Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 29 oktober 2001
gepubliceerd op 31 oktober 2001

Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
2001002158
pub.
31/10/2001
prom.
29/10/2001
ELI
eli/besluit/2001/10/29/2001002158/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 SEPTEMBER 2001. - Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, voert de fundamentennota van de Regering uit die op 28 april 2000 werd goedgekeurd voor wat betreft de invulling van het nieuwe management van de federale overheidsdiensten.

Inleiding De responsabilisering van het management van de federale overheidsdiensten begint aan de top.

De managementfuncties De voorzitter van het directiecomité is de hoogste managementfunctie die managementopdrachten (ten overstaan van het directiecomité) en beleidsvoorbereidende opdrachten (als lid van de Beleidsraad) combineert. De minister heeft een onderhoud met de door een Selectiecommissie en expert-evaluatoren in groep A - en bij uitputting van A, in groep B - gerangschikte Nederlandstalige en Franstalige kandidaten. Dit onderhoud heeft tot doel de Nederlandstalige en Franstalige kandidaten te vergelijken.

Elke Selectiecommissie wordt, per te begeven managementfunctie voor elke federale overheidsdienst samengesteld per taalrol.

Met elke Selectiecommissie, wordt bedoeld de Nederlandstalige en Franstalige selectiecommissie die per te begeven managementfunctie voor elke federale overheidsdienst wordt samengesteld. De selectie gebeurt dus per taalrol.

In het ontwerp van wet tot wijziging van de taalwetgeving in bestuurszaken dat eerstdaags in het Parlement zal worden ingediend, zal worden ingevoegd dat, naast de pariteit van het geheel van de voorzittersbetrekkingen, wat de voorzitters van het directiecomité van de vier horizontale federale overheidsdiensten betreft, minstens één van die betrekkingen aan de andere taalrol moet worden toebedeeld.

Binnen dit wettelijk kader zal het een verplichting zijn om, gebeurlijk, af te wijken van de rangschikking om redenen welke voortvloeien uit de toepassing van de taalwetgeving en uiteraard slechts in de mate dat dit noodzakelijk is om aan de dwingende bepalingen van de taalwetten tegemoet te komen. Het feit dat dit taalevenwicht wordt vooropgesteld, heeft tot gevolg dat indien het wettelijk vereiste evenwicht niet kan worden bereikt, de selectieprocedure voor een bepaalde federale overheidsdienst dient te worden hervat.

Het principe van de taalkaders en de verdeling ervan over de taalrollen is een fundamenteel beginsel van de Belgische taalwetgeving en strekt ertoe niet alleen de toepassing van de taalwetgeving naar de burger toe te realiseren maar strekt tevens tot de bescherming van de ambtenaren van elke taalrol en, in fine, tot de pacificatie tussen de gemeenschappen binnen het federale België.

De Koning stelt de voorzitter van het directiecomité aan na beraadslaging in de Ministerraad op voorstel van de betrokken minister voor een periode van zes jaar respectievelijk tot het einde van de legislatuur overeenkomstig artikel 10 van het besluit.

De indeling en rangschikking in groepen A, B, C en D resulteert uit een door Selor, met inbreng van externe deskundigen, georganiseerde vergelijkende selectie.

De houders van de andere managementfuncties worden eveneens na een vergelijkende selectie tot indeling in groepen A, B, C en D, aangesteld door de Koning. De Selectiecommissie en de expert-evaluatoren rangschikken de kandidaten in groep A en in groep B. Vervolgens vindt een onderhoud plaats met de in groep A gerangschikte nederlandstalige en franstalige kandidaten en bij uitputting van groep A met de in B gerangschikte nederlandstalige en franstalige kandidaten. Diegene die het onderhoud voert, vergelijkt de nederlandstalige en de franstalige kandidaten. De Koning stelt hen aan in een mandaat voor zes jaar of voor wat betreft de programmatorische federale overheidsdiensten, voor de duur van de programmatorische overheidsdienst met een maximum van zes jaar.

Elke groep A bevat de kandidaten die allen zeer geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep B de kandidaten die allen geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep C de kandidaten die minder geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep D de kandidaten die niet geschikt zijn voor de uit te oefenen functie.

Bovendien, zoals reeds gesteld, vindt in groep A en B een rangschikking plaats.

Het belang van de managementfunctie wordt gewogen aan de hand van wegingsfactoren gekaderd in een vooraf vastgelegd wegingssysteem. Deze weging bepaalt de beloning. De nadere regels inzake weging en verloning maken het voorwerp uit van een afzonderlijk koninklijk besluit.

Voor de topfuncties, zijnde de voorzitter van het directiecomité en de managementfunctie -1, wordt de functie opengesteld voor internen en externen. Voor de managementfunctie -2 en -3 gebeurt de recrutering intern aan de ministeries en federale overheidsdiensten.

In antwoord op de opmerking van de Raad van State, gemaakt in zijn advies nr. 31.372/1 van 22 maart 2001, gegeven bij het koninklijk besluit van 2 mei 2001 dat wordt ingetrokken, over het feit dat het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene principes niet voorziet dat externen in mandaat kunnen komen als tijdelijke statutairen maar enkel als vastbenoemden of als contractuelen, stelt de Regering dat om redenen van behoorlijke regelgeving hiermee bij de volgende aanpassing van voornoemd koninklijk besluit rekening zal gehouden worden.

De manager vertrekt van een wederzijds afgesproken opdracht met concrete doelstellingen en middelen vastgelegd in een managementplan.

De managers worden tweejaarlijks geëvalueerd op hun behaalde prestaties binnen de context van hun managementplan. Deze evaluatie is beschrijvend en leidt slechts tot een conclusie in het geval van "onvoldoende". Deze vermelding "onvoldoende" leidt tot een voortijdige beëindiging van het mandaat. Deze evaluatie dient duidelijk op feiten gerelateerd te zijn die afgetoetst zijn aan de afspraken die werden vastgelegd in het managementplan.

Ten laatste zes maanden voor het einde van het mandaat krijgt de houder van een managementfunctie een algehele eindevaluatie. Deze is eveneens beschrijvend van aard maar kan aanleiding geven tot twee conclusies, zijnde "onvoldoende" en "zeer goed".

De vermelding "zeer goed" geeft aanleiding tot een hernieuwing van het mandaat.

De vermelding "onvoldoende" brengt met zich mee dat de mandaathouder, zelfs bij een nieuwe kandidatuurstelling voor een managementfunctie, geen herintegratievergoeding kan ontvangen.

In dit ontwerp wordt, rekening houdende met het arrest van de Raad van State nr. 98.735 van 7 september 2001, voorzien in een procedure bij evaluatie die op uitdrukkelijke wijze beantwoordt aan de essentiële vereisten inzake behoorlijk bestuur. Aldus werd voorzien in de hoorplicht, de bijstand door een verdediger en een georganiseerd administratief beroep bij dezelfde overheid.

Artikelsgewijze bespreking Hoofdstuk I - Toepassingsgebied Het voorliggend ontwerp van koninklijk besluit is van toepassing op alle horizontale en verticale federale overheidsdiensten, evenals op de programma-torische federale overheidsdiensten. Bij deze laatste categorie wordt rekening gehouden met hun eigenheid, namelijk de gebondenheid aan de prioriteiten van een regering en een eigen beperkte structuur.

Hoofdstuk II - De managementfuncties en hun juridische aard De managementfunctie is een beheersfunctie binnen een federale overheidsdienst of een afdeling van een federale overheidsdienst. Een federale overheidsdienst is een gecentraliseerde dienst van het Rijk, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 7 november 2000.

Een managementfunctie verschilt van een functie van ambtenaar- generaal in die zin dat in de eerste functie tussen de hiërarchisch hogere en de functiehouder een managementplan en een operationeel plan wordt vastgelegd, en dit pas nadat de functiehouder geslaagd is in een selectieprocedure waarin zowel de functiespecifieke competenties als de managementvaardigheden van de kandidaat werden beoordeeld. Beide beoordelingscriteria samen worden niet gehanteerd bij de benoeming van een ambtenaar-generaal.

Bovendien oefenen houders van een managementfunctie een significant verschillende functie uit van die van de ambtenaren-generaal ten gevolge van het koninklijk besluit van 7 november 2000, waardoor de functie van voorzitter van het directiecomité en de lagere managementfuncties per essentie een beleidsmatige strategische inhoud krijgt. Uit het opgeheven koninklijk besluit van 6 september 1993 betreffende de bevoegdheden van de ambtenaren-generaal blijkt duidelijk dat de functie van secretaris-generaal en directeur-generaal het beleidscomponent niet inhield.

De managementfuncties worden ingevuld bij wege van een mandaat - tijdelijk statuut - zoals uitgewerkt in onderhavig koninklijk besluit.

De uitoefening van deze permanente functies bij mandaat is verantwoord gezien deze functies begeven worden op basis van bekwaamheden inzake management in een overheidsdienst die onderhevig is aan de permanente evolutie en verandering eigen aan een snel evoluerende maatschappij.

In functie van de uitgetekende nieuwe structuren voor de federale (programmatorische) overheidsdiensten, zoals goedgekeurd op de Ministerraad van 1 december 2000, duidt de Koning voor elke overheidsdienst afzonderlijk, op voorstel van de betrokken minister, het aantal betrekkingen overeenstemmend met managementfuncties in die overheidsdienst aan.

Onderhavig besluit legt de algemene hiërarchie van de managementfuncties vast. De managementfuncties worden aangeduid door de Koning en functioneel ingedeeld in -1, -2 en -3 overeenkomstig de verhouding van de -1 ten opzichte van de voorzitter van het Directiecomité, van de -2 ten opzichte van de -1 en van de -3 ten opzichte van -2 en overeenkomstig de plaats van hun dienst in het organogram van de federale overheidsdienst. De houders van een managementfunctie staan verder hiërarchisch boven de rangen 15.

De titularissen van de afgeschafte graden van rang 17 en 16 die geen managementfunctie bekleden, maken ook deel uit van het personeel van de federale overheidsdienst maar niet meer van de hiërarchie. De secretaris-generaal opdrachthouder ontvangt zijn opdracht van de minister en rapporteert rechtstreeks aan de minister. De directeur-generaal ontvangt zijn opdracht van de voorzitter van het directiecomité en rapporteert rechtstreeks aan die voorzitter.

Enkel in de federale overheidsdienst "Financiën" zal, gezien de hoge mate van deconcentratie, het managementniveau -3 voorkomen.

