Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 april 1999
gepubliceerd op 16 juni 1999

Koninklijk besluit tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren die belast worden met het beheer van sommige overheidsdiensten

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
1999002075
pub.
16/06/1999
prom.
20/04/1999
ELI
eli/besluit/1999/04/20/1999002075/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren die belast worden met het beheer van sommige overheidsdiensten


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, vervangen bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, inzonderheid op de artikelen 22 en 38, § 1, 1°;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 40, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 1969, op artikel 43, op artikel 59, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikel 60, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikel 62, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997, op artikel 74bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 september 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995 en op artikel 83;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997, op de artikelen 7 en 8, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997, op de artikelen 20bis tot 20quater, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 september 1990 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 oktober 1992, op artikel 26, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 13 november 1990, 27 oktober 1992, 14 september 1994 en 2 juni 1998, op artikel 60, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 25 april 1980, 19 september 1990, 18 november 1991, 14 september 1994 en 2 juni 1998, op artikel 65, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 31 januari 1977 en op de bijlage III, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 17, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 december 1998, op artikel 19, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, op artikel 28ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 juni 1998, op artikel 28quater, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 juni 1998 en op artikel 28quinquies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 juni 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen, inzonderheid op artikel 3, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 februari 1989 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 en op artikel 4, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 februari 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 september 1994 houdende hervorming van verscheidene verordeningsbepalingen die toepasselijk zijn op het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 33, 1°;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 juli 1998 betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten, inzonderheid op de artikelen 3 en 13;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan de rijksambtenaren, inzonderheid op artikel 109;

Gelet op de herstelwet van 31 juli 1984, inzonderheid op artikel 16, § 4, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 juni 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 9 juni 1998;

Gelet op het protocol nr. 298 van 15 juni 1998 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 27 november 1998, over het verzoek van de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 11 februari 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is toepasselijk op de betrekkingen die behoren tot de in artikel 1, § 1, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken bedoelde overheidsdiensten.

Dit besluit is toepasselijk op de openbare instellingen van sociale zekerheid die bedoeld zijn bij het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

Art. 2.Dit besluit is niet toepasselijk : 1° op de betrekkingen welke in de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat overeenkomen met een leidende functie van trap II en met een leidende functie van trap I;2° op de in de artikelen 10 tot 12 bedoelde betrekkingen die met een betrekking van rang 13 overeenkomen in de hiërarchie van de graden die de rijksambtenaren kunnen hebben;3° op de betrekkingen die, in de in artikel 1 bedoelde overheidsdiensten, aan een bijzondere regeling van tijdelijke aanwijzing onderworpen zijn. Dit besluit is niet toepasselijk op de ambtenaren van de buitenlandse loopbanen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. HOOFDSTUK II. - Mandaat in de overheidsdiensten bedoeld in artikel 1 Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 3.Het mandaat is een tijdelijke aanwijzing in een vacante betrekking van niveau 1, die overeenstemt met een hogere of gelijkwaardige graad dan die van de ambtenaar. Het wordt toegekend voor een periode van vijf jaar.

Onder gelijkwaardige graad dan die van de ambtenaar dient men een graad van eenzelfde rang te verstaan.

Art. 4.§ 1. Tijdens de duur van het mandaat oefent de ambtenaar de prerogatieven uit en geniet hij de wedde en de geldelijke voordelen die verbonden zijn aan de graad die hij tijdelijk bekleedt. Voor het overige valt hij onder de toepassing van het administratief en geldelijk statuut die met deze graad verbonden zijn. § 2. Gelijktijdig met de uitoefening van het mandaat ontvangt de ambtenaar ieder jaar een directiepremie waarvan het bedrag en de toekenningsvoorwaarden door Ons worden vastgelegd. § 3. De premie wordt, voor de ambtenaren die bij mandaat aangewezen zijn om een betrekking van rang 17 te bekleden, toegekend door de minister. Voor de ambtenaren die bij een mandaat aangewezen zijn om een betrekking van rang 16 te bekleden, wordt ze toegekend bij gezamenlijke beslissing van de minister en van de secretaris-generaal.

In afwezigheid van een secretaris-generaal wordt de premie door de minister toegekend. § 4. Wat de ambtenaren betreft die bij mandaat worden aangewezen om een betrekking te bekleden die in afdeling 3 van dit hoofdstuk bedoeld is, wordt de premie aan de leidende ambtenaar door de betrokken minister toegekend na advies van de voorzitter van het beheersorgaan.

Ze wordt toegekend aan de adjunct-leidende ambtenaar op gezamenlijke beslissing van de voorzitter van het beheersorgaan en van de leidende ambtenaar.

Art. 5.§ 1. De ambtenaar mag tijdens het mandaat geen verlof krijgen om een ambt uit te oefenen in het kabinet van een minister of een staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het Verenigd college van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie.

De ambtenaar kan slechts een verlof wegens opdracht, wegens loopbaanonderbreking of een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden verkrijgen in zoverre de duur van het verlof of de afwezigheid niet meer bedraagt dan drie maanden. § 2. De ambtenaar kan de overheid waaronder hij ressorteert vragen een einde aan zijn mandaat te stellen. Als deze overheid akkoord gaat is een opzegging van zes maanden vereist tenzij op aanvraag van de betrokkene de overheid een kortere termijn aanvaardt.

