vorming kunnen worden gevolgd.
Deze lijst wordt voor goedkeuring overgemaakt aan de directie-generaal.
De aanvragen tot vorming waarvan de correcte interpretatie moeilijk blijkt, worden door de dienst vorming en ontwikkeling onderzocht en na advies van de in artikel 16 bedoelde raden voor beslissing aan de directie-generaal voorgelegd.
Art. 81.Om de functionele vorming bedoeld in artikel 80, eerste lid te verzekeren, kan de dienst vorming en ontwikkeling een beroep doen op vormingsmiddelen binnen de dienst.
Art. 82.§ 1. De functionele vorming strekt er onder andere toe 1° de noodzakelijke vorming te verschaffen voor de algemene uitoefening van de functies;2° de wijziging van interne affectatie te vergemakkelijken door een aangepaste kennisoverdracht;3° de ambtenaren in de mogelijkheid te stellen zich aan te passen aan de veranderingen van technische of structurele aard of die kaderen in een nationale of internationale werkcontext waarmee de dienst kan worden geconfronteerd en erop gericht is, onder alle omstandigheden, hun opdrachten op een gepaste wijze uit te voeren;4° het niveau van kennis, technieken en vaardigheden te behouden en ontwikkelen 5° de managementvaardigheden te ontwikkelen 6° de ontwikkeling van de gerichte en bijzondere deskundigheid te verzekeren, andere dan deze die zullen worden ontwikkeld in het kader van de baremieke vormingen en die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdrachten;7° de ambtenaar voor te bereiden op de proeven voor overgang naar de graad van inspecteur of commissaris, op de bekwaamheidsproeven voor overgang naar de weddeschalen B5 en A5 en op de uitoefening van de mandaten. § 2. Wanneer een functionele vorming wordt georganiseerd, is het verplicht deze te volgen. De keuze en de regels worden bepaald in functie van de noden van de dienst. § 3. De functionele vorming kan ambtshalve of op vraag van de ambtenaar individueel of collectief worden ingericht. De aard en de duur van de vorming zijn afhankelijk van de noden van de ambtenaren. § 4. De functionele vorming bedoeld in § 1, 5° en 6° is toegankelijk voor de veiligheidsassistenten zodra zij houder zijn van weddeschaal C2, voor de inspecteurs zodra zij houder zijn van weddeschaal B3 en voor de commissarissen zodra zij houder zijn van weddeschaal A3. HOOFDSTUK VIII. - De vormingen op initiatief van de ambtenaar
Art. 83.De vorming op initiatief van de ambtenaar is een vorming die niet vooraf is erkend en niet voorkomt in een programma van basisvorming, verplichte voortgezette vorming, baremieke of functionele vorming.
Een dergelijke vorming dient evenwel bij te dragen tot het onderhouden van de kennis, vaardigheden, technieken of het verwerven van kennis, vaardigheden, nieuwe technieken die nuttig kunnen zijn voor het vervullen van de opdrachten.
Art. 84.Deze vorming is toegestaan voor de ambtenaren die houder zijn van de graden C1 en C2, alsook voor de inspecteurs vanaf graad B3, de commissarissen met graad A3, A4 en voor de afdelingscommissarissen met graad A5 zonder mandaat en A6.
Art. 85.Een aanvraag tot vorming op initiatief van de ambtenaar kan worden ingediend in zoverre deze een verband aantoont met de huidige of toekomstige functie binnen de organisatie.
Het nut van de vorming wordt gemotiveerd en na advies van de rechtstreekse hiërarchische chef aan de dienst vorming en ontwikkeling overgemaakt. Deze dienst onderzoekt dit en legt dit voor besluit aan de directie-generaal voor.
Art. 86.Onverminderd de bepalingen bedoeld in artikel 6 mag de vorming op initiatief van de ambtenaar het maximum van 60 uur per periode van 2 jaar niet overschrijden. HOOFDSTUK VIII. - De voortgezette vorming van de beschermingsassistenten
Art. 87.De beschermingsassistenten genieten van de functionele vorming en de vorming op initiatief van de ambtenaar onder de voorwaarden voorzien in de artikelen 7 tot 11 en binnen de grenzen bepaald in artikel 82 § 4. HOOFDSTUK IX. - De overdracht van kennis
Art. 88.De overdracht van kennis wordt centraal behandeld door de dienst vorming en ontwikkeling; deze dienst zorgt ervoor dat de overdracht van de verworven kennis volgens de gepaste technische en pedagogische middelen wordt georganiseerd.