Hoofdstuk III - Selectie, werving en de aanstelling van de houders van een managementfunctie Afdeling I - Algemene bepaling

De selectie van de kandidaten gebeurt volgens de algemene regels die voor de werving en selectie van statutaire ambtenaren gelden, behoudens de afwijkingen of toevoegingen in dit ontwerp. Dit betekent onder meer dat de selectie wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van Selor, bijgestaan door externe deskundigen en dat de kandidaten dienen te voldoen aan de bepalingen betreffende selectie en werving die vervat zijn in het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, zoals bijvoorbeeld de burgerlijke en politieke rechten genieten. Afdeling II - Selectie

SELOR valideert de resultaten van elke stap in de vergelijkende selectie en maakt zich daartoe na uitoefening van de kwaliteitsbewaking de resultaten van elke stap in de vergelijkende selectie eigen of niet. Dit veronderstelt dat zij elke stap van de vergelijkende selectie of minstens één onderdeel ervan hebben bijgewoond. Indien SELOR de kwaliteit van het assessment onvoldoende acht, zal het assessment herbegonnen dienen te worden.

Verder verzekert SELOR de handhaving van de taalwetgeving inzake bestuurszaken.

Met het oog op het aantrekken van de meest geschikte kandidaten wordt de toegang tot de twee hoogste managementniveaus opengesteld voor kandidaten, intern zowel als extern aan het federaal administratief Openbaar Ambt.

Er wordt geen leeftijdsvereiste opgelegd. Mandaten kunnen ook worden toegekend aan personen die tijdens het mandaat de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Zij zullen dan ook hun mandaat voor het einde van de zes jaar of het einde van de legislatuur beëindigen.

Voor de uitoefening van de managementfuncties van voorzitter van het directiecomité en -1 wordt van de kandidaten vereist dat zij een functie van niveau 1 uitoefenen of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau 1.

Dit vraagt van de externen dat zij houder zijn van een diploma dat in aanmerking komt voor de werving in een functie van niveau 1, opgenomen in Bijlage I van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, met andere woorden dat zij houder zijn van een universitair diploma of een daarmee gelijkgesteld diploma.

Verder wordt voor de functie van voorzitter van het Directiecomité en de managementfunctie -1 minimaal zes jaar managementervaring of minimaal 10 jaar nuttige professionele ervaring gevraagd. Bij overgangsmaatregel wordt voor de eerste selectie, onder zes jaar managementervaring in de publieke sector verstaan : zes jaar gepresteerd hebben als ambtenaar, als titularis van minstens een graad van rang 13. De kandidaten extern aan het federaal administratief Openbaar Ambt, zullen voor de beoordeling van de zes jaar managementervaring een vergelijkbare ervaring met rang 13 dienen aan te tonen.

Onder "nuttige professionele ervaring" wordt verstaan beroepservaring die gerelateerd wordt aan de functiebeschrijving, het competentieprofiel en de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheden inclusief periodes van management.

De managementfuncties -2 en -3 worden voorbehouden aan personen die een functie van niveau 1, hetzij als contractueel hetzij als statutair, in een federaal ministerie of federale overheidsdienst uitoefenen sinds minstens 6 jaar zonder bijkomende noodzakelijke ervaring op het vlak van het management.

Dit verschil in recrutering wordt verantwoord door het feit dat de verantwoordelijkheden van de twee hoogste functies zich op een ruimer en hoger niveau situeren. De voorzitter van het directiecomité neemt de leiding waar van de overheidsdienst. De managementfuncties -1 zijn verantwoordelijk voor de verschillende operationele diensten. Dit verklaart ook meteen de vereiste van zes jaar managementervaring of tien jaar nuttige professionele ervaring.

Dankzij deze benadering wordt bovendien een interne kweekvijver gecreëerd waaruit bij latere selecties gebeurlijke kandidaten voor de hogere managementfuncties kunnen komen. De internen verwerven zodoende de nodige en nuttige ervaring die de concurrentie met de externen en het doorgroeien naar het topmanagement mogelijk maakt. In de toekomst zal voor de internen managementervaring ervaring als houder van een managementfunctie zijn. De andere kandidaten uit de overheid zullen dan een managementervaring vergelijkbaar aan het managementniveau -2 of -3 moeten aantonen.

De selectie van de houders van de managementfuncties zal objectief gebeuren aan de hand van een uitgewerkte functiebeschrijving en competentieprofiel.

Het competentieprofiel omschrijft niet alleen de specifieke competenties, maar ook generieke management- en relatievaardigheden.

Binnen afzienbare tijd zal van de houder van een managementfunctie eveneens de functionele kennis van de andere taal vereist worden eens deze notie is bepaald en ingevoerd door de wetgeving inzake taalgebruik in bestuurszaken. Hiertoe zal de regering de nodige wetgevende initiatieven nemen. Het wetsontwerp dat eerstdaags bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers zal worden ingediend, zal tevens in een overgangsperiode voorzien.

Binnen de federale overheidsdiensten, zal de opmaak van de functiebeschrijving en het competentieprofiel, voor de functie van voorzitter van het directiecomité, gebeuren door de minister. Voor de andere managementfuncties zal dit de bevoegdheid van de minister zijn op voorstel van de voorzitter samen met het direct hogere managementniveau voor wat betreft de managementfuncties -2 en -3.

Binnen de programmatorische federale overheidsdiensten stelt de bevoegde minister of desgevallend de bevoegde staatssecretaris de functiebeschrijving en het competentieprofiel op voor de voorzitter.

Wij spreken hier niet van voorzitter van een Directiecomité maar enkel van voorzitter gezien zij niet allemaal een Directiecomité zullen hebben. Voor de overige managementfuncties gebeurt dit door de minister of in voorkomend geval de staatssecretaris op voorstel van de voorzitter.

Bij de samenstelling van elke selectiecommissie, namelijk de Nederlandstalige en Franstalige, zal de afgevaardigd bestuurder van SELOR rekening houden met de functiespecifieke elementen die voorkomen in de functiebeschrijving en het competentieprofiel en zorgen dat de competenties van de leden van elke selectiecommissie van die aard zijn dat deze de aanwezigheid van die functiespecifieke elementen in het profiel van de kandidaat kunnen evalueren. De profielen van de leden van de selectiecommissie worden bovendien in samenspraak met de betrokken functionele minister voor de voorzitter, en met de betrokken functionele minister op voorstel van de voorzitter, voor de andere functies bepaald. Elke selectiecommissie wordt voorgezeten door de afgevaardigd bestuurder van SELOR of zijn gedelegeerde en bestaat minimaal voor de helft plus één uit experten uit de brede overheidssector en non-profit sector.

De afgevaardigd bestuurder van SELOR maakt voor de functie van voorzitter en de management-functie -1, de samenstelling van elke Selectiecommissie over aan de regeringsleden die hem hun eventuele opmerkingen binnen de zeven kalenderdagen laten geworden. SELOR dient op deze opmerkingen te antwoorden met een gemotiveerde beslissing.

Als organisator en coördinator waakt SELOR erover dat een gelijke norm wordt gehanteerd voor beide taalrollen, zodanig dat is gegarandeerd dat kandidaten van een gelijkaardig niveau van beide taalrollen kunnen deelnemen aan de selectieprocedure.

De voorzitters van de Franstalige en Nederlandstalige selectiecommissie overleggen om de gelijkwaardigheid in de gehanteerde aanpak van de Franstalige en Nederlandstalige selectie-commissie af te toetsen.

In antwoord op de opmerking van de Raad van State betreffende de selecties per taalrol, merken we op dat a priori de verschillende functies van voorzitter van het directiecomité niet toegewezen zijn aan het Nederlandse of het Franse taalkader. De selectieprocedure test de competenties en vaardigheden van de kandidaten en wenst aan alle kandidaten, Nederlandstalige en Franstalige, dezelfde slaagkansen te bieden. De gelijke aanpak werd ingebouwd en wordt verzekerd door de voorzitters van de selectiecommissies die aangeduid worden door SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid en die ten dien einde overleg plegen. De beide selectiecommissie steunen zich op dezelfde functiebeschrijving, hetzelfde competentieprofiel en hetzelfde daaruit voortvloeiend competentieraster.

Zoals uit artikel 8 van onderhavig besluit blijkt, bestaat de nederlandstalige en de franstalige vergelijkende selectie uit vier stappen : 1. SELOR gaat na of de kandidaat voldoet aan de algemene en bijzondere toelatingsvoorwaarden.Indien dit niet het geval is, wordt hij uitgesloten. 2. Het assessment wordt afgenomen door externe expert-evaluatoren, aangeduid door SELOR.Twee leden van elke selectiecommissie worden uitgenodigd om aanwezig te zijn bij onderdelen van het assessment als observator.

Vervolgens beschrijven de expert-evaluatoren het assessment van elke kandidaat en kennen zij aan elke kandidaat een beoordeling toe, namelijk "zeer geschikt", "geschikt", "minder geschikt" en "niet-geschikt". Ook hierbij worden de observatoren uitgenodigd om aanwezig te zijn met raadgevende stem. 3. Elke Selectiecommissie interviewt elke kandidaat en gaat in casu zijn functiespecifieke competenties, vermeld in de desbetreffende functiebeschrijving en competentieprofiel, na.Zij kent aan elke kandidaat een beoordeling toe, namelijk "zeer geschikt, "geschikt", "minder geschikt en "niet-geschikt". De externe expert-evaluatoren, aangeduid door SELOR, worden uitgenodigd om aanwezig te zijn bij het interview en de beoordeling met raadgevende stem. 4. Vervolgens maken elke Selectiecommissie en de betrokken expert-evaluatoren samen, allen met beslissende stem, de eindevaluatie op en delen ze de kandidaten in in 4 groepen A of B of C of D. Bovendien worden de kandidaten door elke Selectiecommissie en de expert-evaluatoren in groep A en groep B gerangschikt op basis van hun resultaat behaald op het assessment en de mondelinge proef. Wanneer kandidaten gelijkwaardig worden bevonden, worden die kandidaten ex aequo gerangschikt. Zij sturen deze eindevaluatie aan de aanstellende overheid samen met de verslagen en de deelresultaten van het assessment en de mondelinge proef teneinde haar optimaal in te lichten omtrent het door elke kandidaat behaalde resultaat.

