gepubliceerd op 26 september 2000
Besluit van de Vlaamse regering houdende de regeling van de rechtspositie van het personeel van sommige Vlaamse openbare instellingen
MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP
30 JUNI 2000. - Besluit van de Vlaamse regering houdende de regeling van de rechtspositie van het personeel van sommige Vlaamse openbare instellingen
De Vlaamse regering, Gelet op de Europese richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie;
Gelet op de Europese richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof;
Gelet op het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 67, § 2;
Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993;
Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op artikel 20ter, § 2, ingevoegd bij het decreet van 5 juli 1989 en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 1998;
Gelet op de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, inzonderheid op artikel 32ter, § 1, ingevoegd bij het decreet van 12 december 1990 en op artikel 32ter, § 3 en § 4, ingevoegd bij het decreet van 12 december 1990 en gewijzigd bij het decreet van 7 juli 1998;
Gelet op de wet van 17 mei 1976 tot oprichting van een Dienst voor de Scheepvaart en van een « Office de la Navigation », inzonderheid op artikel 8, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 1998;
Gelet op het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, inzonderheid op artikel 38, gewijzigd bij de decreten van 20 april 1994 en 7 juli 1998;
Gelet op het decreet van 20 maart 1984 houdende oprichting van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, inzonderheid op artikel 3, § 2, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 1998;
Gelet op het decreet van 29 mei 1984 houdende oprichting van de instelling Kind en Gezin, inzonderheid op artikel 11, § 1, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 1998;
Gelet op het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, inzonderheid op artikel 9, § 1, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 1998;
Gelet op het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, inzonderheid op artikel 18, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 1998;
Gelet op het decreet van 31 juli 1990 betreffende het Onderwijs II, inzonderheid op artikel 160, gewijzigd bij de decreten van 9 april 1992, 7 juli 1998 en 18 mei 1999;
Gelet op het decreet van 12 december 1990 betreffende het bestuurlijk beleid, inzonderheid op artikel 24, 44, § 1 en 45, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 1998;
Gelet op het decreet van 23 januari 1991 betreffende de vorming en de begeleiding van de zelfstandigen en de kleine en middelgrote ondernemingen, inzonderheid op artikel 48, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 1998;
Gelet op het decreet van 23 januari 1991 tot oprichting van Export Vlaanderen, inzonderheid op artikel 20, § 1, gewijzigd bij het decreet van 24 juli 1996;
Gelet op het decreet van 4 mei 1994 betreffende de NV Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer Vlaanderen, inzonderheid op artikel 57, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 1998;
Gelet op het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, inzonderheid op artikel 32, § 1;
Gelet op het decreet van 7 juli 1998 betreffende de openbare instelling Toerisme Vlaanderen en de Vlaamse Raad voor het Toerisme, inzonderheid op artikel 20;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Commissariaat-Generaal voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie, gegeven op 17 december 1997, 16 september 1998, 21 april 1999 en 15 september 1999;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, gegeven op 1 april 1998, 1 juli 1998, 7 april 1999 en 1 september 1999;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs, gegeven op 6 februari 1998, 26 juni 1998, 19 maart 1999 en 24 september 1999;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen, gegeven op 19 december 1997, 26 juni 1998, 27 april 1999 en 16 juli 1999;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van de NV Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer Vlaanderen, gegeven op 13 mei 1998, 8 juli 1998, 14 april 1999 en 15 juli 1999;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, gegeven op 17 februari 1998, 23 juni 1998, 30 maart 1999 en 29 juni 1999;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel, gegeven op 9 april 1998, 15 april 1999 en 14 juli 1999;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Rekem, gegeven op 20 juni 1998, 18 maart 1999 en 8 juli 1999;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Vlaamse Landmaatschappij, gegeven op 24 maart 1999 en 14 juli 1999;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van Toerisme Vlaanderen, gegeven op 31 maart 1999 en 8 september 1999;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Dienst voor de Scheepvaart, gegeven op 10 maart 1999 en 15 september 1999;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van Kind en Gezin, gegeven op 31 maart 1999 en 14 juli 1999;
Gelet op het advies van de algemene raad van de Vlaamse Onderwijsraad, gegeven op 30 maart 1999 en 24 juli 1999;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van Export Vlaanderen, gegeven op 12 april 1999 en 29 september 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaams Gewest, gegeven op 12 januari 1998, 24 juni 1998, 23 maart 1999 en 6 juli 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van de Vlaamse Milieumaatschappij, gegeven op 17 december 1997, 7 juli 1998, 29 maart 1999 en 5 juli 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van de Vlaamse Landmaatschappij, gegeven op 16 december 1997, 23 juni 1998, 16 maart 1999 en 20 juli 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, gegeven op 5 januari 1998, 2 juli 1998, 1 april 1999 en 15 juli 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van de Dienst voor de Scheepvaart, gegeven op 17 december 1997, 18 juni 1998, 30 maart 1999 en 2 juli 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van de Maatschappij van de Brugse Zeevaartinrichtingen, gegeven op 2 februari 1998, 29 juni 1998, 19 april 1999 en 1 september 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van de NV Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer Vlaanderen, gegeven op 20 april 1998, 22 juni 1998, 29 maart 1999 en 30 juni 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van Toerisme Vlaanderen, gegeven op 15 december 1997, 12 januari 1998, 30 juni 1998, 23 maart 1999 en 8 juli 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van het Commissariaat-generaal voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie, gegeven op 16 december 1997, 24 juni 1998, 1 april 1999 en 7 juli 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs, gegeven op 18 december 1997, 25 juni 1998, 18 maart 1999 en 6 juli 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van de administratieve diensten van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs, gegeven op 19 december 1997, 28 augustus 1998, 26 maart 1999 en 5 juli 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van het permanent secretariaat van de Vlaamse Onderwijsraad, gegeven op 12 februari 1998, 25 juni 1998 en 19 maart 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, gegeven op 5 januari 1998;
Gelet op het advies van de directieraad van het Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen, gegeven op 11 december 1997, 25 juni 1998, 30 maart 1999 en 8 juli 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van Kind en Gezin, gegeven op 23 december 1997, 17 juni 1998 en 26 maart 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, gegeven op 13 februari 1998, 22 juni 1998, 29 maart 1999 en 2 juli 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel, gegeven op 10 februari 1998, 13 april 1999 en 14 juli 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Rekem, gegeven op 2 juni 1998, 23 maart 1999 en 7 juli 1999;
Gelet op het advies van de directieraad van Export Vlaanderen, gegeven op 16 juli 1999;
Gelet op het akkoord van de minister, bevoegd voor de pensioenen, gegeven op 18 november 1994, 29 januari 1998 en 24 augustus 1998;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 17 december 1998 en 9 maart 1999;
Gelet op het protocol nr. 126.322 van 26 april 1999, het protocol nr. 134.340 van 31 mei 1999 en het protocol nr. 137.351 van 22 juni 1999 van het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest;
Gelet op de beslissing van de Vlaamse regering, op 1 juni 1999 en 8 juni 1999, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 7 maart 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke kansen, de Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport en de Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media;
Na beraadslaging, Besluit : DEEL I. TOEPASSINGSGEBIED EN ALGEMENE BEPALINGEN HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied Artikel I 1. Dit besluit is van toepassing op de hiernavolgende Vlaamse openbare instellingen en op het personeel ervan : 1° a) Vlaamse Landmaatschappij;b) Vlaamse Huisvestingsmaatschappij;c) Dienst voor de Scheepvaart;d) NV.Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer Vlaanderen; e) Toerisme Vlaanderen;f) Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, met uitzondering van het bij arbeidsovereenkomst tewerkgesteld personeel dat belast is met outplacement en loopbaanbegeleiding en met het ter beschikking stellen van uitzendkrachten aan gebruikers en van het instructiepersoneel;g) Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen;h) Kind en Gezin;i) Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap;2° a) Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest;b) Vlaamse Milieumaatschappij;3° a) Maatschappij van de Brugse Zeevaartinrichtingen;b) Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs;c) permanent secretariaat van de Vlaamse Onderwijsraad;4° administratieve diensten van het Gemeenschapsonderwijs;5° Commissariaat-Generaal voor de bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie;6° a) Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel;b) Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Rekem;7° Export Vlaanderen, met uitzondering van de Vlaamse economische vertegenwoordigers, de handelsattachés, het ondersteunend personeel en de handelssecretarissen. Het doet geen afbreuk aan andere wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen die op specifieke categorieën van dit personeel van toepassing zijn.
HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen Art. I 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° instelling : de instellingen, vermeld in artikel I 1;2° afdeling : organisatorische eenheid binnen de instelling;3° de regeling van de rechtspositie : het geheel van bepalingen waardoor de Vlaamse regering : a) de administratieve en geldelijke rechtstoestand van de ambtenaar en de stagiair vaststelt;b) de aanwerving en de toelatingsvoorwaarden alsook de arbeidsvoorwaarden van de contractuele personeelsleden vaststelt;4° de tot benoemen bevoegde overheid : a) voor de instellingen, vermeld in artikel I, 1° : de raad van bestuur voor de ambtenaar van rang A2, de leidend ambtenaar voor de ambtenaar van rang A1 en van de niveaus B, C, D en E, en de Vlaamse regering voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar. Bij N.V. Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer Vlaanderen en bij de Dienst voor de Scheepvaart worden de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar benoemd door de Vlaamse regering op voordracht van de raad van bestuur. b) voor de instellingen, vermeld in artikel I, 2° : de minister voor de ambtenaar van rang A2, de leidend ambtenaar voor de ambtenaar van rang A1 en van de niveaus B, C, D en E, de Vlaamse regering voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar;c) voor de instellingen, vermeld in artikel I, 3° : de raad van bestuur voor de ambtenaar van rang A2, de leidend ambtenaar voor de ambtenaar van rang A1 en de niveaus B, C, D en E en de raad van bestuur voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar. De Vlaamse Onderwijsraad kan van deze bepaling afwijken voor de ambtenaren van rang A1 en de niveaus B, C, D of E in het instellingsspecifiek besluit; d) voor de instelling, vermeld in artikel I, 4° : de raad van bestuur;e) voor de instelling, vermeld in artikel I, 5° : de raad van bestuur voor de ambtenaar van niveau A, de leidend ambtenaar voor de ambtenaar van de niveaus B, C, D en E en de Vlaamse regering voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar.f) voor de instellingen, vermeld in artikel I, 6° : de raad van bestuur voor de ambtenaar van rang A1 en rang A2 en de leidend ambtenaar voor de ambtenaar van de niveaus B, C, D en E en de raad van bestuur voor de leidend ambtenaar.g) voor de instelling, vermeld in artikel I, 7° : de raad van bestuur voor de ambtenaar van rang A2 en de leidend ambtenaar voor de ambtenaar van rang A1 en van de niveaus B, C, D en E.5° personeel : de ambtenaren, de stagiairs en de contractuele personeelsleden van de instelling;6° personeelslid : elk lid van het personeel.Bij verwijzing naar een personeelslid wordt hierna de mannelijke vorm gebruikt; 7° ambtenaar : elk personeelslid dat in vast dienstverband benoemd is;8° stagiair : elk personeelslid dat toegelaten is tot een proeftijd met het oog op een vaste benoeming;9° contractueel personeelslid : elk personeelslid dat in dienst genomen is met een arbeidsovereenkomst overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;10° APKB : het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de gemeenschaps- en gewestregeringen en van de colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen;11° raad van bestuur : het bestuursorgaan van de instelling, zoals het is ingesteld door het oprichtingsdecreet, de oprichtingswet of de statuten. Bij ontstentenis van dit orgaan in de instelling, moet « raad van bestuur » worden gelezen als « de minister », behoudens een andersluidende expliciete bepaling; 12° de leidend ambtenaar : de administrateur-generaal of andere specifieke graadbenamingen;13° de adjunct-leidend ambtenaar : de adjunct-administrateur-generaal of andere specifieke graadbenamingen;14° afdelingshoofd : elke ambtenaar die belast is met de leiding van een afdeling;15° individueel personeelsbeheer : de toepassing van het beleid en van de bepalingen inzake ambtenarenzaken op het individuele personeelslid;16° de minister : het lid van de Vlaamse regering dat overeenkomstig de bevoegdheidsverdeling binnen de regering belast is met het toezicht of de controle op de instelling of met het bestuur van de instelling;17° de Vlaams minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken : het lid van de Vlaamse regering dat bevoegd is inzake ambtenarenzaken;18° raadgever : een ambtenaar die in actieve dienst is of gepensioneerd is, of een advocaat, of een afgevaardigde van een erkende vakorganisatie.19° de leidinggevende ambtenaar van niveau A : de ambtenaar die de leidinggevende functie van afdelingshoofd, adjunct-leidend ambtenaar of leidend ambtenaar uitoefent, en de ambtenaar van rang A1 in een buitendienst die een diensthoofdentoelage krijgt. Art. I 3. § 1. Alle bevoegdheden, die bij dit besluit aan een bepaald ambtenaar zijn toegewezen, worden eveneens uitgeoefend door de ambtenaar die met de waarneming van het ambt van de titularis is belast.
Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering worden de toegewezen bevoegdheden uitgeoefend door de ambtenaar die de titularis vervangt overeenkomstig Deel II, Titel IV. § 2. Behoudens andersluidende bepaling kan de leidend ambtenaar de bevoegdheden die hem bij dit besluit zijn toegewezen, op algemene wijze delegeren aan ambtenaren die onder zijn gezag staan. § 3. De delegaties, vermeld in § 2, moeten bekendgemaakt worden aan de personeelsleden. Ze worden bij wijze van uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
Art. I 4. Aan de personeelsbehoeften van de instelling wordt voldaan door ambtenaren en stagiairs. Uitzonderlijk en enkel om de redenen, die in artikel XIV 2 zijn opgesomd, kunnen contractuele personeelsleden worden ingezet.
Aan het statutair dienstverband van de ambtenaar kan slechts een einde worden gemaakt in de bij dit besluit bepaalde gevallen.
Art. I 5. Elke wijziging of aanvulling aan dit besluit wordt vooraf voor advies voorgelegd aan de directieraad van de instelling. De directieraad moet advies geven uiterlijk 30 kalenderdagen na het verzoek om advies, tenzij een andere termijn werd bepaald. Die termijn mag evenwel niet korter zijn dan 15 kalenderdagen. In de maand augustus worden de termijnen opgeschort. Als het advies niet binnen de opgelegde termijn is gegeven, mag aan het adviesvereiste worden voorbijgegaan.
DEEL II. - WERKING VAN DE INSTELLING HOOFDSTUK I. - De directieraad Art. II 1. Behoudens andersluidende instellingsspecifieke bepalingen is de directieraad samengesteld uit : 1° de leidend ambtenaar, die tevens voorzitter is, 2° de adjunct-leidend ambtenaar of ambtenaren;3° de afdelingshoofden. Art. II 2. § 1. De directieraad stelt een huishoudelijk reglement op dat ten minste bepaalt : 1° de frequentie van de vergaderingen;2° het vereiste quorum en de vereiste meerderheid voor de geldigheid van zijn beslissingen;3° de wijze van stemmen. § 2. Het huishoudelijk reglement van de directieraad wordt ter goedkeuring aan de raad van bestuur voorgelegd. Het wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art. II 3. Elke individuele beslissing over personeelsleden wordt genomen bij geheime stemming na een gemotiveerd voorstel van de voorzitter, dat geformuleerd wordt na beraadslaging in de directieraad.
HOOFDSTUK II. - De raad van beroep Art. II 4. De raad van beroep, opgericht bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende oprichting en samenstelling van een raad van beroep voor sommige Vlaamse openbare instellingen, neemt kennis van alle beroepen die krachtens dit besluit kunnen worden ingesteld door : 1° een ambtenaar of een stagiair tegen de uitspraak van een tuchtstraf of van de schorsing in het belang van de dienst;2° een stagiair tegen een voorstel tot negatieve evaluatie van de stage, en een ambtenaar tegen de evaluatie "onvoldoende" of tegen een vormgebrek tijdens de evaluatieprocedure;3° een ambtenaar tegen de weigering van het verlof voor verminderde prestaties en van het gecontingenteerd verlof. HOOFDSTUK III. - De leidend ambtenaar Art. II 5. § 1. De leidend ambtenaar kan één ambtenaar van rang A2 belasten met een staffunctie. Die ambtenaar kan niet tezelfdertijd afdelingshoofd zijn. § 2. Alleen de ambtenaren van rang A2 die over de generieke competenties van staflid beschikken kunnen met een staffunctie worden belast.
De directieraad stelt de lijst van de generieke competenties vast. Die competenties kunnen door een test worden beoordeeld. De directieraad bepaalt de voorwaarden waaraan zo'n test moet voldoen.
Art. II 6. De leidend ambtenaar neemt de besluiten inzake de vaststelling van het salaris en de toekenning van vergoedingen en toelagen aan de ambtenaren van de instelling.
HOOFDSTUK IV. - De adjunct-leidend ambtenaar Art. II 7. De adjunct-leidend ambtenaar wordt belast met het mandaat van afdelingshoofd.
HOOFDSTUK V. - De tijdelijke vervanging Art. II 8. Als de leidend ambtenaar tijdelijk afwezig of verhinderd is of als er geen leidend ambtenaar is, wordt deze ambtshalve vervangen door de adjunct-leidend ambtenaar. Als de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar gelijktijdig afwezig zijn of als er geen adjunct-leidend ambtenaar is, wordt de leidend ambtenaar vervangen door een afdelingshoofd of door een ambtenaar van rang A2. Bij die vervanging wordt een orde van voorrang aangehouden, die vooraf door de leidend ambtenaar is vastgesteld en bij dienstorder aan het personeel is meegedeeld.
Als er meer dan een adjunct-leidend ambtenaar is, wordt de leidend ambtenaar vervangen door een adjunct-leidend ambtenaar overeenkomstig een orde van voorrang, die vooraf door de leidend ambtenaar is vastgelegd en bij dienstorder aan het personeel is meegedeeld.
Art. II 9. De leidend ambtenaar kan kiezen uit de ambtenaren van de instelling om tijdelijk een afdelingshoofd te vervangen.
HOOFDSTUK VI. - De opdrachthouders en de projectleiders Art. II 10. § 1. Onder de ambtenaren van rang A1 van de instelling kunnen opdrachthouders tijdelijk worden aangesteld. Zij worden belast met specifieke opdrachten. § 2. De leidend ambtenaar wijst op gemotiveerde wijze de opdrachthouders aan.
Art. II 11. § 1. Onder de ambtenaren van de instelling kunnen projectleiders tijdelijk worden aangesteld. Zij worden belast met de leiding van belangrijke projecten. Tot projectleider kunnen tijdelijk worden aangesteld : de ambtenaren van rang A1 of indien nodig ambtenaren van rang A2A of van rang A2, met uitzondering van de adjunct-administrateur-generaal. § 2. De leidend ambtenaar wijst de projectleiders aan. De projecten worden vooraf ter goedkeuring voorgelegd aan de raad van bestuur, vooraleer de projectleider geselecteerd en aangewezen wordt. Projecten kunnen ook worden opgestart bij beslissing van de Vlaamse regering. § 3. De projectleiderstoelage, vastgesteld in artikel XIII 63, kan gecumuleerd worden met andere toelagen.
Art. II 12. De beslissing tot tijdelijke aanstelling van de opdrachthouders en de projectleiders omvat de omschrijving, de begindatum en de motivering van de aanstelling. Voor de aanstelling van de projectleider bevat ze tevens de duur van het project.
De tijdelijke aanstelling van de opdrachthouders wordt bekrachtigd door de raad van bestuur.
Art. II 13. De opdrachthouders worden tijdelijk aangesteld conform een procedure die de directieraad heeft vastgesteld. Die procedure bevat ten minste een externe en/of interne potentieelinschatting als selectievoorwaarde.
Art. II 14. De duur van de tijdelijke aanstelling tot opdrachthouder bedraagt maximaal zes jaar en kan meermaals stilzwijgend worden verlengd met dezelfde duur.
De tijdelijke aanstelling wordt ambtshalve beëindigd bij een functioneringsevaluatie die met onvoldoende wordt besloten, bij een beslissing tot loopbaanvertraging en op de dag van de aanwijzing of bevordering van de opdrachthouder in een hogere rang.
De overheid die bevoegd is voor de tijdelijke aanstelling kan, via een gemotiveerde beslissing een einde maken aan de aanstelling tot opdrachthouder, hetzij om functionele redenen, hetzij op vraag van de opdrachthouder zelf.
Art. II 15. De projectleider wordt aangesteld voor de duur van het project.
De tijdelijke aanstelling wordt ambtshalve beëindigd bij een functioneringsevaluatie die met onvoldoende wordt besloten en bij een beslissing tot loopbaanvertraging.
De tijdelijke aanstelling kan worden beëindigd op de dag van de aanwijzing of bevordering van de projectleider in een hogere rang.
De overheid die bevoegd is voor de tijdelijke aanstelling kan, via een gemotiveerde beslissing een einde maken aan de aanstelling tot projectleider, hetzij om functionele redenen, hetzij op vraag van de projectleider zelf.
Art. II 16. De opdrachthouder of projectleider behoudt tijdens de duur van zijn opdracht zijn dienstaanwijzing, alsook het recht op salarisverhoging of op bevordering tot een hogere graad, op dezelfde wijze als wanneer hij niet met een opdracht was belast.
Voor de opdrachthouders en de projectleiders neemt de directieraad de beslissing tot het toekennen van een functioneringstoelage of loopbaanvertraging.
HOOFDSTUK VII. - De preventieadviseur-coordinator en de preventie- adviseurs van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk Art. II 17. § 1. Voor de instelling is er één interne dienst voor Preventie en Bescherming op het werk, hierna interne dienst Preventie en Bescherming te noemen, Die dienst wordt toegevoegd aan de leidend ambtenaar. § 2. De interne dienst Preventie en Bescherming is samengesteld uit één of meer preventieadviseurs. Zijn er in de dienst meerdere voltijdse preventieadviseurs, dan wordt hij geleid door een preventieadviseur-coördinator. § 3. De interne dienst Preventie en Bescherming is onafhankelijk. De preventieadviseur-coördinator of de preventieadviseur rapporteert rechtstreeks aan de leidend ambtenaar.
Art. II 18. § 1. De graad van preventieadviseur-coördinator wordt uitsluitend als voltijds mandaat begeven. Voor de aanwijzing tot preventieadviseur-coördinator komen zowel ambtenaren van rang A2 als van rang A1 in aanmerking. Zij dienen in het bezit te zijn van een getuigschrift veiligheid niveau 1 overeenkomstig artikel 22, § 1, van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk en beschikken over de noodzakelijke competenties voor het uitoefenen van de functie. De directieraad stelt de lijst met de noodzakelijke competenties vast. § 2. De preventieadviseur-coördinator wordt aangewezen conform een procedure die de directieraad heeft bepaald. Die procedure bevat ten minste een externe en/of interne potentieelinschatting als selectievoorwaarde. § 3. De preventieadviseur-coördinator wordt aangesteld voor zes jaar.
Dat mandaat kan meermaals stilzwijgend worden verlengd met dezelfde duur. § 4. De preventieadviseur-coördinator behoudt gedurende zijn mandaat de functionele loopbaan in de graad waarin hij werd benoemd. De werkelijke diensten van de ambtenaar die als preventieadviseur-coördinator is aangewezen, worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van de schaalanciënniteit in de functionele loopbaan.
De aanwijzing tot preventieadviseur-coördinator houdt tevens de dienstaanwijzing in voor de betrokken ambtenaar. § 5. De overheid, die bevoegd is voor de aanwijzing, kan via een gemotiveerde beslissing en na akkoord of op verzoek van het bevoegde overlegcomité, een einde maken aan het mandaat, om functionele redenen of op verzoek van de mandaathouder zelf.
Art. II 19. § 1. De functie van preventieadviseur staat open voor ambtenaren van rang A1 en van de niveaus B, C en D. Naargelang van het functieprofiel is de preventieadviseur houder van een getuigschrift veiligheid niveau 1 of op zijn minst van een getuigschrift veiligheid niveau 2 overeenkomstig artikel 22, § 1, van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk. § 2. De preventieadviseur wordt voltijds of deeltijds aangesteld voor de duur van zes jaar. De functie kan meermaals stilzwijgend met dezelfde duur worden verlengd.
De overheid, die bevoegd is voor de aanwijzing, kan via een gemotiveerde beslissing, en na akkoord of op verzoek van het bevoegde overlegcomité, een einde maken aan de aanstelling om functionele redenen of op verzoek van de functiehouder zelf. § 3. De ambtenaren die worden aangesteld als preventieadviseur, zijn voor de duur van hun opdracht onderworpen aan het hiërarchisch gezag van de preventieadviseur-coördinator, voorzover er een preventieadviseur-coördinator is.
Art. II 20. § 1. De leidend ambtenaar doet met het oog op de aanwijzing van een preventieadviseur-coördinator en de aanstelling van preventieadviseurs een oproep aan de ambtenaren van de instelling. De oproep bevat de toelatingsvoorwaarden voor de betrekking, een functiebeschrijving en het gewenste profiel.
De directieraad draagt voor elke betrekking ten minste twee kandidaten, die aan de gestelde voorwaarden voldoen, voor aan het bevoegde overlegcomité van de instelling.
De leidend ambtenaar wijst op basis van een gemotiveerde beslissing de preventie-adviseur-coördinator en de preventieadviseurs aan, na voorafgaand akkoord van het bevoegde overlegcomité.
Als er over de voorgestelde kandidaten geen akkoord in het bevoegde overlegcomité bereikt wordt, neemt de raad van bestuur de beslissing. § 2. Als de preventieadviseur-coördinator zijn eerste aanwijzing in het mandaat voortijdig beëindigt of als één van de preventieadviseurs zijn eerste aanstelling voortijdig beëindigt, wordt hij vervangen. De vervanger wordt gekozen uit de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld en die door de directieraad werden voorgedragen, overeenkomstig de procedure bepaald in § 1. § 3. De directieraad neemt de beslissing tot het toekennen van een functioneringstoelage of een loopbaanvertraging aan de preventieadviseur-coördinator en de preventieadviseurs.
HOOFDSTUK VIII. - De waarneming van een hoger ambt Art. II 21. § 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder hoger ambt : elk ambt dat overeenstemt met de in de personeelsformatie voorkomende betrekking van een graad van hogere rang dan de rang waarvan de ambtenaar titularis is. § 2. Een ambtenaar kan worden aangesteld in een hoger ambt voor een betrekking van een graad die tijdelijk of definitief vacant is.
Art. II 22. § 1. Ongeacht het feit of een ambtenaar voldoet aan de statutaire vereisten om te worden benoemd in de graad die overeenstemt met het hoger ambt, kan de ambtenaar slechts het hoger ambt verkrijgen in de eerstvolgende rang.
In afwijking van de bijzondere aanwervingsvoorwaarden bepaald in artikel VI 27 van dit besluit, kan een ambtenaar van niveau A van de instelling worden aangesteld in het hoger ambt van administrateur-generaal en adjunct-administrateur-generaal. § 2. De ambtenaar die een tuchtstraf opgelopen heeft, mag niet aangesteld worden voor het uitoefenen van een hoger ambt voor zijn straf doorgehaald is.
Art. II 23. De uitoefening van het hoger ambt wordt toevertrouwd aan de ambtenaar die het meest geschikt bevonden wordt om in de onmiddellijke dienstbehoeften te voorzien.
Art. II 24. § 1. De benoemende overheid beslist over de tijdelijke aanstelling in de betrekkingen van administrateur-generaal en adjunct-administrateur-generaal. Als de Vlaamse regering de benoemende overheid is, gebeurt dit op voorstel van de raad van bestuur. § 2. De benoemende overheid beslist over de tijdelijke aanstelling in een betrekking van rang A2 na advies van de leidend ambtenaar. De benoemende overheid beslist over de tijdelijke aanstelling in een betrekking van rang A1 en van niveau B, C en D, na advies van de directieraad.
Art. II 25. § 1. In een tijdelijk vacante betrekking kan de ambtenaar voor de duur van de afwezigheid aangesteld worden tot de titularis van de graad zijn ambt opnieuw opneemt. § 2. Een definitief vacante betrekking kan slechts voor ten hoogste één jaar via een tijdelijke aanstelling waargenomen worden, op voorwaarde dat de procedure tot definitieve toekenning van die betrekking wordt ingezet. § 3. De duur van de aanstelling wordt bepaald volgens de dienstbehoeften. § 4. De akte tot aanstelling vermeldt : een omschrijving van het ambt dat definitief vacant is of dat tijdelijk vacant is, zijn laatste of huidige titularis en de reden van diens vertrek of afwezigheid; een verantwoording van de noodzaak om in de vacature een hoger ambt toe te kennen; een verantwoording van de keuze van de voorgestelde ambtenaar.
Art. II 26. Een ambtenaar die met een hoger ambt is belast, beschikt over alle prerogatieven die aan dat ambt zijn verbonden.
HOOFDSTUK IX. - Overgangsbepalingen Art. II 27. De aanwijzingen van de opdrachthouders die werden aangewezen voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden verlengd overeenkomstig de regeling die van kracht was voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit, tot de opdrachthouders aangesteld zijn overeenkomstig de regeling van hoofdstuk VI. Art. II 28. De mandaten van de aangestelden van de dienst Veiligheid, Gezondheid en Verfraaiing van de werkplaatsen worden verlengd tot op het ogenblik dat eventueel de preventieadviseur-coördinator en de preventieadviseur(s) hun functie opnemen.
DEEL III. - RECHTEN EN PLICHTEN Artikel III 1. § 1. De ambtenaar oefent zijn ambt op een loyale en correcte wijze uit onder het gezag van zijn hiërarchische meerderen.
De ambtenaar zet zich op een actieve en constructieve wijze in voor de realisatie van de opdracht en de doelstellingen van de instelling. § 2. In de omgang met meerderen, collega's of ondergeschikten en in de contacten met het publiek respecteert de ambtenaar de persoonlijke waardigheid.
Art. III 2. § 1. De ambtenaar heeft recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn ambt.
Onverminderd de reglementering inzake openbaarheid van bestuur, is het hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op : 1° de veiligheid van het land;2° de bescherming van de openbare orde;3° de financiële belangen van de overheid;4° het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten;5° het medisch geheim;6° het vertrouwelijke karakter van commerciële, intellectuele en industriële gegevens;7° het interne beraad, zolang in de betrokken aangelegenheid geen eindbeslissing is genomen. Het is hem ook verboden feiten bekend te maken indien de bekendmaking ervan een inbreuk is op de rechten en de vrijheden van de burger, in het bijzonder op het privé-leven, tenzij de betrokkene toestemming heeft verleend om op haar of hem betrekking hebbende gegevens openbaar te maken.
Deze paragraaf geldt eveneens voor de ambtenaar die zijn ambt heeft neergelegd. § 2. De ambtenaar die in de uitoefening van zijn ambt nalatigheden, misbruiken of misdrijven vaststelt, brengt zijn hiërarchische meerdere hiervan onmiddellijk op de hoogte.
Art. III 3. De ambtenaar behandelt de gebruikers van zijn dienst welwillend en zonder enige discriminatie.
De ambtenaar mag, zelfs buiten het ambt, rechtstreeks noch via een tussenpersoon, giften, beloningen of enig ander voordeel die verband houden met het ambt, vragen, eisen of aannemen.
Art. III 4. De hoedanigheid van ambtenaar is onverenigbaar met elke activiteit die de ambtenaar zelf of via een tussenpersoon verricht en waardoor ofwel : 1° de ambtsplichten niet kunnen worden vervuld;2° de waardigheid van het ambt in het gedrang komt;3° de eigen onafhankelijkheid wordt aangetast;4° een conflict tussen tegenstrijdige belangen ontstaat. De cumulatie van activiteiten binnen de beperkingen van het eerste lid wordt geregeld overeenkomstig deel IV. Art. III 5. § 1. De ambtenaar heeft recht op informatie en voortgezette vorming zowel wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de functie-uitoefening als om te kunnen voldoen aan de bevorderingsvereisten.
De vorming moet worden verstrekt wanneer ze een bevorderingsvoorwaarde is of onderdeel van de functiebeschrijving.
De ambtenaar heeft recht op vorming voor persoonlijke vervolmaking voor zover dit past in de globale organisatorische doelstellingen van zijn afdeling. § 2. De ambtenaar houdt zich op de hoogte van de evolutie van de technieken, reglementeringen en navorsingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is. § 3. De vorming is een plicht wanneer zij noodzakelijk blijkt voor een betere uitoefening van de functie of het functioneren van een afdeling, of wanneer zij een onderdeel uitmaakt van een herstructurering of reorganisatie van een afdeling of een implementatie van nieuwe technieken en infrastructuur.
Voor de ambtenaar van niveau A kan deze vorming plaatsvinden buiten en bovenop de normale arbeidsprestaties, eventueel zonder compensatie.
De onkosten die inherent zijn aan de deelname aan deze vormingsactiviteiten worden gedragen door de instelling.
Art. III 6. § 1. De rechten en de plichten worden nader toegelicht in een deontologische code die, bij wijze van omzendbrief, wordt vastgesteld door de Vlaamse minister bevoegd voor de ambtenarenzaken. § 2. Voor specifieke aangelegenheden met betrekking tot de instelling kan de raad van bestuur een aanvullende code vaststellen.
Art. III 7. Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen.
Het persoonlijk dossier van de ambtenaar bevat ten minste de administratieve stukken zoals bepaald in bijlage I. Aanbevelingen waaruit een levensbeschouwelijke, ideologische of politieke overtuiging blijkt, mogen niet voorkomen in het persoonlijk dossier.
Art. III 8. Dit deel is tevens van toepassing op de stagiairs.
DEEL IV. CUMULATIE VAN BEROEPSACTIVITEITEN HOOFDSTUK I. - Definities Art. IV 1. Voor de toepassing van dit deel wordt verstaan onder : 1° beroepsactiviteit : a) elke bezigheid waarvan de opbrengst als een bedrijfsinkomen belastbaar is overeenkomstig het wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992.b) elke opdracht of dienst in particuliere zaken met winstoogmerk, zelfs als die niet bezoldigd is. In afwijking van sub littera a) wordt een politiek mandaat of een ambt dat ermee gelijkgesteld kan worden niet beschouwd als een beroepsactiviteit. 2° beroepsactiviteit, inherent aan de uitoefening van het ambt : a) elke opdracht die ingevolge een wettelijke, decretale of reglementaire bepaling verbonden is aan het ambt dat de ambtenaar uitoefent;b) elke opdracht waarvoor de ambtenaar wordt aangewezen door de overheid waaronder hij ressorteert;3° diensturen : diensturen van de ambtenaar, vastgelegd in de werktijdregeling van de instelling. Voor de toepassing van dit deel worden de uren van afwezigheid waarvoor dienstvrijstelling werd verleend, als diensturen beschouwd.
HOOFDSTUK II. - Cumulatie van activiteiten buiten de diensturen Art. IV 2. Onverminderd artikel III 5 mag de ambtenaar activiteiten en beroepsactiviteiten buiten de diensturen cumuleren.
Art. IV 3. Onverminderd andersluidende reglementaire bepalingen valt de ambtenaar die de toestemming kreeg om het ambt met verminderde prestaties uit te oefenen of volledig afwezig te zijn, en die daarbij aanspraak kan maken op salaris of op bevordering in graad, salarisschaal of salaris, onder de regeling van cumulatie van beroepsactiviteiten binnen de diensturen.
HOOFDSTUK III. - Cumulatie van beroepsactiviteiten binnen de diensturen Art. IV 4. De ambtenaar mag geen beroepsactiviteiten cumuleren binnen de diensturen.
Art. IV 5. Onverminderd andere, meer beperkende bepalingen wordt in afwijking van artikel IV 4 de cumulatie van beroepsactiviteiten binnen de diensturen die inherent zijn aan de uitoefening van het ambt, van rechtswege uitgeoefend.
Art. IV 6. § 1. De cumulatie van beroepsactiviteiten binnen de diensturen die niet inherent zijn aan het ambt, kan, in afwijking van artikel IV 4 en onverminderd artikel III 4, toegestaan worden als die activiteiten zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek uitgeoefend kunnen worden. § 2 De cumulaties, bedoeld in § 1, worden jaarlijks meegedeeld aan de rechtstreeks betrokken personeelsleden.
HOOFDSTUK IV. - De procedure Art. IV 7. Om de in artikel IV 6 genoemde toestemming tot cumulatie te verkrijgen dient de ambtenaar aangetekend of tegen ontvangstbewijs een schriftelijke en voorafgaande aanvraag in bij de leidend ambtenaar.
Terzelfder tijd bezorgt de ambtenaar een afschrift van de aanvraag aan het afdelingshoofd.
Art. IV 8. De cumulatiemachtiging, bedoeld in artikel IV 6, wordt verleend overeenkomstig de procedure, vastgesteld door de directieraad.
Art. IV 9. Onverminderd de bepalingen van dit deel dienen de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar een aanvraag tot cumulatie van ambten in bij de raad van bestuur. De raad van bestuur beslist binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van de volledige aanvraag of de cumulatie wordt toegestaan of geweigerd. Die termijn wordt in de maand augustus opgeschort.
Art. IV 10. De toestemming tot cumulatie kan worden herroepen. De beslissing tot toestemming, tot weigering en tot herroeping van de cumulatie wordt met redenen omkleed.
Art. IV 11. De overheid die de toestemming geeft tot cumulatie toetst de aard van de cumulatie binnen de diensturen, en onverminderd hoofdstuk II, eventueel ook buiten de diensturen, aan de deontologische code, vermeld in artikel III 6.
Art. IV 12. Dit deel is eveneens van toepassing op de stagiairs.