Art. 89.De dienst vorming en ontwikkeling identificeert elk jaar in samenspraak met de sectiechefs, de dienst humanresourcesbeheer en de directie-generaal de vakgebieden waarvoor het risico van verlies van deskundigheid dreigt.
De dienst vorming en ontwikkeling bepaalt samen met de directie-generaal welke de prioriteiten zijn en werkt een procedure uit voor de overdracht van kennis met de actoren die bij dit project betrokken zijn.
In het licht van het vierjarig strategisch plan worden de procedure en de resultaten van elke overdracht geëvalueerd en worden jaarlijkse actieplannen onder de vorm van een verslag aan de directie-generaal overgemaakt. HOOFDSTUK X. - Vrijstelling voor vorming
Art. 90.De directie-generaal kent de vrijstelling voor vorming toe.
Deze bevoegdheid kan door de directie-generaal aan de dienst vorming en ontwikkeling worden overgedragen.
Art. 91.Voor de basisvorming, de verplichte voortgezette vorming, de goedgekeurde functionele vorming, alsook voor functionele vorming die de dienst aan de ambtenaren voorstelt of oplegt, wordt de vrijstelling voor vorming ambtshalve toegekend.
Voor de functionele vorming, de baremieke vorming, de verplichte vorming naar keuze en de vorming op initiatief van de ambtenaar, is de vrijstelling voor vorming ondergeschikt aan de voorafgaande goedkeuring van het dossier dat overeenkomstig de bepalingen bedoeld in artikel 4, lid 3 tot 6 is ingediend en aan het voorleggen van het inschrijvingsbewijs voor deze vorming bedoeld in artikel 93.
Art. 92.Zodra de aanvraag tot vorming is goedgekeurd, deelt de dienst vorming en ontwikkeling het akkoord betreffende de vrijstelling voor vorming mee aan de hand van het formulier vermeld in bijlage I. Hij vermeldt hierop het aantal uren en de eventuele bijzonder regels waaraan de vrijstelling voor vorming gebonden is.
Indien binnen een periode van een maand na de goedkeuring van de vorming er geen beslissing is getroffen betreffende de vrijstelling voor vorming, wordt deze geacht te zijn toegekend.
De vrijstelling voor vorming wordt ter kennis gebracht van de ambtenaar en diens sectiechef.
Art. 93.Het controleren van de inschrijving gebeurt op grond van het inschrijvingsbewijs waarop ten minste volgende vermeldingen staan : 1° de naam van de ambtenaar;2° de benaming en het type van de vorming;3° de identificatie van de instantie die de vorming organiseert;4° de duur of het aantal uren of dagen van de vorming;5° de eventuele regels voor georganiseerde controle : test,examen, opstellen van verslagen, indienen van een verhandeling en de datum waarop de voorzien controle uiterlijk dient door te gaan;6° de inschrijvingsdatum;7° de voorziene startdatum van de vorming;8° de voorziene einddatum van de vorming;9° de datum van verzending van het inschrijvingsbewijs. De ambtenaar overhandigt het ingevulde inschrijvingsbewijs aan de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling ten laatste twee weken na de ontvangst ervan met het oog op de beslissing inzake de modaliteiten van de vrijstelling voor vorming.
Zo dit bewijs niet wordt voorgelegd, kan de vrijstelling voor vorming niet worden toegekend en kunnen de hiermee verwante kosten niet in rekening worden gebracht.
Voor de functionele vorming die kadert in de ontwikkeling van de organisatie, alsook voor elk vorming die de dienst aan de ambtenaren voorstelt of oplegt, wordt de inschrijving ambtshalve door de dienst vorming en ontwikkeling aan de ambtenaar bevestigd.
Art. 94.Overeenkomstig artikel 135 van het koninklijk besluit wordt de aanwezigheid gecontroleerd op grond van een attest waarin ten minste volgende gegevens vermeld staan : 1° de naam van de ambtenaar;2° de benaming en het type van de vorming;3° de identificatie van de instelling die de vorming organiseert;4° de aanwezigheid tijdens de cursussen;5° de data van deelname aan de diverse voorziene controles;6° de datum van uitreiking van het aanwezigheidsattest. Uiterlijk binnen de drie maanden volgend op het einde van de vorming overhandigt de ambtenaar het ingevulde aanwezigheidsattest aan de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling.
De instellingen die een dergelijk document niet uitreiken, dienen gebruik te maken van het in bijlage IV opgenomen aanwezigheidsattest.