De kandidaten worden na elke indeling en/of rangschikking ingelicht over hun resultaat. Na de eindindeling kunnen alle kandidaten feedback vragen bij de externe expert-evaluatoren over hun assessment. Afdeling III - Werving

De Franstalige en Nederlandstalige kandidaten, gerangschikt in groep A krijgen een onderhoud met, naargelang de managementfunctie, de minister of de voorzitter van het directiecomité en de houder van een hogere managementfunctie. Bij de programmatorische federale overheidsdiensten wordt het onderhoud met de kandidaten voor voorzitter gevoerd door de minister of in voorkomend geval de bevoegde staatssecretaris. Van elk onderhoud wordt een verslag opgemaakt dat wordt gevoegd in het aanstellingsdossier. Dit onderhoud heeft verder tot doel de gerangschikte Nederlandstalige en de Franstalige kandidaten te vergelijken en dit aan de hand van de vooraf opgestelde functiebeschrijving en competentieprofiel. Deze vergelijking is noodzakelijk teneinde een keuze te maken tussen een nederlandstalige en franstalige kandidaat zo het taalkader - de toekomstige wettelijke taalpariteit tussen de voorzitters onderling - deze keuze niet bepaalt.

Teneinde te voldoen aan de bepalingen van de taalwetgeving inzake bestuurszaken zal bij het onderhoud, wanneer diegene die het onderhoud leidt van de andere taalrol dan de kandidaat en ééntalig is, aan betrokkene een wettelijk tweetalige van de taalrol van de kandidaat worden toegevoegd. Teneinde te verzekeren dat aan deze verplichting wordt voldaan, zal SELOR, dat instaat voor de kwaliteitscontrole van de selectie, bij de overmaking van de namen van de geselecteerden in groep A, desgevallend in groep B, steeds de interviewer hierop wijzen.

Bij uitputting van groep A, wordt dezelfde procedure herhaald voor de kandidaten van groep B. Onder uitputting wordt verstaan, het feit dat er geen kandidaten in groep A ingedeeld werden of dat de kandidaten van groep A niet willen of kunnen hun functie opnemen. Afdeling IV - De aanstelling

De managementfuncties worden uitgeoefend in het kader van een mandaat van zes jaar. In afwijking van deze algemene regel kunnen alle houders van een managementfunctie die deel uitmaken van de buitenlandse carrières van Buitenlandse Zaken kiezen voor een mandaat van zes of vier jaar. Verder wordt de voorzitter van het directiecomité van de Federale overheidsdienst "Kanselarij en Algemene Diensten" aangesteld voor de duur van de ambtstermijn van de Eerste Minister.

Binnen de programmatorische federale overheidsdiensten zullen het mandaten zijn voor de duur van de betrokken overheidsdienst, met andere woorden, die een einde nemen bij de herziening van de betrokken programmatorische federale overheidsdienst, met een maximum van zes jaar.

De voorzitter van het directiecomité wordt aangesteld door de Koning, na beraadslaging in de Ministerraad op voorstel van de betrokken minister. De andere houders van een managementfunctie worden aangesteld door de Koning, op voorstel van de betrokken minister na voordracht door de voorzitter van het directiecomité. In geval er een bevoegde staatssecretaris is, wordt deze betrokken bij de aanstelling.

Zij doen geen stage. Afdeling V - Het managementplan van de houder van een

managementfunctie Het zijn de partijen die het onderhoud gevoerd hebben die de verdere inhoudelijke invulling van de managementfunctie zullen uitwerken. Die inhoudelijke invulling zal gebeuren aan de hand van : 1° een managementplan, zijnde de vertaling naar de betrokken managementfunctie van de beleidsvisie zoals die blijkt uit het strategisch plan, uitgewerkt door de beleidsraad en de minister, in een meer precieze beheersopdracht alsook in te bereiken strategische en operationele doelstellingen;indien het managementplan gevolgen heeft op het personeelsbeleid, zal dit overlegd worden in het Basisoverlegcomité; 2° een jaarlijks operationeel plan, voortrollend over drie jaar, dat de concrete prestaties en resultaatgebieden omschrijft.In dit operationeel plan worden zowel jaarlijkse doelstellingen opgenomen (bvb. specifieke outputs, processen), managementdoelen (bvb. training, IT) en financiële doelstellingen als een aantal doelstellingen op het vlak van efficiëntie- en kwaliteitsverbetering.

Dit operationeel plan omvat eveneens een budgettaire invulling op jaarbasis van het managementplan.

Zowel het managementplan als het operationeel plan zijn niet als statisch te beschouwen. Het operationeel plan wordt minstens jaarlijks aangevuld en geëvalueerd. Dit kan eveneens op elk moment gebeuren voor het managementplan, bijvoorbeeld na de tweejaarlijkse evaluatie en na vaststelling van de jaarlijkse begroting.

Hoofdstuk IV - Voorwaarden en nadere regelen van de uitoefening van de functie Het statuut van de rijksambtenaren is, behoudens wat bepaald is in onderhavig besluit, van toepassing op de houders van een managementfunctie. Zo zijn de rechten en plichten van de rijksambtenaren en de tuchtregeling op hen van toepassing.

Tijdens de duur van zijn mandaat wordt de vastbenoemde ambtenaar in verlof voor opdracht van ambtswege geplaatst. Hij behoudt dus al zijn rechten. Zijn betrekking kan slechts na twee jaar vacant verklaard worden.

Sociaal zekerheidsstatuut De houders van een managementfunctie die extern zijn aan het federaal administratief Openbaar Ambt of reeds contractueel personeelslid waren, vallen eveneens onder het sociaal zekerheidsstatuut van de statutaire ambtenaren van de Staat, behoudens wat de sector pensioenen betreft. Dit betekent bijvoorbeeld op vlak van ziekteuitkering dat na de betaling van het gewaarborgd maandloon, zij geen ziekteuitkering van hun mutualiteit ontvangen maar gewoon doorbetaald worden.

Alle houders van een managementfunctie bouwen tijdens hun mandaat een privé-pensioen en een extra-legaal pensioen op.

Op de toekenning en de berekening van het pensioen van de vastbenoemde ambtenaar zal artikel 4 van de wet van 10 januari 1974 (Belgisch Staatsblad 4 april 1974) "tot regeling van de in aanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde perioden voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas" van toepassing zijn.

De houder van een managementfunctie - vastbenoemde ambtenaar - is krachtens dit besluit in verlof voor opdracht van ambtswege geplaatst dat gelijkgesteld wordt met de administratieve stand "dienstactiviteit" om hem in staat te stellen de managementfunctie uit te oefenen en kan op grond van die beroepswerkzaamheid aanspraak maken op een rustpensioen of rente in de privé-sector. Voor de berekening van zijn ambtenarenpensioen tellen de jaren gepresteerd als houder van een managementfunctie mee maar de verhoging van zijn ambtenarenpensioen die deze meetelling met zich meebrengt, zal in de regel lager zijn dan het opgebouwde privé-pensioen en extra-legaal pensioen gezien de hoge verloning. Hij zal derhalve in de regel het privé-pensioen en het extra-legaal pensioen krijgen en een ambtenarenpensioen zonder rekening te houden met het aantal jaren gepresteerd als houder van een managementfunctie. Hij krijgt dus steeds het hoogste bedrag.

Bij het einde van het mandaat vallen de externen onder artikel 7 van de wet 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen en zal de overheid derhalve gezien zij tijdens de uitoefening van hun mandaat geen sociale bijdragen betalen voor de sector uitkeringen van de verplichte ziekteverzekering en de werkloosheidsverzekering, de nodige sociale bijdragen dienen te storten. Bijvoorbeeld wat betreft het genot van werkloosheidsuitkering is het zo dat wie ouder is dan 50 jaar, 24 maanden dient bij te dragen zelfs bij de beëindiging van rechtswege van het mandaat.

Verloven Artikel 14 bepaalt dat de houder van een managementfunctie zijn functie voltijds uitoefent. Hij geniet dus het verlofstelsel van de rijksambtenaar onder voorbehoud van de beperkingen voorzien in onderhavig besluit.

Beloning De beloning van de houders van een managementfunctie zal op een evenwichtige wijze gebeuren, wat betekent een gelijkwaardige bruto beloning voor een gelijkwaardige functie.

Functies van hetzelfde managementniveau zijn niet noodzakelijk gelijkwaardige functies naar beloning toe. Elke functie wordt gewogen naar de uit te voeren taken en toegekende verantwoordelijkheden. Het functiewegingssysteem, de objectieve criteria die aan de basis liggen van dit systeem en de beloningsmethodiek, werden bepaald bij een afzonderlijk koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Het functiewegingssysteem heeft als doel gelijkwaardige functies gelijkwaardig te belonen en is gebaseerd op objectieve criteria aangeduid in het functiewegingssysteem.

Het beloningspakket omvat een maandwedde en een extra-legaal pensioen.

De houders van de managementfunctie kunnen bovenop het vastgestelde beloningspakket een onkosten-vergoeding genieten en een dienstwagen ter beschikking krijgen.

Hoofdstuk V - De evaluatie De houders van een managementfunctie, inclusief de voorzitter van het directiecomité, worden tweejaarlijks geëvalueerd.

Gelet op de te bereiken doelstellingen en gelet op hun bijzondere positie - zeker wat betreft de personeelsleden van de federale ministeries en overheidsdiensten - wordt bij de managementfuncties een andere invulling gegeven aan een evaluatie "onvoldoende", namelijk in relatie tot de managementfunctie.

Bij de managementfunctie zal, gezien hun bijzondere verantwoordelijkheden, met name de concrete strategische en operationele doelstellingen die geformuleerd staan in de respectieve managementplannen en operationele plannen, de evaluatie zich ook daarop moeten focussen. De beoordeling van de houders van een managementfunctie zal bijgevolg gebaseerd zijn enerzijds op de behaalde resultaten met betrekking tot de vooropgestelde doelstellingen en anderzijds op de manier waarop de werkzaamheden werden ondernomen.

De evaluatie beperkt zich tot de uitoefening van de managementfunctie.

Het onvoldoende functioneren op managementniveau heeft inderdaad slechts gevolgen voor dat niveau, wat blijkt uit de gevolgen van de evaluatie "onvoldoende". Er wordt enkel een einde gesteld aan het mandaat. Het leidt voor vastbenoemde ambtenaren niet tot een voorstel tot ontslag als ambtenaar.

Een ander bijzonder aspect van de managementfuncties is, dat de houder van een mandaat zes maanden voor het einde van zijn mandaat een globale eindevaluatie krijgt. Deze evaluatie houdt rekening met de uiteindelijke resultaten.