DEEL V. - HET DOELTREFFEND INZETTEN VAN HET PERSONEEL TITEL I. - Algemene bepalingen Art. V 1. Jaarlijks maakt de leidend ambtenaar een verslag op over de personeelsbezetting in de instelling.
Het verslag wordt voorgelegd aan de raad van bestuur of bij ontstentenis van dit orgaan, aan de directieraad en toegestuurd aan de minister.
Art. V 2. Als in een vacante betrekking op verschillende wijzen kan worden voorzien en als er geen bepaling is die een bepaalde wijze voorschrijft, kiest de benoemende overheid na advies van de directieraad op gemotiveerde wijze hoe zij de betrekkingen in de instelling opvult : 1° een vacante betrekking in de begingraad van elk niveau : a) door bevordering van de geslaagden voor de vergelijkende overgangsexamens, na oproep gericht tot de geslaagden van de instelling;b) of door mutatie;c) of door aanwerving;d) of door overplaatsing.2° een vacante betrekking in een hiërarchisch hogere graad dan de begingraad van elk niveau : a) door een interne oproep bij wijze van bevordering, en terzelfder tijd bij wijze van mutatie, waarbij de kandidaten onderling gerangschikt worden.In dit geval geldt de procedure voor bevordering.
Alle kandidaten worden onderling gerangschikt op één lijst van personen die worden voorgedragen; b) of door aanwerving;c) of door overplaatsing. Er kan worden afgeweken van de in dit artikel genoemde wijzen om in een vacante betrekking te voorzien als dit wordt bepaald in het instellingsspecifiek besluit.
Art. V 3. Als de administratieve standplaats om dienstredenen niet samenvalt met de plaats waar de centrale administratie of de buitendienst gevestigd is, wordt die standplaats schriftelijk bepaald door de leidend ambtenaar.
TITEL II. - De mutatie Art. V 4. Voor de toepassing van deze titel wordt onder mutatie verstaan, de overplaatsing van een ambtenaar naar een andere administratieve standplaats binnen de instelling, zonder dat er een verandering van graad of een verhoging in graad mee gepaard gaat en nadat er een algemene oproep tot de kandidaten gedaan werd.
Art. V 5. Onverminderd de bepalingen van deze titel kan de leidend ambtenaar na advies van de directieraad en via een uitdrukkelijke motivering, de dienstaanwijzing en standplaatsbepaling wijzigen van personeelsleden van niveau B, C, D en E en van rang A1.
Art. V 6. Op basis van het in artikel V 1 genoemde verslag maakt de leidend ambtenaar een lijst op van de betrekkingen van de aanwervingsgraden of van de hiërarchisch hogere graden die door mutatie kunnen worden opgevuld.
Art. V 7. § 1. De betrekkingen die door mutatie opgevuld worden, worden door de benoemende overheid, na advies van de directieraad, vacant verklaard. § 2.De directieraad stelt de te volgen procedure bij mutatie vast.
Art. V 8. § 1. De ambtenaar kan slechts een mutatie verkrijgen als hij : 1° geen « onvoldoende » voor zijn functioneringsevaluatie heeft;2° zich in de administratieve toestand « dienstactiviteit » bevindt;3° voldoet aan de specifieke voorwaarden die overeenkomstig dit besluit voorgeschreven zijn om dat ambt uit te oefenen. § 2. De beslissing tot mutatie houdt rekening met : 1° de functiebeschrijving van de vacature en het gewenste profiel van de kandidaat;2° de functioneringsevaluatie. Art. V 9. § 1. De mutatie naar betrekkingen van rang A2 wordt verleend door de benoemende overheid na advies van de leidend ambtenaar. § 2. De mutatie naar betrekkingen van rang A1 en van het niveau B, C, D en E wordt verleend door de benoemende overheid.
Art. V 10. Er kan in het instellingsspecifieke besluit worden afgeweken van de bepalingen van deze titel.
TITEL III. - De herplaatsing HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied Art. V 11. Op herplaatsing kunnen, overeenkomstig de bepalingen van deze titel, aanspraak maken : 1° de ambtenaar die door een terugzetting in graad, het vernietigen of het intrekken van een bevordering, het vacantverklaren van zijn betrekking tijdens een langdurig verlof, moet worden aangewezen voor een andere betrekking;2° de ambtenaar die door de arbeidsgeneeskundige dienst ongeschikt werd bevonden voor de uitoefening van zijn ambt, maar die opnieuw geplaatst kan worden in een andere functie die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand, ongeacht of hij ziek was of het slachtoffer was van een arbeidsongeval of een beroepsziekte;3° de ambtenaar van niveau B, C, D of E die op gemotiveerd verzoek een verandering van graad vraagt om persoonlijke of functionele redenen. HOOFDSTUK II. - Nadere bepalingen inzake herplaatsing Art. V 12. Bij de herplaatsing worden de bijzondere eisen voor het bekleden van het ambt, de functiebeschrijving van de vacature en het gewenste profiel van de kandidaat in acht genomen.
Art. V 13. Een ambtenaar wordt herplaatst in een vacante betrekking in zijn graad of in een graad van dezelfde rang of, bij gebrek aan vacatures, in overtal op die graad.
De ambtenaar behoudt hoe dan ook zijn graad en de daaraan verbonden salarisschaal.
Art. V 14. De herplaatsing van de ambtenaar om medische redenen, in een andere functie die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand zoals bepaald in artikel V 11, 2°, gebeurt in een graad van zijn rang of in een lagere rang.
In afwijking van artikel V 13 heeft de herplaatsing om medische redenen de benoeming in de nieuwe graad tot gevolg en wordt de ambtenaar ingeschaald in de nieuwe salarisschaal overeenkomstig artikel XIII 19, § 2.
Wanneer de ambtenaar evenwel het slachtoffer was van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, behoudt hij overeenkomstig artikel V13 zijn graad en de daaraan verbonden salarisschaal.
Art. V 15. De ambtenaar, die wordt herplaatst op eigen verzoek, als bedoeld in artikel V 11, 3°, wordt in een vacante betrekking in een andere graad van dezelfde rang herplaatst.
In afwijking van artikel V 13 heeft die herplaatsing de benoeming in de nieuwe graad en de inschaling in de nieuwe salarisschaal tot gevolg.
TITEL IV. - De overplaatsing Art. V 16. Voor de toepassing van deze titel wordt onder overplaatsing verstaan : de overgang van een ambtenaar naar de instelling vanuit een andere Vlaamse openbare instelling, waarop het stambesluit VOI van toepassing is, zonder dat er een verandering van graad of een verhoging in graad mee gepaard gaat en nadat er een algemene oproep tot de kandidaten gedaan werd.
Art. V 17. De betrekkingen die bij wijze van overplaatsing opgevuld worden, worden door de benoemende overheid, na advies van de directieraad, vacant verklaard.
Art. V 18. § 1. Het bericht dat een betrekking bij wijze van overplaatsing begeven kan worden, omvat de volgende gegevens over die betrekking : 1° de graad;2° een functieomschrijving;3° het gewenste profiel. § 2. De vacature wordt bekendgemaakt via de publicatie van de oproep in het Belgisch Staatsblad. § 3. De kandidaatstelling is enkel geldig als ze voldoet aan de voorschriften van het vacaturebericht en per aangetekende brief wordt verzonden binnen dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de eerste werkdag na de datum van publicatie van het vacaturebericht in het Belgisch Staatsblad.
Voor de kandidaatstelling geldt de datum van de poststempel als indieningsdatum. De kandidaatstelling omvat een uiteenzetting van de aanspraken en wordt ingediend met het modelformulier, als bijlage II gevoegd bij dit besluit. § 4. De ambtenaar die zich kandidaat stelt voor een overplaatsing, stuurt een afschrift van zijn kandidaatstelling aan de leidend ambtenaar van de instelling waar hij is tewerkgesteld.
Art. V 19. § 1. De ambtenaar kan enkel worden overgeplaatst als hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° hij is in dienst getreden via een vergelijkend wervingsexamen, georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat of door een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel of door de instelling;2° hij is titularis van de graad van de te verlenen betrekking;3° hij heeft geen "onvoldoende" voor zijn functioneringsevaluatie;4° hij bevindt zich in de administratieve toestand "dienstactiviteit" 5° hij voldoet aan de specifieke voorwaarden die overeenkomstig dit besluit voorgeschreven zijn om dat ambt uit te oefenen. § 2. De beslissing tot overplaatsing houdt rekening met : 1° de functiebeschrijving van de vacature en het gewenste profiel van de kandidaat;2° de functioneringsevaluatie;3° het vereiste advies, bepaald in artikel V 20. Art. V 20. De overplaatsing naar een betrekking van rang A2 en lager wordt verleend door de benoemende overheden, na advies van de directieraad van de ontvangende instelling.
Art. V 21. De overgeplaatste ambtenaar krijgt na zijn overplaatsing nooit een lager salaris dan dat wat hij op het tijdstip van zijn overplaatsing ontving. Hij behoudt de graad-, niveau-, dienst- en schaalanciënniteit alsook de geldelijke anciënniteit die hij op het tijdstip van zijn overplaatsing genoot.
Art. V 22. Er kan worden afgeweken van de bepalingen van deze titel in het instellingsspecifiek besluit.
DEEL VI. - DE AANWERVING TITEL I. - De toelatingsvoorwaarden Art. VI 1. § 1. Voor de toegang tot een ambt in de instelling gelden de volgende algemene toelatingsvoorwaarden : 1° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° aan de dienstplichtwetten voldoen;4° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt. De Sociaal-Medische Rijksdienst controleert de vereiste lichamelijke geschiktheid.
Het onderzoek wordt aangevraagd door de Vast Wervingssecretaris indien de aanwervingsprocedure via hem verloopt, of in het andere geval door de leidend ambtenaar. De kosten aangerekend door de Sociaal-Medische Rijksdienst aan de ambtenaar voor het onderzoek van de lichamelijke geschiktheid worden gedragen door de instelling. § 2. Voor ambten waarvoor de functiebeschrijving en het profiel bepalen dat zij een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden en voor ambten die werkzaamheden omvatten ter bescherming van de algemene belangen van de Vlaamse Gemeenschap komen alleen Belgen in aanmerking.
TITEL II. - De aanwerving HOOFDSTUK I. - De aanwervingsvoorwaarden Art. VI 2. § 1. Alleen wie aan de volgende voorwaarden voldoet, kan als ambtenaar worden aangeworven : 1° in het bezit zijn van een diploma of studiegetuigschrift, dat overeenstemt met het niveau van de te verlenen graad volgens de tabel die als bijlage III bij dit besluit is gevoegd en behalve de uitzonderingen bepaald door de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel;2° slagen voor het vergelijkend aanwervingsexamen georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel. Houders van een diploma of getuigschrift dat toegang verleent tot een bepaald niveau, mogen zich niet inschrijven voor een wervingsexamen voor een lager niveau.
De voorwaarde dat men geen hoger diploma of getuigschrift mag bezitten geldt niet voor : - de diploma's die behaald werden na de inschrijving voor het wervingsexamen; - de toegang tot de niveaus D en E, waarvoor bepaalde diploma's of getuigschriften wel in aanmerking worden genomen als dat wordt vereist in de functiebeschrijving of het examenreglement. § 2. De Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel, stelt bij het organiseren van een vergelijkend aanwervingsexamen de datum vast waarop de gegadigden moeten voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden en de aanwervingsvoorwaarden, onverminderd de toepassing van artikel VI 3 wat het bezit van het vereiste diploma betreft. Hij controleert die vereisten en voorwaarden, met uitzondering van de lichamelijke geschiktheid.
Art. VI 3. In afwijking van artikel VI 2, § 1, 1°, worden ook de laatstejaarsstudenten tot het vergelijkend aanwervingsexamen toegelaten. De aldus toegelaten kandidaten kunnen slechts tot de stage worden toegelaten vanaf de dag waarop zij aan de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben voorgelegd.
Art. VI 4. § 1. In overeenstemming met de aard van het ambt en op basis van de functiebeschrijving en het competentieprofiel kunnen na overleg met de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel, de volgende bijzondere aanwervingsvoorwaarden opgelegd worden : 1° een minimumleeftijd;2° bijzondere eisen inzake beroepsbekwaamheid en/of lichamelijke geschiktheid;3° diploma's of studiegetuigschriften aan te wijzen onder die, welke zijn opgesomd in de tabel, gevoegd als bijlage III bij dit besluit, of bijzondere studie- of opleidingsdiploma's of getuigschriften. § 2. De Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel stelt bij het organiseren van een vergelijkend aanwervingsexamen de datum vast waarop de gegadigden moeten voldoen aan de bijzondere aanwervingsvoorwaarden.
Hij controleert die vereisten en voorwaarden, met uitzondering van de bijzondere eisen inzake lichamelijke geschiktheid.
HOOFDSTUK II. - De vergelijkende aanwervingsexamens Afdeling 1. - Algemene bepalingen Art. VI 5. De Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel organiseert de vergelijkende aanwervingsexamens op aanvraag van de leidend ambtenaar die hiertoe beslist binnen het door de raad van bestuur goedgekeurd aanwervingsplan.
De Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel kondigt elk vergelijkend aanwervingsexamen ten minste aan in het Belgisch Staatsblad.
Art. VI 6. § 1. De Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel bepaalt de modaliteiten van de vergelijkende aanwervingsexamens in overleg met de leidend ambtenaar.
Onder modaliteiten wordt verstaan : 1° de vaststelling van het huishoudelijk reglement betreffende de organisatie van de examens en de bekendmaking ervan;2° de vaststelling van het examenreglement met de volgende bepalingen : a) de termijn waarbinnen de inschrijvingen kunnen worden aanvaard;b) het examenprogramma en de deelnemingsvoorwaarden alsook de datum waarop aan die voorwaarden moet worden voldaan;c) het aantal punten dat aan het volledig examen, aan ieder examengedeelte en eventueel aan de onderverdelingen ervan wordt toegekend;d) het minimum aantal punten dat voor het volledige examen, voor ieder examengedeelte en eventueel voor de onderverdelingen ervan wordt vereist;1° de aanwijzing van de leden van de examencommissies;2° de bepaling van datum en plaats van het examen;3° de vaststelling van de lijst van de kandidaten;4° de oproeping van de kandidaten;5° het opmaken van het proces-verbaal dat de rangschikking van de geslaagden vaststelt;6° de kennisgeving aan de kandidaten van het behaalde resultaat. § 2. De Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel bepaalt de samenstelling van de examencommissies.
Art. VI 7. § 1. De vergelijkende aanwervingsexamens worden georganiseerd voor benoeming in de graden van de laagste rang van elk niveau en eventueel in de graden van de andere rangen, die als bijlage V bij dit besluit zijn gevoegd. § 2. In afwijking van artikel VI 2, § 1, 1°, mogen bij aanwerving in rang A2 de ambtenaren van de instelling van de onmiddellijk lagere rang meedingen als geen specifiek universitair diploma vereist wordt en op voorwaarde dat zij voldoen aan de andere gestelde voorwaarden.
Afdeling 2. - Het programma Art. VI 8. De leidend ambtenaar stelt de programma's van de vergelijkende aanwervingsexamens vast na overleg met de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel.
De programma's toetsen de vereiste geschiktheid van de kandidaten voor de te verlenen functie.
Voor een zelfde graad kunnen het programma van het vergelijkend aanwervingsexamen en dat van het vergelijkende examen voor overgang naar het andere niveau verschillend zijn.
Art. VI 9. De vergelijkende aanwervingsexamens bestaan uit drie gedeelten : 1° een gedeelte dat tot doel heeft de basisvaardigheden voor het uitoefenen van de te verlenen graad te evalueren;2° een gedeelte dat tot doel heeft de vaardigheden tot schriftelijke communicatie te evalueren;3° een gedeelte bestaande uit een interview dat tot doel heeft na te gaan of het profiel van de kandidaat overeenstemt met de specifieke vereisten van de functie. Alleen de kandidaten die geslaagd zijn voor de reeds georganiseerde gedeelten kunnen tot het volgende gedeelte worden toegelaten.
Als de aard van de functies het wettigt, kan de leidend ambtenaar in overleg met de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel het vergelijkend aanwervingsexamen beperken tot één of twee gedeelten.
Art. VI 10. De Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel bepaalt de duur en de volgorde van de verschillende examengedeelten.
Een mondeling examengedeelte wordt afgenomen in aanwezigheid van ten minste twee bijzitters.
Art. VI 11. Iedere gegadigde die voor een vergelijkend aanwervingsexamen inschrijft, ontvangt op aanvraag het reglement.
Afdeling 3. - Bijzondere bepalingen Art. VI 12. De leidend ambtenaar kan, rekening houdend met de aanwervingsvooruitzichten gedurende de geldigheidstermijn van het examen, het maximale aantal kandidaten bepalen dat : - tot een volgend examengedeelte wordt toegelaten; - als geslaagd voor het volledig examen aanvaard kan worden.
Die bepaling wordt opgenomen in het examenreglement.
Dit maximum wordt verminderd indien niet voldoende kandidaten het vastgestelde minimum aantal punten hebben behaald.
Het wordt verhoogd indien voor de laatste plaats meerdere kandidaten een gelijk aantal punten hebben behaald.
Art. VI 13. § 1. Indien de mogelijkheid in het examenreglement is voorzien, kan de leidend ambtenaar na het afsluiten van de inschrijvingen, wanneer hij oordeelt dat het aantal ingeschreven kandidaten dat rechtvaardigt, aan het programma van het vergelijkend aanwervingsexamen een voorselectie toevoegen. § 2. De examencommissie stelt op basis van de uitslagen van de voorselectie het aantal kandidaten vast dat tot het vergelijkend aanwervingsexamen kan worden toegelaten. § 3. Voor de rangschikking van de geslaagden voor het vergelijkend aanwervingsexamen wordt geen rekening gehouden met het resultaat van de voorselectie.
Art. VI 14. De Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel stelt in het proces-verbaal van het examen de lijst van de geslaagden vast met vermelding van hun rangschikking. De eindrangschikking van het volledig examen wordt opgemaakt volgens het totale aantal behaalde punten.
De geldigheidsduur van het examen begint te lopen vanaf de datum waarop het proces-verbaal voor het volledige examen wordt afgesloten.
De Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel publiceert de uitslag van het vergelijkend aanwervingsexamen in het Belgisch Staatsblad.
Art. VI 15. § 1. De leidend ambtenaar kan beslissen dat de geslaagde kandidaten worden gerangschikt volgens hun uitslag in het eerst georganiseerde deel van het examen, voor zover dat in het examenreglement is vastgesteld. § 2. Voor het tweede deel worden de geslaagden voor het eerste gedeelte, in de volgorde van hun rangschikking, opgedeeld in groepen.
Het tweede deel wordt dan per groep afgenomen. De geslaagden behouden voor dit deel de rangschikking die zij hebben behaald voor het eerste deel. Alleen de kandidaten die slagen voor de eerste twee delen worden in de aanwervingsreserve opgenomen. § 3. Een derde deel wordt georganiseerd als een aanwervingsaanvraag vergezeld is van een functiebeschrijving.
De betrekkingen met functiebeschrijving worden uitsluitend toegekend aan de kandidaten die na het derde gedeelte door de examencommissie aanvaard worden. Ze worden aangeworven in de volgorde van de rangschikking die ze in het eerste deel hebben gekregen. Wie niet aanvaard wordt, blijft in de wervingsreserve, genoemd in § 2. § 4. Na elk examengedeelte wordt een proces-verbaal opgemaakt.
De geldigheidsduur van het examen begint te lopen vanaf de datum waarop het proces-verbaal van het eerste gedeelte wordt afgesloten.
Art. VI 16. Als voor een bepaalde betrekking bijzondere vereisten worden gesteld, kunnen de kandidaten, die in een bestaande reserve zijn opgenomen, onderworpen worden aan een extra selectietest.
De geslaagden voor die extra test worden voor deze betrekking opgenomen in een afzonderlijke rangschikking, in de volgorde van de punten, die ze hebben behaald.
Art. VI 17. Wanneer vergelijkende aanwervingsexamens georganiseerd worden voor graden van eenzelfde rang of van verschillende rangen volgens geheel of gedeeltelijk gelijke examenprogramma's, kan de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel een aanwervingsexamen organiseren dat bestaat uit een gemeenschappelijk gedeelte en uit afzonderlijke gedeelten voor elk van de betrokken graden.
Als het programma hetzelfde is voor verschillende graden wordt er slechts één rangschikking opgesteld.
Art. VI 18. Als de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel in de loop van een examen vaststelt dat een kandidaat niet voldoet of niet zal kunnen voldoen aan één van de voorwaarden om tot een vacante betrekking te worden toegelaten, sluit hij hem uit van het examen en deelt hem zijn gemotiveerde beslissing mee.
Art. VI 19. Na het afsluiten van het proces-verbaal van het vergelijkend aanwervingsexamen vergewist de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel zich ervan dat de geslaagden aan de gestelde vereisten voldoen. Wie voldoet, wordt door hem toegelaten verklaard.
Als hij van oordeel is dat een nader onderzoek moet uitmaken of een kandidaat al dan niet een gedrag heeft dat in overeenstemming is met de eisen van de te verlenen betrekking, wordt de kandidaat hiervan op de hoogte gebracht en voorlopig uitgesloten.
Art. VI 20. Na het afsluiten van het proces-verbaal van het vergelijkend examen worden de geslaagden die aan de gestelde eisen voldoen, in de orde van hun rangschikking, tot de stage toegelaten in de graad waarnaar zij hebben meegedongen.
De geslaagden die voorlopig werden geweerd maar naderhand aan de gestelde eisen blijken te voldoen, worden tot de stage toegelaten in de graad waarvoor zij hebben meegedongen. Wie aan die eisen niet voldoet, wordt uitgesloten.
Er kan worden afgeweken van de bepalingen van het eerste lid voor de aanwerving van een geneesheer in het instellingsspecifiek besluit van de in artikel I 1, 6°, vermelde instellingen.
Art. VI 21. De toelaatbaar verklaarde geslaagde mag zijn voorkeur voor een bepaalde dienstaanwijzing bekend maken. Met zijn voorkeur wordt volgens de volgorde van zijn rangschikking rekening gehouden.
Wie zijn voorkeur voor één of meer betrekkingen laat kennen, verbindt er zich toe de betrekking die hem wordt toegewezen te aanvaarden. Als hij daarna weigert in dienst te treden, wordt hij van de lijst, genoemd in artikel VI 14, eerste lid, geschrapt.
Wie om persoonlijke redenen uitstel van keuze vraagt, verliest het voordeel van zijn plaats in de rangschikking. Na het intrekken van zijn uitstel neemt hij zijn oorspronkelijke plaats in de rangschikking opnieuw in.
Art. VI 22. De geslaagden voor een vergelijkend aanwervingsexamen behouden het voordeel van hun uitslag gedurende vier jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van het vergelijkend examen, tenzij de leidend ambtenaar een langere termijn bepaalt. Een kortere geldigheidsduur wordt vastgesteld in het examenreglement. De geldigheidsduur van de wervingsreserve kan om dienstredenen worden verlengd.
Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende aanwervingsexamens, wordt voorrang verleend aan de geslaagden van het vergelijkend examen waarvan het proces-verbaal het vroegst is afgesloten.
TITEL III. - De aanwerving van personen met een handicap Art. VI 23. Deze titel stelt de bepalingen inzake aanwerving vast die in afwijking van het statuut van de ambtenaar worden vastgesteld om de aanwerving van personen met een handicap bij de instelling te bevorderen.
Het is van toepassing op personen met een handicap die ingeschreven zijn bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, hierna het VFSIPH te noemen.
Art. VI 24. § 1. De personen met een handicap, die op basis van artikel VI 23 kunnen worden aangeworven, moeten voldoen aan de aanwervingsvoorwaarden van de ambtenaar.
Evenwel worden bij de organisatie van het vergelijkend aanwervingsexamen in overleg met de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel, de hinderpalen verbonden aan de handicap, zoveel mogelijk weggewerkt worden door het aanbieden van aangepaste faciliteiten. § 2. In afwijking van § 1, eerste lid, wordt de persoon met een handicap, die in aanmerking komt voor een betrekking van niveau D of E, vrijgesteld van het vergelijkend aanwervingsexamen.
Art. VI 25. Het contingent personen met een handicap dat prioritair en op basis van de vacatures, binnen de niveaus D en E werk krijgt, bedraagt 2 procent van het aantal betrekkingen van niveau D en E op de personeelsformatie.
Art. VI 26. § 1. Zolang het contingent niet bereikt is, onderzoekt de leidend ambtenaar in overleg met het VFSIPH en het Vast Wervingssecretariaat of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel, en op basis van de functiebeschrijving van de vacature en de profielvereisten van de kandidaat, welke personen met een handicap in aanmerking komen voor de vacatures. § 2. De namen van de geselecteerde personen met een handicap worden samen met een gemotiveerd verslag voor beslissing aan de leidend ambtenaar voorgelegd.
TITEL IV. - Bijzondere bepalingen met betrekking tot de aanwerving van de administrateur-generaal en de adjunct-administrateur-generaal Art. VI 27. Alleen wie aan de volgende voorwaarden voldoet, kan als administrateur-generaal en adjunct-administrateur-generaal worden aangeworven : 1° de in artikel VI 1 bepaalde toelatingsvoorwaarden vervullen. In afwijking van § 1, laatste lid, van dit artikel wordt het onderzoek naar de lichamelijke geschiktheid aangevraagd door de raad van bestuur bij de aanwerving van de administrateur-generaal en door de leidend ambtenaar bij de aanwerving van de adjunct-administrateur-generaal. 2° aan de hiernavolgende bijzondere aanwervingsvoorwaarden voldoen : a) in het bezit zijn van een diploma dat toegang verleent tot niveau A volgens de tabel, die als bijlage III bij dit besluit is gevoegd;b) slagen voor een test waarbij wordt nagegaan of de kandidaat over voldoende leidinggevende capaciteiten beschikt.Die test wordt afgenomen door het Vast Wervingssecretariaat of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel.
Naast de bovengenoemde voorwaarden kan de benoemende overheid extra aanwervingsvoorwaarden bepalen.
Art. VI 28. § 1. De betrekkingen van administrateur-generaal en adjunct-administrateur-generaal worden door de benoemende overheid vacant verklaard. § 2. De vacature wordt via de publicatie van de oproep in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 3. Het vacaturebericht bevat de volgende gegevens over de te verlenen betrekkingen : 1° de toelatings- en aanwervingsvoorwaarden;2° een functiebeschrijving;3° het gewenste profiel;4° de salarisschalen;5° de termijn en de voorwaarden voor het indienen van de kandidaatstelling, overeenkomstig de bepalingen van § 4 en in voorkomend geval de voor te leggen stukken. § 4. De kandidaatstelling is enkel geldig als ze voldoet beantwoorden aan de voorschriften van het vacaturebericht en per aangetekende brief wordt ingediend binnen dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de eerste werkdag na de datum van publicatie van het vacaturebericht in het Belgisch Staatsblad.
Voor de kandidaatstelling geldt de datum van de poststempel als indieningsdatum.
De kandidaatstelling omvat een uiteenzetting van de aanspraken.
Art. VI 29. Deze titel is niet van toepassing op Export Vlaanderen.
TITEL V. - Overgangsbepaling Art. VI 30. Artikel VI 2, § 1, tweede lid, dat bepaalt dat een kandidaat die zich voor een wervingsexamen inschrijft geen hoger diploma of getuigschrift mag bezitten dan wat vereist wordt voor het niveau van de vacante betrekking, geldt niet voor de geslaagden van de wervingsexamens die werden aangevangen voor 8 juni 1998.
DEEL VII. - DE STAGE EN DE BENOEMING TOT AMBTENAAR TITEL I. - De stage HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. VII 1. Wie voor een vergelijkend aanwervingsexamen is geslaagd, wordt door de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel, na controle van de toelatings- en aanwervingsvoorwaarden, toegelaten verklaard in de orde van zijn rangschikking.
Art. VII 2. De leidend ambtenaar : 1° laat de toelaatbaar verklaarde geslaagde voor een vergelijkend aanwervingsexamen tot de stage toe in de instelling;2° laat de geslaagde voor een vergelijkend examen voor overgang naar het andere niveau tot de stage toe in de instelling in de orde van zijn rangschikking. De stagiair wordt geacht de graad te bezitten waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld.
De leidend ambtenaar geeft de stagiair een voorlopige dienstaanwijzing.
Art. VII 3. De geslaagde voor een vergelijkend aanwervingsexamen mag al tot de stage toegelaten worden voor zijn lichamelijke geschiktheid is gecontroleerd.
Als hij nadien niet voldoet aan deze vereiste, wordt hij ambtshalve ontslagen.
Uiterlijk op de datum van dat ontslag van ambtswege wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur afgesloten.
Die duur is gelijk aan de minimumduur die in zijn geval wordt opgelegd om het voordeel van de werkloosheidsuitkeringen te kunnen genieten.
Als hij op de datum waarop die overeenkomst begint te lopen arbeidsongeschikt is of als hij dat wordt tijdens de uitvoering ervan, wordt hem in het eerste geval een salaris uitbetaald gedurende zes maanden en in het tweede geval gedurende de periode die nodig is om de wachttijd te dekken voor de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector uitkeringen.
HOOFDSTUK II. - Nadere bepalingen Art. VII 4. Het personeelslid dat geslaagd is voor een vergelijkend aanwervingsexamen wordt uiterlijk op de eerste dag van de derde maand volgend op die waarin de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel de geslaagden beschikbaar voor de instelling heeft gesteld, uitgenodigd om in dienst te treden. Hij wordt aangewezen voor een vacante betrekking op de personeelsformatie.
Als het personeelslid een opzeggingsperiode moet volbrengen met toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt de in het eerste lid vastgestelde termijn verlengd tot de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de opzegging verstrijkt.
Voorzover er vacante betrekkingen zijn en voorzover de benoemende overheid heeft gekozen voor bevordering van geslaagden voor een vergelijkend overgangsexamen, wordt het personeelslid dat geslaagd is voor een vergelijkend overgangsexamen en zich kandidaat heeft gesteld voor een vacante betrekking, tot de stage toegelaten met ingang van de eerste van de tweede maand, volgend op de datum van oproep voor kandidaatstelling.
Art. VII 5. De stage van de stagiair verloopt onder leiding van de leidend ambtenaar.
Art. VII 6. De leidend ambtenaar kan de dienstaanwijzing tijdens de stage wijzigen.
Art. VII 7. Als de stagiair tot de stage wordt toegelaten, legt hij de eed af in handen van de leidend ambtenaar.
Art. VII 8. De eed luidt als volgt : "Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk. » Art. VII 9. Als de stagiair weigert de voormelde eed af te leggen, is zijn aanstelling als stagiair van rechtswege nietig.
HOOFDSTUK III. - Duur van de stage Art. VII 10. De duur van de stage bedraagt : 1° in niveau A : 12 maanden;2° in niveau B : 9 maanden;3° in niveau C : 6 maanden;4° in niveau D : 4 maanden;5° in niveau E : 4 maanden. Art. VII 11. § 1. Om de duur van de verrichte stage te berekenen worden alle perioden waarin de stagiair in actieve dienst is in aanmerking genomen. § 2. De stagiair beschikt over een bonus aan werkdagen afwezigheid waar geen rekening mee wordt gehouden bij de berekening van de duur van de stage. Die bonus bedraagt, afhankelijk van de stageduur : 1° voor een stage van 12 maanden : 25 werkdagen;2° voor een stage van 9 maanden : 20 werkdagen;3° voor een stage van 6 maanden : 15 werkdagen;4° voor een stage van 4 maanden : 10 werkdagen. Die bonus kan in een keer of gefractioneerd gebruikt worden.
In die bonus aan werkdagen wordt geen rekening gehouden met de jaarlijkse vakantie. § 3. Als het aantal dagen afwezigheid meer bedraagt dan de in § 2 vermelde bonus, wordt de stage opgeschort, ook als de afwezigheid met dienstactiviteit gelijkgesteld wordt. § 4. Tijdens het opschorten van de stage behoudt de stagiair zijn hoedanigheid van stagiair. Zijn administratieve toestand wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen die op hem van toepassing zijn tijdens zijn afwezigheid. § 5. Tijdens de periode waarin de einddatum van de stage overschreden wordt, behoudt de stagiair zijn hoedanigheid van stagiair.
HOOFDSTUK IV. - Programma Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. VII 12. De leidend ambtenaar organiseert de ontvangst voor de stagiairs van alle niveaus; hij bepaalt de inhoud en de nadere bepalingen van de ontvangst.
Art. VII 13. De vormingsactiviteiten, die de stagiair moet volgen, bestaan uit een verplicht en uit een vrij gedeelte.
De verplichte en de vrije activiteiten samen mogen maximaal één vierde van de stageduur in beslag nemen.
Afdeling 2. - Stage niveau A Art. VII 14. De leidend ambtenaar stelt het programma van het verplichte vormingsgedeelte voor de stagiair van niveau A vast.
Art. VII 15. De leidend ambtenaar keurt het vrije vormingsgedeelte voor de stagiair van niveau A goed na advies van het afdelingshoofd.
Afdeling 3. - Stage niveau B, C, D en E Art. VII 16. De leidend ambtenaar stelt het programma van het verplichte vormingsgedeelte voor de stagiair van niveau B, C, D en E vast.
HOOFDSTUK V. - Evaluatie van de stagiair Afdeling 1. - Evaluatiecriteria Art. VII 17. Behoudens andersluidende instellingsspecifieke bepalingen wordt elke stagiair begeleid door een ambtenaar van zijn afdeling.
Art. VII 18. Tijdens de stage wordt de stagiair gevolgd en tussentijds geëvalueerd volgens de nadere regelen, vastgesteld door de leidend ambtenaar.
Op het einde van de stage maken de begeleidingsambtenaar, het afdelingshoofd en de leidend ambtenaar, na een gesprek met de stagiair, een samenvattend eindverslag op.
Het eindverslag wordt opgemaakt binnen dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de einddatum van de stage, zo niet wordt ervan uitgegaan dat de stage met goed gevolg is afgelegd.
Dit eindverslag wordt toegestuurd aan de benoemende overheid.
Een afwijking van de bepalingen van het tweede lid van dit artikel kan worden bepaald in het instellingsspecifiek besluit van het permanent secretariaat van de Vlaamse Onderwijsraad.
Art. VII 19. Ieder verslag wordt onverwijld ter kennisgeving aan de stagiair toegestuurd die het viseert en er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt. Het wordt in zijn persoonlijk dossier opgenomen.
Afdeling 2. - Ongeschiktheid van de stagiair Art. VII 20. Indien het eindverslag niet gunstig is, betekent de benoemende overheid aan de stagiair een gemotiveerd voorstel naargelang het geval tot afdanking of tot terugplaatsing in de vorige graad en betrekking.
Art. VII 21. De stagiair kan tegen het voorstel tot negatieve evaluatie van de stage dat afdanking of terugplaatsing omvat beroep aantekenen bij de raad van beroep.
Art. VII 22. De stagiair moet beroep instellen per aangetekende brief binnen vijftien kalenderdagen nadat het voorstel tot afdanking of terugplaatsing in de vorige graad en betrekking hem meegedeeld werd.
Art. VII 23. De raad van beroep brengt binnen dertig kalenderdagen nadat de zaak aanhangig gemaakt werd een met redenen omkleed advies uit bij de benoemende overheid.
Als de raad verzuimt het in het eerste lid bepaalde te respecteren, behandelt men het beroep alsof er een gunstig advies werd gegeven.
Art. VII 24. De benoemende overheid beslist binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad. Als de raad van bestuur de benoemende overheid is, wordt de beslissing genomen binnen 30 kalenderdagen. De voormelde termijnen worden opgeschort in de maand augustus.
Art. VII 25. Met ingang van de eerste werkdag die volgt op het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep of op de beslissing tot afdanking of terugplaatsing door de benoemende overheid, wordt hetzij met de stagiair een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van drie maanden afgesloten die overeenstemt met een opzeggingstermijn van dezelfde duur of wordt de stagiair ambtshalve teruggeplaatst in zijn vorige graad en betrekking.
In geval van afdanking en voorzover aan de voorwaarden van de desbetreffende reglementering is voldaan, stort de instelling bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de werkgevers- en werknemersbijdragen die verschuldigd zijn voor opname van de stagiair in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering- sector uitkeringen- en de moederschapsverzekering.
Art. VII 26. § 1. Voor elke zware fout, die de stagiair tijdens zijn stage begaat, kan hij zonder opzegging worden afgedankt.
Van het bestaan van een zware fout moet aan de stagiair kennis gegeven worden door een hiërarchische meerdere van niveau A, binnen drie werkdagen nadat deze hiërarchische meerdere de feiten heeft vastgesteld of door een derde van de feiten op de hoogte is gebracht.
Deze laatste hoort, samen met de benoemende overheid, de stagiair binnen de in het tweede lid vermelde termijn. De stagiair kan zich hierbij laten bijstaan door een raadgever. Van de verklaring van de stagiair wordt een verslag gemaakt. Behoudens in geval van aanmaning, motiveert de benoemende overheid binnen drie werkdagen na het horen van de stagiair, bij aangetekende brief het ontslag om dringende redenen. § 2. De benoemende overheid spreekt de afdanking uit.
TITEL II. - De benoeming tot ambtenaar Art. VII 27. § 1. Alleen wie aan de volgende voorwaarden voldoet, kan tot ambtenaar worden benoemd : 1° de toelatingsvoorwaarden vervullen en aan de aanwervingsvoorwaarden voldoen, die voor de te verlenen betrekking zijn vastgelegd;2° met goed gevolg de stage volbracht hebben;3° lichamelijk geschikt bevonden zijn. § 2. In afwijking van § 1 kan de stagiair van wie de lichamelijke geschiktheid niet met zekerheid beoordeeld kon worden tijdens de stage, onder voorbehoud benoemd worden.