In dit geval wordt de ambtenaar ter beschikking van de Dienst Mobiliteit van het Ministerie van Ambtenarenzaken gesteld en wedertewerkgesteld in een betrekking van rang 15. Deze wedertewerkstelling gebeurt in overleg met de minister onder wie de overheidsdienst ressorteert waar de betrekking vacant is. De ambtenaar is onderworpen aan het administratief en geldelijk statuut dat verbonden is aan de graad van 15.

De in het eerste lid bedoelde ambtenaar die bij mandaat is aangewezen volgens een bijzondere benoemingswijze of ingevolge een eerste benoeming op grond van bepalingen die afwijken van de bepalingen die in de personeelsstatuten zijn opgenomen, is van de toepassing van het tweede lid uitgesloten zolang hij geen negen jaar dienst telt vanaf de datum van zijn aanwijzing.

Art. 6.De ambtenaar die bij mandaat wordt aangewezen voor een graad die evenwaardig is aan de zijne, ontvangt op geen enkel ogenblik een wedde die lager ligt dan die welke hij zou genoten hebben in de graad waarvan hij titularis is.

Art. 7.§ 1. Bij elke aanwijzing voor een mandaatperiode maakt de minister, op voorstel van de betrokken ambtenaar, een opdrachtbrief op die de te bereiken doelstellingen omschrijft, rekening houdend met de hem ter beschikking gestelde middelen.

De opdrachtbrief omvat : 1° de algemene beleidsnota van de minister;2° de beheersopties van belang voor het geheel van de overheidsdienst;3° de voor het bestuur waarvoor de ambtenaar verantwoordelijk is, te bereiken doelstellingen. § 2. Voor de ambtenaren die worden aangewezen om een in afdeling 2 vermelde betrekking van rang 16 te bekleden wordt de opdrachtbrief opgesteld in samenwerking met, naargelang van het geval, de secretaris-generaal of de leidende ambtenaar. Ze moet volkomen passen in de verdeling van de taken, opdrachten en middelen van de overheidsdienst waarvan de secretaris-generaal of de leidende ambtenaar de coherentie verzekert.

Voor de ambtenaren die worden aangewezen om een in afdeling 3 vermelde betrekking van adjunct-leidend ambtenaar te bekleden wordt de opdrachtbrief opgesteld in samenwerking met de leidende ambtenaar. § 3. De opdrachtbrief kan in de loop van het mandaat worden aangepast. Afdeling 2. - De aanwijzing bij mandaat voor betrekkingen

waarvoor geen bijzondere benoemingswijze bepaald is

Art. 8.§ 1. Voor elke aanwijzing bij mandaat tot een graad van rang 17 doet de minister een oproep tot de kandidaten bij middel van een bericht dat in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Het bericht vermeldt ten minste de vacante betrekking, de overheid waarbij en de termijn waarbinnen de kandidatuur moet worden ingediend, alsook de algemene voorwaarden vereist om een graad van rang 17 te bekleden. Het bericht bevat bovendien een functiebeschrijving die met het te begeven ambt verbonden is en nodigt de kandidaten uit om hun bekwaamheden inzake beheer van de overheidsdiensten te laten gelden.

De in het tweede lid bedoelde termijn bedraagt twintig werkdagen. Hij vangt aan op de eerste werkdag welke volgt op die van de bekendmaking van het bericht in het Belgisch Staatsblad. Wanneer de laatste dag van de termijn een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.

Deze paragraaf is niet van toepassing bij het hernieuwen van een mandaat. § 2. Kunnen bij mandaat worden aangewezen tot een graad van rang 17 : 1° de ambtenaren van rang 17;2° de ambtenaren die titularis zijn van een graad van de rangen 16 of 15 en die ten minste één jaar graadanciënniteit hebben. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, moeten bovendien houder zijn van het directiebrevet, bedoeld in artikel 20. § 3. De aanwijzing bij mandaat alsook de hernieuwing van een mandaat worden door Ons verricht bij in Ministerraad overlegd besluit op de voordracht van de betrokken minister.

De aanwijzing gebeurt na advies van de Hoge Raad van ambtenarenzaken over de ingediende kandidaturen.

Het tweede lid is niet van toepassing bij het hernieuwen van een mandaat.

Art. 9.§ 1. Voor elke aanwijzing bij mandaat voor een betrekking van rang 16, doet de minister een oproep tot de kandidaten door middel van een bericht dat in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Het bericht vermeldt ten minste de vacante betrekking, de overheid waarbij en de termijn waarin de kandidatuur ingediend moet worden, alsook de algemene voorwaarden vereist om een graad van rang 16 te bekleden. Het bericht bevat bovendien een functiebeschrijving die aan het te begeven ambt verbonden is en nodigt de kandidaten uit om hun bekwaamheden inzake beheer van de overheidsdiensten te laten gelden.

De in het eerste lid bedoelde termijn bedraagt twintig werkdagen. Hij vangt aan op de eerste werkdag welke volgt op die van de bekendmaking van het bericht in het Belgisch Staatsblad. Wanneer de laatste dag van de termijn een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag. § 2. Kunnen bij mandaat voor een betrekking van rang 16 worden aangewezen : 1° de ambtenaren die titularis zijn van een graad van rang 16;2° de ambtenaren die titularis zijn van een graad van rang 15 en die ten minste één jaar graadanciënniteit tellen. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, moeten bovendien houder zijn van het directiebrevet, bedoeld in artikel 20. § 3. De aanwijzing bij mandaat alsook de hernieuwing van een mandaat worden door Ons verricht op de voordracht van de betrokken minister.