In het koninklijk besluit van 2 mei 2001 dat thans wordt ingetrokken, was voorzien dat de minister wanneer hij de voorzitter evalueert, zich liet bijstaan door een extern bureau. De afwezigheid van een extern bureau in de andere gevallen werd door de Raad van State in zijn arrest nr. 98.735 van 7 september 2001 geacht onvoldoende waarborgen te bieden inzake objectiviteit. Om deze reden wordt in onderhavig besluit in alle gevallen in de aanwezigheid van een extern bureau voorzien.

Naast het georganiseerd administratief beroep bij dezelfde overheid, zal tevens worden voorzien, via een wetgevend initiatief in een beroep, bij een nieuw op te richten administratief rechtscollege.

Hoofdstuk VI - Einde van het mandaat en de niet-hernieuwing ervan Het mandaat neemt van rechtswege een einde bij het verstrijken van de termijn en kan bij de toekenning van een evaluatie "onvoldoende" vroegtijdig beëindigd worden.

In `s lands belang, en om de continuïteit van de openbare dienst te verzekeren, is een verlenging van het mandaat tot de datum van aanstelling van zijn opvolger mogelijk, en dit voor een termijn van maximum zes maanden.

Er kunnen zich volgende situaties voordoen : 1° beëindiging met een evaluatievermelding "onvoldoende" : a) de vastbenoemde ambtenaar van het federaal administratief Openbaar Ambt wordt gereaffecteerd in een passende statutaire functie;b) de houder van een managementfunctie extern aan het federaal administratief Openbaar Ambt (incl.de ex-contractuele personeelsleden) heeft recht op een beëindigingsvergoeding, door Ons bepaald; 2° einde van het mandaat van rechtswege zonder toekenning van een "onvoldoende" en zo na deelname aan een vergelijkende selectie, er geen voorstel tot nieuw mandaat volgt : a) de vastbenoemde ambtenaar van het federaal administratief Openbaar Ambt heeft het recht op vrijwillig ontslag uit zijn statutair ambt met genot van een herintegratievergoeding, door Ons bepaald, of reaffectatie in een passende statutaire functie;b) de houder van een managementfunctie extern aan het federaal administratief Openbaar Ambt (incl.de ex-contractuele personeelsleden) heeft recht op een herintegratievergoeding, door Ons bepaald.

Hoofdstuk VII - Hernieuwing van het mandaat Indien uit de uitoefening van zijn functie blijkt dat de houder van een managementfunctie ontegensprekelijk aan de gestelde generieke en specifieke voorwaarden voldoet, wat geconcretiseerd wordt in een eindevaluatie "zeer goed", wordt het mandaat, met uitzondering van het mandaat van de voorzitter van het Directiecomité van de Federale overheidsdienst "Kanselarij en Algemene Diensten", hernieuwd op grond van een door beide partijen goedgekeurd nieuw managementplan zonder dat deze managementfunctie open wordt verklaard.

Er wordt met andere woorden geen nieuwe selectie georganiseerd. De eerste selectie wordt geacht geldig te zijn voor het sluiten van het nieuwe mandaat. Ten opzichte van de overheid, heeft de houder van de managementfunctie van wie het eerste mandaat is afgelopen, dus een recht op een nieuwe mandaatperiode bij een eindvermelding "zeer goed".

Hoofdstuk VIII - Overgangsbepalingen Selectie De gevraagde managementervaring is bij de eerste invulling, voor de vastbenoemde ambtenaren, een ervaring in minstens rang 13. Dit is een objectief criterium en enkel een deelnemingsvoorwaarde. Hoe dan ook zal betrokkene tijdens het assessment het bezit van managementpotentieel moeten bewijzen.

Bij de eerste invulling van de managementfuncties zal elke minister, met ondersteuning van de Federale Overheidsdienst "Personeel en Organisatie", een functiebeschrijving en competentieprofiel opstellen.

Voor de managementfuncties, andere dan de functie van voorzitter van het Directiecomité, vervangt de minister, zolang de voorzitter niet is aangesteld, en dus in afwijking van de algemene regel, de voorzitter van het directiecomité bij het onderhoud en bij de voordracht. De samenspraak met betrekking tot de profielen van de leden van de selectiecommissie gebeurt eveneens enkel met de minister of de betrokken staatssecretaris.

De huidige rangen 16 en 17 De federale overheidsdiensten worden opgericht op het ogenblik van bekendmaking van hun oprichtingsbesluit in het Belgisch Staatsblad.

Het personeel wordt slechts overgeheveld op de datum bepaald door de betrokken minister.

De graden van rang 16 en 17 worden afgeschaft in de federale overheidsdiensten op het ogenblik van de overdracht van hun respectievelijke titularissen, als deel van het over te dragen personeel van het ministerie, naar de federale overheidsdienst. Zij behouden hun graad dus ten persoonlijke titel.

Hun titularissen kunnen deelnemen aan de selectieprocedures voor de managementfuncties. Zo zij dit niet wensen of niet aangesteld worden in een managementfunctie, overleggen de ex-rangen 17 met en ontvangen ze hun opdracht van de minister en rapporteren aan hem. De ex-rangen 16 overleggen met en ontvangen hun opdracht van de voorzitter van het directiecomité en rapporteren aan hem. Allen worden dus aangesteld als opdrachthouder en dit minimaal met behoud van wedde. De inhoud van hun opdracht wordt dus in onderling overleg bepaald na een grondige analyse van hun competenties en loopbaanverwachtingen via professionele individuele coaching.

Hoofdstuk IX - Opheffings- en slotbepalingen Artikel 74bis van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel bepaalt dat de graden van de huidige rangen 15, 16 en 17 bij mandaat worden uitgeoefend. Dit artikel heeft, gezien het voorliggend ontwerp, geen bestaansredenen meer.

Hetzelfde geldt voor de vermelde koninklijke besluiten die in uitvoering van het oud artikel 22 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken en bovenvermeld artikel 74bis werden genomen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 9 oktober 2001 door de Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten », heeft op 11 oktober 2001 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.

In het onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid : « dat veranderingsprocessen belangrijke consequenties hebben voor het personeel; dat dergelijk proces in de mate van het mogelijke - en uiteraard met respect voor het rechterlijk toezicht - zo snel als mogelijk, kordaat en doelmatig, moet wordt doorgevoerd; dat het een topprioriteit is van deze regering werk te maken van een klantvriendelijke administratie en aan deze publieke diensten een nieuw elan te geven; dat de Regering een niet aflatende inzet heeft betoond om elke opeenvolgende stap noodzakelijk voor deze hervorming op een zo kort mogelijke termijn heeft gerealiseerd; dat deze hervorming talrijke wijzigingen aan de wetgeving en reglementering vereist, met name volgende wetgevende en reglementaire initiatieven zijn gerealiseerd of bevinden zich in een ver gevorderd stadium : - het koninklijk besluit van 22 mei 2000 houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de human resources cellen in de federale ministeries; - het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst; - het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel; - het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel; - koninklijk besluit van 13 maart 2001 tot invoering van een verlof voorafgaand aan de pensionering ten gunste van ambtenaren van het federaal administratief Openbaar Ambt die titularis zijn van de graden die gerangschikt zijn in niveau 3 en 4; - wet van 23 maart 2001 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken; - het koninklijk besluit van 2 mei 2001 betreffende de aanduiding en uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten dat het scharnier en startsein vormde voor de effectieve operationalisering van deze fundamentele hervorming van het federaal Openbaar Ambt en geschorst werd door de afdeling administratie van de Raad van State op 7 september 2001; - het koninklijk besluit van 11 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Informatie- en communicatietechnologie; - het koninklijk besluit van 11 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie; - het koninklijk besluit van 15 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Budget en Beheerscontrole; - het koninklijk besluit van 15 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Kanselarij en Algemene Diensten; - het koninklijk besluit van 23 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Justitie; - het koninklijk besluit van 23 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid; - het koninklijk besluit van 23 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu; - het koninklijk besluit van 4 juli 2001 tot wijziging van artikel 9 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; - het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde; - het koninklijk besluit van 19 juli 2001 houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten; - het koninklijk besluit van 19 juli 2001 betreffende de invulling van de beleidsorganen van de federale overheidsdiensten en betreffende de personeelsleden van de federale overheidsdiensten aangewezen om deel uit te maken van een kabinet van een lid van een Regering of van een College van een Gemeenschap of een Gewest; - het koninklijk besluit van 19 juli 2001 tot vaststelling, met het oog op de toepassing van artikel 43 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, van de graden van de ambtenaren van de centrale diensten van de federale overheidsdiensten, die eenzelfde trap van de hiërarchie vormen; - het koninklijk besluit van 19 juli 2001 tot vaststelling van de taalkaders van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie; - het koninklijk besluit van 19 juli 2001 tot vaststelling van de taalkaders van de Federale Overheidsdienst Budget en Beheerscontrole; - het koninklijk besluit van 19 juli 2001 tot vaststelling van de taalkaders van de Federale Overheidsdienst Informatie- en Communicatie-technologie; - het koninklijk besluit van 19 juli 2001 tot vaststelling van de taalkaders van de Federale Overheidsdienst Kanselarij en Algemene Diensten; - ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966; - het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de aanwijzing van tweetalige adjuncten in de centrale diensten van de federale overheidsdiensten; - het voorontwerp van wet tot invoeging van de artikelen 43ter, 44bis, 46bis, 69 en 70 in de wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 - Regeringsamendementen; - het ontwerp van koninklijk besluit houdende wijziging van diverse reglementaire bepalingen inzake het statuut van het rijkspersoneel; - het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten; - het voorontwerp van wet houdende diverse bepalingen inzake ambtenarenzaken; dat de Raad van State op 7 september 2001 bovenvermeld koninklijk besluit van 2 mei 2001 met zijn arrest nr. 98.735 heeft geschorst; dat evenwel voormeld koninklijk besluit vooralsnog niet is vernietigd zodat niettegenstaande de schorsing de bestaande rechtsordening gewijzigd is doch die wijzigingen niet ten uitvoer kunnen worden gelegd; dat in dit kader heel wat personeelsleden van de federale overheid zich in de onzekerheid bevinden omtrent hun toekomst gezien zij zich kandidaat gesteld hebben en de lopende procedures door de schorsing eveneens opgeschort zijn; dat bovendien heel wat belangstellenden uit de private sector kun kandidatuur gesteld hebben en over het gevolg dat daaraan wordt gegeven in het ongewisse blijven; dat daarenboven de continuïteit, doelmatigheid en goede werking van de federale dienstverlening in gevaar dreigt te komen wanneer de periode van overgang nog toeneemt; dat in dat kader is vast te stellen dat bij gebrek aan duidelijke verantwoordelijken omtrent het uitoefenen van de leidinggevende functie de uitgaven van de onderscheiden departementen op onverklaarbare wijze toenemen; dat selectieprocedures, benoemingen en bevorderingen geen doorgang kunnen vinden ingevolge onduidelijkheid over de geldende reglementering nu, niettegenstaande de schorsing van het koninklijk besluit van 2 mei 2001, hetzij uitdrukkelijk hetzij impliciet wijzigingen zijn opgetreden zodat ook de vroegere reglementering niet onverkort kan worden toegepast; dat leidinggevende, aan de top van de administratie, die eerlang op rust zijn gesteld, daardoor niet kunnen worden vervangen en diegene die recht hebben om in rust te worden gesteld niet langer in dienst kunnen worden gehouden om grond van artikel 3 van het koninklijk besluit van 12 mei 1927 betreffende de ouderdom van de oppensioenstelling van de ambtenaren, de beambten en het dienstpersoneel van de Staat, nu de daarin vermelde termijn van zes maanden werd uitgeput; dat zulks inzonderheid problematisch is voor de werking van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid hetgeen door de cruciale rol dat dit organisme vervult, uitstraalt op de werking van het gehele Openbaar Ambt en de operationalisering van Copernicus aanzienlijk belemmert;

