gepubliceerd op 08 mei 2008
Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management-, staf- en leidinggevende functies in de federale wetenschappelijke instellingen
13 APRIL 2008. - Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management-, staf- en leidinggevende functies in de federale wetenschappelijke instellingen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat ik de eer heb van Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, sluit aan bij de wens van de huidige Regering om België op federaal niveau te voorzien van een modern en efficiënt overheidsapparaat.
Het beheer van de federale overheidsdiensten, op het hoogste niveau ervan, werd met het oog hierop in handen gegeven van mandaathouders : de oprichting van de management- en staffuncties kwam aldus concreet tot stand via de koninklijke besluiten van respectievelijk 29 oktober 2001 en 2 oktober 2002.
De Regering was het er al heel vlug over eens om de principes van deze modernisering van het federale overheidsapparaat te verruimen tot de hoofden van de federale wetenschappelijke instellingen en tot sommige managementfuncties binnen deze instellingen. Door middel van een koninklijk besluit van 22 januari 2003 werd derhalve een mandaten-regeling voor deze functies ingesteld. Dit besluit werd meer dan eens gewijzigd, maar wordt op het ogenblik alleen toegepast op de managementfunctie van algemeen directeur van deze instellingen.
Om bij te kunnen dragen aan een beschouwing over een alomvattende hervorming van de federale wetenschappelijke instellingen, leek het belangrijk dat de wetenschappelijke instellingen net als de federale overheidsdiensten ook over mandaathouders zouden beschikken voor het vervullen van de bestuurlijke en wetenschappelijke management-functies van hoog niveau en om de algemeen directeur terzijde te staan.
Om deze verschillende functies die onder de mandatenregeling vallen in te stellen en hun respectieve bevoegdheden te omschrijven, werd het koninklijk besluit van 20 april 1965 tot vaststelling van het statuut van de federale wetenschappelijke instellingen dienovereenkomstig gewijzigd.
De eerste hiervan is, ter herinnering, de managementfunctie van algemeen directeur. De volgende functies werden overigens opgericht : - voor het administratief beheer : de functie van directeur van de ondersteunende dienst; - voor het wetenschappelijk beheer : de leidinggevende functie van operationeel directeur.
Het doel van onderhavig ontwerp van besluit is de regelgevende bepalingen vast te leggen betreffende de selectie, aanwijzing en evaluatie van deze functies.
Ter wille van een coherente uitvoering van de aangevatte gezamenlijke hervorming van de federale wetenschappelijke instellingen, lijkt het opportuun alle mandatenfuncties opgericht binnen deze instellingen in één en dezelfde tekst onder te brengen en bijgevolg voornoemd besluit van 22 januari 2003 op te heffen. 1. Titel I omschrijft het toepassingsgebied van onderhavig ontwerp alsmede enkele algemene bepalingen, namelijk definities en twee bepalingen (art.2, §§ 2 en 3). Die hebben tot doel om bij de algemene toepassing van het ontwerp rekening te houden met de specifieke organisatie van sommige instellingen en zo te vermijden dat de regeling door langdradige herhalingen te log wordt. 2. Titel II is gewijd aan de managementfunctie van algemeen directeur. De houder van deze functie wordt geselecteerd, aangeworven en geëvalueerd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, behoudens de afwijkingen en de specifieke bepalingen waarin het ontwerp voorziet.
Met enkele aanpassingen ter wille van de coherente uitvoering van de aangevatte gezamenlijke hervorming van de wetenschappelijke instellingen, zijn deze afwijkingen dezelfde als die welke zijn opgenomen in voornoemd koninklijk besluit van 22 januari 2003 dat inzake principes en structuur grotendeels uitgaat van bovengenoemd besluit van 29 oktober 2001.
De houder van deze functie wordt gewogen en bezoldigd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde.