De aanwijzing gebeurt na advies van de Hoge Raad van ambtenarenzaken over de ingediende kandidaturen. Deze laatste wint vooraf over de genoemde kandidaturen het advies in van de directieraad van de overheidsdienst waar de betrekking te begeven is.

Het tweede lid is niet van toepassing bij het hernieuwen van een mandaat. Afdeling 3. - De aanwijzing bij mandaat voor betrekkingen

waarvoor een bijzondere benoemingswijze bepaald is

Art. 10.Voor elke aanwijzing bij mandaat tot een betrekking van leidende ambtenaar en adjunct-leidende ambtenaar waarvoor er een bijzondere wijze van benoeming is vastgesteld doet de minister een oproep tot de kandidaten door middel van een bericht dat in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Onder leidende ambtenaar dient te worden verstaan de ambtenaar die de betrokken overheidsdienst leidt. Onder adjunct-leidende ambtenaar dient te worden verstaan de ambtenaar die de leidende ambtenaar bijstaat.

Het bericht vermeldt ten minste de vacante betrekking, de overheid waarbij en de termijn waarbinnen de kandidatuur moet worden ingediend, alsook de algemene voorwaarden vereist om de graad die met de vacante betrekking overeenkomt te bekleden. Het bericht bevat bovendien een functiebeschrijving die aan het te begeven ambt verbonden is en nodigt de kandidaten uit om hun bekwaamheden inzake beheer van de overheidsdiensten te laten gelden.

De in het derde lid bedoelde termijn bedraagt twintig werkdagen. Hij vangt aan op de eerste werkdag welke volgt op die van de bekendmaking van het bericht in het Belgisch Staatsblad. Wanneer de laatste dag van de termijn een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.

Art. 11.De aanwijzing bij mandaat voor een betrekking van leidend ambtenaar alsook de hernieuwing van een mandaat worden door Ons verricht bij in Ministerraad overlegd besluit.

De aanwijzing gebeurt na advies van de Hoge Raad van ambtenarenzaken over de ingediende kandidaturen en advies van het beheersorgaan voor zover de betrokken overheidsdienst van een dergelijk orgaan voorzien is en dit orgaan bevoegd is inzake personeel.

Het tweede lid is niet van toepassing bij het hernieuwen van een mandaat.

Art. 12.De aanwijzing bij mandaat voor een betrekking van adjunct-leidend ambtenaar alsook de hernieuwing van een mandaat worden door Ons verricht.

De aanwijzing gebeurt na advies van de Hoge Raad van ambtenarenzaken over de ingediende kandidaturen en advies van het beheersorgaan voor zover de betrokken overheidsdienst van een dergelijk orgaan voorzien is en dit orgaan bevoegd is inzake personeel.

Het tweede lid is niet van toepassing bij het hernieuwen van een mandaat. HOOFDSTUK III. - De evaluatie van de voor een mandaat aangewezen ambtenaren

Art. 13.De evaluatie van de ambtenaren die voor een mandaat worden aangewezen omvat een tussentijdse evaluatie die aan de ambtenaar betekend wordt op het einde van de eerste twee jaren van het mandaat en een eindevaluatie die hem betekend wordt op het einde van het mandaat.

Art. 14.Met het oog op zijn evaluatie, stelt de ambtenaar een activiteitenverslag op dat o.m. opgemaakt is volgens de doelstellingen die opgenomen zijn in de opdrachtbrief en dat hij mededeelt aan de minister onder wie hij ressorteert; het verslag gaat in voorkomend geval vergezeld van het advies van de secretaris-generaal.

In de overheidsdiensten die een beheersorgaan hebben, gaat het activiteitenverslag vergezeld van het advies van dit orgaan.

Art. 15.Nadat hij vooraf de ambtenaar en het beheersorgaan, in de overheidsdiensten die zulk een orgaan hebben, gehoord heeft, keurt de minister het verslag goed of verwerpt hij het; te dien einde maakt hij, binnen de maand na de mededeling van het verslag, op een met redenen omklede antwoordnota, op die rekening houdt met de bereikte doelstellingen volgens de beschikbare middelen. De ambtenaar kan zijn opmerkingen schriftelijk laten gelden.

Wanneer de in het eerste lid bedoelde termijn voorbij is, wordt de antwoordnota geacht gunstig te zijn voor de ambtenaar.

Art. 16.De evaluatie van de ambtenaren die bij mandaat aangewezen zijn wordt door de betrokken minister betekend op grond van het in artikel 14 bedoelde activiteitenverslag en op grond van de evaluatiecriteria die zijn opgenomen in bijlage I bij dit besluit.

De tussentijdse evaluatie wordt uitgedrukt in een positieve of gereserveerde beoordeling in de in artikel 15 bedoelde antwoordnota.

De eindevaluatie wordt uitgedrukt in een positieve of negatieve vermelding.

Art. 17.Als de bij mandaat aangewezen ambtenaar zich niet akkoord kan verklaren met de hem betekende eindevaluatie kan hij, binnen tien dagen na de betekening, met een ter post aangetekende brief beroep instellen bij de hoge raad van ambtenarenzaken.

De ambtenaar verschijnt persoonlijk en kan zijn opmerkingen doen gelden; voor zijn verdediging kan hij door een persoon naar eigen keuze bijgestaan worden. Het beroep is opschortend.