Om die redenen houdt dit koninklijk besluit rekening met dit arrest en de overwegingen die eraan ten grondslag liggen; de termijn van drie dagen wordt gerechtvaardigd doordat dit koninklijk besluit verschilt van het geschorste besluit door een beperkt aantal wijzigingen en verbeteringen aangebracht in functie van voornoemd arrest; de spoed wordt ook nog verantwoord om verwarring bij het personeel te voorkomen en de intentie van de Regering betreffende de implementatie van deze hervorming tijdens deze legislatuur te onderstrepen. » Gelet op de korte termijn welke hem voor het geven van zijn advies wordt toegemeten, heeft de Raad van State, afdeling wetgeving, zich moeten beperken tot het maken van de hiernavolgende opmerkingen.

VOORAFGAANDE OPMERKING Het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt is bestemd om in de plaats te komen van het koninklijk besluit van 2 mei 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten. Het laatstgenoemde besluit, waarvan de tenuitvoerlegging, werd geschorst bij het arrest nr. 98.735, Jadot, van 7 september 2001 van de Raad van State, afdeling administratie, wordt door het eerstgenoemde besluit ingetrokken.

Het ontworpen besluit beoogt voornamelijk tegemoet te komen aan de wettigheidsbezwaren die in het zo-even vermelde arrest ten aanzien van een aantal bepalingen van het koninklijk besluit van 2 mei 2001 werden geuit (1), en bevat derhalve geen volledig nieuwe regeling van de management-functies. Een aantal bepalingen zijn dan ook identiek aan bepalingen die thans voorkomen in het koninklijk besluit van 2 mei 2001.

Aangezien de Raad van State, afdeling wetgeving, over dat laatste besluit op 22 maart 2001 reeds het advies 31.372/1 heeft uitgebracht, zal over die bepalingen geen advies meer worden verstrekt (2) en wordt naar dat advies verwezen.

Uit wat voorafgaat volgt derhalve dat de Raad van State, afdeling wetgeving, naar aanleiding van het heden om advies voorliggende ontwerp, enkel die artikelen in het onderzoek kan betrekken die, in vergelijking met het koninklijk besluit van 2 mei 2001, nieuw of gewijzigd zijn. Bovendien worden de gewijzigde artikelen slechts onderzocht in de mate dat ze inhoudelijk verschillen van de ermee overeenstemmende artikelen uit het koninklijk besluit van 2 mei 2001.

ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef In de aanhef dient te worden gerefereerd aan alle te wijzigen, op te heffen of in te trekken koninklijke besluiten met, in beginsel, de vermelding van de nog geldende wijzigingen welke die besluiten hebben ondergaan. Daarentegen behoeft geen melding te worden gemaakt van de koninklijke besluiten waarbij bepaalde van die besluiten in werking werden gesteld of waarbij een besluit tot inwerkingstelling werd ingetrokken.

Artikelen 7 en 9 1. Eén van de wijzigingen die door het ontwerpbesluit ten aanzien van het koninklijk besluit van 2 mei 2001 wordt aangebracht, is dat er een afzonderlijke selectie plaatsvindt al naargelang het gaat om Nederlandstalige dan wel om Franstalige kandidaten. Beginsel blijft evenwel dat de te begeven managementfunctie moet toekomen aan de meest geschikte kandidaat. Van dit beginsel kan enkel worden afgeweken wanneer zulks noodzakelijk is om te voldoen aan de dwingende bepalingen van de taalwetgeving (3).

Vraag is evenwel of het systeem van een parallelle selectie van, enerzijds, Nederlandstalige kandidaten en, anderzijds, Franstalige kandidaten aan de benoemende overheid wel toelaat om, in de gevallen waar de keuze tussen de kandidaten niet wordt bepaald door de vereisten van de taalwetgeving, op een volledig objectieve en gelijke basis de titels en verdiensten van de onderscheiden kandidaten tegenover elkaar af te wegen. De andere samenstelling van de twee selectiecommissies draagt onvermijdelijk de mogelijkheid in zich dat nuances in de maatstaven van beoordeling en verschillen in appreciatie bij de beoordeling zelf voorkomen, terwijl het gegeven dat slechts een rangschikking binnen elke taalgroep wordt opgemaakt, een vergelijking tussen kandidaten van verschillende taalgroepen bemoeilijkt. In dit verband wordt de stellers van het ontwerp er op gewezen dat in het reeds genoemde arrest nr. 98.735 de afwezigheid van een rangschikking tussen de kandidaten mee in aanmerking werd genomen om te besluiten tot een schending van het beginsel van de gelijkheid inzake de toegang tot openbare ambten (4). 2. Er dient in artikel 7, § 3, te worden gespecificeerd waaruit de « validering » van de resultaten van het assessment door SELOR bestaat. Artikel 10 Het is allicht niet de bedoeling dat de in het tweede lid van artikel 10, § 1, bedoelde keuzemogelijkheid enkel zou gelden met betrekking tot de functie van voorzitter van het directiecomité, en dus niet met betrekking tot de andere managementfuncties bedoeld in artikel 10, § 1, eerste lid, 2°, zoals de verwijzing naar § 1, 1° in de eerstgenoemde bepaling zou kunnen laten uitschijnen.

De redactie van die bepaling zal dan ook dienen te worden aangepast.

Artikel 27 In artikel 27, derde lid, moet worden bepaald wie de daarin bedoelde opdracht uiteindelijk omschrijft.

De kamer was samengesteld uit : de heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;

J. Baert, J. Smets, staatsraden;

G. Schrans, A. Spruyt, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. A. Beckers, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Smets.

Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Weekers, adjunct-auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer J. Drijkoningen, eerste referendaris.

De griffier, A. Beckers.

De voorzitter, M. Van Damme _______ Nota's (1) Alhoewel de schorsing van de tenuitvoerlegging uit rechtszekerheidsmotieven het gehele koninklijke besluit van 2 mei 2001 betreft, hebben de ernstig bevonden middelen slechts betrekking op bepaalde onderdelen van dat besluit. (2) Evenmin zal de Raad van State, afdeling wetgeving, zich uitspreken over wijzigingen die een louter gevolg zijn van door hem in het advies 31.372/1 geformuleerde opmerkingen. (3) In het verslag aan de Koning wordt dienaangaande gesteld dat « in het ontwerp van wet tot wijziging van de taalwetgeving in bestuurszaken dat eerstdaags in het Parlement zal worden ingediend, zal worden ingevoegd dat, wat de voorzitters van het directiecomité van de vier horizontale federale overheidsdiensten betreft, minstens één van die betrekkingen aan de andere taalrol moet worden toebedeeld, (en dat), wat het geheel van de voorzittersbetrekkingen betreft, (er) pariteit (...) moet zijn ». (4) Te dien aanzien moet er worden op gewezen dat de selectie per taalgroep niet kan worden verantwoord door de zorg voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de betrokken taalgroep binnen het bestuur.Aan die zorg wordt immers tegemoet gekomen door de taalwetgeving zelf. Het is slechts wanneer een bepaalde functie zowel door een Nederlandstalige als door een Franstalige kan worden bezet - en bijgevolg het vrijwaren van het door de taalwetgeving beoogde evenwicht niet noodzaakt tot de aanwijzing van een kandidaat die tot een vooraf bepaalde taalgroep behoort - dat het aan de orde gestelde gelijkheidsprobleem zich kan voordoen.

29 SEPTEMBER 2001. - Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 maart 1972 betreffende de staatssecretarissen;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren belast met het beheer van sommige overheidsdiensten;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot bepaling van de voorwaarden en de modaliteiten volgens dewelke het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren belast met het beheer van sommige overheidsdiensten van toepassing is op bepaalde instellingen van openbaar nut en op de openbare instellingen van sociale zekerheid;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 november 1966 betreffende de aanwijzing van tweetalig adjuncten in de centrale diensten;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende oprichting van de Hoge Raad van Ambtenarenzaken;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut en tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 april 1999 betreffende de directiepremie die wordt toegekend aan de ambtenaren die belast zijn met het beheer van sommige overheidsdiensten;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 mei 1999 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren belast met het beheer van sommige overheidsdiensten;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 mei 1999 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot bepaling van de voorwaarden en de modaliteiten volgens dewelke het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren belast met het beheer van sommige overheidsdiensten van toepassing is op bepaalde instellingen van openbaar nut en op de openbare instellingen van sociale zekerheid;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 mei 1999 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 november 1966 betreffende de aanwijzing van tweetalig adjuncten in de centrale diensten;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 mei 1999 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende oprichting van de Hoge Raad van Ambtenarenzaken;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 mei 1999 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut en tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 mei 1999 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 30 april 1999 betreffende de directiepremie die wordt toegekend aan de ambtenaren die belast zijn met het beheer van sommige overheidsdiensten;

Gelet op het koninklijk besluit tot intrekking van de koninklijke besluiten van 4 mei 1999 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de regeling der mandaten in de federale hoge administratie;

Gelet op koninklijk besluit van 25 mei 1999 tot vaststelling van het opleidingsprogramma voor het directiebrevet;

Gelet op het advies van de inspecteur van financiën, gegeven op 13 september 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 19 september 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Pensioenen van 4 oktober 2001;

Gelet op het protocol nr. 127/1 van 27 september 2001 van het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 396 van 2 oktober 2001 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op het verzoek op spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat veranderingsprocessen belangrijke consequenties hebben voor het personeel;