Voor de functionele vormig die de dienst aan de ambtenaren voorstelt of oplegt, overhandigt de dienst vorming en ontwikkeling ambtshalve het aanwezigheidsgetuigschrift aan de ambtenaar.
Art. 95.Indien de ambtenaar uit eigen beweging de vorming stopzet, wordt de vrijstelling voor vorming op dat ogenblik beëindigd.
In dat geval dient de ambtenaar zijn stopzetting onmiddellijk te melden aan de directeur van de dienst vorming en ontwikkeling. Hij overhandigt hem tevens het aanwezigheidsattest ingevolge de procedure voorzien in artikel 94.
Art. 96.Overeenkomstig artikel 135, tweede lid van het koninklijk besluit wordt het recht op een vrijstelling voor vorming opgeschort indien uit het in artikel 94 bedoelde aanwezigheidsattest blijkt dat de ambtenaar de vorming waarvoor hij een vrijstelling voor vorming heeft gekregen, niet regelmatig heeft gevolgd, te weten : 1° voor de vormingen waarvoor aanwezigheid tijdens de cursussen vereist is, indien de ambtenaar zonder wettige reden gedurende meer dan 20% van de vorming afwezig is;2° indien de ambtenaar een aantal uren voor vrijstelling voor vorming heeft gebruikt dat hoger ligt dan het hem toegekende aantal.
Art. 97.De tijdsduur van de vrijstelling voor vorming wordt in uren berekend.
Voor de verplichte voortgezette vorming naar keuze en de baremieke vorming mag het totaal aantal uren van de vrijstelling voor vorming per academiejaar niet meer zijn dan 50% van het aantal uren van de gevolgde vorming.
Het academiejaar omvat de periode van 1 september tot 31 augustus.
Voor de vorming op initiatief van de ambtenaar mag het totaal aantal uren van de vrijstelling voor vorming niet meer dan 90 uur over een periode van twee jaar bedragen.
De ambtenaar mag de uren vorming die hij buiten de normale diensturen heeft gevolgd, inhalen op zijn diensturen.
Overeenkomstig artikel 134 van het koninklijk besluit wordt het maximum aantal uren toegekend voor de vorming op initiatief van de ambtenaar verminderd naar evenredigheid met volgende afwezigheden : 1° de afwezigheden waarbij de ambtenaar zich in de administratieve toestand van non-activiteit of disponibiliteit bevindt;2° de verloven voorzien in de artikelen 17, 38 en 40 van het koninklijk besluit van 19 november 1998;3° het verlof voor opdracht van algemeen belang;4° het verlof voor loopbaanonderbreking;5° de halftijdse vervroegde uittreding;6° de vrijwillige vierdagenweek.
Art. 98.De vrijstelling voor vorming dient te worden gebruikt tijdens de periode waarin de cursussen worden gegeven; deze periode wordt in voorkomend geval verlengd met de examensessies waaraan de ambtenaar deelneemt.
Art. 99.De vrijstelling voor vorming kan worden uitgesteld in de gevallen voorzien in artikel 129, § 2 van het koninklijk besluit, indien deze onverenigbaar is met het belang van de dienst.
Deze vrijstelling kan echter niet twee jaar na elkaar om reden van het belang van de dienst aan de ambtenaar worden geweigerd. HOOFDSTUK XI. - De evaluatie van de vormingen
Art. 100.Onverminderd artikel 7 en met het oog op de overdracht van de kennis, maken de basisvorming, de verplichte voortgezette vorming, de functionele vorming, indien van toepassing, alsook elke vorming die de Veiligheid van de Staat oplegt of organiseert het voorwerp uit van een evaluatie.
De evaluatie wordt uitgevoerd door de ambtenaar die de vorming heeft genoten, de opleider, de dienst vorming en ontwikkeling en iedere hiertoe bevoegde instantie.
De evaluatieregels worden bepaald door de dienst vorming en ontwikkeling na advies van de wetenschappelijke en de operationele raad bedoeld in artikel 16 en na goedkeuring door de directie-generaal.
Deze evaluaties worden systematisch aan het einde van elke vorming of in voorkomend geval vormingscyclus uitgevoerd.
De dienst vorming en ontwikkeling centraliseert de individuele verslagen over de diverse in artikel 7 bedoelde vormingen, alsook de evaluaties van de in het eerste lid bedoelde vormingen. HOOFDSTUK XII. - De vormingskosten
Art. 101.Om de Veiligheid van de Staat in de mogelijkheid te stellen de kosten ten laste te nemen zoals bedoeld, in artikel 137, eerste lid van het koninklijk besluit, dient de ambtenaar bij de aanvraag tot vorming bedoeld in artikel 4 het bedrag van de inschrijvingskosten en de eventuele examenkosten, alsook de verwachte didactische kosten mee te delen.