De hoge raad voor ambtenarenzaken deelt aan de minister zijn met redenen omkleed advies mede uiterlijk binnen de maand volgend op de indiening van het beroep. Dit advies vermeldt de uitslag van de stemming. De stemming is geheim. In geval van staking van stemmen wordt het advies geacht gunstig voor de verzoeker te zijn.

De met redenen omklede beslissing van de minister wordt aan de ambtenaar en aan de hoge raad van ambtenarenzaken medegedeeld binnen de vijftien dagen vanaf de betekening aan de minister van het door laatstgenoemde uitgebrachte advies. Van zodra deze termijn voorbij is geldt het advies als beslissing.

Art. 18.Wanneer de ambtenaar na zijn eindevaluatie de positieve vermelding krijgt wordt het mandaat waarvoor hij is aangewezen hernieuwd.

Art. 19.§ 1. Wanneer de ambtenaar na zijn eindevaluatie de negatieve vermelding krijgt komt er voor de betrekking waarvoor hij is aangewezen een nieuwe oproep tot de kandidaten. Nochtans kan deze oproep, in geval van beroep ingediend bij de hoge raad van ambtenarenzaken, er niet komen voor de beslissing die genomen wordt als besluit van de beroepsprocedure. § 2. De in § 1 bedoelde ambtenaar wordt ter beschikking van de Dienst Mobiliteit van het Ministerie van Ambtenarenzaken gesteld en wedertewerkgesteld in een betrekking van rang 15. Deze wedertewerkstelling gebeurt in overleg met de minister onder wie de overheidsdienst ressorteert waar de betrekking vacant is. De ambtenaar is onderworpen aan het administratief en geldelijk statuut dat verbonden is aan de graad van rang 15.

De in § 1 bedoelde ambtenaar die bij mandaat is aangewezen volgens een bijzondere benoemingswijze of ingevolge een eerste benoeming op grond van bepalingen die afwijken van de bepalingen die in de personeelsstatuten zijn opgenomen, is van de toepassing van deze paragraaf uitgesloten zolang hij geen negen jaar dienst telt vanaf de datum van zijn aanwijzing. HOOFDSTUK IV. - Directiebrevet

Art. 20.Het directiebrevet wordt toegekend aan de ambtenaren die met vrucht aan de vereiste opleiding hebben deelgenomen. Deze opleiding wordt georganiseerd door het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid van het Ministerie van Ambtenarenzaken.

De in het eerste lid vermelde opleiding mag niet meer dan 120 uren bedragen.

Art. 21.De in artikel 20 bedoelde opleiding bestaat uit drie modules waarvan het programma door Ons vastgesteld wordt, op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren.

Elke module geeft aanleiding tot een test waarvoor het slagen een voorwaarde is voor het voorzetten van de in artikel 20 bedoelde opleiding.

Art. 22.Aan de in artikel 20 bedoelde opleidingsperiode kunnen deelnemen : 1° de rijksambtenaren die titularis zijn van een graad van rang 13 of rang 15;2° de vastbenoemde ambtenaren van de instellingen van openbaar nut die onder de toepassing vallen van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut en die titularis zijn van een graad van rang 13 of van rang 15;3° de ambtenaren bedoeld in artikel 8, § 2, en artikel 9, § 2.

Art. 23.Voor de deelname aan de in artikel 20 bedoelde opleiding genieten de ambtenaren een dienstvrijstelling. HOOFDSTUK V. - Wijzigende bepalingen

Art. 24.Artikel 40 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 1969, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 40.Het Vast Wervingssecretariaat wordt bestuurd door een vaste secretaris die wordt bijgestaan door één of twee adjunct-secretarissen ».

Art. 25.Worden opgeheven in hetzelfde besluit : 1° artikel 41, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 1 augustus 1975;2° artikel 42bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1971.

Art. 26.Artikel 43 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 43.De Vaste Wervingssecretaris en de adjunct-secretarissen zijn onderworpen aan het statuut van het Rijkspersoneel en worden, voor de toepassing ervan, gelijkgesteld respectievelijk met ambtenaren van een graad van rang 17 of 16. »

Art. 27.In artikel 59 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 31 maart 1995, worden de woorden "die tot een graad van de rangen 10 tot 14 is benoemd" vervangen door de woorden "die tot een graad van de rangen 10 tot 15 is benoemd".

Art. 28.In artikel 60 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 31 maart 1995, worden de woorden "indien de rijksambtenaar die tot een graad van de rangen 10 tot 14 benoemd is" vervangen door de woorden "Indien de rijksambtenaar die tot een graad van de rangen 10 tot 15 benoemd is".

Art. 29.In artikel 62 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997, worden de woorden "Deze procedure is eveneens toepasselijk voor de tweetalige adjuncten" geschrapt.

Art. 30.In artikel 74 bis van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 26 september 1994 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, worden de woorden "alsook een vacante betrekking van rang 15 waarvan de titularis de verantwoordelijkheid over een bestuur heeft" geschrapt.

Art. 31.Artikel 83, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende woorden : « met uitzondering van de beroepen die ingediend worden inzake evaluatie door de ambtenaren die bij mandaat aangewezen zijn om een betrekking van rang 17 of 16 te bekleden ».

Art. 32.In artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997, worden de woorden "met uitzondering van die welke met een graad van rang 17, 16 of 15 bekleed zijn en van de tweetalige adjuncten" vervangen door de woorden "met uitzondering van die welke aangewezen zijn in een betrekking van rang 17 of 16 bekleed zijn".