Gelet op de omstandigheid dat dergelijk proces in de mate van het mogelijke - en uiteraard met respect voor het rechterlijk toezicht - zo snel als mogelijk, kordaat en doelmatig, moet worden doorgevoerd;

Gelet op de omstandigheid dat het een topprioriteit is van deze regering werk te maken van een klantvriendelijke administratie en aan deze publieke diensten een nieuw elan te geven;

Gelet op de omstandigheid dat de Regering een niet aflatende inzet heeft betoond om elke opeenvolgende stap noodzakelijk voor deze hervorming op een zo kort mogelijke termijn heeft gerealiseerd;

Gelet op de omstandigheid dat deze hervorming talrijke wijzigingen aan de wetgeving en reglementering vereist, met name volgende wetgevende en reglementaire initiatieven zijn gerealiseerd of bevinden zich in een ver gevorderd stadium : - het koninklijk besluit van 22 mei 2000 houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de human resources cellen in de federale ministeries; - het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst; - het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel; - het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel; - het koninklijk besluit van 13 maart 2001 tot invoering van een verlof voorafgaand aan de pensionering ten gunste van ambtenaren van het federaal administratief Openbaar Ambt die titularis zijn van de graden die gerangschikt zijn in niveau 3 en 4; - de wet van 23 maart 2001 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken; - het koninklijk besluit van 2 mei 2001 betreffende de aanduiding en uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten, dat het scharnier en startsein vormde voor de effectieve operationalisering van deze fundamentele hervorming van het federaal Openbaar Ambt en geschorst werd door de afdeling administratie van de Raad van State op 7 september 2001; - het koninklijk besluit van 11 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Informatie- en communicatietechnologie; - het koninklijk besluit van 11 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie; - het koninklijk besluit van 15 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Budget en Beheerscontrole; - het koninklijk besluit van 15 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Kanselarij en Algemene Diensten; - het koninklijk besluit van 23 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Justitie; - het koninklijk besluit van 23 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid; - het koninklijk besluit van 23 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu; - het koninklijk besluit van 4 juli 2001 tot wijziging van artikel 9 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; - het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde; - het koninklijk besluit van 19 juli 2001 houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten; - het koninklijk besluit van 19 juli 2001 betreffende de invulling van de beleidsorganen van de federale overheidsdiensten en betreffende de personeelsleden van de federale overheidsdiensten aangewezen om deel uit te maken van een kabinet van een lid van een Regering of van een College van een Gemeenschap of een Gewest; - het koninklijk besluit van 19 juli 2001 tot vaststelling, met het oog op de toepassing van artikel 43 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, van de graden van de ambtenaren van de centrale diensten van de federale overheidsdiensten, die eenzelfde trap van de hiërarchie vormen; - het koninklijk besluit van 19 juli 2001 tot vaststelling van de taalkaders van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie; - het koninklijk besluit van 19 juli 2001 tot vaststelling van de taalkaders van de Federale Overheidsdienst Budget en Beheerscontrole; - het koninklijk besluit van 19 juli 2001 tot vaststelling van de taalkaders van de Federale Overheidsdienst Informatie- en Communicatietechnologie; - het koninklijk besluit van 19 juli 2001 tot vaststelling van de taalkaders van de Federale Overheidsdienst Kanselarij en Algemene Diensten; - het koninklijk besluit van 18 oktober 2001 betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten; - het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966; - het ontwerp van koninklijk besluit betreffende de aanwijzing van tweetalige adjuncten in de centrale diensten van de federale overheidsdiensten; - het voorontwerp van wet tot invoeging van de artikelen 43ter, 44bis, 46bis, 69 en 70 in de wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. - Regeringsamendementen; - het ontwerp van koninklijk besluit houdende wijziging van diverse reglementaire bepalingen inzake het statuut van het rijkspersoneel; - het voorontwerp van wet houdende diverse bepalingen inzake ambtenarenzaken;

Gelet op de omstandigheid dat de Raad van State op 7 september 2001 bovenvermeld koninklijk besluit van 2 mei 2001 met zijn arrest nr. 98.735 heeft geschorst;

Gelet op de omstandigheid dat evenwel voormeld koninklijk besluit vooralsnog niet is vernietigd zodat niettegenstaande de schorsing de bestaande rechtsordening gewijzigd is doch die wijzigingen niet ten uitvoer kunnen worden gelegd;

Gelet op de omstandigheid dat in dit kader heel wat personeelsleden van de federale overheid zich in de onzekerheid bevinden omtrent hun toekomst gezien zij zich kandidaat gesteld hebben en de lopende selectieprocedures door de schorsing eveneens opgeschort zijn;

Gelet op de omstandigheid dat bovendien heel wat belangstellenden uit de private sector hun kandidatuur gesteld hebben en over het gevolg dat daaraan wordt gegeven in het ongewisse blijven;

Gelet op de omstandigheid dat daarenboven de continuïteit, de doelmatigheid en de goede werking van de federale dienstverlening in gevaar dreigt te komen wanneer de periode van overgang nog toeneemt;

Gelet op de omstandigheid dat in dat kader is vast te stellen dat bij gebrek aan duidelijke verantwoordelijken omtrent het uitoefenen van de leidinggevende functie de uitgaven van de onderscheiden departementen op onverklaarbare wijze toenemen;

Gelet op de omstandigheid dat selectieprocedures, benoemingen en bevorderingen geen doorgang kunnen vinden ingevolge onduidelijkheid over de geldende reglementering nu dat, niettegenstaande de schorsing van het koninklijk besluit van 2 mei 2001, hetzij uitdrukkelijk hetzij impliciet wijzigingen zijn opgetreden zodat ook de vroegere reglementering niet onverkort kan worden toegepast;

Gelet op de omstandigheid dat leidinggevende, aan de top van de administratie, die eerlang op rust zijn gesteld, daardoor niet kunnen worden vervangen en diegene die recht hebben om in rust te worden gesteld, niet langer in dienst kunnen worden gehouden op grond van artikel 3 van het koninklijk besluit van 12 mei 1927 betreffende de ouderdom van de oppensioenstelling van de ambtenaren, de beambten en het dienstpersoneel van de Staat, nu de daarin vermelde termijn van zes maanden werd uitgeput;

Gelet op de omstandigheid dat zulks inzonderheid problematisch is voor de werking van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid hetgeen door de cruciale rol dat dit organisme vervult, uitstraalt op de werking van het gehele Openbaar Ambt en de operationalisering van Copernicus aanzienlijk belemmert;

Om die redenen houdt dit koninklijk besluit rekening met dit arrest en de overwegingen die eraan ten grondslag liggen; de termijn van drie dagen wordt gerechtvaardigd doordat dit koninklijk besluit verschilt van het geschorste besluit door een beperkt aantal wijzigingen en verbeteringen aangebracht in functie van voornoemd arrest; de spoed wordt ook nog verantwoord om verwarring bij het personeel te voorkomen en de intentie van de Regering betreffende de implementatie van deze hervorming tijdens deze legislatuur te onderstrepen;

Gelet op het advies nr. 32.344/1 van de Raad van State, gegeven op 11 oktober 2001 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Begroting en Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de federale overheidsdiensten, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst. HOOFDSTUK II. - De managementfuncties en hun juridische aard

Art. 2.§ 1. De managementfuncties in de federale overheidsdiensten worden in vier groepen ingedeeld, in de volgende hiërarchische orde : 1° de voorzitter van het Directiecomité;2° de managementfunctie -1;3° de managementfunctie -2;4° de managementfunctie -3. § 2. Het organogram van de managementfuncties wordt per federale overheidsdienst door Ons bepaald, op voorstel van de betrokken minister of staatssecretaris.

Art. 3.De managementfuncties zijn beheersfuncties in een federale overheidsdienst, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst.

Zij worden uitgeoefend in het kader van een mandaat, zijnde een hernieuwbare tijdelijke aanwijzing overeenkomstig artikel 10. HOOFDSTUK III. - De selectie, de werving en de aanstelling van de houders van een managementfunctie Afdeling I - Algemene bepaling

Art. 4.Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk zijn de regels die toepasselijk zijn op de selectie en de werving van het rijkspersoneel van toepassing op de selectie en de werving van de houders van een managementfunctie. Afdeling II. - De selectie

Art. 5.§ 1. De vergelijkende selectie wordt georganiseerd per taalrol. De nederlandstalige respectievelijk de franstalige kandidaten voor een managementfunctie nemen deel aan een nederlandstalige respectievelijk franstalige vergelijkende selectie die leidt tot hun indeling in groep A, B, C of D. Elke groep A bevat de kandidaten die zeer geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep B de kandidaten die geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep C de kandidaten die minder geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep D de kandidaten die niet geschikt zijn voor de uit te oefenen functie.

In de groep A en de groep B worden de kandidaten bovendien gerangschikt. § 2. SELOR - Selectiebureau van de federale overheid valideert de resultaten van elke stap in de vergelijkende selectie en maakt zich daartoe na uitoefening van de kwaliteitsbewaking de resultaten van elke stap in de vergelijkende selectie eigen of niet.

Art. 6.§ 1. Om deel te nemen aan de vergelijkende selecties voor de functie van voorzitter van het directiecomité en een managementfunctie - 1 moeten de kandidaten titularis zijn van een functie van niveau 1 uitoefenen of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau 1.

De kandidaten voor een functie van voorzitter van het directiecomité en managementfunctie -1 dienen over een managementervaring van minstens zes jaar te beschikken of tien jaar nuttige professionele ervaring te hebben. Onder managementervaring wordt verstaan ervaring inzake beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de private sector. § 2. Om deel te nemen aan de vergelijkende selecties voor een managementfunctie -2 en -3 moeten de kandidaten gedurende minstens zes jaar titularis zijn van een functie van niveau 1 in een ministerie of federale overheidsdienst, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst

Art. 7.§ 1. De kandidaten voor een managementfunctie moeten over de competenties, relationele en managementvaardigheden beschikken die worden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie. § 2. De functiebeschrijving en het competentieprofiel van de binnen een federale overheidsdienst te begeven managementfunctie worden bepaald : 1° voor de functie van voorzitter van het directiecomité, door de minister;2° voor de managementfunctie -1, door de minister, op voorstel van de voorzitter van het directiecomité;3° voor de managementfunctie -2, door de minister, op voorstel van de voorzitter van het directiecomité en de houder van de managementfunctie -1;4° voor de managementfunctie -3, door de minister, op voorstel van de voorzitter van het directiecomité en de houder van de managementfunctie -2. § 3. De functiebeschrijving en het competentieprofiel van een binnen een programmatorische federale overheidsdienst te begeven managementfunctie worden bepaald : 1° voor de voorzitter, door de bevoegde minister of de bevoegde staatssecretaris;2° voor de overige managementfuncties, door de bevoegde minister of de bevoegde staatssecretaris op voorstel van de voorzitter.