De totale duur van benoeming onder voorbehoud kan niet langer dan vijf jaar duren, te rekenen vanaf de datum van het eerste geneeskundige onderzoek.
Gedurende die periode van vijf jaar is de regeling inzake de lichamelijke ongeschiktheidsverklaring tijdens de stage, genoemd in artikel VII 3 van toepassing. § 3. In afwijking van § 1, 2°, doorlopen de administrateur-generaal en de adjunct-administrateur-generaal geen stage.
Art. VII 28. De bevoegde overheid benoemt de stagiair tot ambtenaar in de graad waarin hij tot de stage toegelaten werd op basis van het eindverslag, genoemd in artikel VII 18, tweede lid of na advies van de raad van beroep.
Art. VII 29. Voor de berekening van de administratieve anciënniteiten wordt uitgegaan van de dag waarop de stagiair zijn stage is begonnen.
Art. VII 30. De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar leggen de eed, vermeld in artikel VII 8 af in handen van de minister.
Art. VII 31. Als de leidend ambtenaar of de adjunct-leidend ambtenaar weigeren de eed af te leggen, is hun benoeming van rechtswege nietig.
DEEL VIII. - DE ADMINISTRATIEVE LOOPBAAN TITEL I. - De personeelsformatie en de hiërarchie van de graden Art. VIII 1. De personeelsformatie is de lijst van het aantal betrekkingen dat de instelling nodig heeft om de permanente taken die voortvloeien uit haar opdrachten uit te voeren.
Art. VIII 2. § 1. De personeelsformatie stelt het aantal betrekkingen vast per niveau en per rang, alsook de overeenkomstige graadbenamingen. Ze wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 2. Er wordt voor de instelling een organogram opgemaakt door de directieraad, waarover overleg gepleegd wordt in het bevoegde overlegcomité, overeenkomstig de toepasselijke federale regelgeving.
De raad van bestuur bekrachtigt het organogram.
Art. VIII 3. De hiërarchie van de graden omvat vijf niveaus en twaalf rangen.
Art. VIII 4. De vijf niveaus, die overeenstemmen met het ernaast vermelde vereiste onderwijsniveau zijn : 1° niveau A : universitair onderwijs en hoger onderwijs van twee cycli, gelijkgesteld met universitair niveau;2° niveau B : hoger onderwijs van één cyclus of daarmee gelijkgesteld onderwijs;3° niveau C : secundair onderwijs of daarmee gelijkgesteld onderwijs;4° niveau D : geen diploma;5° niveau E : geen diploma. De lijst van diploma's die toegang geven tot de verschillende niveaus, zijn vermeld in bijlage III, gevoegd bij dit besluit.
Art. VIII 5. De rang bepaalt de betrekkelijke waarde van een graad binnen zijn niveau.
Elke rang wordt aangeduid met een letter en een cijfer. De letter geeft het niveau aan, het cijfer situeert de rang in zijn niveau.
De vijf niveaus omvatten het volgende aantal rangen : 1° niveau A : vijf rangen, genummerd A1, A2, A2A, A2L en A3;2° niveau B : twee rangen, genummerd B1 en B2;3° niveau C : twee rangen, genummerd C1 en C2;4° niveau D : twee rangen, genummerd D1 en D2;5° niveau E : één rang, genummerd als E1. Binnen elk niveau worden de rangen genummerd volgens hun plaats in de hiërarchie, waarbij de hoogste rang het hoogste cijfer toegewezen krijgt. Binnen niveau A is de rang A2A hoger dan de rang A2 en lager dan de rang A2L en is de rang A2L hoger dan de rang A2A en lager dan de rang A3.
Art. VIII 6. De graad is de titel die de ambtenaar situeert in een rang en hem machtigt tot het uitoefenen van een betrekking die met die graad overeenstemt.
Art. VIII 7. De graden worden over de verschillende niveaus en rangen verdeeld overeenkomstig de bijlage IV, gevoegd bij dit besluit.
Onverminderd bijlage IV, stelt de Vlaamse regering de verdeling vast over de verschillende niveaus en rangen van de overige graden, waarvan de ambtenaren van de instelling titularis kunnen zijn.
TITEL II. - De functioneringsevaluatie HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied Art. VIII 8. § 1. Voor de toepassing van deze titel en van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de functioneringsevaluatie : het beoordelen van het functioneren van de functiehouder in de huidige functie ten opzichte van vooraf bepaalde verwachtingen. In het begin van de evaluatieperiode worden de verwachtingen ten aanzien van de resultaten en het functioneren bepaald (de planning).
Na afloop van de evaluatieperiode worden de resultaten en het functioneren beoordeeld ten opzichte van die verwachtingen (de vaststelling van de evaluatie); 2° de functiebeschrijving : de beschrijving van een aantal relatief permanente aspecten van een functie zoals het doel van de functie, de resultaatgebieden en de functioneringscriteria. De resultaatgebieden expliciteren op welke domeinen welke resultaten verwacht worden in de functie (het 'wat').
De functioneringscriteria zijn de criteria die bepalend zijn voor het goed uitoefenen van een functie (het 'hoe').
De onderscheiden criteria worden opgenomen in een algemene lijst, die als bijlage bij het instellingsspecifieke besluit wordt gevoegd. 3° de hiërarchische meerdere : a) de leidend ambtenaar, de adjunct-leidend ambtenaar of ambtenaren en de afdelingshoofden ten overstaan van de personeelsleden, die onder hun gezag staan;b) de ambtenaar die het afdelingshoofd of de adjunct-leidend ambtenaar of ambtenaren, of als die er niet zijn, de leidend ambtenaar heeft aangewezen, om gezag uit te oefenen over personeelsleden van een lagere rang of in uitzonderlijke gevallen, van dezelfde rang. Als een ambtenaar wordt aangewezen als hiërarchische meerdere over personeelsleden van dezelfde rang, dan moet die aanwijzing gemotiveerd worden en ter bekrachtiging aan de directieraad worden voorgelegd.
De onmiddellijke hiërarchische meerdere is de hiërarchische meerdere die het dichtst in rang staat tot het onder zijn gezag staand personeel. Hij treedt op als eerste evaluator. § 2. De functioneringsevaluatie is verplicht voor elke ambtenaar die tijdens het evaluatiejaar minimum drie maanden in actieve dienst is geweest.
HOOFDSTUK II. - Inhoud van de functioneringsevaluatie Art. VIII 9. § 1. Alle ambtenaren die met functioneringsevaluatie belast zijn, moeten een opleiding tot evaluator volgen. Alleen de functioneringsevaluaties van ambtenaren die deze opleiding hebben gevolgd, zijn geldig. § 2. De evaluatoren worden geëvalueerd op de kwaliteit van de functioneringsevaluaties die zij opmaken. § 3. In het begin van elke evaluatieperiode bespreekt de geëvalueerde met een evaluator de concrete verwachtingen ten aanzien van de resultaten en het functioneren.
De formele vaststelling door de evaluatoren in onderlinge overeenstemming, van deze verwachtingen qua resultaten en functioneren dient ook schriftelijk aan de geëvalueerde te worden toegestuurd.
Bij deze planning van de prestaties vertrekken de evaluatoren en de geëvalueerde van alle beschikbare informatie over de functie, zoals onder meer de resultaatgebieden en de functioneringscriteria, de resultaten van voorbije evaluaties en de doelstellingen van de entiteit.
De geëvalueerde krijgt inzage in de functiebeschrijving en de doelstellingen van de eerste evaluator. § 4. Ingevolge onvoorziene wijzigingen in de doelstellingen of de organisatie van de werkzaamheden kunnen de verwachtingen over resultaten en functioneren van de geëvalueerde aangepast worden. Die aanpassing dient op dezelfde zorgvuldige manier te worden besproken en toegelicht als bij het begin van de evaluatieperiode. Ze dient ook schriftelijk aan de geëvalueerde te worden toegestuurd. Die aanpassing wordt meegedeeld aan de instanties, die voor het individueel personeelsbeheer bevoegd zijn. § 5. Na afloop van elke evaluatieperiode wordt de geëvalueerde uitgenodigd voor een evaluatiegesprek. Tijdens dat evaluatiegesprek geeft de geëvalueerde ook zijn eigen visie weer op zijn functioneren tijdens de evaluatieperiode.
Het evaluatiegesprek wordt gevoerd tussen de geëvalueerde en één evaluator. Op verzoek van de geëvalueerde of één van zijn evaluatoren, wordt het evaluatiegesprek met de twee evaluatoren gevoerd.
Indien de ambtenaar van niveau D of E hierom schriftelijk vraagt, wordt het evaluatiegesprek tevens gevoerd in aanwezigheid van een waarnemer van zijn keuze. § 6. Na het evaluatiegesprek stellen de evaluatoren het definitieve beschrijvende evaluatieverslag op. Het beschrijvend evaluatieverslag omvat geen samenvattende waardering of einduitspraak over de geëvalueerde, behalve als de evaluatoren oordelen dat hij de vermelding "onvoldoende" verdient.
De geëvalueerde kan zijn opmerkingen toevoegen aan het evaluatieverslag.
HOOFDSTUK III. - Het evaluatiedossier Art. VIII 10. Over elke ambtenaar wordt jaarlijks een individueel evaluatiedossier aangelegd. Het bevat : 1° de functiebeschrijving als relatief permanente basis;2° de beschrijving van de verwachtingen over resultaten en functioneren in de evaluatieperiode, zoals geformuleerd in het begin van deze periode, of gedurende deze periode, als bedoeld in artikel VIII 9, § 4;3° de persoonlijke nota's, genoemd in artikel VIII 13 en de opmerkingen die de ambtenaar erbij heeft geformuleerd;4° de uitslagen die de betrokken ambtenaar tijdens dat jaar heeft behaald in de loopbaanexamens;5° de definitieve beschrijvende evaluatieverslagen en de bijlagen, genoemd in artikel VIII 23, § 1;6° de beslissingen in beroep, genoemd in artikel VIII 24 en VIII 25;7° de staat van tuchtstraffen, uitgesproken in het evaluatiejaar als bedoeld in artikel IX 26. Het evaluatiedossier is ter beschikking van alle instanties die voor het individuele personeelsbeheer bevoegd zijn.
Art. VIII 11. Geen enkel document kan in het evaluatiedossier worden opgenomen zonder dat de belanghebbende ambtenaar voor kennisneming heeft getekend.
Art. VIII 12. De ambtenaar kan op elk ogenblik kennis nemen van zijn evaluatiedossier.
Art. VIII 13. De persoonlijke nota's, genoemd in artikel VIII 10, 3°, handelen over de behaalde resultaten en/of over het functioneren. Ze handelen eventueel over gebeurtenissen of gedragingen buiten de dienst die de ambtsuitoefening kunnen beïnvloeden of in het gedrang brengen.
Die persoonlijke nota's bevatten een nauwkeurig relaas van gunstige of ongunstige feiten die als evaluatiegrond kunnen dienen. Telkens als de evaluatoren dat nodig achten, of op gemotiveerd verzoek van de belanghebbende ambtenaar, stellen zij een persoonlijke nota op over feiten die hoogstens één maand voor de ondertekening van de nota plaatshadden.
Een persoonlijke nota wordt eveneens opgemaakt telkens als de ambtenaar gedurende een bepaalde periode die door de evaluatoren als voldoende significant wordt geacht, ter beschikking wordt gesteld voor een project. De projectleider is verantwoordelijk voor het opstellen van de persoonlijke nota.
Elke persoonlijke nota wordt onmiddellijk aan de belanghebbende ambtenaar voorgelegd. Hij viseert het document, krijgt er een afschrift van en beschikt over vijftien kalenderdagen om zijn eventuele opmerkingen te formuleren.
Als de ambtenaar opmerkingen formuleert, dan worden die aan de nota toegevoegd en opgenomen in het evaluatiedossier.
HOOFDSTUK IV. - De evaluatieperiode Art. VIII 14. De functioneringsevaluatie wordt jaarlijks uitgevoerd.
Voor elke ambtenaar loopt het evaluatiejaar van 1 januari tot en met 31 december.
De ambtenaar die maar een deel van dat jaar in dienst is, wordt geëvalueerd voor de duur van die periode.
De stagiair die in de loop van het jaar benoemd wordt tot ambtenaar, wordt geëvalueerd voor de periode vanaf de vaste benoeming tot het einde van het jaar.
Het voeren van evaluatiegesprekken en het schrijven van evaluatieverslagen, tijdens het eerste kwartaal van een jaar, worden beschouwd als activiteiten van het voorbije evaluatiejaar.
Art. VIII 15. § 1. De evaluatie over het afgelopen evaluatiejaar heeft plaats in januari en februari van het volgende jaar. Het beschrijvend evaluatieverslag dient uiterlijk op 15 maart aan de geëvalueerde te worden toegestuurd. De planning voor het nieuwe evaluatiejaar moet eveneens op dat tijdstip zijn afgerond. § 2. De evaluatie gaat door ook indien tijdens de maanden januari en februari : 1° de geëvalueerde niet beschikbaar is;2° de te bevragen ambtenaren, leden van de raad van bestuur of de minister bedoeld in artikel VIII 17 niet bereikbaar zijn. HOOFDSTUK V. - De instanties die bevoegd zijn voor het opmaken van evaluaties en persoonlijke nota's Art. VIII 16. Alle ambtenaren van rang A2 en lager, met uitzondering van het staflid, worden geëvalueerd door minstens twee hiërarchische meerderen. De evaluatoren behoren tot minstens twee verschillende rangen.
Art. VIII 17. De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtena(a)r(en) worden geëvalueerd door de benoemende overheid op basis van een verslag van een externe evaluatie-instantie die door die overheid is aangesteld. Ter voorbereiding van dat verslag bevraagt deze externe evaluatie-instantie, de minister en de raad van bestuur.
Daarnaast bevraagt de externe evaluatie-instantie de adjunct-leidend ambtenaar of ambtenaren en de afdelingshoofden voor de evaluatie van de leidend ambtenaar.
De adjunct-leidend ambtenaar of ambtenaren, die belast zijn met de leiding van een afdeling worden geëvalueerd op hun functie van adjunct-leidend ambtenaar en hun functie van afdelingshoofd.
In het instellingsspecifiek besluit kan de bevraging worden geregeld voor de evaluatie van de adjunct-leidend ambtenaar of ambtenaren.
Enkel als de benoemende overheid niet de Vlaamse regering is, kan er worden afgeweken van de vereiste opgelegd in het eerste lid dat er een verslag moet worden opgesteld.
Art. VIII 18. Behoudens andersluidende instellingsspecifieke bepalingen worden het afdelingshoofd en het staflid geëvalueerd door de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar of ambtenaren.
Art. VIII 19. Behalve in de gevallen, genoemd in artikel VIII 20 worden de ambtenaren van rang A2, met uitzondering van het staflid, alsook de ambtenaren van rang A1, niveau B, C, D en E geëvalueerd door minstens twee evaluatoren die voldoen aan de voorwaarden van artikel VIII 16.
Art. VIII 20. § 1. De ambtenaar met verlof voor opdracht als bedoeld in Deel XI, titel VIII, behoudt de functioneringsevaluatie die hij het laatst in de instelling heeft gekregen vóór zijn opdracht.
Als hij kandidaat is voor een hiërarchische bevordering of voor mutatie, wordt hem een nieuwe functioneringsevaluatie toegekend door de leidend ambtenaar en de hiërarchische chef onder wie hij ressorteert tijdens zijn opdracht. De leidend ambtenaar wint daartoe alle nodige inlichtingen in bij de functioneel bevoegde instanties.
De functioneringsevaluatie handelt in dit geval over de wijze waarop de opdracht wordt vervuld.
Als de ambtenaar tijdens zijn opdracht kandidaat is voor een hiërarchische bevordering of mutatie en als hij niet over een functioneringsevaluatie beschikt, wordt hem een functioneringsevaluatie gegeven overeenkomstig het tweede lid. § 2. Als de ambtenaar tijdens het evaluatiejaar met verlof voor voltijdse loopbaanonderbreking gaat, wordt hij op het eerstvolgende evaluatietijdstip geëvalueerd over de periode waarin hij effectief in dienst was. De ambtenaar behoudt de evaluatie voor de duur van zijn voltijdse loopbaanonderbreking. § 3. De ambtenaar die in de loop van de evaluatieperiode of op het evaluatietijdstip onder het functioneel gezag van een andere hiërarchische meerdere respectievelijk heeft gestaan of staat dan de hem overeenkomstig zijn affectatie toegewezen evaluatoren, wordt geëvalueerd door deze laatsten rekening houdend met artikel VIII 13, derde lid. § 4. De preventieadviseur-coördinator of bij onstentenis van een preventieadviseur-coördinator de preventieadviseur wordt geëvalueerd door de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar of ambtenaren. Bij ontstentenis van een adjunct-leidend ambtenaar, treedt het afdelingshoofd bevoegd voor personeelszaken op als evaluator.
De preventieadviseurs worden geëvalueerd door de preventieadviseur-coördinator en de leidend ambtenaar.
De evaluatie handelt in de voormelde gevallen zowel bij een voltijdse opdracht als bij een deeltijdse opdracht over de wijze waarop zij de hun toegewezen opdrachten vervullen. § 5. De ambtenaar die belast is met emancipatietaken wordt, voor de wijze waarop hij die taken vervult, geëvalueerd door de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar of ambtenaren. Bij ontstentenis van een adjunct-leidend ambtenaar, treedt het afdelingshoofd bevoegd voor personeelszaken op als evaluator.
Art. VIII 21. Als op het evaluatietijdstip blijkt dat één van de evaluatoren ontbreekt of nog geen opleiding opgelegd, door artikel VIII 9 gevolgd heeft, dan wordt hij vervangen door een andere hiërarchische meerdere, die door de evaluatoren van de ontbrekende evaluator wordt aangewezen.
Art. VIII 22. De hiërarchische meerderen, die bevoegd zijn voor het opmaken van de persoonlijke nota's genoemd in artikel VIII 13 zijn degenen die bevoegd zijn voor het opmaken van de evaluatie, onverminderd het derde lid van hetzelfde artikel.
HOOFDSTUK VI. - Procedurevoorschriften Afdeling 1. - Procedurevoorschriften in verband met de evaluatie Art. VIII 23. § 1. Het definitieve beschrijvende evaluatieverslag, genoemd in artikel VIII 9, § 6 wordt door de evaluatoren in onderlinge overeenstemming opgesteld, gedateerd en ondertekend. Het wordt binnen vijftien kalenderdagen na het evaluatiegesprek aan de geëvalueerde bezorgd. Als in uitzonderlijke gevallen de evaluatoren geen consensus bereiken, bezorgen zij terzelfder tijd de aparte verslagen aan de geëvalueerde. De evaluatie op basis waarvan beslissingen genomen worden, wordt uitgemaakt door het verslag van de evaluator met de hoogste rang.
De geëvalueerde tekent dit document voor kennisneming en ontvangst en krijgt er een afschrift van; hij voegt binnen de vijftien kalenderdagen na ontvangst zijn eventuele opmerkingen toe en stuurt die naar de evaluatoren.
De evaluatoren tekenen voor kennisneming en voegen de opmerkingen van de geëvalueerde op het evaluatieverslag aan het evaluatiedossier van de geëvalueerde toe.
Als het beschrijvende evaluatieverslag wordt besloten met de vermelding "onvoldoende" dan kan de geëvalueerde daartegen beroep instellen binnen vijftien kalenderdagen na het bezorgen van het beschrijvende evaluatieverslag overeenkomstig afdeling 2. § 2. Het beroep is opschortend.
Het beroepschrift wordt aangetekend verstuurd of tegen ontvangstbewijs ingediend.
Afdeling 2. - Beroep tegen de evaluatie Art. VIII 24. § 1. Een ambtenaar van rang A2A en lager die er niet mee kan instemmen dat zijn beschrijvend evaluatieverslag wordt besloten met de vermelding "onvoldoende", of die meent dat een vormgebrek kan worden ingeroepen, kan de zaak binnen vijftien kalenderdagen na het bezorgen van het beschrijvend evaluatieverslag, aanhangig maken bij de raad van beroep. § 2. De raad van beroep kan de betrokken evaluatoren horen en om uitleg vragen. § 3. De raad van beroep brengt een met redenen omkleed advies uit binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift. Als er geen advies is binnen de vooropgestelde termijn, wordt het beroep behandeld alsof er een gunstig advies werd gegeven. § 4. Het dossier wordt vervolgens binnen vijftien kalenderdagen voorgelegd aan de raad van bestuur voor de ambtenaar van rang A2A en rang A2, alsook voor de ambtenaar van rang A1 en lager die de leidend ambtenaar als eerste evaluator hebben en aan de directieraad voor de ambtenaar van rang A1 en lager. De raad van bestuur, respectievelijk de directieraad is bevoegd voor de definitieve beslissing over de toekenning van de vermelding "onvoldoende". De ambtenaar, die als evaluator bij de zaak betrokken is, neemt in dit geval niet aan de beraadslaging deel.
Terzelfder tijd wordt het advies aan de verzoeker gestuurd.
De raad van bestuur voor de ambtenaar van rang A2A en rang A2 en voor de ambtenaar van rang A1 en lager, die de leidend ambtenaar als eerste evaluator hebben, en de directieraad voor de ambtenaar van rang A1 en lager beslissen binnen dertig, respectievelijk vijftien kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad; zo niet gaat men ervan uit dat er een gunstige beslissing is.
Art. VIII 25. De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar die er niet mee kunnen instemmen dat hun beschrijvend evaluatieverslag wordt besloten met de vermelding "onvoldoende" kunnen de zaak binnen vijftien kalenderdagen na het bezorgen van het beschrijvend evaluatieverslag aanhangig maken bij de Vlaamse regering of bij een andere instantie, die in het instellingsspecifieke besluit is vermeld.
De Vlaamse regering of de andere instantie, bedoeld in het eerste lid, kan de leidend ambtenaar wat de adjunct-leidend ambtenaar betreft, en de adjunct-leidend ambtenaar wat de leidend ambtenaar betreft en de externe evaluatie-instantie, alsook de leden en ambtenaren die zij geraadpleegd heeft, horen en om uitleg vragen. De minister neemt in dit geval niet aan de beraadslaging deel.
De beslissing in beroep van de Vlaamse regering of van de andere instantie, bedoeld in het eerste lid, is bindend.
De Vlaamse regering of de andere instantie, bedoeld in het eerste lid, beslist binnen dertig kalenderdagen; zo niet gaat men ervan uit dat er een gunstige beslissing is.
Art. VIII 26. De gemotiveerde beslissing in beroep wordt aan het evaluatiedossier van de geëvalueerde toegevoegd.
TITEL III. - Anciënniteit en rangschikking Art. VIII 27. § 1. In hoofde van een ambtenaar bestaan volgende administratieve anciënniteiten : 1° de graadanciënniteit;2° de niveauanciënniteit;3° de dienstanciënniteit;4° de schaalanciënniteit. § 2. Voor de toepassing van de reglementaire bepalingen die uitgaan van de anciënniteit, wordt onder de ambtenaren van wie de anciënniteit moet worden vergeleken de voorrang als volgt bepaald : 1° de ambtenaar met de grootste graadanciënniteit;2° de ambtenaar met de grootste niveauanciënniteit : bij gelijke graadanciënniteit;3° de ambtenaar met de grootste dienstanciënniteit : bij gelijke niveauanciënniteit;4° de oudste ambtenaar : bij gelijke dienstanciënniteit. Art. VIII 28. § 1. De graadanciënniteit en de niveauanciënniteit bestaan uit de werkelijke diensten die de ambtenaar als stagiair en als vastbenoemde heeft verricht als lid van het personeel van de instelling en als titularis van een ambt met volledige prestaties. § 2. Voor de graadanciënniteit worden de in aanmerking genomen diensten gerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in de graden die door de reglementering in aanmerking worden genomen voor toegang tot een andere graad. § 3. Voor de niveauanciënniteit worden de in aanmerking genomen diensten gerekend vanaf de datum waarop de ambtenaar is benoemd in een graad van het betreffende niveau.
Art. VIII 29. De dienstanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar in welke hoedanigheid ook heeft verricht als lid van het personeel van de instelling en als titularis van een ambt met volledige prestaties.
Art. VIII 30. De schaalanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die de ambtenaar als stagiair en als vastbenoemde heeft verricht in een bepaalde salarisschaal als lid van het personeel van de instelling en als titularis van een ambt met volledige prestaties. De schaalanciënniteit wordt opgebouwd overeenkomstig artikel VIII 78, § 2.
Art. VIII 31. § 1. De ambtenaar wordt geacht werkelijke diensten te verrichten, zolang hij zich bevindt in een administratieve toestand op grond waarvan hij, krachtens dit besluit, zijn salaris of bij gebrek daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hoger salaris behoudt. § 2. Volledige prestaties bedragen gemiddeld 38 uren per week.
Art. VIII 32. De graad-, de niveau-, de dienst- en de schaalanciënniteit worden uitgedrukt in jaren en volle kalendermaanden. Ze beginnen op de eerste dag van een maand.
Niet-volledige maanden worden weggelaten. De anciënniteiten beginnen in dat geval te lopen op de eerste dag van de volgende maand.
Art. VIII 33. Voor de toepassing van artikel VIII 32 op ambtenaren die gemachtigd zijn hun ambt met verminderde prestaties uit te oefenen met non-activiteit pro rata voor de duur van de afwezigheid : 1° worden prestaties van 1976 uur deeltijdse arbeid geteld als twaalf volle kalendermaanden;2° worden prestaties van een twaalfde van 1976 uur deeltijdse arbeid geteld als één volle kalendermaand, waarbij elk uurgedeelte vervalt;3° vervallen de werkelijke diensten die niet de eerste dag van de maand begonnen zijn of die vóór de laatste dag van de maand beëindigd zijn. TITEL IV. - De hiërarchische loopbaan van de ambtenaar HOOFDSTUK I. - Definities en algemene bepalingen Art. VIII 34. § 1. Onder bevordering wordt verstaan : de benoeming van een ambtenaar in een graad van een hogere rang. § 2. Er zijn twee soorten van bevordering : 1° de bevordering door verhoging in graad binnen eenzelfde niveau;2° de bevordering door overgang naar een ander niveau. Art. VIII 35. § 1. De bevordering door verhoging in graad kan afhankelijk worden gesteld van het slagen voor een vergelijkend examen, georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat of door een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel of voor een vergelijkende bekwaamheidsproef. § 2. De bevordering door overgang naar een ander niveau wordt verleend bij wijze van een vergelijkend overgangsexamen, georganiseerd door het Vast Wervingssecretariaat of door een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel.
Art. VIII 36. § 1. De bevordering door verhoging in graad en de bevordering door overgang naar een ander niveau zijn alleen mogelijk als een vaste betrekking van de toe te kennen graad vacant is.
Bevorderingen worden verleend volgens de bepalingen vastgesteld in dit besluit.
De betrekkingen worden door de benoemende overheid vacant verklaard na advies van de directieraad. § 2. De nadere regelen inzake de wijze van bekendmaking van de vacatures en de kandidaatstelling worden vastgesteld door de directieraad.
Art. VIII 37. De ambtenaren mogen vooraf, per aangetekende brief een veralgemeende kandidaatstelling indienen voor alle betrekkingen die tijdens hun afwezigheid vacant worden verklaard.
De geldigheid van die kandidaatstelling is bepaald op maximaal dertig kalenderdagen.
De ambtenaar richt zijn kandidaatstelling aan de leidend ambtenaar.
Art. VIII 38. § 1. Om voor een vergelijkend examen voor verhoging in graad, voor een vergelijkende bekwaamheidsproef of voor een vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau in te schrijven, moet de ambtenaar aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° hij voldoet aan de anciënniteitsvoorwaarden op de datum die de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel heeft bepaald of in geval van een vergelijkende bekwaamheidsproef op de datum die de leidend ambtenaar heeft bepaald;2° hij mag geen functioneringsevaluatie hebben die besloten werd met de vermelding "onvoldoende". § 2. Om een bevordering te krijgen, 1° moet de ambtenaar zich in een administratieve toestand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering kan doen gelden;2° mag de ambtenaar geen functioneringsevaluatie hebben die besloten werd met de vermelding "onvoldoende".3° moet de ambtenaar die zich kandidaat heeft gesteld voor een bevordering door overgang naar een ander niveau, met goed gevolg de stage volbracht hebben. Art. VIII 39. § 1. De ambtenaar die zich kandidaat heeft gesteld voor bevordering door verhoging in graad of voor bevordering door overgang naar een ander niveau, en die in een vacante betrekking bevorderd werd, kan deze bevordering weigeren.
Hij kan nochtans die bevordering maar éénmaal weigeren in geval van bevordering door verhoging in graad na examen of na bekwaamheidsproef of in geval van bevordering door overgang naar een ander niveau. Als hij een tweede maal weigert, verliest hij het voordeel van het slagen voor dit examen of deze proef. § 2. De bevordering door verhoging in graad wordt ambtshalve ingetrokken als de ambtenaar de betrekking waarin hij bevorderd werd niet opgenomen heeft op de eerste van de derde maand die volgt op de betekening van het bevorderingsbesluit.
De ambtenaar die op het tijdstip van de bevordering met verlof is gelijkgesteld met dienstactiviteit, alsook de preventieadviseur-coördinator en de preventieadviseurs van de interne dienst Preventie en Bescherming mogen respectievelijk het verlof, het mandaat of de opdracht voortzetten tot aan de toegestane einddatum.
HOOFDSTUK II. - De vergelijkende examens voor overgang naar een ander niveau en de vergelijkende examens voor verhoging in graad Afdeling 1. - Algemene bepalingen Art. VIII 40. De vergelijkende examens voor overgang naar een ander niveau en de vergelijkende examens voor verhoging in graad worden loopbaanexamens genoemd.
Art. VIII 41. De Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel organiseert de loopbaanexamens op aanvraag van de leidend ambtenaar voor de graden die hij heeft aangewezen.
De leidend ambtenaar beslist hiertoe op basis van de bestaande of in het volgende jaar te verwachten vacatures.
Voorzover er vacatures zijn, worden de vergelijkende examens voor overgang naar een ander niveau en de vergelijkende examens voor verhoging in graad ten minste om de twee jaar georganiseerd.
Art. VIII 42. De Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel stelt de nadere bepalingen van de loopbaanexamens en de samenstelling van de examencommissies vast in overleg met de leidend ambtenaar.
Art. VIII 43. De leidend ambtenaar stelt de programma's van de loopbaanexamens vast na overleg met de Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel.
Art. VIII 44. Als een loopbaanexamen uit een algemeen, en één of meer bijzondere gedeelten bestaat, worden de ambtenaren die geslaagd zijn voor het algemene gedeelte op hun verzoek van dat gedeelte vrijgesteld als zij later opnieuw deelnemen aan één of meer examens voor dezelfde of een gelijkwaardige graad, of voor een lagere graad van hetzelfde niveau.
Art. VIII 45. § 1. De ambtenaar die het vereiste minimumresultaat heeft behaald, wordt geslaagd verklaard. § 2. De geslaagde behoudt onbeperkt het voordeel van zijn uitslag.
Afdeling 2. - De vergelijkende examens voor overgang naar een ander niveau Art. VIII 46. De vergelijkende examens voor overgang naar een ander niveau worden georganiseerd voor bevordering door overgang naar graden van rang D1, C1, B1 en A1.
Art. VIII 47. Het vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau staat open : 1° voor bevordering tot een graad van rang A1 : a) voor alle ambtenaren van niveau C van de instelling die ten minste vier jaar anciënniteit tellen in dat niveau;b) voor alle ambtenaren van niveau B van de instelling die ten minste drie jaar anciënniteit tellen in dat niveau;2° voor bevordering tot een graad van rang B1 : a) voor de ambtenaren van niveau C van de instelling die, wat betreft de bevordering naar specifieke functies, in het bezit zijn van het vereiste diploma, dat in de functiebeschrijving wordt gevraagd;b) voor de ambtenaren van niveau D van de instelling die ten minste twee jaar anciënniteit tellen in dat niveau en die, wat betreft de bevordering naar specifieke functies, in het bezit zijn van het vereiste diploma dat in de functiebeschrijving wordt gevraagd.3° voor bevordering tot een graad van rang C1 : voor alle ambtenaren van niveau D van de instelling die ten minste twee jaar anciënniteit tellen in dat niveau;4° voor bevordering tot een graad van rang D1, voor alle ambtenaren van de instelling van niveau E. Art. VIII 48. De Vast Wervingssecretaris of een andere instantie belast met de werving en selectie van personeel bepaalt de datum waarop aan de deelnemingsvoorwaarden moet worden voldaan.
Art. VIII 49. De vergelijkende examens voor overgang naar graden van niveau A bestaan uit 3 gedeelten : 1° een eerste gedeelte dat schriftelijk wordt afgenomen en dat bestaat in het samenvatten en het commentariëren van een tekst.Alleen de kandidaten die geslaagd zijn voor dit eerste gedeelte worden tot het tweede gedeelte toegelaten; 2° een tweede gedeelte dat bestaat in een ondervraging over vier vakken die de leidend ambtenaar heeft vastgesteld;3° een derde gedeelte dat bestaat in een praktische oefening, meer bepaald een schriftelijk verslag en een interview over een aangelegenheid die verband houdt met de functie. Alleen de kandidaten die voor elk van de vier vakken zijn geslaagd, worden tot de praktische oefening toegelaten.
Art. VIII 50. § 1. Om te slagen voor het eerste gedeelte van een vergelijkend examen voor overgang naar een graad van rang A1 moet de kandidaat ten minste 60 % van de punten behalen.
De kandidaat die geslaagd is voor het eerste gedeelte geniet het voordeel van de bepalingen van artikel VIII 44. § 2. Om te slagen voor het tweede gedeelte van het in § 1 vermelde examen moet de kandidaat voor elk van de vier vakken ten minste 50 % van de punten behalen en 60 % voor het geheel.
De kandidaat die geslaagd is voor het tweede gedeelte van dit examen, wordt op zijn aanvraag van dit gedeelte vrijgesteld voor de volgende examens in dezelfde graad waaraan hij deelneemt.
De kandidaat die niet geslaagd is, wordt voor de volgende drie examens in dezelfde graad waaraan hij deelneemt vrijgesteld van de vakken waarvoor hij ten minste 65 % van de punten heeft behaald. § 3. De kandidaat die geslaagd is voor het tweede gedeelte van het examen wordt tot de praktische oefening toegelaten waarvoor hij eveneens ten minste 60 % van de punten moet behalen.
De geslaagden worden gerangschikt volgens het resultaat dat ze op de praktische oefening hebben behaald.
Art. VIII 51. De vergelijkende examens voor overgang naar graden van niveau B en C bestaan uit twee examengedeelten : een algemeen examen en een bijzonder examen. Alleen de kandidaten die geslaagd zijn voor het algemene gedeelte worden tot het bijzondere gedeelte toegelaten.
Het algemene gedeelte bestaat in het samenvatten en commentariëren van een tekst, of in het opstellen van een verslag over een aangelegenheid die verband houdt met de functie.
Het bijzondere gedeelte heeft tot doel te toetsen : hetzij de algemene vorming van de kandidaat, hetzij zijn kennis van bepaalde vakken, hetzij de vaardigheden vereist voor het uitoefenen van de functie, hetzij verschillende van deze elementen samen.
Art. VIII 52. De vergelijkende examens voor overgang naar graden van niveau D bevatten één ondervraging. De programma's zijn hoofdzakelijk afgestemd op de aard van de te verlenen graad.
Voor de technische of gespecialiseerde betrekkingen kan het examen uit meer dan één gedeelte bestaan.
Art. VIII 53. De geslaagden worden gerangschikt volgens de behaalde resultaten. Als het examen is opgesplitst, worden ze gerangschikt volgens de resultaten die ze voor de bijzondere gedeelten hebben behaald.
Afdeling 3. - De vergelijkende examens voor verhoging in graad Art. VIII 54. Aan een vergelijkend examen voor verhoging in graad mag de ambtenaar van de onmiddellijk lagere rang deelnemen als hij ten minste twee jaar graadanciënniteit heeft.
HOOFDSTUK III. - De vergelijkende bekwaamheidsproef Art. VIII 55. § 1. Voor de organisatie van de vergelijkende bekwaamheidsproef, genoemd in artikel VIII 38, § 1, en van de vergelijkende bekwaamheidsproeven, genoemd in artikel VIII 78, § 3, worden in de instelling één of meer commissies opgericht.
De leidend ambtenaar regelt de organisatie van de proef, stelt het programma vast en bepaalt de samenstelling van de commissies. § 2. De proef heeft betrekking op de theoretische of praktische kennis, alsook op de bekwaamheden en geschiktheden, die voor de uitoefening van de functie vereist worden. § 3. Wie voor één van de vergelijkende bekwaamheidsproeven, genoemd in § 1, eerste lid geslaagd is, behoudt onbeperkt het voordeel van zijn uitslag, tenzij de leidend ambtenaar de geldigheidsduur ervan beperkt.
De kortere geldigheidsduur wordt opgenomen in het examenreglement. § 4. De ambtenaar aan wie op basis van zijn geslaagd zijn voor één van de vergelijkende bekwaamheidsproeven, bedoeld in § 1, eerste lid, een andere functie wordt aangeboden, kan deze functie éénmaal weigeren.
Indien hij een tweede maal weigert, verliest hij het voordeel van het slagen voor deze proef.
HOOFDSTUK IV. - De hiërarchische bevordering Afdeling 1. - Bevoegde overheid en procedurevoorschriften Art. VIII 56. De benoemende overheid kent de bevordering tot een graad van rang A2 toe na een gemotiveerd voorstel van de directieraad.
Art. VIII 57. De benoemende overheid kent de bevordering tot een graad van rang A1 toe.
Art. VIII 58. § 1. De benoemende overheid kent de bevordering tot een graad ingedeeld in de niveaus B, C en D wordt toe. § 2. Vóór de bevordering door verhoging in graad binnen deze niveaus doet de directieraad een gemotiveerd voorstel.
Art. VIII 59. § 1. De ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld worden op de hoogte gebracht van de voorstellen van de directieraad. § 2. De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen vijftien kalenderdagen na de kennisgeving bezwaar indienen bij de directieraad.
Hij wordt, op zijn verzoek, door die overheid gehoord.
Afdeling 2. - Bevordering door overgang naar een ander niveau Art. VIII 60. § 1. De geslaagden worden in de volgorde van hun rangschikking bevorderd tot de graad waarnaar zij hebben meegedongen.
Ze worden voor een vacante betrekking van die graad aangewezen. § 2. Als de geslaagden van verschillende examens kandidaat zijn voor dezelfde bevordering, worden zij gerangschikt volgens de datum van de processen-verbaal van afsluiting van de vergelijkende examens, te beginnen met het eerst afgesloten proces-verbaal, en, voor elk vergelijkend examen, in de volgorde van hun rangschikking. § 3. De dienstaanwijzing van de geslaagden die voor bevordering in aanmerking komen gebeurt rekening houdend met de vacatures en met het vergelijkend karakter van het examen op basis van de functiebeschrijving en het profiel van de geslaagde.
Afdeling 3. - Bevordering door verhoging in graad Onderafdeling A. - Volgorde van de bevorderingen met examen of bekwaamheidsproef Art. VIII 61. De bevordering door verhoging in graad in eenzelfde niveau waarvoor een examen of bekwaamheidsproef is voorgeschreven, wordt verleend in de onderstaande volgorde : 1° aan de geslaagde voor het vereiste examen of de vereiste bekwaamheidsproef waarvan het proces-verbaal het eerst werd afgesloten;2° onder de geslaagden voor eenzelfde examen of bekwaamheidsproef, in volgorde van de uitslag. De dienstaanwijzing van de geslaagden die voor bevordering in aanmerking komen gebeurt rekening houdend met de vacatures en met het vergelijkend karakter van het examen of de proef op basis van de functiebeschrijving en het profiel van de geslaagde.
Onderafdeling B. - Volgorde van de bevorderingen zonder examen Art. VIII 62. De bevordering door verhoging in graad binnen alle niveaus, waarvoor geen examen is voorgeschreven, wordt verleend aan de voor een bepaalde betrekking meest geschikte kandidaat.
Die geschiktheid wordt vastgesteld aan de hand van het profiel van de kandidaat ten overstaan van de profielvereisten en rekening houdend met de functiebeschrijving.
De kandidaten die in aanmerking komen worden onderling vergeleken, onder meer op basis van hun functioneringsevaluatie en kandidaatstelling.
De directieraad draagt de kandidaten die in aanmerking komen via een gemotiveerd voorstel in orde van hun geschiktheid aan de benoemende overheid voor.
De benoemende overheid benoemt uit de door de directieraad voorgedragen kandidaten of benoemt niet.
Onderafdeling C. - Voorwaarden van bevordering Art. VIII 63. Tot een graad van rang A2 kan worden bevorderd de ambtenaar met een graad van rang A1 die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van deze rang bereikt heeft en ten minste zes jaar graadanciënniteit telt.
De voorwaarde van het bereiken van de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan gesteld in het eerste lid, geldt niet voor de graden waaraan slechts één salarisschaal gekoppeld is.
Art. VIII 64. Tot een graad van rang B2 kan worden bevorderd de ambtenaar met een graad van rang B1 die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van die rang bereikt heeft.
Art. VIII 65. Tot een graad van rang C2 kan worden bevorderd de ambtenaar met een graad van rang C1 die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van die rang bereikt heeft.
Art. VIII 66. Tot een graad van rang D2 kan worden bevorderd de ambtenaar met een graad van rang D1 die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van deze rang bereikt heeft.
Art. VIII 67. De voorwaarde van het bereiken van de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan, gesteld in artikel VIII 63 tot en met VIII 66, geldt niet indien de bevordering wordt verleend op basis van een vergelijkende bekwaamheidsproef.
Onderafdeling D. - Quota voor bevordering Art. VIII 68. § 1. 1° Rang B2 omvat 20 % van het aantal betrekkingen van niveau B;2° Rang C2 omvat 20 % van het aantal betrekkingen van niveau C;3° Rang D2 omvat 36 % van het aantal betrekkingen van niveau D. Als het resultaat geen geheel getal uitmaakt, wordt het afgerond naar de volgende eenheid. § 2. Op basis van de functionele organisatie van de instelling kan van de percentages, vastgesteld in § 1 afgeweken worden bij besluit van de Vlaamse regering. § 3. Voor de instellingen, vermeld in artikel I 1, 6°, kan er worden afgeweken van de bepalingen van § 1 bij besluit van de Vlaamse regering.
HOOFDSTUK V. - De aanwijzing tot afdelingshoofd Art. VIII 69. § 1. De graad van afdelingshoofd wordt uitsluitend bij wege van mandaat begeven. Tijdens de uitoefening van het mandaat van afdelingshoofd, beschikt de ambtenaar over alle prerogatieven, die aan de functie van afdelingshoofd zijn verbonden.
Voor aanwijzing tot afdelingshoofd komen de volgende ambtenaren in aanmerking : 1° de ambtenaar van rang A2 en van rang A2L;2° de ambtenaar van rang A1 die de tweede salarisschaal in de functionele loopbaan van die rang heeft bereikt en ten minste zes jaar graadanciënniteit telt. De ambtenaar van rang A2, die rechtstreeks in deze rang of als expert aangeworven wordt, dient 6 jaar graadanciënniteit te tellen voor hij tot afdelingshoofd kan aangewezen worden. § 2. Het afdelingshoofd dat : 1° een verlof voor opdracht krijgt om een ambt uit te oefenen op het kabinet van een minister, een staatssecretaris, een gewestelijk staatssecretaris, een gouverneur van een Vlaamse provincie of de gouverneur of vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad of van een Europees commissaris;2° in een hoger ambt wordt aangesteld;3° op vraag van de Vlaamse regering de functie van projectleider uitoefent;4° langdurig afwezig is wegens ziekte;5° verlof voor opdracht krijgt om een leidinggevende functie uit te oefenen bij een erkende politieke groep of bij de voorzitter van een erkende politieke groep;6° ter beschikking wordt gesteld van de Koning, een prins of een prinses van België; behoudt zijn mandaat van afdelingshoofd en kan in voormelde situaties vervangen worden door een afdelingshoofd ad interim. § 3. Alleen de ambtenaar die zowel over de generieke als over de afdelingsspecifieke competenties voor het leiden van een afdeling beschikt, kan tot afdelingshoofd worden aangewezen. De directieraad stelt de lijst van de generieke competenties vast. De leidend ambtenaar stelt de afdelingsspecifieke competenties vast en de raad van bestuur bekrachtigt ze.
Art. VIII 70. Alle ambtenaren die in aanmerking komen worden op de hoogte gebracht van de te begeven betrekkingen van afdelingshoofd, de voorwaarden van aanwijzing in de betrekking van afdelingshoofd en de wijze waarop zij hun interesse kenbaar kunnen maken.
De gegadigden voor een te begeven betrekking van afdelingshoofd dienen eveneens een nota in waarin ze hun beleidsvisie formuleren op de invulling van de te begeven betrekking.
Art. VIII 71. § 1. De directieraad beoordeelt de vereiste generieke competenties van de kandidaten voor de betrekking van afdelingshoofd.
Die houdt bij de beoordeling rekening met de volgende twee elementen : 1° de potentieelinschatting op basis van de intern beschikbare informatie over de loopbaan en de elementen die door de gegadigde werden aangereikt;2° de potentieelinschatting op basis van een gedragsgerichte test. De directieraad bepaalt de voorwaarden waaraan de test moet voldoen.
De test zelf wordt door een externe instantie afgenomen. § 2. De ambtenaren van wie de directieraad heeft vastgesteld dat zij aan de generieke competenties voldoen, worden gedurende 7 jaar na de beëindiging van de test, genoemd in § 1, tweede lid, 2°, vrijgesteld van de test, tenzij hun functioneringsevaluatie met de vermelding « onvoldoende » werd afgesloten. De ambtenaren mogen tijdens hun loopbaan maximaal 4 keer deelnemen aan de test.
De leidend ambtenaar die een functiewijziging heeft gekregen zonder functioneringsevaluatie « onvoldoende » wordt gedurende 7 jaar vanaf de functiewijziging vrijgesteld van de test, genoemd in § 1, tweede lid, 2°.
De test voor de generieke competenties, genoemd in artikel VI 27, 2°, die de adjunct-leidend ambtenaar heeft afgelegd, wordt gelijkgesteld met de test, bedoeld in § 1, tweede lid, 2°.
Het afdelingshoofd wordt gedurende de uitoefening van zijn mandaat en gedurende 7 jaar na de beëindiging ervan, vrijgesteld van de test, genoemd in § 1, tweede lid, 2° tenzij zijn mandaat beëindigd werd na een functioneringsevaluatie met de vermelding « onvoldoende ».
Art VIII 72. De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar stellen per afdeling vast welke van de in aanmerking genomen gegadigden in aanmerking komen voor de betrekking van afdelingshoofd.
Zij houden daarbij inzonderheid rekening met de afdelingsspecifieke competenties en de mondelinge verdediging van de beleidsvisie.
Als de adjunct-leidend ambtenaar kandidaat is voor een betrekking van afdelingshoofd, wordt de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door de leidend ambtenaar uitgevoerd.
Art. VIII 73. § 1. De leidend ambtenaar wijst in overleg met de adjunct-leidend ambtenaar uit de gegadigden, die overeenkomstig het vorige artikel in aanmerking komen, een ambtenaar aan voor de betrekking van afdelingshoofd. § 2. De leidend ambtenaar legt zijn beslissing tot aanwijzing voor aan de raad van bestuur.
De raad van bestuur neemt de beslissing tot bekrachtiging of niet-bekrachtiging binnen een termijn van twee maanden na voorlegging van de aanwijzing. Zo niet is de aanwijzing van rechtswege bekrachtigd. Als de raad van bestuur beslist om de aanwijzing niet te bekrachtigen, legt de leidend ambtenaar binnen twee maanden een nieuwe aanwijzing voor of start in voorkomend geval opnieuw de procedure tot aanwijzing.
Art. VIII 74. Het afdelingshoofd behoudt gedurende zijn mandaat de functionele loopbaan in de graad waarin hij werd benoemd. De werkelijke diensten van de ambtenaar die als afdelingshoofd is aangesteld, worden in aanmerking genomen voor de vaststelling van de schaalanciënniteit in de functionele loopbaan.
De aanwijzing tot afdelingshoofd houdt tevens de dienstaanwijzing in voor de betrokken ambtenaar.
Art. VIII 75. De aanwijzing tot afdelingshoofd is een mandaat voor zes jaar en kan meermaals stilzwijgend worden verlengd met dezelfde duur.
Het mandaat wordt ambtshalve beëindigd bij een functioneringsevaluatie die met de vermelding « onvoldoende » wordt besloten.
De leidend ambtenaar kan in overleg met de adjunct-leidend ambtenaar een einde stellen aan het mandaat om functionele redenen of op vraag van het afdelingshoofd zelf. Hij brengt de raad van bestuur hiervan op de hoogte.
In dat geval stelt de bevoegde overheid voor de betrokken ambtenaar een gepaste dienstaanwijzing vast.
Art. VIII 76. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn eveneens van toepassing op de aanwijzing van het afdelingshoofd ad interim.
Art. VIII 77. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op instellingen waar de organisatorische eenheid « Afdeling » niet voorkomt.
TITEL V. - De functionele loopbaan van de ambtenaar Art. VIII 78. § 1. De functionele loopbaan bestaat in de opeenvolgende toekenning aan een ambtenaar van een steeds hogere salarisschaal binnen een zelfde rang op basis van schaalanciënniteit en zonder wijziging van graad-benaming. § 2. De schaalanciënniteit wordt jaarlijks opgebouwd op basis van de functioneringsevaluatie : 1° hetzij met normale snelheid, waarbij de in aanmerking komende diensten gelijk zijn aan de werkelijke diensten;2° hetzij vertraagd, waarbij de in aanmerking komende diensten a) gelijk zijn aan de helft van de werkelijke diensten;b) vervallen indien de functioneringsevaluatie met "onvoldoende" besloten wordt. § 3. De toekenning van de hogere salarisschaal in de functionele loopbaan of van een andere functie kan afhankelijk worden gesteld van het behalen van brevetten of getuigschriften of van het slagen voor een vergelijkende bekwaamheidsproef zoals bepaald in de functiebeschrijving. § 4. In afwijking van § 2 kan de ambtenaar : 1. a) met verlof voor opdracht;b) met militaire dienst of burgerdienst;c) met vakbondsverlof als vaste afgevaardigde; zijn schaalanciënniteit enkel aan normale snelheid opbouwen. 2. a) met verlof voor voltijdse loopbaanonderbreking;b) met voltijds politiek verlof;c) tijdens een periode van tuchtschorsing bedoeld in artikel IX 4 d) tijdens de periode van verlof voor verminderde prestaties gelijkgesteld met non-activiteit bedoeld in artikel XI 39, § 2; geen schaalanciënniteit opbouwen.
Art. VIII 79. De beslissing tot loopbaanvertraging wordt genomen door de directieraad, vóór 1 juli van het jaar volgend op het evaluatiejaar bedoeld in artikel VIII 15; zij heeft uitwerking op 1 juli van het jaar volgend op het evaluatiejaar en heeft effect op de daaropvolgende twaalf maanden.
De ambtenaar voor wie de directieraad geen beslissing tot loopbaanvertraging heeft genomen, bouwt de schaalanciënniteit op met normale snelheid en dit voor dezelfde periode als bedoeld in het eerste lid.
De ambtenaar wordt in kennis gesteld dat zijn evaluatie kan aanleiding geven tot loopbaanvertraging en wordt door de directieraad op zijn vraag gehoord vooraleer deze een beslissing neemt over de loopbaanvertraging.
De beslissing van de directieraad tot vertraagde opbouw van de schaalanciënniteit wordt gemotiveerd.
Van 1 juli tot 30 juni wordt overeenkomstig de beslissing van het eerste lid voor elke maand een maand afgetrokken als de ambtenaar een onvoldoende heeft gekregen en wordt voor elke maand een halve maand afgetrokken als de ambtenaar een loopbaanvertraging heeft gekregen.
Art. VIII 80. § 1. Er wordt een functionele loopbaan ingesteld binnen de hierna vermelde rangen voor overgang tussen de daaronder opgesomde salarisschalen en na het aantal jaren schaalanciënniteit dat ernaast vermeld wordt. 1° In rang A1 a) van de eerste naar de tweede salarisschaal na 6 jaar van A 111 naar A 112 van A 121 naar A 122 b) van de tweede naar de derde salarisschaal na 12 jaar van A 112 naar A 113 van A 122 naar A 123 2° In rang A2 Van de eerste naar de tweede salarisschaal na 10 jaar van A 211 naar A 212 van A 221 naar A 222 3° In rang B1 a) van de eerste naar de tweede salarisschaal na 8 jaar van B 111 naar B 112 van B 121 naar B 122 b) van de tweede naar de derde salarisschaal na 10 jaar van B 112 naar B 113 van B 122 naar B 123 4° In rang B2 Van de eerste naar de tweede salarisschaal na 10 jaar van B 211 naar B 212 van B 221 naar B 222 van B 231 naar B 232 5° In rang C1 a) van de eerste naar de tweede salarisschaal na 8 jaar van C 111 naar C 112 van C 121 naar C 122 van C 131 naar C 132 b) van de tweede naar de derde salarisschaal na 10 jaar van C 112 naar C 113 van C 122 naar C 123 van C 132 naar C 133 6° In rang C2 Van de eerste naar de tweede salarisschaal na 10 jaar van C 211 naar C 212 van C 221 naar C 222 7° In rang D1 Van de eerste naar de tweede salarisschaal na 8 jaar van D 111 naar D 112 van D 131 naar D 132 van D 121 naar D 122 8° In rang D2 Van de eerste naar de tweede salarisschaal na 10 jaar van D 211 naar D 212 van D 221 naar D 222 van D 231 naar D 232 9° In rang E1 a) van de eerste naar de tweede salarisschaal na 8 jaar van E 111 naar E 112 van E 121 naar E 122 b) van de tweede naar de derde salarisschaal na 10 jaar van E 112 naar E 113 van E 122 naar E 123 Art.VIII 81. De leidend ambtenaar kan na advies van de directieraad aan een ambtenaar van rang A1 die vier jaar werkelijke prestaties in de salarisschaal A 113 of A 123 telt, op basis van zijn functioneringsevaluatie respectievelijk de salarisschaal A 114 of A 124 toekennen.
Art. VIII 82. De leidend ambtenaar kan na advies van de directieraad aan de ambtenaar van rang A2 die vier jaar werkelijke prestaties in de salarisschaal A 212 telt, op basis van zijn functioneringsevaluatie de salarisschaal A 213 toekennen.
TITEL VI. - Bijzondere bepalingen met betrekking tot de administratieve loopbaan Art. VIII 83. Onverminderd de bepalingen van dit besluit inzake rang en anciënniteit wordt in bijlage V bij dit besluit voor sommige graden de wijze vastgesteld waarop deze graden worden begeven met eventuele aanduiding van de aanvullende en bijzondere voorwaarden inzake beroepskwalificatie alsmede voor elke bevorderingsgraad de lijst van graden die er toegang toe verlenen.
Daarnaast kan elke in artikel I 1 vermelde instelling voor de overige graden waarvan de ambtenaren van de instelling titularis kunnen zijn de wijze vaststellen waarop deze graden worden begeven met eventuele aanduiding van de aanvullende en bijzondere voorwaarden inzake beroepskwalificatie alsmede voor elke bevorderingsgraad de lijst van graden die er toegang toe verlenen.
TITEL VII. - Functiewijziging Art. VIII 84. De benoemende overheid kan aan de leidend ambtenaar of de adjunct-leidend ambtenaar, en met zijn instemming, met behoud van de organieke salarisschaal, binnen de instelling een andere gelijkwaardige betrekking aanbieden al dan niet in de vorm van een opdracht.
De ambtenaar die op grond van een functiewijziging in een leidinggevende functie van adjunct-leidend ambtenaar of afdelingshoofd is aangesteld, wordt geëvalueerd overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op die functie.
Voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar die op grond van een functiewijziging in een niet-leidinggevende functie is aangesteld, worden de evaluatoren aangeduid in de beslissing tot functiewijziging.
TITEL VIII. - De vrijwillige terugzetting in graad Art. VIII 85. De ambtenaar kan tijdens zijn loopbaan eenmaal om functionele of persoonlijke redenen vragen te worden teruggezet in graad. De vrijwillige terugzetting gebeurt in een graad van de onmiddellijk lagere rang dan die waarin de ambtenaar was benoemd.
Als aan de nieuwe graad een functionele loopbaan verbonden is, wordt de ambtenaar ingeschaald in de hoogste salarisschaal van de functionele loopbaan.
De vrijwillige terugzetting in graad gebeurt in een vacante betrekking en bij ontstentenis van vacature in overtal in de graad.
Art. VIII 86. De vrijwillige terugzetting in graad wordt toegekend door de overheid die bevoegd is om te benoemen in de graad waarin de ambtenaar wordt teruggezet; deze wint het advies in van de directieraad.
TITEL IX. - Naamlijst Art. VIII 87. Jaarlijks en uiterlijk op 1 september wordt een naamlijst van de ambtenaren gepubliceerd, ingedeeld per graad met vermelding van : - de universitaire of gelijkgestelde diploma's, wat de ambtenaar van niveau A betreft, of bij ontstentenis het hoogste diploma; - de diploma's van het hoger onderwijs van één cyclus of gelijkgestelde diploma's en de hogere diploma's wat de ambtenaar van niveau B betreft, of bij ontstentenis het hoogste diploma; - de leeftijd; - de salarisschaal; - de graad-, niveau-, dienst- en schaalanciënniteit op 1 juli van dat jaar.
TITEL X. - Overgangsbepalingen Art. VIII 88. De ambtenaren die vóór de datum van goedkeuring van dit besluit tot afdelingshoofd zijn aangewezen, behouden hun aanwijzing.
Die aanwijzingen worden evenwel ten vroegste met ingang van 1 oktober 1995 beschouwd als mandaten in de zin van dit besluit.
Art. VIII 89. De schaalanciënniteit van de ambtenaar begint naargelang het niveau waartoe hij behoort, ten vroegste op volgende data : niveau D en E : 1 januari 1994 niveau C : 1 juli 1994 niveau B : 1 januari 1995 niveau A : 1 juni 1995 Dit artikel geldt niet voor Export Vlaanderen en voor NV Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer Vlaanderen.
Art. VIII 90. De benoemings- en bevorderingsprocedures die in uitvoering zijn op de datum van het inwerkingtreden van dit besluit worden voortgezet en afgehandeld overeenkomstig de van kracht zijnde bepalingen bij de vacantverklaring.
Voorzover aan de voorwaarden van de desbetreffende reglementering is voldaan, stort de instelling in dit geval bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de werkgevers- en werknemersbijdragen die verschuldigd zijn voor de opname van de afgezette ambtenaar in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering - sector uitkeringen - en de moederschapsverzekering.
DEEL IX. - TUCHTREGELING TITEL I. - Tuchtstraffen Art. IX 1. De ambtenaar kan onderworpen worden aan een tuchtprocedure 1° bij tekortkoming aan zijn plichten bepaald in deel III;2° bij inbreuken op de bepalingen van deel IV - Cumulatie van beroepsactiviteiten;3° na strafrechtelijke veroordeling. Art. IX 2. De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken : 1° blaam;2° inhouding van salaris;3° tuchtschorsing;4° terugzetting in graad;5° afzetting. Art. IX 3. Het salaris mag maximaal drie maanden worden ingehouden en de inhouding op het salaris mag niet meer dan één vijfde van de nettobezoldiging bedragen zoals bepaald in artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Art. IX 4. § 1. De tuchtschorsing wordt uitgesproken voor ten hoogste drie maanden. Ze kan aanleiding geven tot een inhouding van het salaris die niet hoger mag liggen dan één vijfde van de nettobezoldiging zoals bedoeld in artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. § 2. Tijdens de tuchtschorsing bevindt de ambtenaar zich in de administratieve toestand non-activiteit. Hij heeft geen recht op bevordering in graad en op verhoging in salaris en salarisschaal.
Art. IX 5. De terugzetting in graad bestaat in de toekenning van een graad van een lagere rang die binnen hetzelfde of binnen een lager niveau is ingedeeld of van een lagere salarisschaal binnen dezelfde graad.
De terugzetting in graad heeft tot gevolg dat de salarisschaal wordt toegekend die verbonden is aan het ambt dat definitief wordt toegewezen door de terugzetting.
De ambtenaar neemt in de nieuwe graad of salarisschaal rang in op de datum waarop de in het eerste lid bedoelde toekenning van een graad of salarisschaal uitwerking heeft.
Art. IX 6. In geval van afzetting wordt de ambtenaar onmiddellijk, zonder opzeggingstermijn en zonder verbrekingsvergoeding ontslagen.
Voorzover aan de voorwaarden van de desbetreffende reglementering is voldaan, stort de instelling in dit geval bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de werkgevers- en werknemersbijdragen die verschuldigd zijn voor de opname van de afgezette ambtenaar in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering - sector uitkeringen - en de moederschapsverzekering.
TITEL II. - De tuchtprocedure HOOFDSTUK I. - De bevoegde overheid Art. IX 7. De overheid die de tuchtstraf voorstelt of uitspreekt zoals bepaald in artikel IX 8, IX 9 en IX 10, kan deze bevoegdheid niet delegeren.
De overheid die de tuchtstraf uitspreekt, mag niet dezelfde zijn als die welke haar voorstelt.
Art. IX 8. De tuchtstraf wordt voorgesteld door een hiërarchische meerdere van niveau A van de ambtenaar.
De tuchtstraf voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar wordt voorgesteld door de raad van bestuur.
Art. IX 9. Behoudens andersluidende instellingsspecifieke bepalingen wordt de tuchtstraf uitgesproken door de leidend ambtenaar voor de ambtenaar tot en met rang A1, door de raad van bestuur voor het afdelingshoofd en de ambtenaar van rang A2 en door de minister voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar.
Art. IX 10. Behoudens andersluidende instellingsspecifieke bepalingen wordt de tuchtstraf na het advies van de raad van beroep definitief uitgesproken door de directieraad voor de ambtenaar tot en met rang A1, door de minister voor het afdelingshoofd en de ambtenaar van rang A2 en door de Vlaamse regering voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar.
De leidend ambtenaar of de minister die de tuchtstraf in eerste instantie uitspreekt zoals vermeld in artikel IX 9, neemt geen deel aan de beraadslaging over de definitieve uitspraak door de directieraad respectievelijk Vlaamse regering vermeld in het eerste lid.
De notulen vermelden de naleving van het principe opgenomen in het tweede lid.
HOOFDSTUK II. - Het voorstel en de uitspraak Art. IX 11. Het voorstel dat ertoe strekt een tuchtstraf op te leggen wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed en meegedeeld aan de betrokken ambtenaar die een afschrift ontvangt. Het voorstel vermeldt uitdrukkelijk welke tuchtstraf wordt voorgesteld.
De ambtenaar die bevoegd is om het voorstel te doen, stuurt tezelfdertijd het voorstel aan de bevoegde overheid voor uitspraak.
Art. IX 12. De overheid die bevoegd is voor het uitspreken van de tuchtstraf roept, binnen vijftien kalenderdagen volgend op de datum van het voorstel, de ambtenaar op om gehoord te worden in zijn verdediging.
Art. IX 13. § 1. De oproeping van de ambtenaar om in zijn verdediging gehoord te worden, wordt meegedeeld per aangetekende brief.
De oproeping dient melding te maken van : 1° de ten laste gelegde feiten;2° de tuchtstraf die wordt voorgesteld;3° de plaats, de dag en het uur van het verhoor;4° het recht van de betrokkene om zich te laten bijstaan door een raadgever of zich te laten vertegenwoordigen door een raadgever bij gewettigde verhindering;5° de plaats waar en de termijn waarbinnen het tuchtdossier kan worden ingezien en het recht om gratis fotokopieën te maken. § 2. De belanghebbende en zijn raadgever mogen het tuchtdossier op hun verzoek raadplegen voordat de verdediging plaats heeft. Zij beschikken voor de inzage van het dossier over een termijn van ten minste vijftien kalenderdagen na ontvangst van de oproepingsbrief.
Art. IX 14. Van de zitting wordt een proces-verbaal gemaakt waarvan de betrokkene of de raadgever een kopie kan krijgen. De ambtenaar of de raadgever kan op straf van nietigheid binnen twee werkdagen na de mondelinge verdediging schriftelijk de middelen ter verdediging uiteenzetten. Het verweerschrift wordt bij het dossier gevoegd.
Art. IX 15. De overheid spreekt de tuchtstraf uit binnen vijftien kalenderdagen na het horen van de ambtenaar in zijn verdediging.
De beslissing waarbij de tuchtstraf wordt opgelegd, wordt met redenen omkleed.
De tuchtstraf wordt aangezegd bij aangetekend schrijven binnen twee werkdagen na de uitspraak en gaat in op de derde werkdag volgend op de datum van het aangetekend schrijven behalve ingeval van afzetting.
Enkel in dit laatste geval schort het beroep ingesteld door de ambtenaar tegen deze tuchtstraf de uitwerking ervan op. De ambtenaar wordt in dit geval wel van rechtswege geschorst in het belang van de dienst vanaf de derde werkdag volgend op de datum van het aangetekend schrijven waarmee hem de tuchtstraf wordt meegedeeld, tot op de dag dat de tuchtstraf definitief is geworden met toepassing van artikel IX 16.
Art. IX 16. De tuchtstraf is definitief de dag na het verstrijken van de termijn voor instelling van het beroep of nadat de bevoegde overheid na advies van de raad van beroep haar beslissing heeft meegedeeld via een aangetekende brief.
HOOFDSTUK III. - Het beroep en de definitieve uitspraak Art. IX 17. De ambtenaar tegen wie een tuchtstraf uitgesproken wordt, kan hiertegen gemotiveerd beroep instellen bij de raad van beroep binnen vijftien kalenderdagen, ingaande de dag volgend op de mededeling via een aangetekende brief van de uitspraak.
Art. IX 18. De raad van beroep beraadslaagt binnen de dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift.
Bij afwezigheid van beraadslaging binnen de vastgestelde termijn behandelt men het beroep alsof er een gunstig advies werd gegeven.
Art. IX 19. Binnen vijftien kalenderdagen na het uitbrengen van het gemotiveerd advies stuurt de raad van beroep het dossier aan de overheid bevoegd voor het definitief uitspreken van de tuchtstraf. Hij vermeldt met hoeveel stemmen voor of tegen de stemming over het advies werd verkregen. De stemming is geheim.
Terzelfder tijd wordt het advies aan de verzoeker betekend.
Art. IX 20. De overheid, bevoegd voor de definitieve uitspraak neemt binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep een gemotiveerde beslissing.
Ze mag geen andere feiten ter sprake brengen dan de feiten die als motief gediend hebben voor het advies van de raad van beroep.
De beslissing van de bevoegde overheid wordt binnen twee werkdagen aangetekend verstuurd aan de betrokken ambtenaar en ter informatie meegedeeld aan de griffier van de raad van beroep.
HOOFDSTUK IV. - Algemene kenmerken van de tuchtprocedure Art. IX 21. Als er meer dan één feit ten laste van de ambtenaar gelegd wordt, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.
Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt.
Art. IX 22. Tenzij er nieuwe elementen zijn die de heropening van het dossier rechtvaardigen, kan niemand het voorwerp zijn van een tuchtvordering voor reeds gesanctioneerde feiten.
Art. IX 23. De tuchtoverheid kan geen zwaardere tuchtstraf uitspreken dan de straf die uitgesproken is vóór beroep.
Ze mag slechts de feiten in aanmerking nemen die de tuchtprocedure gerechtvaardigd hebben.
Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode vóór de uitspraak.
Art. IX 24. De strafvordering schorst de tuchtprocedure en de tuchtuitspraak.
Alleen de administratieve overheid of eventueel de minister, de Vlaamse regering of een andere instantie, vermeld in het instellingsspecifiek besluit, mag oordelen over de gepastheid om een tuchtstraf uit te spreken, ongeacht het resultaat van de strafvordering.
Art. IX 25. De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die werden vastgesteld binnen een termijn van zes maanden die voorafgaat aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.
Bij de beoordeling van de strafmaat mogen evenwel relevante vermeldingen die in het persoonlijk dossier opgetekend werden, in aanmerking genomen worden.
Bij strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, begint deze termijn te lopen de dag dat de tuchtoverheid door de gerechtelijke overheid ervan in kennis wordt gesteld dat er een onherroepelijke beslissing uitgesproken is of dat de strafrechtelijke procedure niet wordt voortgezet.
Art. IX 26. Elke tuchtstraf wordt vermeld op een in het evaluatiedossier te voegen staat en wordt in het personeelsdossier opgenomen.
Art. IX 27. De in deze titel vastgestelde termijnen worden opgeschort in de maand augustus en in de periode tussen Kerstmis en Nieuwjaar.
TITEL III. - De doorhaling van de tuchtstraffen Art. IX 28. § 1. Elke tuchtstraf behalve de afzetting wordt in het persoonlijk dossier van de ambtenaar doorgehaald onder de in § 2 bepaalde voorwaarden en uit het personeelsdossier verwijderd.
Onverminderd de uitvoering van de straf heeft de doorhaling tot gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf op geen enkele wijze meer rekening mag worden gehouden. § 2. De doorhaling van de tuchtstraffen gebeurt van rechtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op : 1° één jaar voor de blaam;2° vier jaar voor de inhouding van salaris;3° zes jaar voor de tuchtschorsing;4° acht jaar voor de terugzetting in graad. De termijn loopt vanaf de datum van de eindbeslissing in de tuchtprocedure.
Art. IX 29. Dit deel is tevens van toepassing op de stagiairs.
DEEL X. - DE SCHORSING IN HET BELANG VAN DE DIENST Art. X 1. De ambtenaar in effectieve dienst kan onder de in dit deel bepaalde voorwaarden in zijn ambt worden geschorst, wanneer het belang van de dienst dat vereist.
Art. X 2. § 1. De schorsing in het belang van de dienst wordt uitgesproken door de overheid die bevoegd is voor het uitspreken van de tuchtstraffen zoals bepaald in artikel IX 9 eventueel op voorstel van de overheid die bevoegd is om deze tuchtstraffen voor te stellen. § 2. De in § 1 bedoelde overheid kan deze bevoegdheid niet delegeren.
Indien er een voorstel is mag de overheid die de schorsing in het belang van de dienst uitspreekt, niet dezelfde zijn als die welke haar voorstelt.
Art. X 3. De overheid bevoegd voor het uitspreken van de schorsing in het belang van de dienst kan aan de in artikel X 1 bedoelde ambtenaar het recht ontzeggen om zijn aanspraken op bevordering en op verhoging in salaris en salarisschaal te doen gelden. In de volgende gevallen kan zijn salaris ook worden verminderd : 1° wanneer hij strafrechtelijk vervolgd wordt;2° wanneer hij tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij hij op heterdaad is betrapt of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn. De inhouding op het salaris mag niet meer bedragen dan één vijfde van de nettobezoldiging zoals bepaald in artikel 23, tweede lid van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.
Art. X 4. De ambtenaar wordt vooraf in zijn verdediging gehoord over de feiten die hem ten laste worden gelegd. Hij mag zich daarbij laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze, raadgever te noemen.
De redenen om over te gaan tot schorsing in het belang van de dienst worden uiterlijk drie werkdagen voor het verhoor schriftelijk meegedeeld aan de ambtenaar.
De ambtenaar wordt verzocht de voorstellen en beslissingen tot schorsing in het belang van de dienst te viseren. Indien de ambtenaar in de onmogelijkheid verkeert om te viseren, worden ze hem meegedeeld per aangetekende brief. Weigert de ambtenaar de voorstellen en beslissingen tot schorsing in het belang van de dienst te viseren, dan wordt daarvan ter plaatse proces-verbaal opgemaakt door de overheid die de schorsing uitspreekt.
De schorsing in het belang van de dienst gaat in ofwel de dag nadat de ambtenaar de beslissing tot schorsing in het belang van de dienst heeft geviseerd ofwel de dag na het aanbieden bij de post van de aangetekende brief waarmee hem de beslissing wordt meegedeeld ofwel indien de ambtenaar weigert te viseren de dag nadat het proces-verbaal, vermeld in het derde lid, werd opgemaakt.
Art. X 5. De ambtenaar kan binnen 15 kalenderdagen vanaf de dag dat de schorsing in het belang van de dienst uitwerking gekregen heeft, beroep instellen bij de raad van beroep tegen de uitgesproken schorsing in het belang van de dienst alsook tegen de maatregelen, bepaald in artikel X 3.
De bepalingen van artikel IX 18, IX 19 en IX 20 zijn in dit geval van toepassing.
Art. X 6. De ambtenaar kan, op voorwaarde dat hij nieuwe feiten inroept, beroep instellen na telkens drie maanden nadat een beslissing tot handhaving van de schorsing in het belang van de dienst is genomen.
Art. X 7. Behoudens bij strafrechtelijk onderzoek of bij strafrechtelijke vervolging mag de schorsing in het belang van de dienst ten hoogste zes maanden bedragen.
Bij strafrechtelijk onderzoek en/of strafrechtelijke vervolging mag de schorsing in het belang van de dienst maximaal voor de duur van het onderzoek en/of de vervolging gelden.
Art. X 8. Indien de overheid in kennis wordt gesteld van de strafrechtelijke uitspraak, de minnelijke schikking of seponering, beslist ze om de schorsing in het belang van de dienst op te heffen of te behouden voor de duur van de tuchtprocedure.
Art. X 9. Aan de schorsing in het belang van de dienst komt van rechtswege een einde bij het definitief worden van de tuchtrechtelijke uitspraak over dezelfde feiten waarvoor het personeelslid in het belang van de dienst werd geschorst, behalve bij afzetting.
Art. X 10. Indien de ambtenaar buiten vervolging wordt gesteld, zijn dossier geseponeerd wordt of als een strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vrijspraak volgt die kracht van gewijsde gekregen heeft, worden de beslissingen genomen krachtens artikel X 3 inzake inhouding van salaris en ontzeggen van de aanspraken op verhoging in salaris en salarisschaal, ongedaan gemaakt.
Art. X 11. De beslissing waarbij de ambtenaar geschorst wordt in het belang van de dienst kan geen uitwerking hebben over een periode vóór de datum waarop de schorsing is uitgesproken.
Art. X 12. Indien de ambtenaar na afloop van het tuchtonderzoek een schorsing als tuchtstraf wordt opgelegd, vindt die schorsing plaats met terugwerkende kracht in afwijking van de bepaling dat een straf geen gevolg heeft dat voorafgaat aan het uitspreken ervan, maar gaat niet verder terug dan de dag waarop de bij toepassing van artikel X 3 getroffen maatregelen uitwerking hebben gehad.
In dat geval wordt de duur van de schorsing in het belang van de dienst, tot de nodige termijn, op de duur van de tuchtschorsing aangerekend.
Art. X 13. Dit deel is tevens van toepassing op de stagiairs.
DEEL XI. - HET VERLOF EN DE ADMINISTRATIEVE TOESTAND TIJDENS VERLOF TITEL I. - Algemene bepalingen Art. XI 1. De ambtenaar bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een van de volgende administratieve toestanden : 1° dienstactiviteit;2° non-activiteit. Art. XI 2. De ambtenaar in dienstactiviteit heeft recht op salaris en op bevordering in graad, in salarisschaal en in salaris, tenzij anders bepaald.
Art. XI 3. § 1. De ambtenaar in non-activiteit heeft geen recht op salaris, onder voorbehoud van wat bepaald is inzake tuchtschorsing.
Hij heeft evenmin recht op bevordering in graad, salarisschaal en salaris tenzij anders bepaald. § 2. De ambtenaar kan niet in non-activiteit gesteld of gehouden worden als hij aan de voorwaarden voldoet om gepensioneerd te worden.
Art. XI 4. De ambtenaar wordt voor de vaststelling van zijn administratieve toestand altijd geacht in dienstactiviteit te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde overheid in non-activiteit plaatst.
Art. XI 5. Voor de toepassing van dit deel betekent : 1° werkdag : de dag waarop de ambtenaar verplicht is te werken ingevolge de arbeidsregeling die op hem van toepassing is;2° vakantiedag : de vrije dag waarop de ambtenaar aan geen enkele dienstverplichting is onderworpen;3° verlof : het recht van de ambtenaar om voor een welbepaalde reden de actieve dienst te onderbreken;4° dienstvrijstelling : de toestemming van de bevoegde overheid aan de ambtenaar om tijdens de diensturen afwezig te zijn gedurende een vooraf bepaalde tijd, met behoud van alle rechten. Art. XI 6. De ambtenaar mag niet afwezig zijn zonder verlof, vakantie of dienstvrijstelling te hebben gekregen.
Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf of van een administratieve maatregel, is de ambtenaar die zonder toestemming afwezig is, in non-activiteit tenzij in geval van overmacht.
Art. XI 7. In afwijking van artikel XI 6 is de ambtenaar die deelneemt aan een georganiseerde werkonderbreking in dienstactiviteit en verliest hij zijn salaris enkel voor de duur van de afwezigheid.
Art. XI 8. Deze titel is tevens van toepassing op de stagiair.
TITEL II. - Jaarlijkse vakantiedagen en feestdagen Art. XI 9. § 1. De ambtenaar heeft jaarlijks recht op 35 werkdagen vakantie waarvan 10 werkdagen opeenvolgend genomen dienen te worden. § 2. Onverminderd § 1 worden de vakantiedagen genomen naar keuze van de ambtenaar doch met inachtneming van de behoeften van de dienst onder verantwoordelijkheid van de leidend ambtenaar of het afdelingshoofd.
In afwijking van het eerste lid heeft de ambtenaar evenwel het recht om binnen het aantal van 35 werkdagen, 4 werkdagen vakantieverlof te nemen zonder dat het dienstbelang ingeroepen kan worden. § 3. De jaarlijkse vakantie wordt opgenomen binnen het kalenderjaar.
De overdracht van vakantiedagen naar het volgende jaar wordt geregeld door de leidend ambtenaar.
Art. XI 10. De directieraad en bij de instellingen vermeld in artikel I 1, 6° de raad van bestuur stelt de werktijdregeling vast.
Art. XI 11. Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen.
Wanneer een ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt, wordt zijn vakantieverlof in evenredige mate verminderd tijdens het lopende jaar.
Het aantal vakantiedagen wordt in evenredige mate verminderd met het aantal onbezoldigde verlofdagen tijdens het lopende jaar en, indien niet meer mogelijk, tijdens het daaropvolgende jaar.
Het aantal aldus berekende vakantiedagen bedraagt steeds een halve of een volledige dag. De afronding gebeurt naar de hogere halve of hele dag.
Art. XI 12. § 1. De ambtenaar heeft vakantie op de wettelijke en decretale feestdagen en op 2 en 15 november en op 26 december. § 2. Ter vervanging van de in § 1 bedoelde vakantiedagen die samenvallen met een zaterdag of zondag, heeft de ambtenaar die niet in een continuregeling werkt, vakantie in de periode tussen Kerstmis en nieuwjaar.
De ambtenaar die verplicht is om op één van de in § 1 vermelde dagen of in de periode tussen Kerstmis en nieuwjaar te werken ten gevolge van de behoeften van de dienst, krijgt in evenredige mate vervangende vakantiedagen die onder dezelfde voorwaarden als de jaarlijkse vakantiedagen kunnen worden genomen.
Er kan worden afgeweken van de bepalingen van § 2 in het instellingsspecifiek besluit van de in artikel I 1, 6° vermelde instellingen. § 3. De ambtenaar in continudienst die werkt of in rust is op de in § 1 vermelde dagen, krijgt hiervoor vervangende vakantiedagen die onder dezelfde voorwaarden als de jaarlijkse vakantiedagen kunnen worden genomen.
Art. XI 13. De in deze titel bepaalde vakantiedagen worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Ze worden niet opgeschort bij ziekte doch wel bij hospitalisatie van de ambtenaar.
Art. XI 14. Deze titel is tevens van toepassing op de stagiair.
TITEL III. - Bevallingsverlof en opvangverlof HOOFDSTUK I. - Bevallingsverlof Art. XI 15. Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
De dagen van afwezigheid wegens ziekte gedurende de periode van zeven weken die de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden beschouwd als bevallingsverlof. In geval van een meerling wordt deze periode verlengd tot negen weken.
Bij vroeggeboorte wordt deze periode verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.
Als de bevalling plaatsheeft na de door de arts voorziene datum wordt het verlof tot de werkelijke datum van de bevalling verlengd.
Art. XI 16. De periode van bezoldiging voor bevallingsverlof mag niet meer dan vijftien weken bedragen, tenzij in het geval, bedoeld in artikel XI 15, vierde lid. In geval van een meerling wordt deze periode verlengd tot 17 weken.
Art. XI 17. Artikel XI 15 en XI 16 zijn niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap.
Art. XI 18. § 1. Als de moeder overlijdt, heeft de vader van het kind recht op vaderschapsverlof, waarvan de duur het deel van het bevallingsverlof dat nog niet opgenomen werd door de moeder bij haar overlijden, niet mag overschrijden. § 2. Bij opname van de moeder in een ziekenhuis, heeft de vader van het kind recht op vaderschapsverlof, dat ten vroegste een aanvang neemt vanaf de achtste dag te rekenen vanaf de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer dan zeven dagen bedraagt en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
Het vaderschapsverlof verstrijkt op het moment dat de opname van de moeder in het ziekenhuis een einde neemt en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen. § 3. Het vaderschapsverlof, bedoeld in § 1 en § 2, wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
HOOFDSTUK II. - Opvangverlof Art. XI 19. De ambtenaar krijgt op zijn aanvraag opvangverlof wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij.
Het verlof bedraagt ten hoogste zes of ten hoogste vier weken naar gelang het opgenomen kind de leeftijd van drie jaar nog niet heeft bereikt of reeds bereikt heeft.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind mindervalide is en aan de voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten overeenkomstig artikel 47 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag van de loonarbeiders of artikel 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.
Indien slechts één van de samenwonende partners adopteert of de pleegvoogdij uitoefent, kan alleen die persoon het verlof genieten.
Art. XI 20. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. XI 21. Deze titel is tevens van toepassing op de stagiair.
TITEL IV. - Ouderschapsverlof Art. XI 22. § 1. De ambtenaar die zich in de administratieve toestand dienstactiviteit bevindt, heeft naar aanleiding van de geboorte of de adoptie van een kind, recht op ouderschapsverlof. Het ouderschapsverlof kan opgenomen worden tot het kind 10 jaar wordt. De duur van dit verlof bedraagt drie maanden.
De ambtenaar die ouderschapsverlof wenst te nemen deelt aan de leidend ambtenaar de begindatum mee van het ouderschapsverlof. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand voor de aanvang van het verlof.
Het ouderschapsverlof wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met de administratieve toestand dienstactiviteit. § 2. Dit verlof is tevens van toepassing op de stagiair.
TITEL V. - Ziekteverlof Art. XI 23. § 1. De ambtenaar die afwezig is wegens ziekte, heeft ziekteverlof. § 2. Het ziekteverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. XI 24. Het ziekteverlof maakt geen einde aan het stelsel van verlof voor verminderde prestaties.
Art. XI 25. § 1. De wegens ziekte afwezige ambtenaar staat onder het geneeskundig toezicht van het geneeskundig controleorgaan aangewezen door de raad van bestuur en overeenkomstig de door deze vastgestelde nadere bepalingen. § 2. Indien de ambtenaar niet akkoord gaat met de beslissing van de controlearts tot vervroegde werkhervatting neemt de ambtenaar onmiddellijk contact op met de behandelend arts.
Indien de behandelend arts niet akkoord gaat met de diagnose van de controlearts, neemt de behandelende arts onmiddellijk contact op met de controlearts. Indien beide artsen geen overeenstemming bereiken over de uiteindelijke beslissing stellen zij in gemeenschappelijk overleg een arbitrerend arts aan. De beslissing van deze laatste arts is bindend.
Een arbitrageprocedure schort de beslissing van de controlearts op. De ambtenaar blijft in afwachting van de beslissing van de arbitrerend arts in ziekteverlof.
Art. XI 26. § 1. Indien de ambtenaar tijdens zijn loopbaan 666 werkdagen afwezig geweest is wegens ziekte, kan het in artikel XI 25 bedoelde geneeskundig controleorgaan een voorstel formuleren aan de Administratieve Gezondheidsdienst tot definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar.
Van de dagen afwezigheid wegens ziekte worden enkel de werkdagen aangerekend op het in het eerste lid vermelde aantal. De vakantiedagen die de ambtenaar niet heeft kunnen opnemen ingevolge langdurige ziekte, worden in mindering gebracht op het in het eerste lid vermelde aantal. § 2. De beslissing van de Administratieve Gezondheidsdienst tot voortijdige pensionering wegens definitieve arbeidsongeschiktheid zal voor de ambtenaar die met toepassing van artikel 41 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen of van elke andere bepaling die het mocht wijzigen, een ziektekrediet van meer dan 666 werkdagen opbouwt, ten vroegste uitwerking hebben na het aantal werkdagen afwezigheid wegens ziekte overeenstemmend met dit krediet.
Art. XI 27. De ambtenaar die tijdens een opdracht bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, op pensioen wordt gesteld wegens invaliditeit en een pensioen van die overheid of instelling ontvangt, kan vóór het verstrijken van de termijn van 666 werkdagen, bedoeld in artikel XI 26, eerste lid, definitief ongeschikt verklaard worden.
Art. XI 28. Indien het geneeskundig controleorgaan een wegens ziekte afwezige ambtenaar geschikt acht om zijn ambt terug op te nemen met verminderde prestaties dan geeft het daarvan kennis aan de leidend ambtenaar en aan de ambtenaar zelf.
Art. XI 29. De ambtenaar die wegens ziekte afwezig is kan zelf vragen zijn ambt weer te mogen opnemen met verminderde prestaties. Tot staving van die aanvraag legt hij een geneeskundig attest voor. Indien het geneeskundig controleorgaan oordeelt dat de lichaamstoestand van de betrokkene dat toelaat, geeft hij kennis van deze beslissing aan de leidend ambtenaar en aan de ambtenaar zelf.
Art. XI 30. De arts die door het geneeskundig controleorgaan is aangewezen om de ambtenaar te onderzoeken, spreekt zich uit over de lichamelijke geschiktheid om zijn ambt met verminderde prestaties terug op te nemen na voorafgaande raadpleging van de behandelende arts. Bij betwisting is de procedure van artikel XI 25, § 2 van toepassing.
Art XI 31. § 1. Het geneeskundig controleorgaan staat verminderde prestaties toe voor ten minste 50 % voor een periode van ten hoogste zes maanden.
Nochtans worden voor ten hoogste dezelfde periode, doch onbeperkt vernieuwbaar, verlengingen toegestaan indien het geneeskundig controleorgaan bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de lichamelijke toestand van de ambtenaar dat wettigt. § 2. De afwezigheid van de ambtenaar tijdens een periode van verminderde prestaties wegens ziekte wordt beschouwd als ziekteverlof.
De aanrekening op het aantal dagen, vermeld in artikel XI 26, gebeurt pro rata.
Art. XI 32. § 1. Ziekteverlof wordt toegestaan voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van : 1° een arbeidsongeval;2° een ongeval op weg naar en van het werk;3° een beroepsziekte;4° de vrijstelling van arbeid van de zwangere ambtenaar of de ambtenaar die borstvoeding geeft en die werkt in een schadelijk arbeidsmilieu, nadat vastgesteld werd dat geen aangepaste of andere arbeidsplaats mogelijk is. Deze dagen afwezigheid worden niet aangerekend op het contingent van 666 werkdagen, vermeld in artikel XI 26. § 2. Is de afwezigheid te wijten aan de in § 1, 1° tot en met 3° vermelde redenen of aan een ongeval, veroorzaakt door de schuld van een derde dan ontvangt de ambtenaar zijn salaris alleen als voorschot dat betaald wordt op de door de derde verschuldigde vergoeding en dat op de derde te verhalen is.
De instelling treedt in het geval, bedoeld in het eerste lid, van rechtswege in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen die de getroffene mocht kunnen doen gelden tegen de persoon die verantwoordelijk is voor het ongeval tot het bedrag van het salaris. § 3. De leidend ambtenaar neemt de juridische beslissing met betrekking tot de erkenning van arbeidsongevallen en van ongevallen op weg naar en van het werk. De leidend ambtenaar neemt eveneens de juridische beslissing met betrekking tot de toekenning van schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector.
Art. XI 33. Deze titel is tevens van toepassing op de stagiair.
TITEL VI. - Verlof voor verminderde prestaties Art. XI 34. De periodes van afwezigheid wegens vermindering van prestaties overeenkomstig dit hoofdstuk worden beschouwd als verlof.
Dit verlof wordt niet vergoed.
Het verlof is een gunst, afhankelijk van de goede werking van de dienst.
Art. XI 35. § 1. De leidend ambtenaar kan de ambtenaar toestaan om zijn ambt uit te oefenen met verminderde prestaties. § 2. De ambtenaar dient zijn aanvraag in ten minste één maand vóór de aanvang van het verlof. § 3. De leidend ambtenaar beoordeelt of het geven van de toestemming verenigbaar is met de goede werking van de dienst. Hij maakt zijn beslissing bekend aan de ambtenaar binnen een maand te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag, zoniet wordt ervan uitgegaan dat er een gunstige beslissing is. Wanneer de aanvraag niet of slechts gedeeltelijk wordt ingewilligd, wordt de beslissing gemotiveerd.
De ambtenaar kan beroep indienen bij de raad van beroep binnen vijftien kalenderdagen vanaf de kennisgeving van de beslissing van de bevoegde ambtenaar.
Behoudens andersluidende instellingsspecifieke bepalingen wordt, na het advies van de raad van beroep, de beslissing definitief genomen door de raad van bestuur en bij ontstentenis van dit orgaan door de directieraad. Aan de beraadslaging van de directieraad wordt in dit geval niet deelgenomen door de leidend ambtenaar. De raad van bestuur en de directieraad nemen respectievelijk een beslissing binnen 30 kalenderdagen en binnen 15 kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep, zoniet wordt de beslissing geacht gunstig te zijn voor de betrokkene. Deze termijnen worden opgeschort in de maand augustus. § 4. De ambtenaar die de in § 1 vermelde toestemming krijgt, dient ofwel 50 procent, ofwel 80 procent ofwel 90 procent van de duur der prestaties die hem normaal worden opgelegd te volbrengen. Deze prestaties worden in principe ofwel elke dag ofwel volgens een andere vaste verdeling over de week of over de maand verricht. De vermindering van de prestaties bedraagt evenwel ten minste een halve dag.
Als de ambtenaar 80 procent of 90 procent van de normale arbeidsduur verricht, mag hij de vermindering van de arbeidstijd evenwel ook in uren volgens een vaste verdeling opnemen.
De verminderde prestaties gaan in bij het begin van de maand. § 5. De in § 1 bedoelde machtiging mag niet worden toegekend aan de leidinggevende ambtenaar van niveau A. Art. XI 36. De toestemming om met verminderde prestaties te werken wordt gegeven voor een periode van ten minste drie en ten hoogste twaalf maanden.
Verlengingen van ten minste drie en ten hoogste twaalf maanden kunnen echter worden toegestaan indien de maatregel te verzoenen valt met de eisen van de goede werking van de dienst.
Voor elke verlenging dient de betrokken ambtenaar een aanvraag in ten minste een maand voor het verstrijken van het lopende verlof.
De procedure van toestemming, die bepaald is in artikel XI 35, § 3, moet eveneens worden toegepast.
Art. XI 37. Het verlof voor verminderde prestaties wordt opgeschort zodra de ambtenaar verlof krijgt : voor bevalling, adoptie en pleegvoogdij, ouderschap en het voorbereiden van zijn kandidatuur voor de wetgevende en provinciale verkiezingen; voor het verrichten van sommige militaire prestaties in vredestijd en van diensten bij de civiele bescherming of van taken van openbaar nut op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980.
Art. XI 38. Op initiatief hetzij van de bevoegde overheid, hetzij van de betrokken ambtenaar en mits er een opzegtermijn van een maand is, herneemt de ambtenaar zijn voltijds ambt, voordat de periode verstrijkt waarvoor hij toestemming kreeg zijn ambt met verminderde prestaties uit te oefenen.
Tegen de beslissingen, bedoeld in het eerste lid, kan beroep worden aangetekend zoals bedoeld in artikel XI 35, § 3, tweede lid.
Art. XI 39. § 1. Het verlof voor verminderde prestaties wordt voor een periode van vijf jaar gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Wat betreft de vijf jaar die voor het geheel van de loopbaan de totale duur omvat van de periodes aan verlof voor verminderde prestaties die aan de ambtenaar worden toegekend, wordt gerekend vanaf 1 juli 1982. § 2. Na het verstrijken van de termijn van vijf jaar is de ambtenaar die verlof voor verminderde prestaties geniet tijdens de duur van de afwezigheid met non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering door verhoging in graad doen gelden.
De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de toestemming tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties.
Art. XI 40. § 1. In afwijking van artikel XI 34, derde lid is het verlof voor verminderde prestaties een recht voor volgende ambtenaren : 1° de ambtenaar van niveau B en lager die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt;2° de ambtenaar die ten minste twee kinderen ten laste heeft die nog niet de leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben, met uitzondering van de leidinggevende ambtenaar van niveau A. § 2. Artikel XI 34, eerste en tweede lid, XI 35 § 1, § 2, § 4, XI 37 en XI 39 zijn van toepassing op de in § 1 genoemde ambtenaren.
Artikel XI 36, eerste, tweede en derde lid is eveneens van toepassing zonder dat de aanvraag tot verlenging kan tegengesteld worden aan de goede werking van de dienst. § 3. Op initiatief van de ambtenaar en met opzegging van één maand, kan vóór het verstrijken ervan een einde worden gemaakt aan een lopend verlof, tenzij de bevoegde overheid, op verzoek van de ambtenaar, een kortere opzeggingstermijn aanvaardt.
Art. XI 41. De ambtenaren met verlof voor verminderde prestaties, bedoeld in artikel XI 40, § 1, worden door contractuele personeelsleden vervangen a rato van het aantal halftijdse of voltijdse equivalenten van afwezigheid.
TITEL VII. - Verlof voor loopbaanonderbreking HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. XI 42. § 1. De ambtenaar kan de loopbaan volledig of halftijds onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden.
In afwijking van de minimumduur bepaald in het eerste lid, kan de ambtenaar de loopbaan voltijds onderbreken voor ten minste drie maanden als hij de onderbreking aanvraagt naar aanleiding van de geboorte of adoptie van een kind.
Wanneer de ambtenaar de onderbreking aanvraagt naar aanleiding van de geboorte van een kind dient de loopbaanonderbreking : 1° onmiddellijk aan te sluiten op de periodes bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 als het een vrouwelijke ambtenaar betreft;2° uiterlijk een aanvang te nemen op de eerste dag die volgt op de periode van acht weken vanaf de geboorte van het kind, als het een mannelijke ambtenaar betreft. De mannelijke ambtenaar kan van de bepalingen van het derde lid, 2° gebruik maken in zoverre de afstamming van het kind in zijnen hoofde vaststaat.
In afwijking van het eerste lid, kan de ambtenaar de loopbaan voltijds of halftijds onderbreken voor een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand, om palliatieve verzorging te verstrekken aan een persoon krachtens artikel 100 bis en 102 bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Onder palliatieve verzorging wordt verstaan elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.
De ambtenaar kan de loopbaan in totaal tweeënzeventig maanden voltijds en tweeënzeventig maanden halftijds onderbreken. § 2. Bij halftijdse loopbaanonderbreking worden de prestaties in principe ofwel elke dag, ofwel volgens een andere vaste verdeling over de week of over de maand verricht.
Tijdens een periode van halftijdse loopbaanonderbreking kan de ambtenaar geen verlof voor verminderde prestaties bekomen. § 3. De ambtenaar die zijn beroepsloopbaan wenst te onderbreken bij toepassing van § 1, eerste en tweede lid deelt aan de leidend ambtenaar de datum mee waarop de onderbreking van zijn loopbaan zal beginnen en de duur ervan, en hij voegt bij die mededeling het aanvraagformulier voor onderbrekingsuitkeringen.
Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens drie maanden vóór de aanvang van de onderbreking, tenzij de leidend ambtenaar op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
De loopbaanonderbreking gaat in bij het begin van de maand, behalve indien ze aansluit bij een periode van bevallingsverlof of van opvangverlof of indien zij wordt genomen om palliatieve verzorging te verstrekken. § 4. In afwijking van § 3 brengt de ambtenaar die zijn loopbaan wil onderbreken om palliatieve verzorging te verstrekken de leidend ambtenaar hiervan op de hoogte. Hij voegt bij deze mededeling het aanvraagformulier voor onderbrekingsuitkeringen, en een attest, afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging behoeft, waaruit blijkt dat de ambtenaar zich bereid heeft verklaard deze palliatieve verzorging te verlenen. De identiteit van de patiënt wordt hierbij niet vermeld.
De onderbreking begint de eerste dag van de week, na de week waarin de mededeling, bedoeld in het eerste lid, is gebeurd. § 5. De overheid vult het aanvraagformulier voor onderbrekingsuitkeringen in en geeft het af aan de ambtenaar.
Art. XI 43. De ambtenaar met verlof voor loopbaanonderbreking bevindt zich in de administratieve toestand dienstactiviteit, maar heeft geen recht op salaris. Bij voltijdse loopbaanonderbreking heeft hij bovendien geen recht op bevordering in salarisschaal.
Art. XI 44. § 1. De leidinggevende ambtenaar van niveau A kan geen aanspraak maken op loopbaanonderbreking.
Voor de niet-leidinggevende ambtenaar van rang A2 en hoger is het verlof voor loopbaanonderbreking een gunst, afhankelijk van de goede werking van de dienst. § 2. In afwijking van § 1 hebben de ambtenaar van rang A2 en hoger en de ambtenaar van rang A1 in een buitendienst die een diensthoofdentoelage geniet, recht op : loopbaanonderbreking om palliatieve verzorging te verstrekken, zoals bedoeld in artikel XI 42, § 1, vijfde lid; voltijdse loopbaanonderbreking van drie maanden naar aanleiding van geboorte of adoptie van een kind, zoals bedoeld in artikel XI 42, § 1, tweede lid.
Art. XI 45. Aan de ambtenaar die zijn loopbaan overeenkomstig artikel XI 42 onderbreekt, wordt een maandelijkse uitkering toegekend overeenkomstig de federale bepalingen terzake.
Art. XI 46. De cumulatie van onderbrekingsuitkeringen met inkomsten die voortvloeien uit het uitoefenen van een politiek mandaat of uit een extra activiteit als loontrekkende of uit de uitoefening van een zelfstandige activiteit evenals de procedure en voorwaarden worden geregeld overeenkomstig de federale bepalingen terzake.
Art. XI 47. Als de ambtenaar geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen als gevolg van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau of afziet van deze uitkeringen, wordt de loopbaanonderbreking omgezet in non-activiteit, behoudens de uitzonderingen bepaald door de federale overheid.
Art. XI 48. Afwezigheid wegens ziekte of ongeval maakt geen einde aan de loopbaanonderbreking.
Art. XI 49. Met een opzegging van twee maanden via een aangetekende brief gericht aan de leidend ambtenaar kan de ambtenaar die zijn loopbaan onderbroken heeft zijn ambt opnieuw opnemen nog voordat de periode van onderbreking van zijn beroepsloopbaan verlopen is.
HOOFDSTUK II. - Vervanging Art. XI 50. De ambtenaar dient gedurende zijn loopbaanonderbreking te worden vervangen overeenkomstig de geldende federale reglementering.
TITEL VIII. - Verlof voor opdracht HOOFDSTUK I. - Verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet Art. XI 51. De ambtenaar van de instelling krijgt verlof wanneer hij door een minister, staatssecretaris of een lid van de regering van een gemeenschap of gewest, een gewestelijk staatssecretaris van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, een gouverneur van een Vlaamse provincie of de gouverneur of vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-hoofdstad of een Europees commissaris aangewezen wordt om een ambt uit te oefenen op zijn kabinet.
De aanwijzing gebeurt na akkoord van de raad van bestuur.
Art. XI 52. § 1. Aan de stagiair kan bij wijze van uitzondering en om functionele redenen een verlof voor opdracht worden toegekend om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet.
In afwijking van artikel XI 51 krijgt de stagiair het verlof enkel wanneer hij door een Vlaams minister aangewezen wordt om een ambt uit te oefenen op zijn kabinet en na akkoord van zowel de minister-president van de Vlaamse regering als van de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, als van de minister. § 2. Tijdens het verlof wordt de stage niet geschorst. De stagiair blijft onderworpen aan de verplichtingen die in verband met de stage worden opgelegd in deel VII van dit besluit.
In afwijking van artikel VII 15, keurt de leidend ambtenaar het vrije vormingsgedeelte voor de stagiair van niveau A goed na advies van de begeleidingsambtenaar.
In afwijking van artikel VII 17, wordt de stagiair die verlof heeft gekregen om een ambt uit te oefenen op een ministerieel kabinet, begeleid door een kabinetslid aangewezen door de minister bij wie de stagiair het ambt uitoefent.
Het samenvattend eindverslag voor de stagiair die de stage op een kabinet heeft volbracht, wordt opgemaakt door de begeleidingsambtenaar en de leidend ambtenaar.
Art. XI 53. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. XI 54. § 1. Bij het einde van zijn aanwijzing en tenzij hij naar een ander kabinet overgaat, krijgt de ambtenaar, per maand activiteit in een kabinet, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen. § 2. Deze bepaling geldt tevens voor de stagiair.
HOOFDSTUK II. - Verlof voor opdracht van algemeen belang Art. XI 55. De ambtenaar krijgt verlof voor de uitoefening van een opdracht waarvan het algemeen belang erkend wordt.
Art. XI 56. § 1. Het verlof is onbezoldigd en wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen krachtens het besluit van de Europese Commissie van 7 januari 1998 houdende regeling van toepassing op de nationale deskundigen die bij de diensten van de Commissie zijn gedetacheerd. § 2. De raad van bestuur kan beslissen het salaris van de ambtenaar voor de duur van de opdracht door te betalen en terug te vorderen of geheel of gedeeltelijk door te betalen zonder terugvordering.
Art. XI 57. Onder opdracht wordt verstaan : 1° de uitoefening van de nationale en internationale opdrachten aangeboden door een binnenlandse of buitenlandse regering of openbaar bestuur of een internationale instelling;2° de internationale opdrachten in het raam van ontwikkelingssamenwerking, wetenschappelijk onderzoek of humanitaire hulp. Art. XI 58. § 1. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de opdrachten in een ontwikkelingsland en voor de opdrachten die de als nationale deskundige aangewezen ambtenaar uitvoert ingevolge het besluit van de Europese Commissie van 7 januari 1998 houdende regeling van toepassing op de nationale deskundigen die bij de diensten van de Commissie zijn gedetacheerd. § 2. Het karakter van algemeen belang wordt voor de overige opdrachten erkend door de raad van bestuur en voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar door de Vlaamse regering of door een andere instantie vermeld in het instellingsspecifiek besluit.
De toestemming voor de opdracht wordt gegeven indien de opdracht geacht wordt van overwegend belang te zijn voor het land, de Vlaamse regering, de Vlaamse administratie of de Vlaamse openbare instellingen. § 3. In afwijking van § 1 en § 2, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het bekomen van een onmiddellijk ingaand of uitgesteld pensioen ten laste van de buitenlandse regering, het buitenlands openbaar bestuur of de internationale instelling voor wie de opdracht werd vervuld.
Art. XI 59. Op vraag van iedere Vlaamse minister kan de raad van bestuur met instemming van de betrokkene, een ambtenaar met de uitvoering van een opdracht belasten.
Eveneens kan iedere ambtenaar, met akkoord van de raad van bestuur de uitvoering van een opdracht aanvaarden.
In beide gevallen wordt het advies ingewonnen van de leidend ambtenaar.
Art. XI 60. § 1. Aan de ambtenaar met verlof wegens een internationale opdracht die hem door de Vlaamse regering werd toevertrouwd, kan een vergoeding worden toegekend onder de voorwaarden en voor het bedrag bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken.
De vergoeding wordt vastgesteld rekening houdend eensdeels met de bezoldiging aan de ambtenaar toegekend ter uitvoering van zijn opdracht en anderdeels, met de duur van de opdracht, de kosten van levensonderhoud in het land waar de ambtenaar zijn opdracht uitvoert, met de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de tengevolge van zijn vertrek uit de woonplaats verhoogde gezinslasten. § 2. De vergoeding mag niet worden toegekend aan de met een opdracht belaste ambtenaar die hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, voordelen geniet die ten minste gelijkwaardig zijn aan het salaris dat hij zou gekregen hebben indien hij in dienst was gebleven.
Art. XI 61. Met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden en ten hoogste zes maanden, kan de raad van bestuur op ieder ogenblik een eind maken aan de opdracht waarmede de ambtenaar is belast tijdens de vervulling ervan.
Art. XI 62. De ambtenaar wiens opdracht verstreken is, of wiens opdracht beëindigd of onderbroken is ten gevolge van een beslissing van de betrokken Vlaamse minister, de Europese Commissie of de ambtenaar zelf, stelt zich opnieuw ter beschikking van de instelling.
Als hij zonder geldige reden weigert of nalaat dit te doen, wordt hij, na tien dagen afwezigheid, als ontslagnemend beschouwd.
HOOFDSTUK III. - Verlof wegens terbeschikkingstelling van de koning, een prins of een prinses van België Art. XI 63. § 1. De ambtenaar wordt door de raad van bestuur ter beschikking van de koning, een prins of een prinses van België gesteld, op hun verzoek. § 2. Voor de tijd dat de ambtenaar ter beschikking van de koning, een prins of een prinses van België wordt gesteld, krijgt hij verlof. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
HOOFDSTUK IV. - Verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een erkende politieke groep Art. XI 64. Onder "erkende politieke groep" wordt verstaan de politieke groep die erkend is overeenkomstig het reglement van elke wetgevende vergadering van de federale overheid, van de gemeenschappen en de gewesten of van het Europees Parlement.
Art. XI 65. § 1. Op verzoek van de voorzitter van een erkende politieke groep krijgt de ambtenaar van rang A2A en lager met zijn instemming en voorzover het belang van de dienst niet in het gedrang komt, verlof om een ambt uit te oefenen bij een erkende politieke groep in de wetgevende vergaderingen van de federale overheid, van de gemeenschappen en de gewesten, of van de Europese Unie of bij de voorzitter van één van die groepen.
Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Afhankelijk van de reglementering of het reglement van de betrokken wetgevende vergadering wordt het verlof dat is toegestaan aan de ambtenaar die een ambt uitoefent bij een erkende politieke groep of bij de voorzitter van een van die groepen ofwel bezoldigd door de instelling met doorbetaling van het salaris en terugvordering ofwel niet bezoldigd door de instelling en wordt het salaris stopgezet indien de betrokken wetgevende vergadering of de erkende politieke groep een salaris betaalt.
Art. XI 66. Het verlof wordt toegekend door de raad van bestuur of bij ontstentenis van dit orgaan door de leidend ambtenaar. Deze kan om dienstredenen het verlof beëindigen mits een opzeggingstermijn van een maand gerespecteerd wordt.
Het besluit vermeldt de identiteit (naam, voornamen en graad) van de ambtenaar alsook de politieke groep of de voorzitter van de groep waarbij of bij wie de ambtenaar een ambt uitoefent.
Art. XI 67. Het totale bedrag van de bezoldigingen die jaarlijks verschuldigd zijn aan ambtenaren met verlof bij een erkende politieke groep of bij de voorzitter ervan, mag niet hoger zijn dan het totale bedrag van de subsidie die de groep of de voorzitter uit de begroting der dotaties ontvangt.
Dit artikel is niet van toepassing op ambtenaren die rechtstreeks bezoldigd worden door de betrokken wetgevende vergadering.
Art. XI 68. De erkende politieke groepen of hun voorzitter storten elk kwartaal aan de instelling een som die gelijk is aan het totale bedrag van de salarissen, vergoedingen en toelagen die tijdens het vorige kwartaal zijn betaald aan ambtenaren met verlof om bij die politieke groepen of bij de voorzitter ervan werkzaam te zijn.
Wanneer bij het verstrijken van een kwartaal een politieke groep of de voorzitter ervan de bedoelde stortingen niet heeft verricht, wordt er een eind gemaakt aan het verlof van de ambtenaar waarover zij beschikken.
Dit artikel is niet van toepassing op ambtenaren die rechtstreeks bezoldigd worden door de betrokken wetgevende vergadering.
HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. XI 69. § 1. De tot benoemen bevoegde overheid waaronder de met een verlof voor opdracht belaste ambtenaar ressorteert beslist volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.
Ze kan die beslissing nemen zodra de ambtenaar vier jaar afwezig is.
In afwijking van het eerste en tweede lid geldt deze mogelijkheid niet voor de betrekking van de ambtenaar met verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet. § 2. Aan de in § 1 bedoelde beslissing moet het advies voorafgaan van de leidend ambtenaar indien de benoemende overheid de raad van bestuur is. Als de benoemende overheid de leidend ambtenaar is, moet het afdelingshoofd vooraf een advies uitbrengen.
Indien de adviserende instantie van mening is dat de betrekking niet als vacant moet worden beschouwd, kan de benoemende overheid deze betrekking niettemin vacant verklaren na advies van de directieraad.
TITEL IX. - Vormingsverlof en dienstvrijstelling voor vorming Art. XI 70. Vorming is elke activiteit die bijdraagt tot het ontwikkelen van de capaciteiten, kennis, vaardigheden en attitudes van de ambtenaar met het oog op een verbeterde werking van de instelling inzake efficiëntie en effectiviteit van de dienstverlening aan de burger.
Art. XI 71. § 1. Voor opleidingen die georganiseerd worden in het raam van het vormingsbeleid van de instelling of voor vormingsactiviteiten die goedgekeurd worden door de leidend ambtenaar wordt dienstvrijstelling verleend. Deze periodes van afwezigheid worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
De dienstvrijstelling kan geweigerd worden indien dezelfde activiteit reeds werd gevolgd. § 2. De ambtenaar heeft recht op een voorbereiding voor examens of bekwaamheidsproeven. De voorbereiding bestaat uit voorbereidende opleidingen georganiseerd door of namens de instelling.
Als de ambtenaar deze voorbereiding een tweede maal wil volgen binnen een periode van vijf jaar, kan het afdelingshoofd deze toestemming weigeren.
De periodes van afwezigheid voor deze voorbereiding worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Art. XI 72. § 1. Voor beroepsopleidingen die op eigen initiatief gevolgd worden en die georganiseerd worden door het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap in het kader van regelgeving inzake onderwijs en die 's avonds of in het weekeinde worden gegeven, kan de ambtenaar vormingsverlof krijgen.
De periodes van afwezigheid voor vormingsverlof worden gelijkgesteld met dienstactiviteit. § 2. Onder beroepsopleiding worden enkel die opleidingen verstaan die in verband staan met het uitgeoefende ambt. § 3. Het vormingsverlof wordt aangevraagd bij de leidend ambtenaar die oordeelt of de aanvraag in verband staat met het uitgeoefende ambt en of het vormingsverlof verenigbaar is met de belangen van de dienst.
De opleidingen, bedoeld in § 1, die voorbereiden op overgangs- en bevorderingsexamens voor de betrokken ambtenaar worden in elk geval beschouwd als in verband staande met het uitgeoefende ambt. Het dienstbelang kan slechts éénmaal ingeroepen worden om deze opleidingen te weigeren. § 4. Het vormingsverlof is gelijk aan het aantal uren van de opleiding. Per jaar mag het vormingsverlof niet meer dan 120 uur bedragen.
Voor de berekening van het aantal uren vormingsverlof wordt rekening gehouden met de geleverde prestaties. Daarbij gelden de regels die van toepassing zijn voor de berekening van het jaarlijks vakantieverlof voor het jaar waarin de opleiding begint. § 5. Het vormingsverlof kan slechts éénmaal worden toegekend voor eenzelfde opleiding. § 6. Het vormingsverlof wordt geschorst als blijkt dat de ambtenaar niet regelmatig de opleiding heeft gevolgd. § 7. De nadere bepalingen inzake de toekenning van het vormingsverlof, de controle op de inschrijvingen en op de regelmatige deelname aan de opleiding worden vastgesteld door de leidend ambtenaar.
Art. XI 73. Artikel XI 71, § 1 is van toepassing op de stagiair.