Art. 33.Artikel 7 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 6 februari 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 7.- De evaluatie wordt verricht door middel van de roosters die in de bijlage I, II, III, IV en V zijn opgenomen. »

Art. 34.In artikel 8 van hetzelfde besluit, vervangen door het koninklijk besluit van 6 februari 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt als volgt aangevuld : « die zijn opgenomen in bijlage IV.» ; 2° een derde lid wordt ingevoegd, luidend als volgt : « De in het eerste lid bedoelde criteria worden, voor de ambtenaren die titularis zijn van rang 15 of die een betrekking bekleden die met rang 15 overeenkomt, en die belast zijn met een beheersambt, aangevuld met twee specifieke evaluatiecriteria, opgenomen in bijlage V ».

Art. 35.In hoofdstuk II van Titel I van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de artikelen 14 tot 17 zullen een afdeling 1 uitmaken met het volgende opschrift : « Afdeling 1.- Evaluatie van de ambtenaren die titularis zijn van een graad van rang 10 of 13. »; 2° er wordt een afdeling 2 ingevoegd, luidend als volgt : « Afdeling 2.- Evaluatie van de ambtenaren die titularis zijn van een graad van rang 15 of die een betrekking bekleden die met rang 15 overeenkomt.

Art. 17bis.De onmiddellijke hiërarchische meerdere vult, bij wijze van voorbereiding, het rooster in door aan elk criterium het vereiste waardecijfer te geven. Hij deelt ze aan de ambtenaar die titularis is van een graad van rang 15 of die een betrekking bekleedt die met rang 15 overeenkomt mede, uiterlijk op 15 september van het jaar van de evaluatie.

Art. 17ter.§ 1. De evaluatie geschiedt door twee ambtenaren van een hogere rang dan die van de betrokken ambtenaar, waaronder de onmiddellijke hiërarchische meerdere; zij worden door de minister aangewezen. § 2. Na kennis te hebben genomen van het naar behoren ingevulde evaluatierooster en van het individueel evaluatiedossier van de ambtenaar hebben de in § 1 bedoelde ambtenaren met hem een onderhoud.

Tijdens dit onderhoud kan de te evalueren ambtenaar zijn opmerkingen laten horen.

De in § 1 bedoelde ambtenaren kunnen elke tot het bestuur behorende persoon horen, wanneer dat verband houdt met het proces ter evaluatie van de betrokken ambtenaar. Deze wordt van deze hoorzitting op de hoogte gesteld. § 3. De in § 1 bedoelde ambtenaren betekenen de evaluatie tegen uiterlijk 15 december van het evaluatiejaar.

Het definitief vastgelegde evaluatierooster wordt in het individueel evaluatiedossier opgenomen en bij het evaluatiebulletin gevoegd.

Art. 17quater.Als op het ogenblik dat de evaluatie wordt verricht een van de in artikel 17ter, § 1, bedoelde leden afwezig is of een negatieve vermelding heeft verkregen, wordt hij vervangen door een andere ambtenaar van een hogere rang dan die van de ambtenaar die moet geëvalueerd worden, aangewezen door de minister. »

Art. 36.Hoofdstuk I van Titel II van hetzelfde besluit, dat de artikelen 20bis tot 20septies bevat en dat werd ingevoegd door het koninklijk besluit van 19 september 1990 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 oktober 1992 en van 2 juni 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : « HOOFDSTUK I. - Benoeming tot een graad van rang 15

Art. 20bis.Tot een graad van rang 15 kunnen worden benoemd : 1° de rijksambtenaren die titularis zijn van een graad van rang 15;2° de ambtenaren van het ministerie waar de betrekking te begeven is die titularis van een graad van rang 13 zijn en die ten minste een jaar graadanciënniteit hebben en twaalf jaar anciënniteit in niveau 1.

Art. 20ter.§ 1. In afwijking van artikel 72, §§ 2 en 3, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel doet de minister een oproep tot de kandidaten door middel van een bericht dat in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Het bericht vermeldt ten minste de vacante betrekking, de overheid bij wie en de termijn waarbinnen de kandidatuur moet ingediend worden, alsook de algemene voorwaarden die vereist zijn om benoemd te worden tot een graad van rang 15, alsook een beschrijving van taken die betrekking hebben op het te begeven ambt.

De in het eerste lid bedoelde termijn bedraagt tien werkdagen. Hij vangt aan op de eerste werkdag welke volgt op die van de bekendmaking van het bericht in het Belgisch Staatsblad. Wanneer de laatste dag van de termijn een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag is, wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag. § 2. De kandidaten die hun kandidatuur regelmatig ingediend hebben worden gehoord door de directieraad van het ministerie waar de betrekking te begeven is.

De directieraad stelt een voorstel op dat ten minste één kandidaat en ten hoogste vijf kandidaten per vacante betrekking omvat.

Het voorstel wordt aan de belanghebbenden betekend. De ambtenaar die zich benadeeld acht kan, binnen tien dagen na de betekening, een bezwaar bij de directieraad indienen en vragen gehoord te worden.

Art. 20quater.Voor de benoeming tot een graad van rang 15 wordt de voorrang gegeven aan degene van de kandidaten die eenparig door de directieraad is voorgesteld. Indien de minister meent niet te kunnen instemmen met het eenparig voorstel van de directieraad en indien hij een andere van de vijf kandidaten voordraagt, wordt zijn voorstel met bijzondere redenen omkleed.