Deze titel behoeft dus geen enkele bijzondere commentaar; voor het overige wordt verwezen naar het verslag en de preambule die voorafgaan aan de besluiten van respectievelijk 11 juli 2001, 29 oktober 2001 en 22 januari 2003. 3. Titel III is gewijd aan de staffunctie van directeur van de ondersteunende dienst. De houder van deze functie wordt geselecteerd, aangeworven en geëvalueerd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, behoudens de afwijkingen en de specifieke bepalingen waarin het ontwerp voorziet.
Deze afwijkingen vormen kleine aanpassingen van voornoemd besluit van 2 oktober 2002 om rekening te houden met het specifieke institutionele kader van de federale wetenschappelijke instellingen.
De houder van deze functie wordt gewogen en bezoldigd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde.
Deze titel behoeft dus geen enkele bijzondere commentaar; voor het overige wordt verwezen naar het verslag en de preambule die voorafgaan aan de besluiten van respectievelijk 11 juli 2001 en 2 oktober 2002. 4. Titel IV is gewijd aan de leidinggevende functies (operationeel directeurs). Het gaat om functies die zijn belast met het wetenschappelijk beheer van de instelling. De bepalingen van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen zijn er om die reden van toepassing op, behoudens de afwijkingen waarin het ontwerp voorziet.
Deze functies staan onder het gezag van de algemeen directeur van de betrokken instelling en staan hiërarchisch boven de personeelsleden die in de instelling zijn tewerkgesteld. 4.1. Een eerste afdeling is gewijd aan de selectie, werving en aanstelling van de operationeel directeurs.
Voor iedere vacature voor een dergelijke functie wordt een oproep gedaan voor kandidaten van zowel buiten als binnen de betrokken instelling. De kandidaten moeten wetenschappelijke personeelsleden zijn of de voorwaarden vervullen om aan een selectie voor een dergelijke functie te mogen deelnemen. Er wordt een wetenschappelijke ervaring van minstens zes jaar vereist.
De selectie gebeurt door de jury van de betrokken instelling die zetelt met uitsluiting van de titularissen van leidinggevende functies die er lid van zijn. Die rangschikt de kandidaten die na een gesprek geschikt worden bevonden voor de uitoefening van de functie.
De kandidaat wordt aangesteld voor een mandaat van zes jaar dat, op de voorwaarden vastgelegd in de vierde afdeling van het ontwerp, kan worden verlengd. 4.2. De tweede afdeling omschrijft hoe de uitoefening van de functie precies wordt ingevuld.
Het gaat hierbij om : 1° de verplichting een actieplan op te stellen waarin wordt uiteengezet op welke manier de houder van de functie denkt zijn steun te verlenen aan de algemeen directeur en logisch daaruit voortvloeiend zijn concrete doelstellingen moet bepalen en hoe hij die wil bereiken;2° het verkrijgen van ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang voor de duur van het mandaat voor de operationeel directeur die, wanneer hij wordt aangesteld, vast benoemd is in één van de desbetreffende overheidsdiensten;3° het principe van de voltijdse uitoefening van de functie.Zo wordt aangegeven op welk verlof de houder van de functie geen aanspraak kan maken; 4° de bezoldiging van de houder van de functie. 4.3. In de derde afdeling wordt een regeling ingesteld voor de evaluatie van de houders van een functie van operationeel directeur.
Deze evaluatie gebeurt door de jury. Wat de principes ervan betreft wordt uitgegaan van de evaluatie die van toepassing is op de houders van een staffunctie in de federale overheidsbesturen en van de regeling die van toepassing is op de wetenschappelijke personeelsleden. 4.4. In de vierde afdeling worden het einde van het mandaat en de eventuele verlenging ervan geregeld.