TITEL X. - Omstandigheidsverlof Art. XI 74. § 1. Aan de ambtenaar wordt omstandigheidsverlof toegekend naar aanleiding van de gebeurtenissen en binnen de perken zoals hierna vermeld : 1° huwelijk van de ambtenaar 4 werkdagen 2° bevalling van de echtgenote of samenwonende partner 4 werkdagen 3° overlijden van de echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad van de ambtenaar, de echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner 4 werkdagen 4° huwelijk van een kind 2 werkdagen 5° overlijden van een bloed- of aanverwant van de ambtenaar of van de samenwonende partner in om het even welke graad maar onder eenzelfde dak wonend als de ambtenaar 2 werkdagen 6° overlijden van een bloed- of aanverwant van de ambtenaar of van de samenwonende partner in de tweede graad maar niet onder eenzelfde dak wonend als de ambtenaar 1 werkdag 7° huwelijk van een bloed- of aanverwant in de eerste graad die geen kind is, of in de tweede graad, van de ambtenaar, de echtgeno(o)t(e) of de samenwonende partner de dag van het huwelijk § 2.De afwezigheid wegens omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 3. Dit verlof is tevens van toepassing op de stagiair.
TITEL XI. - Gecontingenteerd verlof Art. XI 75. Onverminderd de in de titels II tot en met X bepaalde verloven kan de ambtenaar in de toestand dienstactiviteit aanspraak maken op de volgende contingenten verloven : 1° 20 werkdagen per jaar te nemen in volledige dagen en al dan niet aaneensluitende periodes;dit verlof wordt niet bezoldigd. De personeelsleden met verlof voor verminderde prestaties die dagelijks verminderd presteren, kunnen dit verlof evenwel opnemen in dagen naar rato van hun prestatieregime. 2° een eenmalig contingent tijdens de loopbaan a rato van de duur om een stage of proefperiode in een andere betrekking bij een overheidsdienst of in de privé-sector door te maken.Dit verlof wordt niet bezoldigd.
Naast dit contingent krijgt de ambtenaar van de instelling die geslaagd is voor een vergelijkend examen voor overgang naar een ander niveau ambtshalve verlof in zijn oude graad voor de duur van zijn stage in zijn nieuwe graad. 3° één maand per verkiezing om zijn kandidatuur voor wetgevende, provinciale, Europese en gemeentelijke verkiezingen voor te bereiden. Dit verlof wordt niet bezoldigd.
Art. XI 76. Onverminderd het in titel VI bepaalde verlofstelsel kan de ambtenaar aanspraak maken op een contingent verlof van 5 jaar gedurende zijn loopbaan, te nemen in periodes van minimum 1 jaar. Dit contingent wordt gelijkgesteld met de administratieve toestand non-activiteit.
Het verlof kan niet gebruikt worden voor het uitoefenen van een winstgevende betrekking bij een andere werkgever of als zelfstandige.
Art. XI 77. Het gecontingenteerd verlof bedoeld in artikel XI 75, 1° en 3° en in artikel XI 76 wordt aangevraagd en toegestaan overeenkomstig de procedure, bepaald in artikel XI 35, § 1, § § 2 en 3. Het gecontingenteerd verlof bedoeld in artikel XI 75, 2° is een recht en wordt aangevraagd en toegestaan overeenkomstig artikel XI 35, § 1 en § 2. Art. XI 78. De betrekking van de ambtenaar die een gecontingenteerd verlof krachtens artikel XI 75, 2°, krijgt, wordt vacant.
De ambtenaar die na een gecontingenteerd verlof, bedoeld in artikel XI 75, 2°, opnieuw in dienst treedt, valt onder de regeling van de herplaatsing.
TITEL XII. - Verlof krachtens federale bepalingen of verplichtingen Art. XI 79. § 1. De ambtenaar en de stagiair van de instelling die hun militaire dienst of burgerdienst volbrengen, vallen onder de toepassing van 1° het koninklijk besluit van 1 juni 1964 tot vaststelling van de administratieve stand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen die in vredestijd militaire prestaties verrichten of diensten volbrengen ter uitvoering van de wet van 3 juni 1964 houdende het statuut van de gewetensbezwaarden;2° het koninklijk besluit van 10 september 1981 tot vaststelling van de administratieve stand van sommige ambtenaren van de rijksbesturen welke van de militaire dienst vrijgesteld zijn bij toepassing van artikel 16 van die dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962. Deze bepalingen gelden in afwachting dat de Koning, na advies van de Vlaamse regering, krachtens artikel 43 van het APKB de administratieve toestand en de gevolgen voor recht op salaris, op bevordering tot een hoger salaris, voor administratieve anciënniteit of loopbaanaanspraken bepaalt van verplichtingen die door de nationale wetgever opgelegd zijn. § 2. De leidend ambtenaar neemt het besluit houdende ambtshalve verlof en vaststelling van de administratieve toestand.
Art. XI 80. § 1. De ambtenaar en de stagiair van de instelling die verlof krijgen om in vredestijd als vrijwilliger prestaties te verrichten bij het korps voor burgerlijke veiligheid vallen onder de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen. § 2. De leidend ambtenaar staat het verlof toe.
Art. XI 81. De ambtenaar en de stagiair van de instelling hebben recht op voorbehoedend verlof als een inwonend familielid aangetast is door een besmettelijke ziekte, in de omstandigheden en volgens de nadere bepalingen die vastgesteld worden door het Algemeen Reglement van de Administratieve Gezondheidsdienst.
Art. XI 82. § 1. De ambtenaar en de stagiair van de instelling krijgen vakbondsverlof overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen van het syndicaal statuut zoals bepaald in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. § 2. De leidend ambtenaar erkent een personeelslid als vaste afgevaardigde op aanvraag van een verantwoordelijk leider van zijn vakorganisatie. § 3. De tot benoemen bevoegde overheid onder wie de ambtenaar met vakbondsverlof ressorteert, beslist volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.
Ze kan die beslissing nemen zodra de ambtenaar vier jaar afwezig is. § 4. Aan de in § 3 bedoelde beslissing moet het advies voorafgaan van de leidend ambtenaar indien de benoemende overheid de raad van bestuur is. Als de benoemende overheid de leidend ambtenaar is, moet het afdelingshoofd vooraf een advies uitbrengen.
Indien de adviserende instantie van mening is dat de betrekking niet als vacant moet worden beschouwd, kan de benoemende overheid deze niettemin vacantverklaren na advies van de directieraad.
Art. XI 83. De ambtenaar en de stagiair van de instelling hebben recht op ziekte- of gebrekkigheidsverlof bij een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte, overeenkomstig artikel 46 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.
Inzake de algemene regeling van schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten valt de ambtenaar onder de toepassing van de volgende wettelijke en reglementaire bepalingen : 1° de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector;2° het koninklijk besluit van 12 juni 1970 betreffende de schadevergoeding ten gunste van personeelsleden der instellingen van openbaar nut voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk;3° het koninklijk besluit van 5 januari 1971 betreffende de schadevergoeding voor beroepsziekten in de overheidssector. Het tweede lid is niet van toepassing op Export Vlaanderen.
TITEL XIII. - Verlof krachtens decretale bepalingen Art. XI 84. § 1. Wanneer een ambtenaar of een stagiair van de instelling met toepassing van het decreet van 30 november 1988 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de openbare instellingen en publiekrechtelijke verenigingen die van het Vlaamse Gewest afhangen, van het decreet van 30 november 1988 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de openbare instellingen en publiekrechtelijke verenigingen die van de Vlaamse Gemeenschap afhangen of van het bijzonder decreet van 26 juni 1995 houdende instelling van een regime van politiek verlof voor de personeelsleden van de diensten van de Vlaamse regering die een mandaat als lid van het Vlaams Parlement of de Vlaamse regering uitoefenen, verlof krijgt beslist de tot benoemen bevoegde overheid onder wie de ambtenaar ressorteert volgens de behoeften van de dienst of de betrekking waarvan de betrokkene titularis is, als vacant moet worden beschouwd.
Zij kan die beslissing nemen zodra de ambtenaar vier jaar afwezig is en, wat het in het bijzonder decreet van 26 juni 1995 bedoelde verlof betreft, bij de aanvang van een tweede bij het eerste aansluitend mandaat. § 2. Aan de in § 1 bedoelde beslissing moet het advies voorafgaan van de leidend ambtenaar indien de benoemende overheid de raad van bestuur is. Als de benoemende overheid de leidend ambtenaar is, moet het afdelingshoofd vooraf een advies uitbrengen.
Indien de adviserende instantie van mening is dat de betrekking niet als vacant moet worden beschouwd, kan de benoemende overheid deze niettemin vacant verklaren na advies van de directieraad.
TITEL XIV. - Overgangsbepalingen Art. XI 85. De ambtenaar aan wie een verlof was toegekend overeenkomstig de reglementering die van kracht was vóór de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, kan verder op dit verlof aanspraak maken tot het einde van de periode waarvoor het was toegestaan.
Art. XI 86. De stand van het ziektekrediet dat de ambtenaar vóór de datum van inwerkingtreding van het besluit opgebouwd heeft overeenkomstig de reglementering van kracht vóór deze datum blijft behouden.
DEEL XII. - VERLIES VAN DE HOEDANIGHEID VAN AMBTENAAR EN DEFINITIEVE AMBTSNEERLEGGING Art. XII 1. Niemand kan zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de normale leeftijd van de pensionering, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of door dit besluit.
Art. XII 2. § 1. Ambtshalve en zonder opzegging verliest de hoedanigheid van ambtenaar : 1° de ambtenaar van wie de benoeming onregelmatig bevonden wordt binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de procedure. Die termijn geldt niet in geval van arglist of bedrog van de ambtenaar; 2° de ambtenaar die niet langer zijn burgerlijke en politieke rechten geniet, die niet meer voldoet aan de dienstplichtwetten of wiens lichamelijke ongeschiktheid werd vastgesteld of, voor de ambten, bedoeld in artikel VI 1, § 2, die niet meer voldoet aan de nationaliteitsvereiste;3° onverminderd de toepassing van artikel XI 6, tweede lid en artikel XI 7 de ambtenaar die zonder geldige reden zijn post verlaat en meer dan tien dagen afwezig blijft;4° de ambtenaar die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;5° de ambtenaar die wordt afgezet. § 2. Voorzover aan de voorwaarden van de desbetreffende reglementering is voldaan, stort de instelling bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de werkgevers- en werknemersbijdragen die verschuldigd zijn voor de opname van de ambtenaar in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering - sector uitkeringen - en de moederschapsverzekering in de gevallen vermeld in § 1, 1°, 2°, 4° en 5°. § 3. Het ontslag van de ambtenaar wordt in de gevallen, bedoeld in § 1, sub 1°, 2°, 4° en 5° ondertekend door de leidend ambtenaar en in het geval, bedoeld in 3°, door de benoemende overheid.
Het ontslag van de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar wordt ondertekend door de benoemende overheid. § 4. Dit artikel geldt tevens voor de stagiairs.
Art. XII 3. Tot ambtsneerlegging geven aanleiding : 1° het vrijwillig ontslag;2° de pensionering;3° de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid. De bepalingen onder 1° en 2° gelden tevens voor de stagiair.
Art. XII 4. Bij vrijwillig ontslag mag de ambtenaar slechts na toestemming en na een opzeggingstermijn van ten minste dertig dagen, zijn dienst verlaten. Indien de bevoegde overheid binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de aanvraag van de ambtenaar niet geantwoord heeft, wordt de toestemming geacht gegeven te zijn.
In afwijking van het eerste lid kan in onderling akkoord tussen de ambtenaar en de bevoegde overheid de opzeggingstermijn ingekort worden.
Een benoeming bij een andere overheid die definitief geworden is, wordt gelijkgesteld met vrijwillig ontslag.
Art. XII 5. § 1. De ambtenaar die 60 jaar geworden is, wordt ambtshalve gepensioneerd op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij, zonder dat hij definitief ongeschikt is bevonden, komt tot een totaal van 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte te rekenen vanaf de leeftijd van 60 jaar. Voor de berekening van deze 365 kalenderdagen wordt de afwezigheid te wijten aan een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte, niet in aanmerking genomen. § 2. Wegens uitzonderlijke redenen, kan een ambtenaar boven de leeftijd van 65 jaar in dienst blijven, indien de instelling er bijzonder belang bij zou hebben zijn medewerking nog enige tijd te behouden vóór zijn vervanging.
Het indiensthouden boven de leeftijdsgrens kan slechts voor maximaal zes maanden toegestaan worden zonder mogelijkheid tot verlenging.
De beslissing wordt gemotiveerd. Ze wordt genomen door de Vlaamse regering of een andere instantie vermeld in het instellingsspecifiek besluit voor de leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar.
Voor de andere ambtenaren wordt de beslissing genomen door de raad van bestuur op voorstel van de leidend ambtenaar.
Art. XII 6. Het vrijwillig ontslag en de pensionering worden toegestaan door de benoemende overheid. De benoemende overheid ondertekent ook de respectieve besluiten.
Art. XII 7. § 1. De ambtenaar wordt definitief ongeschikt verklaard wegens beroepsredenen als hij twee opeenvolgende keren de evaluatie "onvoldoende" gekregen heeft.
Het voorstel "onvoldoende" dat de tweede opeenvolgende maal geformuleerd wordt, wordt gelijkgesteld met een voorstel tot afdanking wegens beroepsongeschiktheid waartegen beroep mogelijk is bij de raad van beroep. § 2. De afdanking wegens beroepsongeschiktheid wordt ambtshalve ondertekend door de benoemende overheid. § 3. Voor zover aan de voorwaarden van de desbetreffende reglementering is voldaan, stort de instelling bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de werkgevers- en werknemersbijdragen die verschuldigd zijn voor de opname van de ambtenaar in het stelsel van de werkloosheid, de ziekteverzekering - sector uitkeringen - en de moederschapsverzekering.
Art. XII 8. De benoemende overheid kan aan de pensioengerechtigde ambtenaar toestaan de eretitel van het door hem laatst werkelijk waargenomen ambt te blijven dragen.
Art. XII 9. De toestemming tot het voeren van de onder artikel XII 8 beoogde eretitel wordt enkel aan ambtenaren verleend die geen functioneringsevaluatie "onvoldoende" kregen en die ten minste 20 jaar werkelijke dienst hebben op het ogenblik van hun pensionering, behalve bij vroegtijdige pensionering ten gevolge van letsels opgedaan of van ongevallen overkomen tijdens de uitoefening van of in verband met hun ambt.
DEEL XIII. - GELDELIJK STATUUT TITEL I. - Bezoldigingsregeling HOOFDSTUK I. - De salarisschalen Artikel XIII 1. Het jaarsalaris, hierna salaris genoemd, van de ambtenaar wordt vastgesteld in de salarisschalen bestaande uit : - een minimumsalaris; - salaristrappen die het resultaat zijn van de periodieke salarisverhogingen; - een maximumsalaris.
Geen enkele salarisschaal mag zich over meer dan 31 jaar ontwikkelen.
Het salaris en de periodieke salarisverhogingen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden, dat met hun jaarbedrag overeenstemt.
Het salaris, verhoogd met de eventuele haard- of standplaatstoelage, ligt nooit beneden de gewaarborgde minimumbezoldiging.
Art. XIII 2. De salarisschaal wordt vastgesteld met inachtneming van de rang, van de graad en van de belangrijkheid van de functie die er mee overeenstemt.
Aan elke graad worden één of meer salarisschalen verbonden.
Wanneer meerdere salarisschalen aan één graad worden verbonden, kunnen de hogere salarisschalen alleen verleend worden volgens de in dit besluit bepaalde criteria.
Art. XIII 3. § 1. Elke salarisschaal behoort tot een van de vijf niveaus aangeduid met de letters A, B, C, D en E. De salarisschaal wordt verder aangeduid met cijfers. Het eerste cijfer geeft de rang aan, het tweede cijfer de loopbaan binnen de rang. Het laatste cijfer geeft de plaats aan van de salarisschaal met betrekking tot de andere salarisschalen die binnen dezelfde loopbaan bestaan. § 2. Elke salarisschaal wordt aangegeven door de lettercijfercode die in de bij dit besluit gevoegde tabel (bijlage VI) boven de salarisschaal is opgenomen.
HOOFDSTUK II. - Vaststelling van het salaris Art. XIII 4. Bij iedere wijziging in de bezoldigingsregeling van een graad wordt elk salaris dat werd vastgesteld met inachtneming van die graad opnieuw vastgesteld volgens de nieuwe bezoldigingsregeling.
Indien het aldus opnieuw vastgestelde salaris lager is dan het salaris dat de ambtenaar in zijn graad genoot bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit, blijft hij in die graad het hoogste salaris genieten totdat hij een ten minste gelijk salaris ontvangt.
Art. XIII 5. Het salaris van elke ambtenaar wordt vastgesteld in de salarisschaal of in één van de salarisschalen, verbonden aan zijn graad, behoudens uitzonderingen bepaald in dit besluit.
Art. XIII 6. De gerechtigde in een schaal ontvangt te allen tijde het salaris overeenstemmend met zijn anciënniteit die het totaal van de in aanmerking komende diensten uitmaakt.
Art. XIII 7. Voor het bepalen van de leeftijd van de ambtenaar wordt, met het oog op de vaststelling van zijn salaris, de verjaardag die niet op de eerste van de maand valt, steeds verschoven naar de eerste van de volgende maand.
HOOFDSTUK III. - In aanmerking komende diensten voor de vaststelling van het salaris Afdeling 1. - Aanrekening van voltijdse diensten Art. XIII 8. Voor de toepassing van dit deel verstaat men onder : 1. dienst van de Verenigde Naties, van de Noordatlantische Verdragsorganisatie, van de Europese Unie, een lidstaat van de Europese Unie, Belgische staat, dienst van de gemeenschappen en/of de gewesten : elke niet-rechtspersoonlijke dienst die afhangt van de wetgevende macht, de uitvoerende macht of de rechterlijke macht van die overheden;2. dienst van Afrika : elke niet-rechtspersoonlijke dienst die afhing van het gouvernement van Belgisch-Congo of van het gouvernement van Ruanda-Urundi;3. andere openbare diensten dan de diensten van de Verenigde Naties, van de Noordatlantische Verdragsorganisatie, van de Europese Unie, een lidstaat van de Europese Unie, de Belgische staat, de gemeenschappen en/of de gewesten en de diensten van Afrika : a) elke rechtspersoonlijke dienst die afhangt van de uitvoerende macht;b) elke rechtspersoonlijke dienst die afhing van het gouvernement van Belgisch-Congo, of van het gouvernement van Ruanda-Urundi;c) elke dienst die afhangt van een regionaal of lokaal bestuur, een provincie, een gemeente, een vereniging van gemeenten, een agglomeratie of een federatie van gemeenten, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alsook elke dienst die afhangt van een aan een provincie of gemeente ondergeschikte instelling;d) elke andere instelling onder het recht van een EU-lidstaat of Belgisch recht die voldoet aan collectieve behoeften van lokaal of algemeen belang, en in de oprichting waarvan of de bijzondere leiding waarvan de openbare overheid klaarblijkelijk een overwegend aandeel heeft, alsook elke andere instelling van koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden.4° beroepsmilitair : a) de beroepsofficieren, de toegevoegde officieren en de hulpofficieren;b) de reserveofficieren die vrijwillige prestaties verrichten met uitsluiting van oefeningsprestaties;c) de beroepsonderofficieren, de tijdelijke onderofficieren en de toegevoegde onderofficieren;d) de militairen met een lagere graad dan de graad van officier, die dienen op grond van een dienst neming of van een wederdienstneming;e) de aalmoezeniers van het actieve kader en de reserve-aalmoezeniers die in vredestijd in dienst worden gehouden om het tijdelijk kader van de aalmoezeniersdienst te vormen. Art. XIII 9. § 1. Met werkelijke diensten, zoals bedoeld in artikel VIII 32, worden gelijkgesteld, voor zover zij deel uitma(a)k-(t)en van een periode van voltijds contractueel dienstverband : 1° de wachtdag en ook de periodes van afwezigheid wegens ziekte die binnen een periode vielen waarin de werkgever verplicht was gewaarborgd loon en/of een aanvullende vergoeding te betalen;2° de periodes van afwezigheid wegens arbeidsongeval, ongeval naar of van het werk of beroepsziekte wanneer de ambtenaar tijdens zijn vorige prestaties als contractueel personeelslid, onder de wet viel van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector;3° de eerste 30 kalenderdagen afwezigheid ten gevolge van een arbeidsongeval, wanneer het contractueel personeelslid onder de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 viel;4° de periodes van bevallingsverlof;5° de periodes van militaire dienstplicht of dienst als gewetensbezwaarde;6° de periodes van afwezigheid : - om dwingende redenen of wegens gecontingenteerd verlof; - wegens loopbaanonderbreking; - wegens politiek verlof; - wegens vakantiewerkloosheid; - wegens vormingsverlof. § 2. Niet gelijkgesteld met werkelijke diensten worden : 1° wat de diensten betreft gepresteerd als tijdelijk personeelslid aangeworven krachtens het besluit van de Regent van 30 april 1947 houdende vaststelling van het statuut van het tijdelijk personeel of krachtens het besluit van de Regent van 10 april 1948 houdende statuut van het tijdelijk werklieden personeel : de periodes van dienstschorsing wegens ziekte of gebrekkigheid, die naargelang het aantal dienstjaren : - de 30 dagen te boven gaan voor personeelsleden met minder dan 2 jaar dienst; - de 60 dagen te boven gaan voor personeelsleden met 2 en minder dan 4 jaar dienst; - de 90 dagen te boven gaan voor personeelsleden met 4 en meer dan 4 jaar dienst. 2° wat de diensten betreft gepresteerd als bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelslid de periodes van schorsing die niet bezoldigd zijn en niet voor salarisverhoging in aanmerking komen;3° de periodes van ongewettigde afwezigheid;4° de periodes van vrijstelling van stempelcontrole. Art. XIII 10. § 1. Voor de toekenning van de salarisverhogingen komen in aanmerking de werkelijke diensten met volledige prestaties die de ambtenaar heeft verricht : 1° terwijl hij behoorde tot : a) de diensten van de Verenigde Naties, van de Noordatlantische Verdragsorganisatie, van de Europese Unie, van een lidstaat van de Europese Unie, van de Belgische staat, van de gemeenschappen en/of de gewesten, of van Afrika of tot de andere openbare diensten, hetzij als beroepsmilitair, hetzij als titularis van een bezoldigd ambt;b) de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen als titularis van een ambt, dat rechtstreeks door middel van een weddetoelage of via een financieringsenveloppe bezoldigd wordt;c) de vrije gesubsidieerde psycho-medische sociale centra als titularis van een ambt, dat rechtstreeks door middel van een weddetoelage of via een financieringsenveloppe bezoldigd wordt.2° in de hoedanigheid van : a) vastbenoemd personeelslid of stagiair;b) personeelslid, dat geen deel uitmaakt van het personeel van de ministeries, de regeringen van gemeenschappen en gewesten of een openbare instelling en dat aangewezen werd om deel uit te maken van een ministerieel kabinet of een kabinet van een lid van een regering van een gemeenschap of van een gewest;c) tijdelijke, benoemd overeenkomstig de bepalingen van het Besluit van de Regent van 30 april 1947 houdende vaststelling van het statuut van het tijdelijk personeel;d) tijdelijke, benoemd overeenkomstig de bepalingen van het Besluit van de Regent van 10 april 1948 houdende statuut van het tijdelijk werkliedenpersoneel;e) tijdelijke, benoemd in een betrekking van de personeelsformatie van de tijdelijke dienst die bij het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening werd opgericht bij artikel 212 van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980;f) werknemer in het bijzonder tijdelijk kader;g) werknemer in het derde arbeidscircuit;h) stagiair in het raam van de stage van de jongeren;i) werknemer ten laste van het Interdepartementaal Begrotingsfonds;j) gesubsidieerd contractueel;k) contractueel wanneer het dienstverband bij arbeidsovereenkomst niet valt onder f tot en met j;l) bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen personeelslid op grond van artikel 10 van de wet van 26 juni 1963 betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen, die wedstrijden van weddingschappen op sportuitslagen inrichten, tot een maximum van tien jaar;m) occasioneel medewerker;n) tewerkgestelde werkloze.Voor de volledige en werkelijke prestaties als tewerkgestelde werkloze worden ook de periodes van afwezigheid meegerekend, die overeenstemmen met de administratieve toestand dienstactiviteit waarin een ambtenaar zijn aanspraak op salarisverhoging behoudt, volgens het statuut dat van toepassing is in de instelling. § 2. Komen eveneens in aanmerking voor de toekenning van salarisverhogingen : 1° de voltijdse prestaties die de ambtenaar heeft bij : a) de publiekrechtelijke en vrije universiteiten als titularis van een bezoldigd ambt, ongeacht de financieringsbron;b) het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (NFWO), Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw (IWONL), het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen (FWO-V) - het Vlaams Instituut voor de bevordering van het Wetenschappelijk-Technologische onderzoek in de industrie (IWT) als mandaathouder.2° in afwijking van artikel XIII 9, § 1, de periodes van non-activiteit na het verstrijken van de vijf jaar in het geval van verlof voor verminderde prestaties overeenkomstig artikel XI 39.3° de onvolledige prestaties aan 80 % die overeenkomstig het koninklijk besluit nr.259 van 31 december 1983 betreffende de duur der prestaties van de personeelsleden tijdens het eerste jaar van de indiensttreding, als volledige prestaties beschouwd werden.
Art. XIII 11. § 1. De vorige voltijdse beroepsbedrijvigheid in de privé-sector wordt als voorgaande diensten voor de betrokken ambtenaar aanvaard, op voorwaarde dat het bezit van nuttige ervaring formeel als voorwaarde gesteld werd voor de aanwerving. § 2. Bij het aanvaarden van de voorgaande diensten worden de periodes van afwezigheid wegens ziekte, arbeidsongeval of beroepsziekte, die de periodes van gewaarborgd of aanvullend loon te boven gaan, alsmede van tijdelijke werkloosheid, niet in aanmerking genomen. § 3. De benoemende overheid bepaalt het aantal jaren dat in toepassing van § 1 voor de geldelijke anciënniteit in aanmerking mag genomen worden.
Het voordeel van de validering van privé-diensten blijft behouden wanneer aan de betrokken ambtenaar een andere functie of graad wordt toegekend. § 4. Voor zover zij tenminste de helft van een normale beroepsbedrijvigheid in beslag nemen, worden de vanaf 1 januari 1994 verrichte deeltijdse prestaties in aanmerking genomen volgens de modaliteiten vermeld in artikel XIII 13.
Art. XIII 12. De duur van de in aanmerking komende diensten die de ambtenaar in het onderwijs ad interim of als tijdelijk personeelslid heeft verricht, wordt door de leidend ambtenaar vastgesteld aan de hand van het attest afgegeven door de bevoegde autoriteiten en opgesteld overeenkomstig het als bijlage VIII bij dit besluit gevoegde model.
De op dit attest vermelde volledige prestaties, waarvoor de betaling in tienden gebeurde, en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld.
Het totale aantal aldus gewerkte dagen met volledige prestaties wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van deze rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden; met de rest wordt er geen rekening gehouden.
De op hetzelfde attest vermelde volledige prestaties, die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van 300 dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op.
Afdeling 2. - Aanrekening van deeltijdse diensten Art. XIII 13. Voor zover zij ten minste de helft van een normale beroepsbezigheid in beslag nemen, worden de vanaf 1 januari 1994 door een ambtenaar deeltijds verrichte diensten in een in artikel XIII 10 en XIII 11 bedoelde instelling als volgt in aanmerking genomen : - voor 50 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 50 % van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 80 %; - voor 80 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 80 % van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 90 %; - voor 90 % : de prestaties met een arbeidsduur gelijk aan of meer dan 90 % van een voltijdse arbeidsduur en minder dan 100 %.
Afdeling 3. Nadere algemene bepalingen voor het aanrekenen van vorige diensten en het berekenen van het salaris Art. XIII 14. De duur van de in aanmerking komende diensten die de ambtenaar heeft mag nooit de werkelijke duur van de door deze diensten gedekte periodes overschrijden.
Art. XIII 15. Voor de ambtenaar die bevordert naar niveau A, wordt de geldelijke anciënniteit die hij heeft verworven aangerekend vanaf de leeftijd van 23 jaar.
Art. XIII 16. De ambtenaar die wordt overgeplaatst behoudt de geldelijke anciënniteit die hij in zijn dienst van herkomst heeft verworven, ook al werden daarbij andere dan in artikel XIII 10 bedoelde diensten in aanmerking genomen.
Art. XIII 17. § 1.De in aanmerking komende diensten worden berekend per kalendermaand. § 2. De in aanmerking komende diensten worden afgerond naar kalendermaanden.
In afwijking van het eerste lid en artikel XIII 14, worden de vanaf 1 januari 2000 gepresteerde onvolledige kalendermaanden toch in aanmerking genomen, wanneer de begindatum van de tewerkstelling valt vóór of op de 15de van de maand of de einddatum op of na de 15de van de maand.
Art. XIII 18. Voor de vaststelling van het salaris en het bepalen van het tijdstip van de periodieke salarisverhoging wordt er alleen rekening gehouden met de nuttige anciënniteit.
De nuttige anciënniteit is het kleinste aantal jaren van de totale geldelijke anciënniteit van een ambtenaar, vastgesteld overeenkomstig de artikelen XIII 10, XIII 11, XIII 12 en XIII 13, dat hem recht geeft op een periodieke salarisverhoging.
Art. XIII 19. § 1. De ambtenaar die werd bevorderd in graad of in salarisschaal, heeft in zijn nieuwe graad of salarisschaal nooit een lager salaris dan hij in zijn vorige graad of salarisschaal zou hebben genoten volgens de bezoldigingsregeling die van toepassing was op het ogenblik van de bevordering. § 2. De ambtenaar die werd overgeplaatst overeenkomstig artikel V 14 en die in een graad van een lagere rang benoemd wordt, wordt ingeschaald in de hoogste salarisschaal van zijn nieuwe graad. § 3. Indien de herplaatste ambtenaar in zijn nieuwe graad een lager salaris zou ontvangen dan het salaris dat hij op het moment van de herplaatsing in zijn vroegere graad genoot, dan behoudt hij dat salaris tot hij in zijn nieuwe salarisschaal een salaris verkrijgt dat ten minste daaraan gelijk is. § 4. Wanneer een hoger salaris of hogere salarisschaal verbonden is aan het bekleden van een bepaald ambt, dan verliest de ambtenaar het recht op dit salaris en deze salarisschaal in geval van wijziging van dienstaanwijzing.
HOOFDSTUK IV. - Evaluatie onvoldoende Art. XIII 20. Voor de ambtenaar die de functioneringsevaluatie "onvoldoende" heeft gekregen, wordt de eerstvolgende salarisverhoging, volgend op de dag waarop deze functioneringsevaluatie werd toegekend, gedurende zes maanden uitgesteld.
HOOFDSTUK V. - Uitbetaling van het salaris Art. XIII 21. § 1. Het maandsalaris is gelijk aan 1/12 van het jaarsalaris.
Wanneer de ambtenaar op een andere datum dan de eerste van een maand wordt benoemd in een nieuwe graad die geen basisgraad is blijft het salaris voor de lopende maand ongewijzigd.
De basisgraad van een ambtenaar is de eerste graad waarin hij tot stagiair of in vast verband wordt benoemd, in een dienst waarvan het personeel aan de bepalingen van dit deel is onderworpen.
Vanaf de dag echter waarop de ambtenaar volgens een benoemingswijze waarbij zijn vroegere hoedanigheid van vast ambtenaar of stagiair buiten beschouwing gelaten wordt, in vast verband of als stagiair in de nieuwe graad wordt benoemd, is die nieuwe graad zijn basisgraad voor de toepassing van het eerste lid. § 2. Wanneer de ambtenaar op pensioen wordt gesteld of overlijdt, wordt het volle maandsalaris betaald aan betrokkene of aan zijn rechthebbenden, naar gelang van het geval. § 3. Het salaris wordt na het verlopen van de termijn betaald, met dien verstande dat het op de rekening van de ambtenaar bijgeschreven wordt uiterlijk de laatste werkdag van de maand. Het salaris van de maand december wordt op de rekening van de ambtenaar geboekt uiterlijk de eerste werkdag van de maand januari. Het salaris wordt overgemaakt via overschrijving. § 4. Aan de ambtenaar die in dienst is getreden bij de instelling wordt, in zoverre niet onmiddellijk het juiste salaris kan worden uitbetaald, vanaf de eerste maand een maandelijks voorschot uitgekeerd dat gelijk is aan het beginsalaris van zijn graad. Wanneer het aangeworven personeelslid op het einde van de tweede maand na de datum van indiensttreding nog steeds geen salaris heeft ontvangen door een fout van de overheid die hem heeft aangeworven ontvangt hij ambtshalve nalatigheidsintresten, berekend op het beginsalaris. Deze nalatigheidsintresten worden aangerekend vanaf de maand die volgt op de datum van indiensttreding.
Art. XIII 22. Het maandsalaris volgt de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen voorgeschreven door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld.
Het maandsalaris tegen 100 % wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 (102,02).
HOOFDSTUK VI. - Berekening van het salaris in geval van deeltijdse prestaties en aanpassing van de gewaarborgde minimumbezoldiging Art. XIII 23. In afwijking van artikel XIII 1, laatste lid, wordt voor het geval dat de ambtenaar van de verlofregeling voor verminderde prestaties geniet of deeltijdse diensten verricht, de gewaarborgde minimumbezoldiging berekend naar rata van de werkelijke prestaties.
Art. XIII 24. § 1. Wanneer het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het bedrag van het maandloon berekend volgens de volgende formule : M = VW/PW x n % x NM M = het te betalen maandloon VW = het aantal werkelijk gepresteerde of daarmee gelijkgestelde werkdagen PW = het aantal te presteren werkdagen op basis van het werkrooster van de ambtenaar n % = het percentage waaraan de ambtenaar prestaties verricht NM = het normaal maandsalaris = het jaarsalaris/12 (voor voltijdse prestaties) Met gepresteerde werkdagen worden gelijkgesteld de niet-gepresteerde werkdagen waarop volgens deel XI van dit besluit "Het vevlof en de administratieve toestand tijdens verlof" het salaris wordt doorbetaald, onverminderd de artikelen IX 4 en X 3. § 2. De ambtenaar met verlof voor verminderde prestaties die ouder is dan 50 jaar of twee kinderen ten laste heeft van jonger dan 15 jaar, geniet het salaris dat verschuldigd is voor verlof voor verminderde prestaties zoals bepaald in § 1, verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan het normaal maandsalaris vermenigvuldigd met : 10 % voor halftijdse prestaties; 4 % voor viervijfde prestaties; 2 % voor negentiende prestaties.
HOOFDSTUK VII. - Gewaarborgde minimumbezoldiging Art. XIII 25. § 1. Voor de toepassing van navolgende bepalingen, vermeld onder dit hoofdstuk, moet men verstaan onder volledige prestaties : de prestaties waarvan het dienstrooster een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt. § 2. Voor de toepassing van navolgende bepalingen, vermeld onder dit hoofdstuk, moet men verstaan onder bezoldiging : het salaris vermeerderd met de haardtoelage of met de standplaatstoelage.
Art. XIII 26. De jaarlijkse bezoldiging van de ambtenaar die 21 jaar oud is, bedraagt voor volledige prestaties, nooit minder dan 489.139 fr. (100 %).
Art. XIII 27. Het verschil tussen de in artikel XIII 26 bedoelde jaarlijkse bezoldiging en deze waarop de ambtenaar normaal zou recht hebben, wordt hem toegekend in de vorm van een bijslag en in zijn salaris opgenomen.
Art. XIII 28. Wanneer de ambtenaar onvolledige prestaties verricht dan wordt hem de overeenkomstig artikel XIII 26 vastgestelde bezoldiging toegekend overeenkomstig artikel XIII 24.
Art. XIII 29. Voor de ambtenaar die aangewezen is voor een hoger ambt dan dat van zijn graad, wordt de bijslag waarvan sprake in artikel XIII 27 niet in aanmerking genomen voor de berekening van de toelage.
In al de gevallen wordt het niet geïndexeerde bedrag van de toelage voor de uitoefening van een hoger ambt verminderd met het bedrag van voormelde bijslag.
Art. XIII 30. De regeling inzake de indexkoppeling van de salarissen zoals voorzien in artikel XIII 22 geldt ook voor de jaarlijkse bezoldiging bedoeld in artikel XIII 26.
Art. XIII 31. Deze titel is van toepassing op de stagiair, behalve het hoofdstuk IV. TITEL II. - Vaststelling van de salarisschalen HOOFDSTUK I. - Organieke regeling Art. XIII 32. § 1. Aan de hierna vermelde graden worden, onvevminderd artikel VIII 78, § 3 en de bijzondere graden per instelling, de salarisscha(a)l(en) verbonden die overeenkom(t)(en) met de er naast vermelde lettercijfercode(s). § 2. De salarisschalen zijn opgenomen als bijlage VI bij dit besluit. 1° Algemeen personeel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 3.De ambtenaar van rang A1 van wie het mandaat van afdelingshoofd beëindigd wordt, en wiens functioneringsevaluatie niet met een onvoldoende werd besloten, geniet de salarisschaal zoals hierna bepaald, indien deze voordeliger is : 1° na één mandaat : de hoogste salarisschaal van zijn functionele loopbaan, zoals gedefinieerd in artikel VIII 80;2° na twee mandaten : de salarisschaal zoals gedefinieerd in bijlage 9. § 4. Voor de toepassing van § 2 en § 3 is « mandaat als afdelingshoofd » een periode van 6 jaar al dan niet onderbroken die op zijn vroegst aanvangt op 1 oktober 1995.