De benoeming tot een graad van rang 15 wordt door Ons toegekend.

Art. 20quinquies.De rijksambtenaren die tot een graad van rang 15 benoemd werden volgens een bijzondere benoemingswijze of ingevolge een eerste benoeming op grond van de bepalingen die afwijken van de in de personeelsstatuten voorgeschreven bepalingen worden, gedurende de eerste negen jaren die volgen op hun benoeming, uitgesloten van de toepassing van artikel 20bis, § 1, 1°, en van de artikelen 8 en 9 van het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren die belast worden met het beheer van sommige overheidsdiensten. »

Art. 37.Artikel 20bis van hetzelfde besluit, ingevoegd door dit besluit, wordt, met ingang van 1 januari 2002, door de volgende bepaling vervangen : «

Art. 20bis.Tot een graad van rang 15 kunnen worden benoemd : 1° de rijksambtenaren die titularis zijn van een graad van rang 15 en die houder zijn van het directiebrevet bedoeld in hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren die belast worden met het beheer van sommige overheidsdiensten;2° de ambtenaren van het ministerie waar de betrekking te begeven is, die titularis van een graad van rang 13 zijn, die ten minste drie jaar graadanciënniteit hebben en twaalf jaar anciënniteit in niveau 1 en die houder zijn van het directiebrevet, bedoeld in hoofdstuk IV van het voormelde koninklijk besluit van 20 april 1999.»

Art. 38.Artikel 26, § 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 november 1990 en 2 juni 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4. Dit artikel is niet van toepassing op een graad van rang 15".

Art. 39.Artikel 60, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 10 april 1995 en 2 juni 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Dit artikel is niet van toepassing op de anciënniteitsvoorwaarden die vereist zijn voor een benoeming tot de graden van rang 15".

Art. 40.Artikel 65 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 januari 1977, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « § 4. De ambtenaar die in de vlakke loopbaan benoemd is tot een graad van rang 15 kan slechts benoemd worden tot een andere graad van rang 15 wanneer hij het in hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren die worden belast met het beheer van sommige overheidsdiensten bedoelde directiebrevet bezit. »

Art. 41.Een artikel 67bis luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit, ingevoegd : «

Art. 67bis.Dit hoofdstuk is niet toepasselijk op de graden die bij mandaat worden begeven".

Art. 42.Het opschrift van bijlage III van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgende opschrift : « Niveau 1 behalve de rangen 16 en 17".

Art. 43.De bijlagen bij hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997, worden aangevuld met een bijlage V die is opgenomen als bijlage II bij dit besluit.

Art. 44.Artikel 17 van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling het statuut van sommige instellingen van openbaar nut, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 december 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 17.Artikel 62 moet als volgt worden gelezen : «

Art. 62.In afwijking van de artikelen 57 tot 61 wordt door Ons een specifieke evaluatieprocedure vastgesteld voor de leidende ambtenaren en de adjunct-leidende ambtenaren. »

Art. 45.Artikel 19 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 19.Artikel 83 moet als volgt worden gelezen : «

Artikel 83.De raden van beroep hebben als opdracht, benevens van de beroepen inzake tuchtstraffen, ook kennis te nemen van de beroepen inzake evaluatie, van andere maatregelen of voorstellen waartegen, met toepassing van dit statuut of van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten, bij die raden kan worden opgekomen.

De raad van beroep voor leidende ambtenaren neemt kennis van beroepen van de leidende ambtenaren en van de adjunct-leidende ambtenaren, bekleed met een graad ingedeeld in de rangen 16 en 15, met uitzondering van de beroepen die ingediend worden inzake evaluatie door de ambtenaren die bij mandaat aangewezen zijn om een betrekking van leidend ambtenaar of adjunct-leidend ambtenaar te bekleden.

De raden van beroep nemen kennis van de beroepen van alle overige ambtenaren. »

Art. 46.Artikel 28ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 juni 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 28ter.Het opschrift van afdeling 2 van hoofdstuk II van Titel I moet als volgt worden gelezen : « Afdeling 2. - Evaluatie van de ambtenaren die titularis zijn van een graad van rang 15 of die een betrekking van rang 15 bekleden". »

Art. 47.Artikel 28quater van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 juni 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 28quater.In artikel 17ter moet § 1 als volgt worden gelezen : « § 1. De evaluatie geschiedt door de leidende ambtenaar en de adjunct-leidende ambtenaar en, in voorkomend geval, door de onmiddellijke hiërarchische meerdere". »

Art. 48.Artikel 28quinquies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 juni 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 28quinquies.Hoofdstuk II van Titel I is niet van toepassing op de leidende ambtenaren noch op de adjunct-leidende ambtenaren". »

Art. 49.Een artikel 28sexies, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «

Art. 28sexies.Artikel 20bis moet als volgt worden gelezen : «

Art. 20bis.Tot een graad van rang 15 kunnen benoemd worden : 1° de vastbenoemde ambtenaren van de instellingen die titularis zijn van een graad van rang 15;2° de vastbenoemde ambtenaren van de instelling waar de betrekking te begeven is, die titularis zijn van een graad van rang 13 en die ten minste een jaar graadanciënniteit en twaalf jaar anciënniteit in niveau 1 tellen".»