In aansluiting op de opmerking van de Raad van State ten opzichte van artikel 40, wordt eraan herinnerd dat de bepalingen van deze afdeling de principes overnemen die zijn vastgelegd in voornoemd besluit van 2 oktober 2002 dat van toepassing is op de houders van de staffuncties in de federale overheidsbesturen waarvan het niet nuttig werd geacht ervan af te wijken. 5. In titel V wordt dieper ingegaan op de bijzondere, overgangs- en slotbepalingen. 5.1. Door artikel 42 kan de openbare dienstverlening ononderbroken worden gewaarborgd in die wetenschappelijke instellingen waar nog geen algemeen directeur zou zijn aangesteld overeenkomstig de bepalingen van voornoemd koninklijk besluit van 22 januari 2003 of het eventueel toekomstige ontwerp. Het doel van artikel 45 is de voortzetting mogelijk te maken van de procedures die nog volgens de oude regeling in gang zijn gezet. 5.2. In artikel 43 worden maatregelen genomen voor de verdere loopbaan van de titularissen in functie van de afgeschafte graden verbonden aan het ambt van « instellingshoofd » die niet zouden worden aangesteld in een management-, staf- of leidinggevende functie. 5.3. Artikelen 44 en 46 bevatten specifieke maatregelen om met een bepaalde ervaring opgedaan in de federale overheidsbesturen of in een wetenschappelijke instelling rekening te houden als managementervaring of wetenschappelijke ervaring die respectievelijk wordt vereist voor de aanstelling in een functie van algemeen directeur of operationeel directeur. 5.4. In artikel 47 wordt het koninklijk besluit opgeheven van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat. 5.5. In artikel 48 wordt de inwerkingtreding geregeld.
De Regering is ontvankelijk voor de opmerking van de Raad van State betreffende dat artikel. Zij wenst er evenwel geen gevolg aan te geven daar het verkieslijker is dat de regelgevende bepalingen met betrekking tot de personeelsleden met zekerheid in werking treden op de eerste dag van een maand. De Regering zal bovendien de Administratie en de wetenschappelijke instellingen de tijd gunnen om kennis te nemen van dit besluit : de Regering wijst er Uwe Majesteit echter op dat de betrokken instellingen en de departementen waarvan zij afhangen nauw bij de opstelling van het project betrokken zijn geweest. 6. Voor het overige werd er rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State. Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars.
De Minister belast met het Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Ambtenarenzaken, Mevr. I. VERVOTTE
ADVIES 43.411/1/V VAN 2 AUGUSTUS 2007 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, eerste vakantiekamer, op 18 juli 2007 door de Minister van Wetenschapsbeleid verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management-, staf- en leidinggevende functies in de federale wetenschappelijke instellingen », heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdende met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.
Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.
STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 1. Het om advies voorgelegde ontwerp past in en draagt mede bij tot een grondige hervorming van de federale wetenschappelijke instellingen (1).Het opent de mogelijkheid voor de federale wetenschappelijke instellingen om te beschikken over mandaathouders voor het vervullen van de bestuurlijke en wetenschappelijke managementsfuncties. 2.1. Het ontwerp vindt in hoofdzaak rechtsgrond in artikel 107, tweede lid, van de Grondwet, dat de Koning de bevoegdheid geeft om het statuut van het rijkspersoneel te regelen. 2.2. Indien in artikel 30 van het ontwerp met de verwijzing naar « artikel 1, § 1 » van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde (niet : « diverse ») maatregelen inzake ambtenarenzaken eigenlijk bedoeld wordt te verwijzen naar artikel 1, 1°, van die wet, dan vindt ook die bepaling rechtsgrond in artikel 107, tweede lid, van de Grondwet. In het tegenovergestelde geval zal voor de regeling in verband met het statuut van de personeelsleden van de diensten en instellingen bedoeld in artikel 1 van de wet 22 juli 1993, naar de desbetreffende rechtsgrondbepalingen (artikel 11, § 1, eerste lid, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, bekrachtigd bij de wet van 12 december 1997) dienen te worden verwezen en zullen de daarmee verbonden vormvereisten moeten worden vervuld (2).