HOOFDSTUK II. - Overgangsregeling Art. XIII 33. Het afdelingshoofd geniet de salarisschaal zoals bepaald in artikel XIII 32 § 2, 2°, tenzij de salarisschaal vevbonden aan zijn organieke graad, zoals gedefinieerd in artikel XIII 32 § 2, 1° voordeliger is.
HOOFDSTUK III. - Toepassingsgebied Art. XIII 34. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.
TITEL III. - Toelagen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities Art. XIII 35. Het verrichten van extra-prestaties of van prestaties die niet als normaal kunnen worden beschouwd, kan aanleiding geven tot de toekenning van een toelage. De toelage kan individueel toegekend worden of aan een groep van ambtenaren die in teamverband (een) extra-prestatie(s) hebben geleverd.
Art. XIII 36. § 1. Behoudens andersluidende bepalingen is de toelage niet verschuldigd : - in het geval geen salaris wordt betaald; of - in het geval van een afwezigheid die langer dan 35 werkdagen duurt. § 2. De regeling vermeld in paragraaf 1 is niet van toepassing voor de toelagen bedoeld in de hoofdstukken VII, VIII en IX van deze titel.
Art. XIII 37. Als een ambtenaar zitting heeft in examencommissies, comités, raden of commissies die ressorteren onder het ministerie of een Vlaamse openbare instelling geeft dat feit geen aanleiding tot toekenning van een bijzondere toelage.
Het verlenen van toelagen kan echter uitzonderingen bevatten op de regel van het eerste lid, als zitting hebben geregeld drukke bezigheden met zich mee brengt die directe bijkomende prestaties vergen die buiten het kader vallen van de normale werkzaamheden van de ambtenaar.
Art. XIII 38. Voor de toekenning van een toelage verstaat men onder administratieve standplaats, de plaats waar de ambtenaar hoofdzakelijk zijn ambt uitoefent of een zo centraal mogelijk bepaalde plaats in zijn ambtsgebied.
Indien de administratieve standplaats om dienstredenen niet samenvalt met de plaats waar de centrale administratie of de buitendienst gevestigd is, wordt zij schriftelijk bepaald door de leidend ambtenaar.
Art. XIII 39. De als toelagen verschuldigde bedragen worden uitgekeerd afgerond op een hele frank.
HOOFDSTUK II. - Toekenning van een toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt Art. XIII 40. § 1. Aan de ambtenaar die een hoger ambt uitoefent, wordt een toelage toegekend. § 2. Deze toelage wordt aan de ambtenaar verleend voor zover hij het hoger ambt ononderbroken uitgeoefend heeft gedurende ten minste dertig kalenderdagen.
Art. XIII 41. § 1. De toelage wordt vastgesteld op het verschil tussen de bezoldiging die de ambtenaar zou genieten in de graad van het tijdelijk uitgeoefend ambt en de bezoldiging die hij geniet in zijn werkelijke graad.
De bezoldiging waarvan sprake is in het voorgaande lid omvat : 1° het salaris of, in voorkomend geval, het salaris met bijslag en/of het salariscomplement;2° in voorkomend geval de haard- of standplaatstoelage. Het salaris dat de ambtenaar in de graad van het tijdelijk uitgeoefend ambt zou genieten, is het salaris dat hij op datum van zijn laatste nuttige anciënniteit in zijn werkelijke graad zou ontvangen, indien hij op die datum bevorderd zou worden in de graad van de vacante betrekking.
De toelage wordt maandelijks na vervallen termijn betaald. § 2. De maandtoelage is gelijk aan één twaalfde van de jaarlijkse toelage. In geval de maandtoelage niet volledig verschuldigd is, wordt zij bepaald overeenkomstig artikel XIII 24, § 1. § 3. De toelage volgt de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van artikel XIII 22.
HOOFDSTUK III. - Toelage voor het presteren van overuren Art. XIII 42. Aan de ambtenaar die voltijds in dienst is en bij uitzondering verplicht wordt tot het presteren van overuren wordt voor elk uur extra-prestatie een toelage toegekend van 1/1850 van de jaarlijkse totale brutobezoldiging.
Onder jaarlijkse bruto-bezoldiging wordt verstaan het salaris, in voorkomend geval, verhoogd met : - de bijslag in geval van gewaarborgde minimumbezoldiging; - de haard- en standplaatstoelage; - de toelage voor hoger ambt; - het geldelijk voordeel voor geslaagden voor een vergelijkend examen of (bijzondere) vergelijkende bekwaamheidsproef voor overgang naar het andere niveau.
Art. XIII 43. § 1. De leidend ambtenaar beslist, op advies van het afdelingshoofd, in hoever het nodig is dat bezoldigde overuren worden verricht. § 2. Het betrokken afdelingshoofd beslist, rekening houdend met de dienstnoodwendigheden in welke mate de betrokken ambtenaar de keuzemogelijkheid krijgt tussen compensatieverlof of bezoldiging van overuren.
De compensatie moet evenwel binnen de vier maanden worden genomen.
Wanneer dit niet kan gebeuren worden in dit geval deze overuren ambtshalve bezoldigd. § 3. De compensatie is gelijk aan het aantal overuren. § 4. Het instellingsspecifiek besluit kan afwijken van de regeling in §§ 2 en 3.
Art. XIII 44. § 1. Wanneer de ambtenaar, ten gevolge van niet te voorziene omstandigheden niet vóór het begin van zijn normale diensttijd op de hoogte gebracht kon worden van de prestaties die hij zonder onderbreking zal moeten leveren, wordt de in artikel XIII 42 bepaalde bezoldiging verhoogd met 25 % indien de extra-prestatie ten minste één uur in beslag neemt. De in artikel XIII 42 bepaalde bezoldiging wordt met 50 % verhoogd wanneer de extra-prestaties tussen 22 uur en 7 uur worden geleverd. § 2. De ambtenaar die bij uitzondering buiten zijn dienstverplichtingen of permanentieplicht opgeroepen wordt om deel te nemen aan een onvoorzien en dringend werk, ontvangt een toelage die gelijk is aan de waarde van 4/1850 van de jaarlijkse gezamenlijke bruto-bezoldiging, zoals deze bepaald is in artikel XIII 42. Deze toelage staat los van de betaling van de gemaakte overuren.
Art. XIII 45. De ambtenaar of de stagiair van niveau A kan geen aanspraak maken op het voordeel van de toelagen bedoeld in de artikelen XIII 42 en XIII 44.
HOOFDSTUK IV. - Toelage voor nacht-, zaterdag- en zondagswerk Art. XIII 46. § 1. Nachtprestaties zijn prestaties die tussen 22.00 uur en 06.00 uur worden verricht, evenals tussen 18.00 uur en 08.00 uur op voorwaarde dat deze prestaties eindigen op of na 22.00 uur en beginnen op of vóór 06.00 uur. § 2. Zaterdagprestaties zijn prestaties die op een zaterdag worden verricht tussen 00.00 uur en 24.00 uur. § 3. Zondagsprestaties zijn prestaties die op een zondag of een wettelijke, decretale of erkende feestdag overeenkomstig artikel XI 12 tussen 00.00 uur en 24.00 uur worden verricht.
Art. XIII 47. § 1. De ambtenaar die genoopt wordt tot nachtprestaties wordt een toelage voor onregelmatige prestaties uitgekeerd ten bedrage van 80 fr. (100 %) per uur. § 2. De ambtenaar die genoopt wordt tot zaterdagprestaties wordt een toelage voor onregelmatige prestaties uitgekeerd ten bedrage van 38,5 fr. (100 %) per uur. § 3. Het uurbedrag van de toelage voor zondagsprestaties wordt vastgesteld op 1/1850 van het salaris vermeerderd met de haard- of standplaatstoelage en/of de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt. § 4. Indien voor enige toelage een uurdeler van toepassing zou zijn, dan wordt hij opgetrokken tot 1/1850 van het salaris zoals bepaald in § 3 van dit artikel, tenzij een reeds gunstiger uurdeler geldt.
Art. XIII 48. § 1. De toelagen voor nachtprestaties verricht op zaterdagen, zondagen en wettelijke, decretale of erkende feestdagen overeenkomstig artikel XI 12 mogen samengevoegd worden met de toelagen voor zaterdag- en zondagsprestaties. § 2. De toelagen vermeld in artikel XIII 47 mogen niet samengevoegd worden met de toelagen bedoeld in artikel XIII 44, § 1 in hoofdstuk III "Toelage voor het presteren van overuren". De betrokken ambtenaar geniet van het gunstigste stelsel.
Art. XIII 49. § 1. De leidend ambtenaar beslist, op advies van het afdelingshoofd, in hoever het nodig is dat bezoldigde nacht-, zaterdag- of zondagsprestaties worden verricht. § 2. Het betrokken afdelingshoofd beslist, rekening houdend met de dienstnoodwendigheden in welke mate de betrokken ambtenaar de keuzemogelijkheid krijgt tussen compensatieverlof of bezoldiging van zondagsprestaties.
De compensatie moet evenwel binnen de vier maanden worden genomen.
Wanneer dit niet kan gebeuren, worden in dit geval de extra-prestaties ambtshalve bezoldigd. § 3. De compensatie voor nacht- en zaterdag prestaties is gelijk aan het aantal te betalen uren indien het overuren zijn. Nacht- of zaterdagprestaties worden steeds betaald, maar alleen gecompenseerd als het overuren zijn.
De compensatie voor zondagsprestaties is gelijk aan het dubbel van het aantal te betalen uren, indien het overuren zijn. Indien het geen overuren zijn, is de compensatie gelijk aan het aantal te betalen uren. § 4. Het instellingsspecifiek besluit kan afwijken van de regeling in §§ 2 en 3.
Art. XIII 50. De bedoelde toelagen zijn niet samen te voegen met toelagen die krachtens andere reglementeringen voor nacht-, zaterdag- of zondagsprestaties worden toegekend; in dat geval wordt het meest gunstige stelsel toegepast.
Art. XIII 51. De toelagen worden maandelijks en na vervallen termijn uitgekeerd.
Indien een prestatie een gedeelte van een uur omvat, wordt dat gedeelte afgerond tot een vol uur indien het gelijk is aan of meer dan 30 minuten beloopt; het valt weg indien het deze duur niet bereikt.
Art. XIII 52. De bovenvermelde forfaitaire bedragen volgen de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van artikel XIII 22.
Art. XIII 53. § 1. De ambtenaar die een ambt uitoefent : - waarvoor het leveren van zaterdag-, zondags- of nachtprestaties of het werken in een stelsel met wisselende diensten of continudiensten onafscheidelijk verbonden is met de functie en - daarvoor van compenserende voordelen geniet, kan geen aanspraak maken op de in artikel XIII 47 vermelde toelagen voor nacht-, zaterdag- of zondagsprestaties. § 2. De ambtenaar of de stagiair van niveau A kan geen aanspraak maken op het voordeel van de toelagen bedoeld in artikel XIII 47. § 3. In afwijking van § 2 kan de ambtenaar of stagiair van rang A1 aanspraak maken op de toelage, bedoeld in artikel XIII 47, § 1.
HOOFDSTUK V. - Prestatietoelagen Afdeling 1. - Managements- en staftoelage Art. XIII 54. § 1. De leidend ambtenaren, de adjunct-leidend ambtenaren en de afdelingshoofden kunnen een managementstoelage ontvangen tussen 0 en 20 % van hun salaris als ze de concrete korte termijndoelstellingen die hun bij het begin van de evaluatieperiode waren opgelegd, hebben bereikt en als uit hun functioneringsevaluatie blijkt dat ze tijdens de evaluatieperiode beter hebben gepresteerd dan normaal gezien kon worden verwacht van die functie. § 2. De ambtenaren van rang A2 die met toepassing van artikel II 5, § 1, een staffunctie hebben, kunnen een staftoelage ontvangen tussen 0 en 20 % van hun salaris als ze de concrete korte termijndoelstellingen die hun bij het begin van de evaluatieperiode waren opgelegd, hebben bereikt en als uit hun functioneringsevaluatie blijkt dat ze tijdens de evaluatieperiode beter hebben gepresteerd dan normaal gezien kan worden verwacht van die functie.
Art. XIII 55. De raad van bestuur voorziet jaarlijks een bedrag dat kan worden aangewend voor de managements- en staftoelage.
Dat bedrag mag nooit hoger zijn dan de helft van het bedrag dat verkregen wordt indien alle betrokkenen de managementstoelage of de staftoelage van 20 % zouden verkrijgen.
Het percentage aan managementstoelage wordt per ambtenaar bepaald door de benoemende overheid voor de leidend ambtenaren, de adjunct-leidend ambtenaren en door de raad van bestuur voor het afdelingshoofd.
Het percentage aan staftoelage wordt bepaald door de directieraad, of voor de VLOR door een andere instantie vermeld in het instellingsspecifiek besluit.
De toekenning van een managementstoelage of een staftoelage is mogelijk tot 30 juni 2002. Deze periode kan verlengd worden.
Afdeling 2. - Functioneringstoelage Art. XIII 56. De personeelsleden die de concrete korte termijndoelstellingen die hun bij het begin van de evaluatieperiode waren opgelegd, behaald hebben kunnen een functioneringstoelage krijgen van 0 tot 10 % van hun salaris, met een minimum van 35.000 fr. à 100 %, wanneer uit hun functioneringsevaluatie blijkt dat ze tijdens de evaluatieperiode beter hebben gepresteerd dan normaal gezien kan worden verwacht van die functie. De personeelsleden die in aanmerking komen voor de managements- of staftoelage, komen niet in aanmerking voor de functioneringstoelage.
Art. XIII 57. § 1. De raad van bestuur voorziet jaarlijks een bedrag dat kan worden aangewend voor de functioneringstoelage. § 2. De directieraad beslist over de toekenning van de functioneringstoelage, of voor de VLOR een andere instantie, vermeld in het instellingsspecifiek besluit.
Afdeling 3. - Algemene bepalingen Art. XIII 58. Met salaris, zoals bedoeld in artikel XIII 54 en artikel XIII 56 wordt verstaan het geïndexeerd jaarsalaris, van toepassing in de maand december van het evaluatiejaar en in voorkomend geval het bedrag van de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt.
Art. XIII 59. De managementstoelage, de staftoelage en de functioneringstoelage worden uitbetaald vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het evaluatiejaar bedoeld in artikel VIII 15.
HOOFDSTUK VI. - Toelagen aan specifieke categorieën van personeel Afdeling 1. - Diensthoofdentoelage Art. XIII 60. Er wordt een toelage, diensthoofdentoelage genoemd, toegekend aan de ambtenaar van rang A1 die : - in een buitendienst van de instelling, - en waar op het organigram geen betrekking van rang A2 vastgesteld is, de functie van diensthoofd uitoefent.
Het afdelingshoofd stelt, na overleg met de leidend ambtenaar, het diensthoofd aan.
Art. XIII 61. De diensthoofdentoelage bedraagt 10 % van het geïndexeerd salaris. Zij wordt maandelijks en na verlopen termijn betaald.
Art. XIII 62. Ingeval de diensthoofdentoelage niet volledig vevschuldigd is, wordt zij betaald overeenkomstig de bepalingen van artikelen XIII 24, § 1.
Afdeling 2. - Projectleiderstoelage Art. XIII 63. § 1. Aan de projectleider vermeld in artikel II 10 kan een projectleiderstoelage toegekend worden waarvan het bedrag à 100 % op jaarbasis bepaald wordt door de raad van bestuur. De toelage kan niet lager dan 96.089 fr. en niet hoger dan 343.175 fr. zijn.
De toelage is gekoppeld aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van artikel XIII 22. § 2. Om de hoogte van de toelage te bepalen, binnen de grenzen vermeld in § 1, te bepalen, worden de volgende criteria gebruikt : - de moeilijkheidsgraad en complexiteit van het project; - de maatschappelijke of organisatorische relevantie van het project; - de duurtijd van het project; - de verantwoordelijkheid van de projectleider.
Afdeling 3. - Interne dienst voor preventie en bescherming op het werk Art. XIII 64. § 1. De preventieadviseur ontvangt een toelage van 104.496 frank (100 %) op jaarbasis indien hij houder is van het getuigschrift veiligheid niveau 1. De preventieadviseur ontvangt een toelage van 72.000 frank (100 %) op jaarbasis, indien hij houder is van het getuigschrift veiligheid niveau 2. § 2. Deze toelage volgt de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22. Ze wordt maandelijks en na vervallen termijn betaald overeenkomstig de bepalingen van de artikel XIII 24, § 1.
HOOFDSTUK VII. - Geldelijk voordeel voor geslaagden voor een vergelijkend examen of vergelijkende bekwaamheidsproef voor overgang naar het andere niveau Art. XIII 65. De ambtenaar die geslaagd is voor een vergelijkend examen of vergelijkende bekwaamheidsproef naar het andere niveau en die na verloop van twee jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van dat examen of deze bekwaamheidsproef niet benoemd is in de graad waarvoor hij het examen of de bekwaamheidsproef heeft afgelegd, krijgt een jaarlijkse toelage waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld : - 45.000 fr. voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot een graad van niveau A; - 20.000 fr. voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot een graad van niveau B; - 20.000 fr. voor de vergelijkende examens die toegang verlenen tot een graad van niveau C; - 15.000 fr. voor de vergelijkende examens of vergelijkende bekwaamheidsproeven die toegang verlenen tot een graad van niveau D. Art. XIII 66. § 1. De toelage wordt in maandelijkse schijven na het vervallen van de termijn betaald; zij wordt betaald pro rata van het salaris van de maand waarop zij betrekking heeft. § 2. Deze toelage volgt in dezelfde mate als het salaris de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig artikel XIII 22.
Art. XIII 67. De toekenning van de toelage mag nooit tot gevolg hebben dat de bezoldiging van de ambtenaar hoger ligt dan het bedrag dat hij zou hebben verkregen indien hij benoemd was geweest in de graad waarvoor hij het vergelijkend examen of de vergelijkende bekwaamheidsproef heeft afgelegd.
Voor het bepalen van die bezoldiging moet er eventueel rekening worden gehouden met de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het uitoefenen van een hoger ambt, alsmede elke andere toelage die inherent is aan het uitoefenen van het ambt.
Art. XIII 68. De ambtenaar die de bevordering weigert waarop hij ten gevolge van zijn slagen voor het vergelijkend examen of de vergelijkende bekwaamheidsproef aanspraak kan maken, verliest onmiddellijk vanaf de datum van weigering het voordeel van de toelage ingesteld bij artikel XIII 65.
HOOFDSTUK VIII. - De haard- of standplaatstoelage Art. XIII 69. § 1. Een haardtoelage wordt toegekend : 1° aan het gehuwde personeelslid of het personeelslid dat samenleeft tenzij de toelage toegekend wordt aan zijn echtgenoot of aan de persoon met wie hij samenleeft;2° aan het alleenstaande personeelslid van wie één of meer kinderen die recht geven op kinderbijslag deel uitmaken van het gezin. § 2. In geval dat de twee echtgenoten of de twee personen, die samenleven elk beantwoorden aan de voorwaarden om de haardtoelage of de standplaatstoelage te verkrijgen, wijzen ze in wederzijds akkoord diegene aan van de twee aan wie de toelage zal uitbetaald worden.
De uitbetaling van deze toelage wordt afhankelijk gesteld van een verklaring op erewoord die door het personeelslid wordt opgesteld volgens het als bijlage 7 bij dit besluit gevoegd model en toegestuurd aan de personeelsdienst. § 3. Een standplaatstoelage wordt toegekend aan de ambtenaar die geen haardtoelage krijgt. § 4. De in non-activiteit gestelde ambtenaar ontvangt noch de haardtoelage, noch de standplaatstoelage.
Art. XIII 70. Het jaarlijks bedrag van de haardtoelage of van de standplaatstoelage wordt vastgesteld als volgt : 1° Salarissen die het grensbedrag van 621.035 fr. niet te boven gaan : Haardtoelage 29.040 Standplaatstoelage 14.520 2° Salarissen die hoger liggen dan het grensbedrag van 643.035 fr. doch het grensbedrag van 732.081 fr. niet te boven gaan : Haardtoelage 14.520 Standplaatstoelage 7.260 De bezoldiging van de ambtenaar wiens salaris hoger is dan 643.035 fr., mag niet kleiner zijn dan de bezoldiging die hij zou hebben indien zijn salaris gelijk zou zijn aan dit bedrag. In dit geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.
De bezoldiging van de ambtenaar wiens salaris hoger is dan 732.081 fr., mag niet kleiner zijn dan de bezoldiging die hij zou hebben indien zijn salaris gelijk zou zijn aan dit bedrag. In dit geval wordt het verschil hem toegekend in de vorm van een gedeeltelijke haardtoelage of van een gedeeltelijke standplaatstoelage.
Onder bezoldiging moet in dit geval worden verstaan het salaris verhoogd met de volledige of gedeeltelijke haardtoelage of de volledige of gedeeltelijke standplaatstoelage, verminderd met de inhouding voor de samenstelling van het overlevingspensioen.
Art. XIII 71. De haard- of standplaatstoelage en de grensbedragen vastgesteld voor de toekenning ervan volgt de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig artikel XIII 22.
Art. XIII 72. De haardtoelage of de standplaatstoelage wordt terzelfder tijd betaald als het salaris van de maand waarop zij betrekking heeft.
In geval van deeltijdse prestaties of gedeeltelijke maandpresaties wordt zij betaald overeenkomstig artikel XIII 24.
Wanneer zich in de loop van een maand een feit voordoet dat het recht op de haard- of standplaatstoelage wijzigt, zoals het bepaald is bij artikel XIII 70, past men voor de volle maand het voordeligste stelsel toe.
HOOFDSTUK IX. - Vakantiegeld en eindejaarstoelage Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. XIII 73. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° verloning : a) het salaris, verhoogd met de eventuele haard- of standplaatstoelage;b) of ieder loon of iedere in de plaats van de brutojaarbezoldiging gestelde vergoeding of toelage zonder de aanpassing aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22;2° jaarbezoldiging : het salaris, sub 1° a, verhoogd met de eventuele haard- of standplaatstoelage, en zonder de aanpassing aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22;3° brutojaarbezoldiging : de jaarbezolding, sub 2°, aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22. Art. XIII 74. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage, hierna vermeld respectievelijk in afdeling 2 en 3 van dit hoofdstuk neemt men de perioden in aanmerking gedurende welke de ambtenaar, tijdens het referentiejaar voor het vakantiegeld, of de referentieperiode voor de eindejaarstoelage : 1° het jaarsalaris geheel of gedeeltelijk heeft genoten;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsverrichtingen heeft geschorst wegens verplichtingen die op hem rusten krachtens de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of krachtens de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;3° afwezig was wegens bevallingsrust, toegekend door artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, aldaar "moederschapsrust" genoemd;4° afwezig was wegens ouderschapsverlof. Art. XIII 75. Onverminderd het artikel XIII 74, 2°, 3° en 4° en het artikel XIII 80 wordt, naar gelang van het geval, wanneer niet tijdens het ganse referentiejaar of de referentieperiode volledige prestaties werden verricht, het bedrag van het vakantiegeld en/of de eindejaarstoelage : 1) bepaald op respectievelijk een twaalfde of een negende van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een ganse maand beslaat;2) aangepast overeenkomstig artikel XIII 24. Afdeling 2. - Vakantiegeld Art. XIII 76. Voor de toepassing van de hiernavolgende bepalingen, vervat in deze afdeling, verstaat men onder : « referentiejaar" : het kalenderjaar dat aan het jaar voorafgaat tijdens hetwelk de vakantie moet worden toegestaan.
Art. XIII 77. Het vakantiegeld bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte.
Art. XIII 78. Voor volledige prestaties die verricht werden gedurende het ganse referentiejaar, berekent men het vakantiegeld als volgt : 1° het forfaitaire gedeelte voor het jaar 2000 bedraagt 35.273 fr.
Dit bedrag, wordt elk jaar aangepast door vermenigvuldiging met een coëfficiënt die men krijgt door de deling waarbij : - het gezondheidsindexcijfer van de consumptieprijzen van de maand januari van het vakantiejaar het deeltal is; - en het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het referentiejaar de deler.
Het quotiënt, zijnde de voormelde coëfficiënt, berekent men tot op vier decimalen.
Het geïndexeerde forfaitaire bedrag wordt afgerond tot op de naasthogere eenheid; 2° het veranderlijk gedeelte bedraagt 1,1 pct.van de jaarbezoldiging, aangepast aan het verhogingspercentage van de maand maart van het vakantiejaar, zoals dit percentage is gekoppeld aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22.
Dit percentage berekent men op basis van het brutobedrag dat verschuldigd zou zijn voor de beschouwde maand, wanneer de ambtenaar voor die maand geen of slechts een gedeeltelijke bezoldiging heeft ontvangen.
Art. XIII 79. Voor de berekening van het vakantiegeld neemt men eveneens in aanmerking de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar zoals bedoeld in artikel XIII 77 tot de dag voor de datum waarop de ambtenaar tot de stage werd toegelaten, op voorwaarde dat hij : 1° minder dan 25 jaar oud is op het einde van het referentiejaar;2° uiterlijk in dienst is getreden op de laatste werkdag van de vier maanden volgend op : a) hetzij de datum waarop hij de inrichting heeft verlaten waarin hij zijn studie heeft gedaan onder de voorwaarden bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) hetzij de datum waarop aan de leerovereenkomst een einde is gekomen. De ambtenaar moet het bewijs leveren dat hij aan de gestelde voorwaarden voldoet. Dit bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd, getuigen inbegrepen.
Art. XIII 80. De perioden gedurende welke de ambtenaar verlof voor opdracht van algemeen belang heeft gekregen, neemt men - in afwijking van artikel XIII 75 - niet in aanmerking voor de berekening van het vakantiegeld.
Art. XIII 81. § 1. Het vakantiegeld wordt betaald in de loop van de maand mei van het jaar gedurende hetwelk de vakantie moet worden toegekend. § 2. In afwijking van de in de vorige paragraaf omschreven regel, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand volgend op de datum waarop de ambtenaar de leeftijdsgrens bereikt, of volgend op de datum van zijn overlijden, van zijn ontslagneming, van zijn afdanking of van zijn afzetting.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt het vakantiegeld berekend, waarbij er rekening gehouden wordt met het forfaitaire bedrag, het percentage en de eventuele inhouding welke op de beschouwde datum gelden; het percentage wordt toegepast op de jaarbezoldiging die als basis dient voor de berekening van de bezoldiging die de ambtenaar op die datum geniet.
Wanneer hij op die datum geen bezoldiging of een verminderde bezoldiging geniet, wordt het percentage berekend op de bezoldiging die hem dan verschuldigd geweest zou zijn.
Art. XIII 82. Op het forfaitair en het veranderlijk gedeelte van het vakantiegeld wordt 13,07 pct. ingehouden.
Afdeling 3. - Eindejaarstoelage Art. XIII 83. Voor de toepassing van de hiernavolgende bepalingen vervat in deze afdeling 3, wordt verstaan onder : « referentieperiode" : de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking genomen jaar.
Art. XIII 84. Aan de bepalingen van deze afdeling 3 is onderworpen de ambtenaar, ongeacht zijn activiteit of zijn graad, die tijdens de gehele referentieperiode of een gedeelte ervan heeft behoord tot de instelling.
Art. XIII 85. De ambtenaar ontvangt het volledig bedrag van de in artikel XIII 86 bepaalde toelage, indien hij als titularis van een ambt met volledige prestaties zijn verloning volledig heeft ontvangen tijdens de hele duur van de referentieperiode.
Art. XIII 86. § 1. De eindejaarstoelage bestaat uit een forfaitair gedeelte en een veranderlijk gedeelte. § 2. Deze eindejaarstoelage berekent men als volgt : 1° Het forfaitair gedeelte voor het jaar 1999 bedraagt 10.990 fr.
Dit bedrag, wordt elk jaar opnieuw aangepast door vermenigvuldiging met een coëfficiënt die wordt verkregen door een deling waarbij : - het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het uitbetalingsjaar het deeltal is; - en het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het vorige jaar de deler.
Het quotiënt, zijnde de voormelde coëfficiënt, wordt berekend tot op vier decimalen.
Het geïndexeerde forfaitaire bedrag wordt afgerond tot op de naasthogere eenheid. 2° het veranderlijk gedeelte is gelijk aan 2,5 % van de jaarbezoldiging aangepast aan het verhogingspercentage van de maand oktober van het uitbetalingsjaar, zoals dit percentage is gekoppeld aan de evolutie van de index van de consumptieprijzen overeenkomstig artikel XIII 22. § 3. Wanneer de ambtenaar zijn bezoldiging niet heeft ontvangen voor de maand oktober van het uitbetalingsjaar, komt voor de berekening van het veranderlijk deel van de toelage, die bruto-jaarbezoldiging in aanmerking, die als basis voor de berekening van zijn brutobezoldiging voor deze maand zou hebben gediend, indien deze brutobezoldiging verschuldigd was geweest.
Art. XIII 87. De eindejaarstoelage wordt in een keer uitbetaald tijdens de maand december van het in aanmerking genomen jaar.
Art. XIII 88. Voor de vereffening en de betaling van de eindejaarstoelage moet het ministerie, de dienst of de instelling instaan, die belast was of belast geweest zou zijn met het vereffenen en het betalen van de verloning aan de gerechtigde : - hetzij voor de laatste maand van de referentieperiode, - hetzij voor het eerste deel van die maand indien deze twee of meer voor de begrotingsaanrekening van die verloning verschillende periodes omvat.
HOOFDSTUK X. - Toelage voor gevaarlijk-, ongezond- of hinderlijk werk Art. XIII 89. Aan de ambtenaar die gevaarlijk-, ongezond- of hinderlijk werk verricht, wordt een toelage uitbetaald, hierna te noemen "toelage voor gevaarlijk-, ongezond- of hinderlijk werk".
Art. XIII 90. De lijst van werken die als gevaarlijk-, ongezond- of hinderlijk worden beschouwd, wordt vastgesteld per instelling.
Art. XIII 91. De toelage voor gevaarlijk-, ongezond- of hinderlijk werk bedraagt : - 44 frank per uur (100 %), wanneer een ambtenaar gedurende een maand ten hoogste 6 uur één of meer van de werken, bedoeld in artikel XIII 91 heeft verricht; - 48 frank per uur (100 %), wanneer een ambtenaar gedurende een maand meer dan 6 uur en hoogstens 25 uur één of meer van de werken, bedoeld in artikel XIII 91, heeft verricht; - 50 frank per uur (100 %), wanneer een ambtenaar gedurende een maand meer dan 25 uur één of meer van de werken, bedoeld in artikel XIII 91, heeft verricht.
De Dienst voor de Scheepvaart en de NV. Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer kunnen van de hogervermelde bedragen afwijken in het instellingsspecifiek besluit.
Art. XIII 92. Voor de berekening van de totale duur tijdens dewelke een ambtenaar gedurende de maand gevaarlijk-, ongezond- of hinderlijk werk heeft verricht, wordt de duur van de verschillende periodes waarin hij één of meer werken, bedoeld in artikel XIII 90, heeft verricht samengeteld.
Wanneer deze totale duur een gedeelte van een uur beslaat, of naast volledige uren ook een gedeelte van een uur omvat, wordt dit gedeelte afgerond naar een vol uur wanneer het minimum 30 minuten bedraagt.
Indien het minder dan 30 minuten bedraagt, wordt het niet in aanmerking genomen.
Wanneer twee of meer werken bedoeld in artikel XIII 90, gelijktijdig worden verricht, wordt de duur ervan slechts éénmaal in aanmerking genomen.
Art. XIII 93. Een ambtenaar van niveau A heeft geen recht op een toelage voor gevaarlijk-, ongezond- of hinderlijk werk.
Art. XIII 94. § 1. De toelage voor gevaarlijk-, ongezond- of hinderlijk werk wordt maandelijks na vervallen termijn uitbetaald.
Deze toelage volgt de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de regeling vastgesteld in artikel XIII 22.
HOOFDSTUK XI. - Toepassing Art. XIII 95. § 1. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair. § 2. Hoofdstuk II is niet van toepassing op de stagiair.
Zijn bovendien niet van toepassing op de stagiair van niveau A : hoofdstuk III en IV en hoofdstuk VI, afdeling 1.
TITEL IV. - Vergoedingen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities Art. XIII 96. Een vergoeding wordt verleend aan de ambtenaar die verplicht wordt werkelijke lasten te dragen die niet normaal zijn en niet onafscheidelijk met het ambt verbonden zijn.
Art. XIII 97. Wanneer de toestand die aanleiding geeft tot de toekenning van een vergoeding zich herhaaldelijk kan voordoen, kan het bedrag van deze vergoeding forfaitair vastgesteld worden.
Art. XIII 98. De onderbreking van de ambtsuitoefening waaraan een forfaitaire vergoeding is verbonden brengt voor de ambtenaar de schorsing mee van de betaling van bedoelde vergoeding voor zover de lasten niet meer worden gedragen.
Art. XIII 99. De administratieve standplaats wordt zo vastgesteld dat de reis- en verblijfkosten of dienstverplaatsingen zoveel mogelijk worden beperkt.
De verplaatsing naar de administratieve standplaats mag geen aanleiding geven tot het toekennen van een vergoeding.
Wanneer evenwel de kortste afstand naar de plaats waarheen de ambtenaar zich moet begeven niet over de administratieve standplaats loopt, dan wordt de ambtenaar vergoed voor de verplaatsing vanaf zijn woonplaats.
Art. XIII 100. De voor vergoedingen verschuldigde sommen worden uitgekeerd afgerond op een hele frank.
HOOFDSTUK II. - Vergoeding voor begrafeniskosten Art. XIII 101. In geval van overlijden van een ambtenaar wordt ten bate van zijn niet uit de echt gescheiden noch van tafel en bed gescheiden echtgeno(o)t(e), of bij diens ontstentenis van zijn erfgenamen in rechte lijn, als compensatie voor de begrafeniskosten een vergoeding uitgekeerd die overeenstemt met het maandelijks bedrag van de laatste bruto-activiteitsbezoldiging van de ambtenaar. Deze bezoldiging omvat, in voorkomend geval, de salariscom-plementen en de toelagen die bij het salaris behoren.
De vergoeding mag het twaalfde niet overschrijden van het bedrag vastgesteld bij toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde lid van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.
Art. XIII 102. Bij ontstentenis van de in artikel XIII 102 bedoelde rechthebbenden, mag de vergoeding worden uitgekeerd ten bate van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft gedragen. In dit geval is de vergoeding gelijk aan de werkelijke gemaakte kosten zonder dat zij evenwel meer mag belopen dan het hierboven vermelde bedrag ten gunste van de echtgeno(o)t(e) of van de erfgenamen in rechte lijn bepaald.
Art. XIII 103. Wegens het gedrag van de gerechtigde ten opzichte van de overledene, kan de raad van bestuur, in uitzonderingsgevallen beslissen de vergoeding niet uit te keren of ze ten bate van een of meer gerechtigden uit te keren.
Art. XIII 104. De hierboven bepaalde vergoeding mag met soortgelijke krachtens andere bepalingen toegekende vergoedingen, slechts ten belope van het bij artikel XIII 102 bedoelde bedrag worden samengevoegd.
Art. XIII 105. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.
TITEL V. - De huisbewaarders HOOFDSTUK I. - Aanstelling van huisbewaarders Art. XIII 106. De leidend ambtenaar wijst van alle gebouwen of complexen die betrokken zijn door of ter beschikking staan van de instelling deze aan waarvoor een huisbewaarder dient te worden aangesteld. De huisbewaarder ressorteert onder de bevoegdheid van de leidend ambtenaar.
Art. XIII 107. § 1. De oproep tot de kandidaten voor een aanstelling tot huisbewaarder wordt gericht tot de personeelsleden van de instelling. Deze oproep tot de kandidaten bevat een functiebeschrijving en het gewenste profiel.
De oproep wordt gericht zowel tot de statutaire als tot de contractuele personeelsleden van de instelling, ongeacht hun niveau of rang. Bij de aanstelling tot huisbewaarder wordt de voorkeur gegeven aan de personeelsleden van de niveaus D en E. Bij gelijke geschiktheid van de kandidaten van hetzelfde niveau, wordt prioriteit gegeven aan de statutaire kandidaat. § 2. Als huisbewaarder kunnen enkel worden aangesteld de personeelsleden die de hierna volgende voorwaarden vervullen : 1° bij voorkeur werken in het gebouw waar de huisbewaarder gezocht wordt;2° bij voorkeur behoren tot de instelling die het gebouw bezet;3° bij voorkeur behoren tot de niveaus D en E;4° op de dag van de kandidatenvoordracht niet de evaluatie onvoldoende hebben. Bij gelijke geschiktheid van kandidaten van hetzelfde niveau, wordt prioriteit gegeven aan de statutaire kandidaat. § 3. Bij ontstentenis van kandidaten of als geen kandidaten beantwoorden aan de functiebeschrijving en het gewenste profiel, kan een persoon contractueel aangesteld worden die niet tot de instelling behoort.
HOOFDSTUK II. - Voordelen en rechten toegekend aan de huisbewaarders Art. XIII 108. De verhuiskosten van het eigen meubilair komen altijd ten laste van de huisbewaarder, behalve wanneer de diensten zelf hun lokalen verlaten en zich vestigen in een nieuw dienstgebouw waar de betrokkene weer als huisbewaarder wordt aangesteld.
Art. XIII 109. Als vergoeding voor de plichten, heeft de huisbewaarder alleen voordelen in natura : nl. kosteloze huisvesting, verwarming en verlichting in een woning, die aan de hedendaagse comfortnormen voldoet.