De betaling van de in het eerste lid bedoelde kosten gebeurt hetzij aan de hand van facturen, hetzij in voorkomend geval door terugbetaling aan de ambtenaar, binnen de grenzen van een bedrag van 150 euro per persoon en per dag vorming.
Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 138,01.
Hiertoe legt de ambtenaar alle boekhoudkundige stukken voor waaruit het bedrag van de kosten bedoeld in het eerste lid blijkt of waaruit in voorkomend geval de betaling van deze kosten blijkt en dit zodra hij hiervan in het bezit wordt gesteld.
Art. 102.De vormingen op initiatief van de ambtenaar bedoeld in artikel 83 zijn onderworpen aan de bepalingen van artikel 101, binnen de grenzen voorzien in artikel 137, derde lid van het koninklijk besluit.
Het bedrag van deze tussenkomst wordt evenwel beperkt tot 500 euro voor het dekken van de kosten voor inschrijving, examen en didactisch materiaal.
Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 138,01.
Art. 103.Het materiaal dat nodig is voor het volgen of aanwenden van de vorming kan desgevallend aan de ambtenaar worden terugbetaald op voorwaarde dat dit eigendom blijft van de dienst of door de dienst wordt aangekocht.
Art. 104.De ambtenaren die van een vrijstelling voor vorming genieten en dit voor de vormingen bedoeld in artikel 91, hebben recht op een terugbetaling van hun vervoerskosten en in voorkomend geval van hun verblijfskosten overeenkomstig artikel 137, tweede lid van het koninklijk besluit.
Art. 105.§ 1. In toepassing van artikel 131 van het koninklijk besluit moeten de ambtenaren die de vorming zonder rechtvaardiging stopzetten of die het verslag bedoeld in artikel 7 niet voorleggen, alle door de dienst gedragen kosten terugbetalen. § 2. In toepassing van artikel 135 van het koninklijk besluit kan de directie-generaal de ambtenaren die de vorming niet regelmatig hebben gevolgd en dit zonder wettige reden, verplichten tot de terugbetaling van alle door de dienst gedragen kosten. HOOFDSTUK XIII. - Overgangsmaatregelen
Art. 106.De ambtenaren van de buitendiensten bedoeld in artikel 270, § 2 van het koninklijk besluit genieten in alle bedoelde gevallen van een kapitaal van 23 uur op te nemen op het totaal aantal uren van de eerste gevolgde baremieke vorming.
Art. 107.De ambtenaren van de buitendiensten bedoeld in artikel 271, eerste lid van het koninklijk besluit die besluiten het vormingssysteem bedoeld in artikel 1 van het ministerieel besluit van 11 december 1998 betreffende de vereisten inzake voortgezette opleiding voor de bevorderingen door verhoging in graad in de buitendiensten van het Bestuur van de Veiligheid van de Staat verder te zetten, zetten hun vorming voort tot een totaal van 120 uur is bereikt.
Nadat deze 120 uur vorming afgewerkt zijn, genieten zij van een kapitaal van 23 uur op te nemen op het totaal aantal uren van de eerste gevolgde baremieke vorming.
Art. 108.Bij wijze van overgangsmaatregel en voor de eerste inschrijving voor een waardemeting, rekening houdend met de noodzaak het systeem van baremieke vormingen in werking te zetten, worden de ambtenaren die op datum van 31 maart 2007 voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 66, ambtshalve ingeschreven voor de waardemeting die op hen van toepassing is.
In zoverre de waardemeting niet voor 1 september 2007 kan worden uitgevoerd zal de waarderingstoelage met terugwerkende kracht voor de periode van 1 april 2007 tot 31 augustus 2007 worden uitbetaald na controle van de voorwaarden voorzien in artikel 78.
Art. 109.Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2007.
Brussel, 4 mei 2007.
Mevr. L. ONKELINX
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden aangehecht aan het ministerieel besluit van 4 mei 2007 betreffende de stage en de vorming van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.
De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden aangehecht aan het ministerieel besluit van 4 mei 2007 betreffende de stage en de vorming van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.
De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden aangehecht aan het ministerieel besluit van 4 mei 2007 betreffende de stage en de vorming van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.
De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden aangehecht aan het ministerieel besluit van 4 mei 2007 betreffende de stage en de vorming van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.
De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX