gepubliceerd op 25 augustus 2003
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de verzoening van het werk met de levenskwaliteit voor de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van de Instellingen van openbaar nut die ervan afhangen
8 MEI 2003. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de verzoening van het werk met de levenskwaliteit voor de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van de Instellingen van openbaar nut die ervan afhangen
VERSLAG AAN DE REGERING I. Algemene presentatie Werk en kwaliteit van het gezinsleven met elkaar verzoenen is vandaag een echte uitdaging voor vele ouders.
De evolutie van de mentaliteiten, de gebruiken, de sociale werkelijkheid, de relaties tussen personen - en inzonderheid tussen personen van verschillend geslacht en tussen ouders en kinderen - hebben en zullen nog enorme gevolgen hebben op de manier waarop de eerste omgeving waarin we zich ontwikkelen, geleefd wordt en evolueert : het gezin, ongeacht de evolutie ervan.
Deze gevolgen maken dikwijls dat de verzoening van kwaliteit van het gezinsleven met het werk, die teken zijn van ontplooiing op sociaal vlak, een echte hersenbreker wordt.
Talrijke Belgische en Franse onderzoeken tonen aan dat de vrouwen vandaag de meeste « privé »-taken op zich blijven nemen.
De moeders staan bijvoorbeeld in voor de meeste en ook de belangrijkste kinderopvangsituaties. Ze zijn meer afwezig van hun arbeidsomgeving dan de vaders wanneer de kinderen ziek zijn.
Vanuit deze eerste vaststelling moet het geheel van het ouderschap, met inbegrip van de functie van de vader, gewaardeerd worden. Het feit dat de vader aanwezig moet zijn voor de ontplooiing van zijn kinderen moet niet meer worden aangetoond.
De investering van elke ouder in het gezinsleven moet dus mogelijk worden en zelfs, vergemakkelijkt.
De invloed van het professioneel werk op de personen blijft evenwel onmiskenbaar : de professionele prestatiedoelen kunnen de vaders en moeders van een kwaliteitvol gezinsleven uitsluiten.
Daarom is het volgens mij aan de openbare machten om noodzakelijke condities vast te stellen opdat de investering van elke ouder in het gezinsleven mogelijk wordt.
Het doel van de te nemen maatregelen is de « alledaagse » tegenstelling tussen professioneel leven en gezinsleven te overschrijden. Het gaat om het vergemakkelijken van de harmonieuze verzoening van die twee levensaspecten, die nodig zijn voor de persoonlijke ontplooiing van alle individuen.
De reglementsbepalingen die nu van toepassing zijn op de personeelsleden van de diensten van de Franse Gemeenschap inzake verloven voor familiale redenen laten de ouders niet genoeg toe een goed evenwicht te vinden tussen hun werk en hun gezinsleven.
Dit besluit verhoogt deze mogelijkheden op verloven en zal de ouders ertoe aanzetten zich evenveel te investeren in het gezinsleven.
Een recente studie uitgevoerd door de Université libre de Bruxelles toont zo aan dat de moeder alleen het kind opvangt in 58 % van de gezinnen, dat ze het kind alternerend met de vader opvangt in 34 % van de gevallen en dat de vader alleen het kind opvangt in 8 % van de gevallen.
Onze teksten houden daarenboven geen rekening met de evolutie van de mentaliteiten, de gebruiken en de leefwijzen, die aanzienlijk het begrip familie hebben gewijzigd.
Getrouwd of niet, heteroseksueel of homoseksueel, gescheiden, eenoudergezinnen of opnieuw samengestelde gezinnen, de werkelijkheid van de gemeenschap en de organisatiewijzen van het gezinsleven hebben geëvolueerd.
Deze tweede vaststelling maakt de aanpassing aan de diversiteit van de hedendaagse families van de teksten die van toepassing zijn op de familieverloven noodzakelijk.
Alle gezinstypes moeten gelijk behandeld worden en de openbare machten moeten daartoe uiterst neutraal blijven tegenover de keuzes van elkeen.
Dit besluit past aan deze sociale evolutie de bepalingen aan die van toepassing zijn op de personeelsleden van de Franse Gemeenschap.
II. Bespreking van de artikelen 1. Artikel 1 bepaalt het toepassingsveld van het besluit.2. Artikel 2 strekt eerst en vooral het omstandigheidsverlof uit tot de ouders van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft. De reglementering moet inderdaad in evenredigheid gesteld worden met de nieuwe gezinsvormen die geenszins gediscrimineerd mogen worden.