Art. 8.§ 1. Elke selectiecommissie wordt samengesteld door de afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid. De profielen van de leden van elke selectiecommissie worden vastgelegd in samenspraak met - de betrokken minister, voor de voorzitter van het directiecomité; - de betrokken minister of desgevallend de betrokken staatssecretaris, voor de voorzitter; - de betrokken minister of desgevallend de betrokken staatssecretaris, op voorstel van de betrokken voorzitter van het directiecomité of desgevallend de betrokken voorzitter, voor de overige managementfuncties.

Voor de functie van voorzitter van het directiecomité en de managementfunctie -1, maakt de afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid aan de regeringsleden de samenstelling van de selectiecommissie over. Zij kunnen hem hun opmerkingen binnen zeven kalenderdagen meedelen. SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid dient op de opmerkingen te antwoorden bij wijze van een gemotiveerde beslissing.

De selectiecommissie is samengesteld uit een meerderheid aan experten tewerkgesteld bij een overheid of in de non-profitsector. De leden van de selectiecommissie worden op basis van hun kennis van de jobspecifieke competenties gekozen.

De selectiecommissie wordt voorgezeten door een afgevaardigde van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid. Met het oog op een gelijkwaardige aanpak, plegen de voorzitters van de nederlandstalige en franstalige selectiecommissie overleg. § 2. Elke Nederlandstalige en Franstalige vergelijkende selectie, bedoeld in artikel 5, § 1, bestaat uit volgende stappen : 1° SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid beslist of de kandidaten voldoen aan de algemene en bijzondere toelaatbaarheidsvereisten.De kandidaten die niet voldoen, worden geweigerd. 2° een assessment waarbij de voor de managementfunctie vereiste leidinggevende vaardigheden worden getoetst.Onder assessment wordt verstaan een vorm van potentialiteitsinschatting.

Dit assessment wordt afgelegd voor externe expert-evaluatoren, aangeduid door SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid. Twee leden van, en aangeduid in de schoot van elke selectiecommissie worden uitgenodigd om aanwezig te zijn bij het assessment als observator.

De expert-evaluatoren beschrijven het assesment van elke kandidaat en geven elke kandidaat één van de volgende beoordelingen : zeer geschikt, geschikt, minder geschikt en niet-geschikt. Bij deze indeling worden de observatoren uitgenodigd om aanwezig te zijn met raadgevende stem. 3° een mondelinge proef, afgenomen door elke selectiecommissie. Dit gedeelte heeft tot doel de functiespecifieke competenties, vermeld in de desbetreffende functiebeschrijving en competentieprofiel, van elke kandidaat te evalueren en het geven aan elke kandidaat van één van de volgende beoordelingen : zeer geschikt, geschikt, minder geschikt en niet-geschikt. Twee expert-evaluatoren, aangeduid door SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid, worden uitgenodigd om aanwezig te zijn tijdens de proef als observator.

Bij de indeling van de kandidaten worden de aangeduide expert-evaluatoren uitgenodigd om aanwezig te zijn met raadgevende stem. 4° Vervolgens maken elke selectiecommissie en de betrokken expert-evaluatoren samen de eindevaluatie op van de kandidaten overeenkomstig hun functiespecifieke compenties en hun leidingevende vaardigheden en delen deze in in vier groepen, met name A, B, C of D. Zij rangschikken de kandidaten ingedeeld in groep A en groep B. Zij sturen deze eindevaluatie aan de aanstellende overheid samen met de verslagen en de deelresultaten bedoeld in 2° en 3° teneinde haar optimaal in te lichten omtrent het door elke kandidaat bereikte resultaat. § 3. De kandidaten worden ingelicht over hun indeling en/of rangschikking. Afdeling III. - De werving

Art. 9.§ 1. Voor wat betreft de binnen de horizontale en verticale federale overheidsdiensten te begeven managementfuncties, maakt SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid het geheel van de resultaten van de Nederlandstalige en de Franstalige vergelijkende selectie, bedoeld in artikel 8, § 2, over aan : 1° aan de betrokken minister, voor de functie van voorzitter van het directiecomité;2° aan de voorzitter van het directiecomité, voor de andere managementfuncties. Met de kandidaten van groep A wordt een aanvullend onderhoud georganiseerd. Dit onderhoud heeft tot doel de Nederlandstalige en Franstalige kandidaten te vergelijken wat betreft hun competenties, relationele en management-vaardigheden zoals bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie. Dit onderhoud wordt geleid : 1° voor de werving van de voorzitter van het directiecomité, door de minister;2° voor de werving van de houder van de managementfunctie -1, door de voorzitter van het directiecomité;3° voor de werving van de houder van de managementfunctie -2, door de houder van de managementfunctie -1 en de voorzitter van het directiecomité;4° voor de werving van de houder van de managementfunctie -3, door de houder van de managementfunctie -2 en de voorzitter van het directiecomité. Van elk onderhoud wordt een verslag houdende het resultaat van deze vergelijking opgemaakt. Dit verslag wordt bij het aanstellingsdossier gevoegd. § 2. Voor wat betreft de binnen de programmatorische federale overheidsdiensten te begeven managementfuncties, maakt SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid het geheel van de resultaten van de nederlandstalige en de franstalige vergelijkende selectie, bedoeld in artikel 8, § 2, over aan : 1° aan de bevoegde minister of staatssecretaris, voor de voorzitter;2° aan de voorzitter, voor de overige managementfuncties. Met de kandidaten van groep A wordt een aanvullend onderhoud georganiseerd. Dit onderhoud heeft tot doel de nederlandstalige en franstalige kandidaten te vergelijken wat betreft hun competenties, relationele en managementvaardigheden zoals bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie. Dit onderhoud wordt geleid : 1° voor de werving van de voorzitter, door de bevoegde minister of bevoegde staatssecretaris;2° voor de werving van de houders van de overige managementfuncties, door de voorzitter. Van elk onderhoud wordt een verslag houdende het resultaat van deze vergelijking opgemaakt. Dit verslag wordt bij het aanstellingsdossier gevoegd. § 3. Bij uitputting van groep A, wordt de procedure vermeld in §§ 1 en 2 herhaald voor de kandidaten van groep B. Afdeling IV. - De aanstelling

Art. 10.§ 1. De kandidaten, gekozen overeenkomstig artikel 9, worden voor een periode van zes jaar aangesteld : 1° voor de functie van voorzitter van het directiecomité, door de Koning bij besluit waarover in de Ministerraad werd beraadslaagd, op voorstel van de betrokken minister;2° voor de overige managementfuncties, door de Koning, op voorstel van de betrokken minister en in voorkomend geval de betrokken staatssecretaris, na voordracht door de voorzitter van het directiecomité. In afwijking van § 1 hebben de ambtenaren van Buitenlandse Zaken die deel uitmaken van de externe loopbanen en aangeduid worden in een managementfunctie, de keuze tussen een mandaat van vier jaar of zes jaar.

In afwijking van § 1, 1°, krijgt de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst "Kanselarij en Algemene diensten" een mandaat tot de datum van aanstelling van de opvolger van de Eerste Minister. § 2. In afwijking van § 1, stelt de Koning, binnen een programmatorische federale overheidsdienst, de voorzitter aan, op voorstel van de betrokken minister en in voorkomend geval de betrokken staatssecretaris, evenals de overige houders van een managementfunctie en dit eveneens op voorstel van de betrokken minister en in voorkomend geval de betrokken staatssecretaris, na voordracht door de voorzitter.

Zij worden aangesteld voor de duur van het bestaan van de programmatorische federale overheidsdienst en uiterlijk voor zes jaar. § 3. In afwijking van de artikelen 28 tot 33quinquies van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, moeten de houders van een managementfunctie geen stage doormaken. HOOFDSTUK IV. - Nadere regels betreffende de uitoefening van de managementfuncties Afdeling I. - Het managementplan van de houder van een

managementfunctie

Art. 11.Binnen een termijn van drie maanden na de aanstelling wordt door de houder van de managementfunctie een ontwerp van managementplan en operationeel plan bezorgd aan de organen die het aanvullend onderhoud bedoeld in artikel 9, geleid hebben.

Het managementplan bevat minstens de beschrijving van de volgende elementen : 1° de precieze omschrijving van de algemene beheersopdrachten van de houder van de managementfunctie en zijn verplichtingen terzake;2° de strategische doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen terzake;3° de operationele doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen terzake;4° de toegekende budgettaire middelen. Het operationeel plan omvat minstens de beschrijving van de volgende elementen : 1° de uitwerking in het raam van een jaarlijks operationeel plan met horizon van drie jaar van de concrete prestaties voortvloeiend uit de uitvoering van de beheersopdrachten en de strategische en operationele doelstellingen die in het managementplan vermeld zijn, rekening houdend met de budgettaire middelen;2° de begroting op jaarbasis voor de uitvoering van de in 1° bedoelde prestaties. Het ontwerp van managementplan en het ontwerp van operationeel plan worden door de houder van de managementfunctie opgesteld op basis van de door het in het eerste lid vermelde organen verstrekte informatie, met name wat de hem ter beschikking gestelde middelen betreft en rekening houdend met het strategisch plan, bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst.

In de maand volgend op de ontvangst van de ontwerpen leggen de organen, bedoeld in artikel 9, §§ 1 en 2, het managementplan en het operationeel plan vast.

Het managementplan en het operationeel plan worden aangepast in onderling overleg. Afdeling II. - Nadere regelen betreffende de uitvoering van de

managementfuncties

Art. 12.Tijdens de duur van hun mandaat is, behoudens de afwijkende bepalingen in onderhavig besluit, het statuut van het rijkspersoneel van toepassing op de houders van een managementfunctie.

Voor de toepassing van het statuut van het rijkspersoneel maken de houders van een managementfunctie deel uit van niveau 1. Ze staan hiërarchisch boven de rangen 15.

Art. 13.De houder van een managementfunctie die op het ogenblik van zijn indienstneming vast benoemd is in de overheidsdiensten, bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 22 juli 1993 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken, wordt, in afwijking van de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, in ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang geplaatst voor de duur van het mandaat. Hun betrekking kan vacant verklaard worden na twee jaar en intussen kan er enkel in voorzien worden door middel van contractuele tewerkstelling of hogere functies.