Art. 50.Een artikel 28septies, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «

Art. 28septies.Artikel 20quater, tweede lid, is niet van toepassing op de ambtenaren van de instellingen. »

Art. 51.Een artikel 28octies, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «

Art. 28octies.De artikelen 20bis tot 20quinquies zijn niet van toepassing op de benoeming van de leidende ambtenaren en de adjunct-leidende ambtenaren. »

Art. 52.Vanaf 1 januari 2002 wordt artikel 28sexies van hetzelfde besluit, zoals gewijzigd bij dit besluit, vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 28sexies.Artikel 20bis moet als volgt gelezen worden : «

Art. 20bis.Tot een graad van rang 15 kunnen worden benoemd : 1° de vastbenoemde ambtenaren van de instellingen die titularis zijn van een graad van rang 15 en die houder zijn van het directiebrevet, bedoeld in hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren die belast worden met het beheer van sommige overheidsdiensten;2° de vastbenoemde ambtenaren van de instelling waar de betrekking te begeven is, die titularis zijn van een graad van rang 13, die ten minste drie jaar graadanciënniteit en twaalf jaar anciënniteit in niveau 1 tellen, en die houder zijn van het directiebrevet, bedoeld in hoofdstuk IV van het bovenvermelde koninklijk besluit van 20 april 1999.»

Art. 53.Artikel 3 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 februari 1985, 20 februari 1989 en 4 augustus 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1.Alleen een ambtenaar die de statutaire voorwaarden vervult om bij mandaat aangewezen te worden of tot de met het hoger ambt overeenstemmende graad benoemd te worden, kan voor het uitoefenen van dat ambt worden aangesteld. » ; 2° § 2, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Bij gebrek aan een ambtenaar die de statutaire voorwaarden vervult om bij mandaat aangewezen te worden of tot de het hoger ambt overeenstemmende graad benoemd te worden, kan een ander ambtenaar bij een met redenen omklede aanstellingsakte voor het uitoefenen van dat ambt aangesteld worden.»; 3° § 2, vierde lid, wordt aangevuld met de volgende zin : « Om evenwel te kunnen aangewezen worden voor de uitoefening van hoger ambt in een betrekking die met een graad van rang 16 of 17 overeenstemt moet de ambtenaar houder zijn van het directiebrevet of er van vrijgesteld zijn met toepassing van artikel 59, § 2, van het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren die belast zijn met het beheer van sommige overheidsdiensten".

Art. 54.Artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 februari 1989 en 4 augustus 1996, wordt aangevuld met het volgende lid : « In een betrekking die wordt toegekend volgens de mandaatregeling kan slechts bij aanwijzing voor de uitoefening van een hoger ambt worden voorzien wanneer de titularis van het mandaat tijdelijk afwezig is. »

Art. 55.Artikel 109 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan de rijksambtenaren wordt aangevuld met de volgende bepaling : « § 4. In afwijking van paragraaf 1 wordt de betrekking van de ambtenaar die is aangewezen om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen als vacant van bij het begin van het mandaat beschouwd".

Art. 56.Artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten wordt aangevuld als volgt : « de betrekkingen van de rangen 17 en 16, uitgezonderd. »

Art. 57.Artikel 13 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 13.In afwijking van de artikelen 3 tot 12, kan een betrekking van rang 15 die definitief vacant is in een in artikel 1 bedoelde overheidsdienst en waarvoor er geen bijzondere benoemingswijze is vastgesteld, begeven worden door de benoeming van een in artikel 2, § 1, bedoeld personeelslid, onder de voorwaarden en volgens de procedure die zijn vastgesteld bij de artikelen 20bis tot 20quinquies van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel ». HOOFDSTUK VI. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 58.De op de datum van inwerkingtreding van dit besluit aan de gang zijnde bevorderings- of benoemingsprocedures worden voortgezet krachtens de bepalingen die van toepassing waren op het ogenblik waarop deze procedures werden aangevat.

Art. 59.§ 1. De in dit besluit bedoelde ambtenaren die, op de datum waarop het van kracht wordt, benoemd zijn in een graad van rang 17 of 16 of leidende ambtenaar of adjunct-leidende ambtenaar zijn, worden geacht op die datum hun eerste mandaat van vijf jaar aan te vangen.

De in artikel 58 bedoelde ambtenaren worden eveneens geacht hun mandaat van vijf jaar aan te vangen op de datum van hun benoeming, voor zover die niet voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit valt. § 2. De ambtenaren van de in dit besluit bedoelde overheidsdiensten die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, een betrekking van rang 15, 16 of 17 bekleden of die vóór 1 januari 2002 voor een mandaat aangewezen zullen worden, worden vrijgesteld van de voorwaarde van directiebrevet ingeval van hernieuwing van mandaat of aanwijzing voor een nieuw mandaat.

Art. 60.Hoofdstuk III is van toepassing op de in dit besluit bedoelde ambtenaren die, op de datum waarop het van kracht wordt, benoemd zijn in een graad van rang 17 of rang 16 of leidende ambtenaar of adjunct-leidende ambtenaar zijn.

Het is eveneens op de in artikel 58 bedoelde ambtenaren toepasselijk op de datum waarop hun benoeming van kracht wordt voor zover die niet voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit valt.

Art. 61.Onverminderd artikel 19 van dit besluit worden de in artikel 60 bedoelde ambtenaren die na hun eindevaluatie de negatieve vermelding krijgen wedertewerkgesteld in een betrekking van rang 15, met behoud van hun graad en hun weddeschaal. Deze wedertewerkstelling gebeurt in overleg met de minister onder wie de overheidsdienst ressorteert waar de betrekking vacant is. De ambtenaar is onderworpen aan het administratief en geldelijk statuut dat verbonden is aan de graad van rang 15.