HOOFDSTUK III. - Toelage voor de vervanging van de huisbewaarder tijdens het vakantieverlof Art. XIII 110. § 1. Er wordt een toelage toegekend aan de persoon vreemd aan de administratie die bij beslissing van de leidend ambtenaar de huisbewaarder vervangt tijdens diens vakantieverlof of langdurige afwezigheid van tenminste één week. § 2. Per dag prestatie ontvangt hij een toelage van 7/1976 van het geïndexeerd minimumbedrag van de salarisschaal van beambte (E 111) in de instelling.
HOOFDSTUK IV. - Beëindiging van de functie van de huisbewaarder Art. XIII 111. § 1. Wanneer de aanstelling van de huisbewaarder eindigt : 1° bij zijn pensionering;2° als hij ontslag neemt;3° indien de bevoegde overheid deze functie van huisbewaarder afschaft;4° bij het overlijden van de huisbewaarder. krijgt de belanghebbende, of, bij overlijden, de echtgeno(o)t(e), of indien hij/zij weduw(e)(naar) is, de nabestaanden die onder hetzelfde dak wonen, of de samenwonende partner en zijn nabestaanden onder eenzelfde dak wonend als de ambtenaar, drie maanden de tijd om een andere woning te zoeken. De leidend ambtenaar waarschuwt de betrokkene bij aangetekend schrijven.
Wanneer de aanstelling van de huisbewaarder beëindigd wordt in geval van tekortkomingen die van aard zijn dat het noodzakelijk is dat hij als huisbewaarder wordt ontslagen, krijgt belanghebbende drie maanden de tijd om een andere woning te zoeken.
In geval van : - afzetting - of ontslag om dringende redenen door de werkgever of de werknemer; wordt deze termijn ingekort tot 1 maand.
De tekortkoming wordt vastgesteld door de gebouwverantwoordelijke of bij ontstentenis, door de ambtenaar met de hoogste graad in dat gebouw. Na de huisbewaarder te hebben gehoord, stuurt deze onverwijld zijn verslag met de eventuele schriftelijke opmerkingen van de huisbewaarder, door aan de leidend ambtenaar.
De beslissing tot ontslag wordt genomen door de leidend ambtenaar. § 2. De huisbewaarder die zijn functie wenst te beëindigen, moet de leidend ambtenaar hiervan ten minste drie maanden van te voren bij aangetekend schrijven in kennis stellen, behalve in geval van overmacht.
Art. XIII 112. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.
TITEL VI. - Sociale voordelen HOOFDSTUK I. - Werkgeversbijdrage in de kosten van het woonwerk-verkeer voor de ambtenaar die de werkplaats moeilijk of niet kan bereiken met het gemeenschappelijk openbaar vervoer Afdeling 1. - Recht op tegemoetkoming Art. XIII 113. De ambtenaar die zijn werkplaats moeilijk of niet met het gemeenschappelijk openbaar vervoer kan bereiken, ofwel omdat de werkplaats te ver van een halte van het gemeenschappelijk openbaar vervoer gelegen is, ofwel omdat de werkplaats in functie van de door de overheid opgelegde arbeidstijdregeling moeilijk of niet met het gemeenschappelijk openbaar vervoer te bereiken is, heeft recht op de werkgeversbijdrage vermeld in artikel XIII 119.
Art. XIII 114. De ambtenaren van niveau A worden uitgesloten van de toepassing van deze titel.
Afdeling 2. - Toekenningsvoorwaarden Art. XIII 115. De werkplaatsen die moeilijk of niet te bereiken zijn met het gemeenschappelijk openbaar vervoer worden bepaald bij omzendbrief van de minister, bevoegd voor Ambtenarenzaken. Als moeilijk of niet te bereiken arbeidsplaatsen worden beschouwd : 1° werkplaatsen waarvan de dichtstbijzijnde halte van het gemeenschappelijk openbaar vervoer zich op minstens 3 km van de werkplaats bevindt;2° werkplaatsen die zich op minder dan 3 km van een halte van een openbaar vervoermiddel bevinden maar waar de ambtenaar onder een zodanige arbeidstijdregeling (ploegensysteem) dient te presteren dat het begin - en/of einduur buiten de bedieningsuren van het gemeenschappelijk openbaar vervoer vallen. Art. XIII 116. De leidend ambtenaar beslist voor de werkplaats die zich minder dan op 3 km van de dichtstbijzijnde halte van een gemeenschappelijk openbaar vervoermiddel bevindt, welke ambtenaar een arbeidstijdregeling heeft waarvan het begin- en/of einduur buiten de bedieningsuren van het gemeenschappelijk openbaar vervoer vallen of nopen tot een combinatie van eigen vervoer en gemeenschappelijk openbaar vervoer, omdat men anders de woonplaats niet meer of de werkplaats niet tijdig kan bereiken.
Afdeling 3. - Bedrag van de tegemoetkoming Art. XIII 117. § 1. Aan de bestuurders van dienstwagens, behoudens degene die een functiebeschrijving als chauffeur hebben, die in het kader van het woon-werkverkeer geregeld andere personeelsleden gaan ophalen, wordt een jaarlijkse forfaitaire toelage van 10.242 fr. (100 %) toegekend. § 2. De toelage volgt de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van artikel XIII 22. § 3. In voorkomend geval wordt de toelage uitbetaald pro rata van de maanden waarin de ambtenaar in voldoende mate anderen is gaan ophalen.
Art. XIII 118. Bij gebrek aan dienstvervoer heeft de ambtenaar die met een eigen vervoermiddel naar het werk komt, recht op de wettelijke werkgeversbijdrage voor de totale maandelijkse kostprijs van een treinkaart 2e klas voor dezelfde afstand.
Ook de eventuele passagiers hebben recht op deze werkgeversbijdrage.
Art. XIII 119. Dit hoofdstuk is niet van toepassing in de instellingen waar een regeling geldt die gunstiger is voor de personeelsleden.
HOOFDSTUK II. - Tegemoetkoming van de werkgever in het woon-werkverkeer met het gemeenschappelijk openbaar vervoer Art. XIII 120. Onverminderd de toepassing van andere wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de financiële bijdrage van de instelling in de prijs van het vervoer van haar personeelsleden, betaalt de instelling met ingang van 1 april 1999, en dit tot 31 maart 2000, de onkosten van het personeel voor een abonnement op het gemeenschappelijk openbaar vervoer volledig terug.
Het supplement voor een abonnement in eerste klasse van de NMBS blijft ten laste van het personeelslid.
Als de maatregel niet verlengd wordt, zal voor de lopende abonnementen op 31 maart 2000, de werknemersbijdrage die betrekking heeft op de periode vanaf 1 april 2000 worden teruggevorderd door inhouding op het salaris, met een maximum van 2.000 frank netto per maand.
HOOFDSTUK III. - Toekenning van een fietsvergoeding voor het woon-werkverkeer Art. XIII 121. § 1. De ambtenaar die ten minste 80 % van de effectief te werken dagen per maand het volledige of een gedeelte van het woon-werktraject met de fiets aflegt, ontvangt een maandelijkse fietsvergoeding.
In afwijking van het eerste lid ontvangt de ambtenaar die in een continudienst is tewerkgesteld, een maandelijkse fietsvergoeding, afhankelijk van het aantal dagen tijdens de maand dat effectief de fiets wordt gebruikt. § 2. De in § 1 bedoelde vergoeding is gelijk aan de wettelijke werkgeversbijdrage in een maandtreinkaart over dezelfde afstand enkele rit. Als de afstand van een enkele rit één of twee kilometer bedraagt, wordt de vergoeding beperkt tot respectievelijk 50 % en 75 % van de wettelijke werkgeversbijdrage in een maandtreinkaart van drie kilometer. De afstanden van 500 meter en meer worden afgerond naar boven, de afstanden van minder dan 500 meter worden afgerond naar beneden. § 3. Deze vergoeding is niet verschuldigd als de afstand van een enkele rit met de fiets minder dan 1 kilometer per dag bedraagt. § 4. De in § 2 vermelde vergoeding wordt betaald op basis van het arbeidsregime van het personeelslid. Voor de personeelsleden tewerkgesteld in een continudienst wordt de vergoeding maandelijks betaald op basis van het aantal effectieve arbeidsdagen dat de fiets wordt gebruikt, gedeeld door twintig. § 5. De in § 2 vermelde vergoeding wordt niet toegekend voor de volledige kalendermaanden waarin geen prestaties worden geleverd. » HOOFDSTUK IV. - Toepassingsgebied Art. XIII 122. Deze titel is eveneens van toepassing op de stagiair.
TITEL VII. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen Afdeling 1. - Bijzondere- en overgangsbepalingen Art. XIII 123. § 1. De ambtenaar die vanuit een andere instelling is overgegaan naar de instelling, behoudt de salarisschaal waarop hij recht had volgens de bestaande reglementering op het ogenblik van zijn overplaatsing en in de graad, die hij op dat ogenblik bekleedde, indien deze gunstiger is dan de salarisschaal van de instelling die op hem van toepassing zou zijn, de latere wijzigingen aan deze reglementering zijn op hem niet meer van toepassing.
Hij behoudt eveneens de uitkering van toelagen, vergoedingen of sociale voordelen, in zoverre de voorwaarden voor de toekenning ervan verder blijven bestaan in de instelling. § 2. Onder reglementering bedoeld in § 1, 1° dient minstens een ministerieel besluit te worden verstaan. § 3. In geen geval kunnen de voordelen bedoeld in § 1 van de dienst van oorsprong worden samengevoegd met deze in de instelling. De gunstigste regeling is van toepassing op de ambtenaar.
Art. XIII 124. De volgende tabel regelt voor de toepassing van de reglementering inzake reis- en verblijfkosten de gelijkwaardigheid tussen de in die reglementering vermelde rangen en de nieuwe rangen die bij dit besluit worden ingesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze vergoedingen volgen de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de regeling vastgesteld in artikel XIII 22. § 2. De ambtenaar die dienstreizen moet maken met zijn eigen voertuig kan aansluiten bij een verzekering die de schade aan het eigen voertuig opgelopen tijdens dienstverplaatsingen dekt.
Art. XIII 126. De continudiensten of diensten met een beurtrolsysteem, waar vóór 1 januari 1995 een andere regeling bestaat voor overuren of voor zaterdag-, zondags- en nachtprestaties, behouden deze regeling.
Art. XIII 127. De opdrachthouder, bedoeld in artikel II 26, geniet tot de datum van aanduiding van de nieuwe opdrachthouders de salarisschaal A281 of de salarisschaal A280 (indien vastbenoemd in loopbaan A12).
Bij een nieuwe aanwijzing tot opdrachthouder daarna behoudt hij de salarisschaal A281, respectievelijk A280.
Art. XIII 128. Indien de totaliteit van de toelage voor gevaarlijk-, ongezond- en hinderlijk werk die een ambtenaar op basis van één of meer reglementeringen voor het geheel van het door hem geleverd gevaarlijk-, ongezond- of hinderlijk werk ontving vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, hoger is dan de toelage waarop hij krachtens dit besluit aanspraak kan maken, ontvangt hij het hoogste bedrag.
Art. XIII 129. § 1. Wanneer het maandsalaris niet volledig verschuldigd is om andere redenen dan verlof voor verminderde prestaties, wordt vanaf 1 januari 1996 het bedrag van het salaris bepaald aan de hand van de volgende bewerking : Het volledige maandsalaris wordt vermenigvuldigd met de volgende breuk : a) indien het aantal gepresteerde werkdagen van die maand kleiner is dan of gelijk is aan 10 : het aantal gepresteerde werkdagen x 1,4/30 b) indien het aantal gepresteerde werkdagen van die maand groter is dan 10 : 30 - (het aantal niet-gepresteerde werkdagen x 1,4)/30 Met gepresteerde werkdagen worden gelijkgesteld de niet-gepresteerde werkdagen waarop volgens deel XI van dit besluit "Het verlof en de administratieve toestand tijdens verlof" - het salaris wordt doorbetaald, onverminderd de artikelen IX 4 en X 3. Het rekenkundig resultaat van de berekening wordt vervangen door : a) 15 dertigsten, wanneer in een maand van : - 20 werkdagen, het aantal gepresteerde werkdagen gelijk is aan 10; - 22 of 23 werkdagen, het aantal gepresteerde werkdagen gelijk is aan 11; b) 15,5 dertigsten, wanneer in een maand van 23 werkdagen, het aantal gepresteerde werkdagen gelijk is aan 12. § 2. De ambtenaar met verlof voor verminderde prestaties die ouder is dan 50 jaar of twee kinderen ten laste heeft van jonger dan 15 jaar, geniet het salaris dat verschuldigd is voor verlof voor verminderde prestaties zoals bepaald in § 1, verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan het normaal maandsalaris vermenigvuldigd met : 10 % voor halftijdse prestaties; 4 % voor viervijfde prestaties; 2 % voor negentiende prestaties. § 3. Paragraaf 1 en 2 hebben uitwerking vanaf 1 januari 1996 tot 30 september 1999 voor OVAM. Voor de andere Vlaamse instellingen, opgesomd in artikel I.1, met uitzondering van BLOSO, DS, MBZ, nv Zeekanaal, OPZ Geel, OPZ Rekem en VHM, heeft dit artikel uitwerking van 1 januari 1996 tot 31 oktober 1999.
Afdeling 2. - Opheffingsbepaling Art. XIII 130. Opgeheven wordt wat de rechtspositie van het personeel van de in artikel I 1 bedoelde instellingen betreft : het besluit van de Vlaamse regering van 28 november 1990 tot toekenning van een toelage voor gevaarlijk, ongezond of hinderlijk werk aan sommige personeelsleden van de diensten van de Vlaamse regering en van sommige publiekrechtelijke rechtspersonen die ressorteren onder de Vlaamse Gemeenschap en/of het Vlaams Gewest, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 27 mei 1992 en bij het Vlaams personeelsstatuut van 24 november 1993, zoals dit laatste werd gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 12 juni 1995.
DEEL XIV. - DE RECHTSPOSITIE VAN HET CONTRACTUELE PERSONEELSLID VAN SOMMIGE VLAAMSE OPENBARE INSTELLINGEN TITEL I. - Toepassingsgebied Artikel XIV 1. § 1. Dit deel is van toepassing op het personeelslid dat bij de instelling bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen wordt overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, hierna genoemd "het contractuele personeelslid". § 2. Dit deel doet geen afbreuk aan de dwingende bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en van andere arbeidsrechtelijke wetten en besluiten die van toepassing zijn op het contractuele personeel van de instelling.
TITEL II. - De aanwerving en de toelatingsvoorwaarden HOOFDSTUK I. - De aanwerving Afdeling 1. - Organieke regeling Art. XIV 2. Contractuele indienstnemingen zijn uitsluitend toegestaan om : 1° aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen;2° ambtenaren te vervangen die hun betrekking niet of slechts deeltijds bekleden;3° bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen. Afdeling 2. - Uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften Art. XIV 3. § 1. Contractuele indienstnemingen om te voldoen aan tijdelijke en uitzonderlijke personeelsbehoeften kunnen alleen maar plaats vinden voor beperkte duur. § 2. De raad van bestuur bepaalt het aantal, de duur en de soort van betrekkingen waarin personeel met een contract in dienst genomen wordt om te voldoen aan tijdelijke en uitzonderlijke personeelsbehoeften, op voorstel van de leidend ambtenaar. Het Bloso kan in het instellingsspecifiek besluit afwijken van deze bepaling.
Afdeling 3. - Vervangingsopdrachten Art. XIV 4. Het contractuele personeelslid dat een vervangingsopdracht verricht, wordt in dienst genomen in de wervingsgraad die overeenstemt met de graad van de ambtenaar of het contractuele personeelslid die hij vervangt, of in een graad die lager is dan deze wervingsgraad.
Afdeling 4. - Bijkomende of specifieke opdrachten Art. XIV 5. § 1. Het instellingsspecifiek besluit bepaalt de lijst van bijkomende en specifieke opdrachten met vermelding van de duur en de soort betrekkingen. § 2. Onverminderd paragraaf 1, worden de functies verbonden aan de betrekkingen van het schoonmaak- en restaurantpersoneel gedefinieerd als bijkomende of specifieke opdrachten. § 3. De indienstneming in deze betrekkingen vindt plaats bij de arbeidsovereenkomst hetzij voor bepaalde, hetzij voor onbepaalde duur.
HOOFDSTUK II. - De toelatingsvoorwaarden Art. XIV 6. Onverminderd de voorwaarden voor indienstneming van gesubsidieerde contractuelen zoals deze door de Vlaamse regering worden vastgesteld of bijkomende vereisten die voor de indienstneming van een personeelslid in een bepaalde functie worden gesteld, moeten de personen die bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen worden, voldoen aan de hiernavermelde toelatingsvoorwaarden : 1° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van het beoogde ambt;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° aan de dienstplichtwetten voldoen;4° lichamelijk geschikt zijn;5° met uitsluiting van hogere diploma's of getuigschriften, een diploma of studiegetuigschrift bezitten dat overeenstemt met het niveau van de vacante betrekking en dat eventueel in de functiebeschrijving nader wordt bepaald; De voorwaarde vermeld in het eerste lid, 5° geldt niet : - wanneer het hoger diploma of getuigschrift werd behaald na de inschrijving of na het slagen voor de selectieprocedure voor de vacante betrekking; - voor contractuele personeelsleden die worden in dienst genomen ter vervanging van personeelsleden met loopbaanonderbreking; - bij verlenging van lopende arbeidsovereenkomsten. 6° Belg zijn voor contractuele betrekkingen die een rechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de Vlaamse Gemeenschap of andere openbare lichamen. TITEL III. - Arbeidsvoorwaarden HOOFDSTUK I. - Algemene regelingen Afdeling 1. - Soort van arbeidsovereenkomst Art. XIV 7. Elke arbeidsovereenkomst wordt aangegaan hetzij voor bepaalde of onbepaalde duur, hetzij als vervangingsovereenkomst.
Afdeling 2. - Schriftelijke vaststelling van de arbeidsovereenkomst Art. XIV 8. Elke arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk afgesloten.
Art. XIV 9. De leidend ambtenaar ondertekent de arbeidsovereenkomst van dit personeelslid.
Afdeling 3. - Proeftijd - Beoordeling Onderafdeling 1. - Proeftijd Art. XIV 10. Het contractuele personeelslid wordt onderworpen aan een proeftijd.
Art. XIV 11. Deze proeftijd bedraagt voor een arbeider 14 dagen en voor een bediende minimum 1 maand en ten hoogste 6 maanden.
Art. XIV 12. Een proeftijd wordt niet meer opgelegd wanneer de beroepsgeschiktheid van het contractuele personeelslid uit voorgaande prestaties bij de instelling kan worden afgeleid.
Onderafdeling 2. - Beoordeling Art. XIV 13. Na de proeftijd wordt het contractuele personeelslid met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur of een bepaalde duur van meer dan 1 jaar, jaarlijks door zijn hiërarchische meerderen beoordeeld.
Wanneer deze beoordeling negatief is, wordt dit aan de leidend ambtenaar meegedeeld, die tot het ontslag van het betrokken contractuele personeelslid kan overgaan.
Afdeling 4. - Standplaats Art. XIV 14. De leidend ambtenaar wijst de standplaats aan van het contractuele personeelslid.
Deze standplaats wordt in de schriftelijke arbeidsovereenkomst vermeld. Elke wijziging wordt als addendum aan de schriftelijke overeenkomst toegevoegd.
Afdeling 5. - Werktijdregeling en arbeidsduur Art. XIV 15. Het contractuele personeelslid wordt in dienst genomen met dezelfde werktijdregeling als de ambtenaar.
Art. XIV 16. Het contractuele personeelslid wordt in dienst genomen met een voltijdse of met een deeltijdse arbeidsduur.
Een voltijdse arbeidsduur omvat voor het contractuele personeelslid hetzelfde aantal arbeidsuren als voor de ambtenaar.
Een deeltijdse arbeidsduur omvat 50 %, 80 % of 90 % van een volledige arbeidsduur. In afwijking hiervan kan het contractuele schoonmaakpersoneel met een ander arbeidsregime worden tewerkgesteld, zonder dat de arbeidsduur minder dan 19 uur bedraagt.
Art. XIV 17. Wanneer op verzoek van het contractuele personeelslid het overeengekomen arbeidsregime wordt gewijzigd, geldt deze wijziging voor onbepaalde duur of tot het einde van de arbeidsovereenkomst.
Het contractuele personeelslid kan in dit geval alleen maar de arbeidsprestaties volgens de oorspronkelijke arbeidsduur hernemen op verzoek van de instelling.
Afdeling 6. - Medische controle Art. XIV 18. De regeling inzake medische controle die voor de ambtenaar werd vastgesteld in artikel XI 25 geldt ook voor het contractuele personeelslid.
Afdeling 7. - Bevoegdheid, rechten en plichten Onderafdeling 1. - Bevoegdheid Art. XIV 19. Het contractuele personeelslid heeft een functionele, maar geen hiërarchische bevoegdheid.
Onderafdeling 2. - Rechten Art. XIV 20. Het contractuele personeelslid heeft recht op informatie en vorming over alle aspecten van de taakuitoefening, en voor zover deze informatie en vorming nog tijdens de lopende arbeidsovereenkomst kunnen worden gevaloriseerd.
Art. XIV 21. Het contractuele personeelslid beschikt over hetzelfde spreekrecht als de ambtenaar.
Art. XIV 22. Het contractuele personeelslid heeft het recht om zijn persoonlijk dossier te raadplegen.
Onderafdeling 3. - Plichten Art. XIV 23. De plichten van de ambtenaar zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op het contractuele personeelslid.
Onderafdeling 4. - Onverenigbaarheden - Cumulatie van beroepsactiviteiten Art. XIV 24. Voor het contractuele personeelslid gelden dezelfde onverenigbaarheden als voor de ambtenaar.
Art. XIV 25. De cumulatieregeling die geldt voor de ambtenaar, is ook van toepassing op het contractuele personeelslid.
HOOFDSTUK II. - Verloven Art. XIV 26. Buiten het bevallings- en het ziekteverlof kan het contractuele personeelslid geen ander verlof opnemen dan het verlof dat in dit hoofdstuk wordt vermeld.
Art. XIV 27. De leidend ambtenaar staat dit verlof toe. Hij ondertekent in dit kader de addenda of schriftelijke toestemmingen waarbij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst.
Afdeling 1. - Jaarlijkse vakantiedagen en feestdagen Art. XIV 28. § 1. Het contractuele personeelslid heeft recht op hetzelfde aantal jaarlijkse vakantiedagen als de ambtenaar. Deze jaarlijkse vakantiedagen moeten worden opgenomen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de ambtenaar. § 2. Wanneer het contractuele personeelslid deeltijds werkt of in de loop van het jaar in of uit dienst treedt, wordt het aantal jaarlijkse vakantie dagen waarop het recht heeft, tijdens het lopende jaar in evenredige mate verminderd. § 3. Het aantal dagen jaarlijkse vakantie wordt in evenredige mate verminderd met het aantal dagen waarop het contractuele personeelslid in de loop van het jaar om één van de volgende redenen van het werk afwezig was en geen bezoldiging of aanvullend loon van de instelling ontving : - gecontingenteerd verlof; - loopbaanonderbreking; - facultatief politiek verlof of politiek verlof van ambtswege; - militieverplichtingen (voor zover het volledige kalendermaanden betreft); - ouderschapsverlof.
Wanneer deze vermindering tijdens het lopende jaar niet meer mogelijk is, vindt zij plaats het daaropvolgende jaar. § 4. Het aantal vakantiedagen wordt steeds uitgedrukt in volledige en halve dagen.
Art. XIV 29. Buiten de dagen jaarlijkse vakantie is het contractuele personeelslid op dezelfde dagen met vakantie als de ambtenaar.
Art. XIV 30. Voor het contractuele personeelslid geldt dezelfde compensatieregeling inzake vakantiedagen die samenvallen met een niet-werkdag als voor de ambtenaar.
Afdeling 2. - Omstandigheidsverlof Art. XIV 31. De regeling inzake omstandigheidsverlof die voor de ambtenaar werd vastgesteld in artikel XI 86, geldt ook voor het contractuele personeelslid.
Afdeling 3. - Opvangverlof Art. XIV 32. De regeling inzake opvangverlof die voor de ambtenaar werd vermeld in artikel XI 19 geldt ook voor het contractuele personeelslid.
Afdeling 4. - Ouderschapsverlof Art. XIV 33. Voor het contractuele personeelslid is dezelfde regeling inzake ouderschapsverlof van toepassing als voor de ambtenaar.
Afdeling 5. - Loopbaanonderbreking Art. XIV 34.Het contractuele personeelslid kan loopbaanonderbreking krijgen volgens de reglementering die geldt in de privé-sector.
Art. XIV 35. Het contractuele personeelslid heeft recht om gedurende 3 maanden voltijdse loopbaanonderbreking te nemen naar aanleiding van de geboorte of adoptie van een kind.
Wanneer het contractuele personeelslid de onderbreking aanvraagt naar aanleiding van de geboorte van een kind, dient de loopbaanonderbreking : - onmiddellijk aan te sluiten op het bevallingsverlof, als het een vrouwelijk personeelslid is; - uiterlijk een aanvang te nemen op de eerste dag die volgt op de periode van 8 weken vanaf de geboorte van het kind, als het een mannelijk personeelslid is.
Afdeling 6. - Gecontingenteerd verlof Art. XIV 36. Het contractuele personeelslid kan gecontingenteerd verlof krijgen vermeld in artikel XI 87.
Dit verlof is een gunst behalve wanneer het wordt gevraagd om een stage of een proeftijd bij dezelfde of een andere werkgever te vervullen. In dit geval geldt het gecontingenteerd verlof als een eenmalig recht.
Het contractuele personeelslid in proeftijd wordt geen gecontingenteerd verlof toegekend.
Afdeling 7. - Voorbehoedend verlof Art. XIV 37. Het contractuele personeelslid heeft dezelfde regeling inzake voorbehoedend verlof als de ambtenaar.
Afdeling 8. - Verlof wegens een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte Art. XIV 38. De verlofregeling die bij arbeidsongeval, ongeval op de weg naar en van het werk of beroepsziekte van toepassing is voor de ambtenaar, geldt ook voor het contractuele personeelslid.
Inzake de algemene regeling van schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten, geldt voor het contractuele personeelslid dezelfde regeling als voor de ambtenaar.
Afdeling 9. - Politiek verlof Art. XIV 39. Het contractuele personeelslid geniet dezelfde regeling inzake politiek verlof als de ambtenaar.
Afdeling 10. - Verlof na detachering Art. XIV 40. Het contractuele personeelslid kan volgens de regeling die geldt voor de ambtenaar verlof voor opdracht krijgen voor het uitoefenen van een ambt bij een ministerieel kabinet of bij een erkende politieke groep, op voorwaarde dat het geen betrekking uitoefent vermeld in het artikel XIV 5, § 1.
Art. XIV 41. Voor het contractuele personeelslid geldt inzake verlof na het uitoefenen van een ambt bij een ministerieel kabinet dezelfde regeling als voor de ambtenaar.
Afdeling 11. - Vormingsverlof Art. XIV 42. Het contractuele personeelslid kan vormingsverlof verkrijgen overeenkomstig de regeling die voor de ambtenaar werd vastgesteld in het artikel XI 84 op voorwaarde dat de opgedane kennis nog tijdens de tewerkstelling bij de instelling kan worden gevaloriseerd.
HOOFDSTUK III. - Beëindiging van de arbeidsovereenkomst Art. XIV 43. De leidend ambtenaar : - aanvaardt het ontslag wanneer het contractuele personeelslid dit zelf heeft ingediend; - neemt de beslissing tot eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst wanneer het initiatief hiertoe uitgaat van de werkgever; - verleent het ontslag om dringende redenen.
HOOFDSTUK IV. - Geldelijke regeling Afdeling 1. - Salarisschaal Art. XIV 44. Het contractuele personeelslid geniet de beginsalarisschaal van de ambtenaar met dezelfde functie.
Art. XIV 45. § 1.Het contractuele hulppersoneel wordt bezoldigd overeenkomstig de salarisschaal E 111.
Deze bezoldiging wordt uitbetaald op basis van een maandloon.
De contractuele sectorverantwoordelijke schoonmaak en de contractuele werfverantwoordelijke schoonmaak worden respectievelijk bezoldigd in de salarisschaal D 112 en D 111. § 2. Voor andere bijkomende of specifieke functies dan bedoeld in artikel XIV 5, § 2 kan in het instellingsspecifiek besluit afgeweken worden van artikel XIV 44.
Art. XIV 46. § 1. De regelingen vermeld in titel I van deel XIII zijn van toepassing op het contractuele personeelslid met uitzondering van de hoofdstukken IV en VI en de artikelen XIII 4, XIII 16, XIII 19, XIII 21, § 1 tweede, derde en vierde lid, XIII 21, § 2 en XIII 26. § 2. Voor het contractuele personeelslid gelden als "voor salarisverhoging in aanmerking komende diensten" de diensten die het heeft gepresteerd als personeelslid van het onderwijs, tijdelijk personeelslid, stagiair, ambtenaar of contractueel personeelslid, zoals ze in aanmerking genomen worden voor de vaststelling van het salaris van een ambtenaar. § 3. Het maandsalaris bedraagt 1/12 van het jaarsalaris.
Het contractuele personeelslid met een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse prestaties wordt bezoldigd naar rato van deze deeltijdse prestaties. § 4. Voor het personeelslid dat behoort tot het contractueel hulppersoneel met wisselende prestaties, wordt het maandsalaris vastgesteld volgens het percentage dat het resultaat is van een deling met als deeltal de werkelijke prestaties over een jaar genomen en met als deler 1976. In geval van onbezoldigde afwezigheid wordt het maandloon verder per maand berekend volgens de werkelijke prestaties overeenkomstig artikel XIII 24. § 5. Het contractuele personeelslid dat als arbeider werd in dienst genomen, en arbeidsongeschikt is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, heeft na het verstrijken van de periode waarin het loon volledig is gewaarborgd, recht op aanvullend loon volgens de regeling die geldt in de privé-sector.
Voor het contractuele personeelslid dat als bediende werd in dienst genomen en zijn proeftijd vervult, en voor het contractuele personeelslid dat als bediende wordt tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van minder dan 3 maanden, geldt inzake aanvullend loon dezelfde regeling als voor een contractueel personeelslid met de hoedanigheid van arbeider.
Afdeling 2. - Gewaarborgde minimumbezoldiging Art. XIV 47. De jaarlijkse bezoldiging van het contractuele personeelslid dat 21 jaar oud is, bedraagt voor volledige prestaties, nooit minder dan 498.381 fr. (100 %).
Afdeling 3. - Haard- of standplaatstoelage Art. XIV 48. Het contractuele personeelslid heeft recht op een haard- of standplaatstoelage overeenkomstig de regeling die geldt voor de ambtenaar.
Afdeling 4. - Vakantiegeld Art. XIV 49. Het contractuele personeelslid ontvangt een vakantiegeld volgens dezelfde regeling als de ambtenaar.
Afdeling 5. - Eindejaarstoelage Art. XIV 50. § 1. De regeling inzake eindejaarstoelage die geldt voor de ambtenaar, is ook van toepassing voor het contractuele personeelslid. § 2. Wanneer het contractuele personeelslid ingevolge ziekteverlof of bevallingsverlof de brutojaarbezoldiging vermeld in artikel XIII 74, 3° niet volledig heeft ontvangen, wordt het bedrag van de eindejaarstoelage verminderd naar rato van het bedrag dat hem werd uitbetaald. Afdeling 6. - Vergoedingen en toelagen Art. XIV 51. § 1. Het contractuele personeelslid heeft recht op dezelfde vergoedingen, toelagen en sociale voordelen als de ambtenaar die dezelfde functie uitoefent, met uitzondering van de vergoeding wegens begrafeniskosten. § 2. Het contractuele personeelslid kan volgens de voorwaarden die gelden voor de ambtenaar zoals bepaald in de artikelen XIII 56 tot XIII 59, een functioneringstoelage krijgen als uit de beoordeling blijkt dat het personeelslid tijdens het beoordelingsjaar beter heeft gepresteerd dan normaal gezien van die functie kan worden verwacht.
TITEL IV. - Overgangs- en opheffingsbepalingen HOOFDSTUK I. - Overgangsbepalingen Art. XIV 52. De voorwaarde dat de kandidaat voor een contractuele betrekking geen hoger diploma of getuigschrift mag bezitten dan vereist voor het niveau van de vacante betrekking, geldt niet : - wanneer de aanwervingsprocedure voor de vacante betrekking werd aangevangen vóór 8 juni 1998; - bij vervanging van personeelsleden met een uitdovende graad die in de A-kolom van de personeelsformatie wordt vervangen door een hogere graad.
Art. XIV 53. Indien de bezoldiging van het contractuele personeelslid na vaststelling overeenkomstig de bepalingen vermeld in dit besluit lager is dan de bezoldiging dat het contractueel personeelslid vóór de wijziging van de benaming van zijn functie genoot, blijft de oorspronkelijk contractueel overeengekomen bezoldigingsregeling van toepassing.
Art. XIV 54. De aan één van de in artikel I 1 bedoelde instellingen overgedragen personeelsleden behouden hun geldelijke anciënniteit.
Zij behouden ook de toelagen, vergoedingen en premies en andere voordelen waarop zij in het ministerie of de instelling van herkomst aanspraak konden maken overeenkomstig de reglementering die op hen van toepassing was. Zij behouden de voordelen verbonden aan een functie slechts in zoverre de voorwaarden voor toekenning ervan blijven bestaan.
Art. XIV 55. Voor de toekenning van de salarisverhoging worden de werkelijke en volledige prestaties die het contractuele personeelslid als tewerkgestelde werkloze heeft verricht ten belope van maximaal 6 jaar mee in aanmerking genomen.
De periodes van afwezigheid gedurende een tewerkstelling als tewerkgestelde werkloze die overeenstemmen met de administratieve toestand dienstactiviteit waarin een ambtenaar zijn aanspraak op salarisverhoging behoudt, worden eveneens als werkelijke en volledige prestaties beschouwd.
DEEL XV. - OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN Artikel XV 1. De artikelen VII 27, § 3, VII 31, VIII 71, § 2, tweede lid, VIII 84, eerste en derde lid, IX 8, tweede lid, IX 9 in fine, IX 10, eerste lid, in fine, XI 58, § 2, eerste lid, XII 2, § 3, tweede lid, XII 5, § 2, derde lid, XIII 32, § 2, 1° zijn niet van toepassing op de leidend ambtenaar van Export Vlaanderen.
Art. XV 2. Dit besluit mag worden aangehaald als « stambesluit VOI » en afgekort als « SB VOI ».
Art. XV 3. Opgeheven worden : 1° besluit van de Vlaamse regering van 12 juni 1995 houdende organisatie van de Vlaamse Landmaatschappij en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 4 maart 1997 en van 23 juli 1998;2° besluit van de Vlaamse regering van 12 juni 1995 houdende organisatie van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 en 14 april 2000;3° besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende organisatie van de Dienst voor de Scheepvaart en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 en 14 april 2000;4° besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende organisatie van de Naamloze Vennootschap Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer Vlaanderen en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 en 14 april 2000;5° besluit van de Vlaamse regering van 12 juni 1995 houdende organisatie van het Vlaams Commissariaat-generaal voor Toerisme en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 en 22 september 1998;6° besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende de organisatie van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 23 juli 1998, 8 juni 1999 en 6 juli 1999;7° besluit van de Vlaamse regering van 12 juni 1995 houdende organisatie van het Vlaams Instituut voor het Zelfstandig Ondernemen en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 25 februari 1997 en 23 juli 1998;8° besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 1995 houdende organisatie van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 15 juli 1997 en 23 juli 1998;9° besluit van de Vlaamse regering van 29 oktober 1999 houdende organisatie van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest en de regeling van de rechtspositie van het personeel;10° besluit van de Vlaamse regering van 12 juni 1995 houdende organisatie van de Vlaamse Milieumaatschappij en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 9 juni 1998, 23 juli 1998 en 13 april 1999;11° besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende de organisatie van de Naamloze Vennootschap Maatschappij van de Brugse Zeevaartinrichtingen en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 en 14 april 2000;12° besluit van de Vlaamse regering van 10 mei 1995 houdende organisatie van de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 en 29 juni 1999;13° besluit van de Vlaamse regering van 10 mei 1995 houdende organisatie en regeling van de rechtspositie van het personeel van het permanent secretariaat van de Vlaamse Onderwijsraad, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 en van 29 juni 1999;14° besluit van de Vlaamse regering van 5 april 1995 houdende organisatie van het Commissariaat-generaal voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 en 14 april 2000;15° besluit van de Vlaamse regering van 12 juni 1995 houdende organisatie van het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Rekem en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 en 14 april 2000;16° besluit van de Vlaamse regering van 12 juni 1995 houdende organisatie van het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel en de regeling van de rechtspositie van het personeel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 18 maart 1997, 23 juli 1998 en 14 april 2000; Art. XV 4. In afwachting van de vaststelling van de instellingsspecifieke besluiten voor de in artikel I 1 vermelde instellingen, blijven de in artikel XV 3 opgeheven personeelsstatuten van toepassing voor de onderdelen die niet in strijd zijn met dit besluit.
Art. XV 5. § 1. Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt, behalve : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Voor Export Vlaanderen kan worden afgeweken van de ingangsdata vermeld in § 1. Bovendien kan voor het eerste evaluatiejaar ook een andere begin- en einddatum worden bepaald.
Art. XV 6. De leden van de regering zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 30 juni 2000.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, B. ANCIAUX De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Mevr. M. VANDERPOORTEN De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, J. SAUWENS De Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, D. VAN MECHELEN
Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering houdende de regeling van de rechtspositie van het personeel van sommige openbare instellingen van 30 juni 2000.
Brussel, 30 juni 2000.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, B. ANCIAUX De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Mevr. M. VANDERPOORTEN De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, J. SAUWENS De Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, D. VAN MECHELEN