Het omstandigheidsverlof toegekend voor de bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft op het tijdsstip van de gebeurtenis gaat van 4 tot 10 dagen. Dat omstandigheidsverlof betreft slechts de leden van het statutair personeel.
Het contractueel personeel wordt gedekt door de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven.
Door deze wet heeft de werknemer het recht van zijn werk afwezig te zijn voor de geboorte van een kind waarvan de afstamming ten gunste van hem vastgesteld is, gedurende 10 dagen door hem te kiezen binnen de 30 dagen vanaf de dag van de bevalling.
De grens van 8 dagen omstandigheidsverlof per jaar wordt afgeschaft.
Het is inderdaad niet billijk dat een ambtenaar geen verloven kan genieten als meerdere gebeurtenissen - prettig of onprettig - eenzelfde jaar voorkomen. 3. Artikel 3 betreft een verlof voor overmacht. De ambtenaar kan nu 4 verlofdagen bekomen voor overmacht wegens ziekte of ongeval van een persoon die onder zijn dak woont.
Evenals voor het omstandigheidsverlof moet het uitgestrekt worden tot de ouders van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft.
Deze maatregel moet achteraf ook een ziekte of een ongeval betreffen met ziekenhuisopname. Het begrip « thuis aanwezig » dat noodzakelijk is voor de toekenning van dat verlof wordt dus achtergelaten. Als voorbeeld moet een ouder waarvan het kind in het ziekenhuis is moeten worden opgenomen, minstens even beschikbaar zijn voor zijn kind als een ouder waarvan het kind ziek is en thuis mag blijven.
Dat verlof voor overmacht gaat daarenboven over naar 8 dagen per jaar wanneer de ziekte of het ongeval een kind tussen 0 en 12 jaar betreft en wanneer de taken verdeeld worden. Een koppel dat bijvoorbeeld binnen de diensten van de Franse Gemeenschap werkt, zal per jaar 16 verlofdagen mogen genieten voor overmacht (8 dagen elk) als het bewijst dat de vader en de moeder allebei het kind gehouden hebben door de verlofdagen te gebruiken waarop elk ouder recht heeft.
Als de moeder bijvoorbeeld de 4 verlofdagen heeft opgedaan waarop ze recht heeft en de vader ook de verlofdagen waarop hij recht heeft, heeft opgedaan, verlengt de nieuwe maatregel het aantal verlofdagen tot 8 dagen voor de ouder(s) die ambtenaar is (zijn) binnen de diensten van de Franse Gemeenschap. 4. Artikel 4 betreft het ouderlijk verlof. De ambtenaar kan een ouderlijk verlof genieten van een maximale duur van 3 maanden na de geboorte of de adoptie van een kind.
Artikel 4 laat de toekenning toe van zulk verlof vooraleer het kind de leeftijd van 12 jaar bereikt heeft. Deze maatregel past de Europese richtlijn 99/34 toe.
Dat verlof moet nu genomen worden binnen het jaar dat volgt op de geboorte. 5. Artikel 5 betreft het opvangverlof met het oog op de adoptie of de pleegvoogdij. De ambtenaar kan nu een opvangverlof genieten met het oog op de adoptie van een kind dat de leeftijd van 10 jaar nog niet bereikt heeft. De maximale duur van dat verlof wordt vastgesteld op 6 weken voor de adoptie van een kind van minder dan 3 jaar en 4 weken in het ander geval.
Deze duur wordt verdubbeld wanneer het opgevangen kind gehandicapt is.
Artikel 5 strekt de toekenning van dat verlof uit tot elke adoptie van een kind van minder dan 12 jaar en voor een duur van 6 weken ongeacht de leeftijd.
Het schaft daarenboven de voorwaarde af gebonden aan de beroepsactiviteit van de echtgenoot. Dat verlof zal zo kunnen worden toegekend aan elk personeelslid zelfs als de persoon met wie de ambtenaar samenleeft niet werkt. 6. De artikelen 6 tot 14 betreffen de moederschapsrust. Dat verlof wordt geregeld door de arbeidswet van 16 maart 1971. Dit besluit neemt het geheel van de tekst aangenomen door de federale overheid over in zijn koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.
Dat verlof is vastgelegd op 15 weken. Het bedraagt 17 weken in geval van meervoudige geboorte.
Bij overlijden of ziekenhuisopname van de moeder of het kind verkrijgt de vader van het kind of, bij gebrek, de persoon met wie de moeder samenleeft op zijn aanvraag een vaderschapsverlof met het oog op de opvang van het kind.
Bij overlijden is de duur van het vaderschapsverlof maximaal gelijk aan de duur van het moederschapsverlof dat nog niet door de moeder is opgedaan.
Bij ziekenhuisopname van de moeder kan de ambtenaar, die de vader van het kind is, het vaderschapsverlof genieten op de volgende voorwaarden : - het pasgeboren kind moet van het ziekenhuis ontslaan zijn; - de ziekenhuisopname van de moeder moet meer dan zeven dagen duren.
Het vaderschapsverlof kan niet voor de 7de dag volgend op de geboorte van het kind beginnen en eindigt op het ogenblik waarop de ziekenhuisopname van de moeder beëindigd wordt en ten laatste op het einde van het deel moederschapsrust dat door de moeder nog niet is opgedaan. 7. De artikelen 15 tot 22 betreffen de pauzes voor borstvoeding. Dit besluit kent de vrouwelijke ambtenaren het recht toe pauzes te bekomen om hun kind te zogen met moedermelk en/of melk af te kolven.
Twee pauzes van een halfuur worden voorzien per werkdag van minstens 7 u. 30 m.Dat recht blijft 12 maanden geldig vanaf de geboorte van het kind.
8 MEI 2003. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de verzoening van het werk met de levenskwaliteit voor de ambtenaren van de Diensten van de Regering van de Franse Gemeenschap en van de Instellingen van openbaar nut die ervan afhangen De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op de wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 87, § 3, vervangen door de wet van 8 augustus 1988;
Gelet op het decreet van 1 juli 1982 houdende oprichting van een « Commissariat général aux Relations internationales » (Commissariaat-generaal voor de Internationale Betrekkingen);
Gelet op het decreet van 17 juli 2002 houdende hervorming van de "Office de la Naissance et de l'Enfance" (Dienst voor Geboorte en Kind), afgekort "O.N.E.";
Gelet op het decreet van 1 december 1997 houdende oprichting van de Dienst voor inning van het kijk- en luistergeld van de Franse Gemeenschap;
Gelet op het decreet van 27 maart 2002 houdende de oprichting van het Overheidsbedrijf voor de Nieuwe Informatie- en Communicatietechnologieën van de Franse Gemeenschap (ETNIC);
Gelet op het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid;
Gelet op de Richtlijn 96/34 van 3 juni 1996 van de Raad van de Europese Unie betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof;
Gelet op het advies van de Directieraad van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, gegeven op 28 oktober 2002;
Gelet op het advies van de Directieraad van de "Office de la Naissance et de l'Enfance", gegeven op 13 september 2002;
Gelet op het advies van de Directieraad van het Commissariaat-generaal voor Internationale Betrekkingen, gegeven op 28 januari 2003;
Gelet op het advies van de Directieraad van de Dienst voor inning van het kijk- en luistergeld van de Franse Gemeenschap, gegeven op 3 september 2002;
Gelet op het protocol nr. 270 van het Comité van Sector XVII, gesloten op 29 november 2002;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 16 juli 2002;
Gelet op het akkoord van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 17 juli 2002;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 17 juli 2002;
Gelet op het akkoord van de Minister van Pensioenen, gegeven op 24 oktober 2002;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van de Franse Gemeenschap van 17 juli 2002, over de aanvraag om advies te geven door de Raad van State binnen een termijn van hoogstens één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 34.922/2 gegeven op 7 april 2003, bij toepassing van artikel 84, lid 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Ambtenarenzaken;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van 8 mei 2003, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsveld
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op het geheel van de personeelsleden van de Regeringsdiensten van de Franse Gemeenschap en van de Instellingen van openbaar nut die ressorteren onder het Comité van Sector XVII. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan te brengen aan het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de Rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid
Art. 2.Artikel 6 van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid, wordt vervangen door de volgende tekst : «
Art. 6.Omstandigheidsverloven worden toegekend binnen de hierna bepaalde perken : 1° oor het huwelijk van de ambtenaar : vier werkdagen;2° voor de bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie de ambtenaar op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : tien werkdagen;3° voor het overlijden van de echtgenoot, van de persoon met wie de ambtenaar samenleefde, van een bloed- of aanverwant in de 1e graad van de ambtenaar of van de persoon met wie hij samenleeft : vier werkdagen;4° voor het huwelijk van een kind van de ambtenaar, van het kind van de echtgenoot van de ambtenaar of van een kind van de persoon met wie hij samenleeft : twee werkdagen;5° voor het overlijden van een bloed- of aanverwant in enig welke graad, die onder hetzelfde dak woont als de ambtenaar : twee werkdagen; Onder dezelfde voorwaarden wordt dit verlof eveneens verleend bij het overlijden van een bloedverwant van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft. 6° voor het overlijden van een bloed- of aanverwant in de 2e graad of 3e graad, die niet onder hetzelfde dak woont als de ambtenaar : één werkdag; Onder dezelfde voorwaarden wordt dit verlof eveneens verleend bij het overlijden van een bloed- of aanverwant van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft.
Het verlof bedoeld in 2° van dit artikel betreft enkel statutaire ambtenaren of stagiairs.
Deze verloven worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. »
Art. 3.Artikel 6bis van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende tekst : «
Art. 6bis.§ 1. De ambtenaar kan verlofdagen krijgen wegens overmacht, die het gevolg is van de ziekte of van een ongeval overkomen aan de volgende, met de ambtenaar onder hetzelfde dak wonende personen : de echtgenoot, de persoon met wie hij samenleeft, een bloed- of aanverwant, bloedverwant van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, een persoon opgenomen met het oog op zijn adoptie of met het oog op de uitoefening van een pleegvoogdij.
Een medisch getuigschrift bepaalt in welke mate de aanwezigheid van de ambtenaar noodzakelijk is. § 2. De duur van deze in § 1 bedoelde verloven is tot vier werkdagen per kalenderjaar beperkt. Deze duur kan evenwel tot acht dagen gaan wanneer een ziekte of een ongeval het kind van de ambtenaar of van de persoon met wie hij samenleeft aangaat en wanneer dat kind nog geen twaalf jaar oud is voor zover de werkgever een attest levert dat bewijst dat de echtgenoot effectief alle gelijkaardige verlofdagen gebruikt heeft waarover hij in voorkomend geval kan beschikken. Deze worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit. »
Art. 4.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende tekst : «
Art. 10.De ambtenaar kan een ouderschapsverlof verkrijgen van een maximale duur van drie maanden na de geboorte of de adoptie van een kind.
Het verlof moet genomen worden vooraleer het kind de leeftijd van twaalf jaar bereikt heeft.
Het verlof wordt per hele dagen en per periodes van minstens één maand genomen.
Dat verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overschot gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. »
Art. 5.Artikel 13bis van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende tekst : «
Art. 13bis.De ambtenaar kan een opvangverlof krijgen met het oog op de adoptie van een kind dat de leeftijd van twaalf jaar nog niet bereikt heeft.
De maximale duur van dat verlof wordt vastgesteld op zes weken.
De maximale duur van het verlof wordt evenwel verdubbeld wanneer het opgenomen kind mindervalide is en aan de voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kindertoeslagen voor de loonarbeiders of overeenkomstig artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.
Het opvangverlof begint op de datum waarop het kind effectief opgevangen wordt in het huis. Het bewijs moet blijken uit een getuigschrift van domiciliëring, opgesteld door het gemeentebestuur.
In afwijking van vorig lid, begint het opvangverlof op de dag waarop de ambtenaar naar het buitenland vertrekt, op voorwaarde dat de adoptie gebeurt bij de terugkeer naar België. Indien er evenwel blijkt dat bij de terugkeer geen adoptie gebeurd is, wordt deze verlofperiode omgezet in een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden. Het verlof kan in geen geval de duur van de terbeschikkingstelling voor persoonlijke aangelegenheden die de vastbenoemde ambtenaar kan aanvragen, overschrijden. Deze terbeschikkingstelling loopt alleszins ten einde bij het verstrijken van de periode waarvoor het opvangverlof aangevraagd was.
Dat verlof wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. » HOOFDSTUK III. - Moederschapsrust
Art. 6.De moederschapsrust bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 7.De bezoldiging die verschuldigd is voor de periode gedurende welke de ambtenares moederschapsrust geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of zeventien weken in geval van meervoudige geboorte.
Art. 8.De periodes van afwezigheid wegens ziekte door de zwangerschap, die voorkomen tijdens de zes weken die voor de zevende dag vallen die de werkelijke bevallingsdatum voorafgaan, worden voor het bepalen van de administratieve stand van de ambtenares in moederschapsrust omgezet.
Dit artikel is eveneens van toepassing wanneer de periodes van afwezigheid wegens ziekte door de zwangerschap voorkomen tijdens de acht weken, die in geval van meervoudige geboorte, vallen voor de zevende dag die de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat.
Art. 9.§ 1. Wanneer de ambtenares al haar zwangerschapsverlof heeft opgedaan en de bevalling na de bedoelde datum voorkomt, wordt het zwangerschapsverlof verlengd tot de werkelijke bevallingsdatum.
Tijdens die periode bevindt de ambtenares zich in zwangerschapsrust.
In afwijking van artikel 7 is de bezoldiging verschuldigd. § 2. Wanneer het pasgeboren kind vanaf zijn geboorte gedurende minstens acht weken in het ziekenhuis moet blijven, kan de ambtenares de verlenging van de arbeidsonderbreking waarop ze recht heeft krachtens artikel 6 overdragen tot wanneer het pasgeboren kind naar huis terugkeert. Daartoe overhandigt de ambtenares aan de verantwoordelijke van de administratie waartoe ze hoort : a) op het ogenblik waarop ze haar werk hervat, een attest van het ziekenhuis dat bewijst dat het pasgeboren kind sinds minstens acht weken in het ziekenhuis verblijft;b) op het ogenblik waarop ze haar verlenging van arbeidsonderbreking aanvraagt, een attest van het ziekenhuis dat de datum van ontslag van het pasgeboren kind vermeldt.
Art. 10.Worden met werkdagen gelijkgesteld die zouden kunnen worden overgedragen tot na het postnataal verlof gedurende de zes weken of in geval van meervoudige geboorte, gedurende de acht weken die vallen voor de zevende dag die de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat : 1° jaarlijks vakantieverlof;2° wettelijke feestdagen;3° omstandigheidsverloven en verloven wegens overmacht;4° verloven voor dwingende familiale redenen;5° afwezigheden wegens ziekte met uitzondering van de in artikel 8 bedoelde afwezigheden.
Art. 11.Tijdens een periode van zwangerschap of borstvoeding, kunnen de ambtenaressen geen bijkomend werk verrichten.
Als bijkomend werk wordt beschouwd, voor de toepassing van dit artikel, elk werk dat uitgevoerd wordt boven de 38 uren per week.
Dit artikel is eveneens van toepassing op het personeel aangeworven met een arbeidscontract.
Art. 12.De ambtenares die, bij toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971, wordt vrijgesteld van werken, krijgt van rechtswege verlof voor de nodige duur. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 13.De artikelen 6 en 8 zijn niet van toepassing in geval van miskraam die na de 181e zwangerschapsdag voorkomt.
Art. 14.§ 1. Als op de datum van de bevalling of tussen deze datum en het einde van de moederschapsrust de moeder van het kind overlijdt, in het ziekenhuis wordt opgenomen of opnieuw in het ziekenhuis wordt opgenomen, verkrijgt de vader van het kind of, bij gebrek, de persoon met wie de moeder samenleeft, op zijn aanvraag een vaderschapsverlof met het oog op de opvang van het kind. § 2. In het geval de moeder zou overlijden, zou de duur van het vaderschapsverlof maximaal gelijk zijn aan de duur van de moederschapsrust die door de moeder nog niet is opgedaan. De ambtenaar dat de vader van het kind is of bij gebrek de persoon met wie de moeder samenleeft en dat een vaderschapsverlof wil genieten, informeert de verantwoordelijke van het bestuur schriftelijk ervan binnen de zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. Dat geschreven stuk vermeldt de datum van het begin van het vaderschapsverlof en zijn vermoedelijke duur. Een uittreksel van de overlijdensakte van de moeder wordt zo vlug mogelijk ingediend. § 3. In het geval de moeder in het ziekenhuis zou opgenomen zijn, kan de ambtenaar dat de vader van het kind is of bij gebrek de persoon met wie de moeder samenleeft het vaderschapsverlof genieten in de volgende gevallen : 1° het pasgeboren kind moet van het ziekenhuis ontslaan zijn;2° de ziekenhuisopname van de moeder moet meer dan zeven dagen duren. Het vaderschapsverlof kan niet voor de zevende dag beginnen volgend op de dag van de geboorte van het kind en eindigt op het moment waarop de ziekenhuisopname van de moeder beëindigt en ten laatste op het einde van het deel van de moederschapsrust dat door moeder nog niet is opgedaan.