De in artikel 60 bedoelde ambtenaren die na hun eindevaluatie de negatieve vermelding verkrijgen en die benoemd worden volgens een bijzondere benoemingswijze op ingevolge een benoeming die berust op bepalingen die afwijken van de in de personeelsstatuten vastgelegde bepalingen, worden van de toepassing van dit artikel uitgesloten zolang ze geen negen jaar dienst tellen sedert de datum van hun benoeming.

Art. 62.§ 1. De weging bedoeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel, ingevoegd door het koninklijk besluit van 6 februari 1997, wordt voor het eerst aan elke ambtenaar van rang 15 medegedeeld en uitgelegd tegen uiterlijk 15 september 1999. § 2. De evaluatie wordt, wat de ambtenaren van rang 15 betreft, voor het eerst verricht tussen 15 september 1999 en 15 december 1999, op grond van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel, zoals door dit besluit gewijzigd. § 3. Dit artikel is van toepassing op de ambtenaren bedoeld bij artikel 28ter van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, zoals door dit besluit gewijzigd. § 4. De ambtenaren die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, titularis zijn van een graad van rang 15, worden geacht houder te zijn van het in de artikelen 20 tot 23 vermelde directiebrevet zodra ze tweemaal na elkaar de vermelding "zeer goed" hebben gekregen na hun evaluatie.

Art. 63.Artikel 22 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken alsook artikel 12 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 houdende hervorming van verscheidene verordeningsbepalingen die toepasselijk zijn op het rijkspersoneel treden in werking.

Art. 64.Dit besluit treedt in werking op een door Ons bepaalde datum, met uitzondering van de artikelen 8, § 2, tweede lid, 9, § 2, tweede lid, 38, 41, 52 en 53 die op 1 januari 2002 in werking treden.

Het in de artikelen 52 en 53 voorziene vereiste is enkel toepasselijk op de procedures die starten vanaf 1 januari 2002.

Art. 65.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 april 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

Bijlage I 1. Analytisch en synthesevermogen Beoordeelt correct de invloed van elk element van een situatie en begrijpt de onderlinge samenhang. Ziet de raakpunten en verschillen en is in staat hieruit een aanpak of algemene regel te synthetiseren, of de situatie als een bijzonder geval te behandelen. 2. Besluitvaardigheid In staat na analyse tot handelen over te gaan en te kiezen tussen de verschillende mogelijkheden, prioriteiten vast te stellen en de knoop door te hakken in geval van tegenstrijdige belangen. Neemt geen impulsieve of emotionele beslissingen.

Handelt zo nodig preventief. 3. Strategisch denkvermogen - Langetermijnvisie Vertaalt de strategie in samenhangende en in de tijd gespreide werkprogramma's.Kijkt bij zijn beslissingen vooruit op middellange en lange termijn. 4. Creativiteit - Zin voor vernieuwing Kiest oplossingen volgens het specifieke karakter van de situatie. In staat nieuwe oplossingen te bedenken, die indien nodig breken met de gewoonten of afspraken uit het verleden. 5. Organisatievermogen en vermogen om problemen op te lossen Plant zijn werk en dat van zijn medewerkers volgens de vastgestelde streefdoelen, de toegewezen middelen en de opgelegde regels. Maakt efficiënt gebruik van mensen, technische en financiële middelen.

Trekt lessen uit problemen en voert permanente oplossingen in. 6. Leadership en vermogen om te delegeren Wordt gezien als een leidinggevend persoon die doelstellingen nastreeft die iedereen kent en aanvaardt. Weet zijn ondergeschikten te motiveren door zijn charisma en maakt dat ze zichzelf gaan identificeren met de opdracht van de groep door zelf het voorbeeld te geven.

Verdeelt de taken volgens ieders capaciteiten.

Geeft de anderen zelfstandigheid en ruimte voor eigen initiatief, maar verliest nooit de controle en draagt altijd de eindverantwoordelijkheid. 7. Communicatie Drukt zijn ideeën duidelijk uit en verdedigt ze op overtuigende wijze. Stimuleert de informatiestroom en de uitwisseling van meningen in beide richtingen.

Verklaart of motiveert zijn richtlijnen en geeft een constructieve feedback na een genomen of gewijzigde beslissing. 8. Teamgeest - Loyaliteit Accepteert en respecteert de regels, de normen en de rol van de anderen.Draagt actief bij tot het bereiken van het gezamenlijke doel : weet knopen door te hakken in het voordeel van de onderneming in geval van tegenstrijdige belangen op korte termijn. 9. Onderhandelingscapaciteiten Weet zowel intern als extern de partijen ertoe te brengen hun standpunten te uiten, tot wederzijds begrip te komen en het eens te worden over wederzijds aanvaardbare oplossingen.10. Gebruikersgerichte instelling Heeft gevoel voor de noden van de gebruikers (intern en/of extern). Met de middelen waarover hij kan beschikken zorgt hij ervoor dat er zo goed mogelijk tegemoetgekomen wordt aan hun wensen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren die belast worden met het beheer van sommige overheidsdiensten.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

Bijlage II Specifieke criteria voor de ambtenaren van rang 15 die met een beheerfunctie belast zijn Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 april 1999 tot organisatie van benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren die belast worden met het beheer van sommige overheidsdiensten.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

^