Art. 14.De houder van een managementfunctie oefent zijn taak voltijds uit.

Tijdens zijn mandaat kan hij : 1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd deze die het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreffen;2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden of van de provincieraden of om een ambt uit te oefenen in een cel beleidsvoorbereiding of het kabinet van een minister of een staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;3° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;4° geen verlof krijgen voor onthaal en opleiding;5° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige indienstnemer bij dit korps;6° geen verlof krijgen om minder-validen en zieken te vergezellen en bij te staan;7° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid;9° geen afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheden verkrijgen;10° geen verloven krijgen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten.

Art. 15.§ 1. Op basis van het resultaat van de functieweging voor een in dezelfde groep geklasseerde functie genieten de houders van een managementfunctie een gelijk bruto jaarlijks beloningspakket.

Het functiewegingssysteem, de objectieve criteria die aan de basis liggen van dit systeem en de beloningsmethodiek worden bepaald bij koninklijk besluit waarover in de Ministerraad werd beraadslaagd. § 2. Het bruto jaarlijks beloningspakket van de houders van een managementfunctie bevat : 1° een maandelijkse brutowedde;2° deelname aan een aanvullende pensioenregeling, gefinanceerd door persoonlijke en werkgeversbijdragen. § 3. Bovenop de in de §§ 1 en 2 vermelde bezoldigingen, kan het beloningspakket in een forfaitaire terugbetaling voorzien voor gemaakte onkosten en het ter beschikking stellen van een dienstvoertuig dat voor privé-doeleinden mag gebruikt worden. HOOFDSTUK V. - De evaluatie van de houder van een managementfunctie

Art. 16.§ 1. Elke houder van een managementfunctie wordt tweejaarlijks geëvalueerd; de eerste evaluatie grijpt plaats twee jaar na het begin van het mandaat. Ten laatste zes maand vóór het einde van het mandaat krijgt hij een globale eindevaluatie. § 2. De tweejaarlijkse evaluatie en de eindevaluatie van de houder van een managementfunctie betreffen de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11. § 3. De evaluatie van een managementfunctie geschiedt door het orgaan of de organen, bedoeld in artikel 9, §§ 1 en 2.

Voor de evaluatie wordt de evaluator bijgestaan door een extern bureau. Dit bureau heeft als opdracht de evaluatie van het bereiken van de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11, na te gaan.

Art. 17.De tweejaarlijkse evaluatie en de eindevaluatie van de houder van de managementfunctie wordt besloten met de vermelding "onvoldoende" wanneer de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11, klaarblijkelijk niet werden verwezenlijkt.

De eindevaluatie van de houder van de managementfunctie wordt besloten met de vermelding "zeer goed" wanneer de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 11, in hun geheel optimaal werden verwezenlijkt.

Art. 18.In ieder geval heeft de evaluator met het oog op een evaluatie een functioneringsgesprek met de te evalueren persoon. Als voorbereiding op dit gesprek maakt de te evalueren persoon een zelfevaluatie op die hij vijf kalenderdagen voor het gesprek overmaakt aan de evaluator. Deze schriftelijke zelfevaluatie maakt deel uit van het evalutiedossier.

Na het evaluatiegesprek finaliseert de evaluator het evaluatieverslag dat binnen de vijftien kalenderdagen na het evaluatiegesprek tegen ontvangst aan de geëvalueerde wordt bezorgd.

Art. 19.Wanneer een tussentijdse evaluatie resulteert in een vermelding "onvoldoende" of een eindevaluatie niet resulteert in een eindvermelding "zeer goed", kan de geëvalueerde binnen de vijftien kalenderdagen na ontvangst van het evaluatieverslag beroep instellen bij hetzelfde orgaan of dezelfde organen, bedoeld in artikel 9, §§ 1 en 2. Met het oog op de beroepszitting, wordt de betrokkene : 1. opgeroepen ten laatste acht kalenderdagen voor de zitting;2. indien hij dit wenst, bijgestaan door een verdediger van zijn keuze;3. de mogelijkheid geboden zijn evaluatiedossier te raadplegen. HOOFDSTUK VI. - Einde van het mandaat en de niet-hernieuwing ervan Afdeling I. - Einde van het mandaat

Onderafdeling I. - Einde van rechtswege

Art. 20.Het mandaat eindigt van rechtswege op het einde van de periodes bedoeld in artikel 10.

Het mandaat van de houder van de managementfunctie kan verlengd worden met maximum zes maanden tot de aanvang van het mandaat van zijn opvolger.

Onderafdeling II. - Vroegtijdige beëindiging

Art. 21.§ 1. Wanneer de evaluatie, bedoeld in artikel 16, § 1, leidt tot een vermelding "onvoldoende", wordt het mandaat van de houder van de managementfunctie beëindigd. § 2. De houder van een managementfunctie, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 13, van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd omwille van een vermelding "onvoldoende", krijgt een beëindigingsvergoeding volgens de door Ons vastgestelde nadere regelen. § 3. De in artikel 13 vermelde houder van een managementfunctie van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd omwille van een vermelding "onvoldoende", wordt gereaffecteerd in een passende functie hem voorgesteld door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst.

Zo de houder van de managementfunctie niet akkoord gaat met de hem door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.

Art. 22.Het mandaat van de voorzitter van het directiecomité, bedoeld in artikel 10, § 1, derde lid, wordt vroegtijdig beëindigd bij de aanstelling van de opvolger van de Eerste Minister tijdens de zittingsperiode. Artikel 25 is in dit geval niet van toepassing.

Art. 23.Indien de houder van een managementfunctie vraagt om zijn mandaat te beëindigen, is, zo de organen bedoeld in artikel 9, §§ 1 en 2 akkoord gaan, een opzegging van zes maand vereist. Deze termijn kan in onderling akkoord verkort worden. De bepalingen inzake reaffectatie voorzien in artikel 21, § 3, zijn in dit geval eveneens van toepassing. Afdeling II. - Niet-hernieuwing

Art. 24.§ 1. De houder van een managementfunctie, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 13, die geen eindevaluatie "onvoldoende" heeft gekregen en na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat krijgt, geniet een herintegratievergoeding, volgens de door Ons vastgestelde nadere regelen. § 2. De in artikel 13 vermelde houder van een managementfunctie die geen eindevaluatie "onvoldoende" heeft gekregen en na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat krijgt, heeft de keuze tussen enerzijds het vrijwillig ontslag uit zijn statutaire betrekking en de uitbetaling van de in § 1 bedoelde herintegratievergoeding, en anderzijds de reaffectatie in een passende functie die hem wordt voorgesteld door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst.

Zo de houder van de managementfunctie niet akkoord gaat met de hem door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie. HOOFDSTUK VII. - Hernieuwing van het mandaat

Art. 25.Indien de houder van een managementfunctie zich kandidaat stelt voor dezelfde functie binnen zijn federale overheidsdienst en hij bij zijn eindevaluatie de vermelding "zeer goed" heeft gekregen, geven de organen, bedoeld in artikel9, § 1 en 2, hem een nieuw mandaat overeenkomstig artikel 10.

In afwijking van de bepalingen van Hoofdstuk III, Afdelingen II en III, wordt hij in dit geval geacht voldaan te hebben aan de in artikel 5 vermelde vergelijkende selectie, zonder dat een nieuwe selectieprocedure moet worden georganiseerd. HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen

Art. 26.Bij de eerste aanstelling van de voorzitters van het Directiecomité en de houders van een managementfunctie -1, worden de jaren gepresteerd als titularis van een graad van rang 13 in aanmerking genomen voor de berekening van de zes jaar managementervaring bedoeld in artikel 6, § 1, tweede lid.

In afwijking van artikel 7 worden de functiebeschrijvingen en competentieprofielen bij de oprichting van de federale overheidsdienst vastgesteld door de betrokken minister of staatssecretaris met methodologische ondersteuning van de bevoegde dienst van de minister bevoegd voor Ambtenarenzaken.

Zolang de voorzitter van het Directiecomité of de voorzitter niet is aangesteld, wordt in afwijking van artikel 8, § 1, elke selectiecommissie samengesteld door de afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid en is er voor wat betreft de profielen van de leden van elke selectiecommissie samenspraak met de betrokken minister of staatssecretaris. De minister of de betrokken staatssecretaris vervangt de voorzitter van het directiecomité of de voorzitter bij het aanvullend onderhoud bedoeld in artikel 9 en derhalve ook bij de voordracht bedoeld in artikel 10.

Art. 27.De graden van rang 17 en 16 worden afgeschaft bij de ambtshalve overheveling van hun titularissen naar een federale overheidsdienst. Deze titularissen behouden hun graad ten persoonlijke titel.

De titularissen van de afgeschafte graden van rang 17 en 16 die niet aangesteld worden in een managementfunctie, worden niet meer geïntegreerd in de hiërarchische structuur. Ze worden aangeduid als opdrachthouder door de minister voor wat betreft de rang 17 en door de voorzitter van het directiecomité voor wat betreft de rang 16.

De opdracht wordt bepaald, wat de titularis van de afgeschafte graad van rang 17 betreft, na overleg, door de minister en wat de titularis van de afgeschafte graad van rang 16, na overleg, door de voorzitter van het directiecomité.

Zij behouden het voordeel van hun weddenschaal verbonden aan hun afgeschafte graad. HOOFDSTUK IX. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 28.Artikel 74bis van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, wordt opgeheven.

Art. 29.Volgende koninklijke besluiten worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren belast met het beheer van sommige overheidsdiensten;2° het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot bepaling van de voorwaarden en de modaliteiten volgens dewelke het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot organisatie van de benoeming, de loopbaan en de evaluatie van de ambtenaren belast met het beheer van sommige overheidsdiensten van toepassing is op bepaalde instellingen van openbaar nut en op de openbare instellingen van sociale zekerheid;3° het koninklijk besluit van 20 april 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 november 1966 betreffende de aanwijzing van tweetalig adjuncten in de centrale diensten;4° het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende oprichting van de Hoge Raad van Ambtenarenzaken;5° het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut en tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut;6° het koninklijk besluit van 30 april 1999 betreffende de directiepremie die wordt toegekend aan de ambtenaren die belast zijn met het beheer van sommige overheidsdiensten;7° koninklijk besluit van 25 mei 1999 tot vaststelling van het opleidingsprogramma voor het directiebrevet.

Art. 30.Het koninklijk besluit van 2 mei 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten wordt ingetrokken.

Art. 31.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 32.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 29 oktober 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

^