De ambtenaar dat de vader van het kind is en dat het vaderschapsverlof wil genieten, brengt de verantwoordelijke van het bestuur waarvan hij afhangt ervan schriftelijk op de hoogte. Dat geschreven stuk vermeldt de datum van het begin van het vaderschapsverlof en de vermoedelijke duur ervan. De aanvraag om verlof gaat samen met een getuigschrift van de duur van de ziekenhuisopname van de moeder boven de zeven dagen die volgen op de datum van bevalling en de datum waarop het pasgeboren kind uit het ziekenhuis is ontslaan. § 4. Het vaderschapsverlof vernietigt niet het recht op een verlof bedoeld in artikel 6, 2°, van voornoemd koninklijk besluit van 1 juni 1964. § 5. Het vaderschapsverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. HOOFDSTUK IV. - Pauzes voor borstvoeding
Art. 15.De ambtenares heeft, volgens de bij de artikelen 17 tot 22 van dit besluit bedoelde bepalingen, het recht pauzes te krijgen om haar kind met moedermelk te voeden of haar melk af te kolven.
Art. 16.§ 1. Om te zogen of af te kolven gebruikt de ambtenares in principe een discrete plaats, goed verlucht, goed verlicht, proper en gunstig verwarmd, die in uitvoering van artikel 88, lid 5, van het Algemeen reglement voor de bescherming van het werk en het welzijn op het werk, door de Franse Gemeenschap ter beschikking gesteld wordt van de zwangere vrouwen opdat ze de mogelijkheid zouden hebben al liggend te rusten in gunstige omstandigheden. § 2. In afwijking van § 1 kunnen de ambtenares en de Franse Gemeenschap een andere plaats verkiezen waar de ambtenares zoogt en/of afkolft.
Art. 17.§ 1. De pauze om te zogen bedraagt een half uur. § 2. De ambtenares waarvan de prestaties 4 uur of meer bedragen gedurende een werkdag, heeft recht op een pauze op die dag.
De ambtenares waarvan de prestaties minstens 7 u. 30 m. bedragen gedurende een werkdag, heeft recht op twee pauzes op die dag. § 3. Wanneer de ambtenares recht heeft op twee pauzes op een werkdag, kan ze die in één of twee keer nemen op diezelfde dag. § 4. De duur van de in § 2 bedoelde pauze(s) is inbegrepen in de duur van de prestaties van de werkdag.
Art. 18.De totale duur gedurende welke de ambtenares het recht heeft pauzes te nemen om te zogen, bedraagt twaalf maanden vanaf de geboorte van het kind.
Art. 19.In uitzonderlijke omstandigheden gebonden met de gezondheidstoestand van het kind bewezen door een medisch getuigschrift kan de totale duur gedurende welke de ambtenares het recht heeft pauzes te nemen om te zogen maximaal met twee maanden verlengd worden.
Art. 20.Het (de) tijdstip(pen) van de dag waarop de ambtenares een pauze(s) kan nemen om te zogen is (zijn) te bepalen door hem en de ambtenaar-generaal van wie zij afhangt.
Art. 21.§ 1. De ambtenares die pauzes wenst te krijgen om te zogen, brengt haar hiërarchische hoofd twee maanden op voorhand ervan op de hoogte.
De termijn van twee maanden kan in overleg verminderd worden. § 2. De mededeling van de waarschuwing gebeurt per aangetekende brief of door een geschreven stuk in te dienen waarvan het dubbel de handtekening van de Secretaris-generaal draagt.
Art. 22.§ 1. Het recht op pauzes om te zogen wordt toegekend mits een bewijs dat de ambtenares de borst geeft. § 2. Het bewijs van borstvoeding wordt ingediend vanaf het begin van de uitoefening van het recht op pauzes om te zogen, naar keuze van de ambtenares, door een medisch getuigschrift van een consultatiecentrum voor zuigelingen of door een medisch getuigschrift. § 3. Een attest of een medisch getuigschrift moet daarna door de ambtenares elke maand ingediend worden op de datum waarop het recht op een pauze(s) om te zogen voor het eerst werd uitgeoefend. » HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 23.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 24.De Minister van Ambtenarenzaken wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 8 mei 2003.
Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister-President belast met de Internationale Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Ambtenarenzaken, R. DEMOTTE De Minister van Kinderwelzijn belast met de Opdrachten toegewezen aan de « O.N.E. », J.-M. NOLLET