ONDERZOEK VAN DE TEKST Artikel 40 Het recht van een personeelslid van de overheid kan om redenen van dienstbelang beperkt worden, doch de ontworpen regeling vereist in alle gevallen een akkoord van overheidswege. Ook in het geval van een opzegging van zes maand legt de regeling immers een akkoord van overheidswege op, wat de mogelijkheid opent voor een onevenredige beknotting van het recht van het personeelslid om vrijwillig ontslag te nemen. Vraag is echter of dit de bedoeling is.
Artikel 48 Krachtens dit artikel treedt het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt, in werking de eerste dag van de maand na die waarin het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Zulke regeling van inwerkingtreding heeft evenwel het nadeel dat, indien de bekendmaking van de regeling op het einde van de maand gebeurt, de bestemmelingen ervan zelfs niet over de normale termijn van tien dagen zullen beschikken om zich aan de regeling aan te passen.
Vraag is dan ook of artikel 48 niet beter wordt weggelaten of wordt vervangen door een andere bepaling van inwerkingtreding.
De kamer was samengesteld uit : De heren : M. VAN DAMME, kamervoorzitter.
J. BOVIN, J. BAERT, staatsraden, H. COUSY, assessor van de afdeling wetgeving.
Mevr. G. VERBERCKMOES, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de H. B. WEEKERS, auditeur.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. SMETS, staatsraad.
DE GRIFFIER, G. VERBERCKMOES. DE VOORZITTER, M. VAN DAMME. _______ Nota's (1) Zie ook de ontwerpen 43.410/1/V, 43.412/1/V en 43.413/1/V, waarover de Raad van State, afdeling wetgeving, heden eveneens een advies geeft. (2) Zie artikel 21, § 3, van het koninklijk besluit van 3 april 1997. 13 APRIL 2008. - Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management-, staf- en leidinggevende functies in de federale wetenschappelijke instellingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1965 tot vaststelling van het organiek statuut van de federale wetenschappelijke instellingen, inzonderheid op artikel 5, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 mei 1995, 26 mei 1999, 5 juni 2004 en 25 februari 2008, op artikel 5bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 februari 2008, op artikel 6bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 februari 2008 en op artikel 6ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 februari 2008;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 oktober 1996 tot aanwijzing van de federale wetenschappelijke instellingen, inzonderheid op artikel 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 9 april 2007;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 maart 2004;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale over-heidsdiensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juni 2004, 1 februari 2005, 8 juli 2005, 26 september 2005 en 24 mei 2006;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juni 2004, 12 april 2005, 2 februari 2006 en 18 juli 2006;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat en dat diverse wijzigingen aanbrengt in de personeelsstatuten van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 februari 2003, 5 juni 2004, 8 juli 2004, 13 september 2004 en 24 januari 2007;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen;
Gelet op het advies van de Federale interministeriële commissie voor wetenschapsbeleid, gegeven op 27 juli 2006;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 10 augustus 2006;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 20 april 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 11 april 2007;
Gelet op het protocol nr. 141/2 van 6 juni 2007 van het Sectorcomité I - Algemeen Bestuur;
Gelet op het advies nr. 43.411/1/V van de Raad van State, gegeven op 2 augustus 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Wetenschapsbeleid en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Toepassingsgebied en algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de federale wetenschappelijke instellingen als bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 oktober 1996 tot aanwijzing van de federale wetenschappelijke instellingen.
Art. 2.§ 1.- Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : - « Minister », de Minister(s) of Staatssecretaris(sen) onder wiens (wier) gezag de federale wetenschappelijke instelling is geplaatst; - « Voorzitter », de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst of de voorzitter van de programmatorische federale overheidsdienst waaronder de betrokken federale wetenschappelijke instelling ressorteert; - « instelling », een van de federale wetenschappelijke instellingen als bedoeld in artikel 1 van dit besluit; - « SELOR », het Selectiebureau van de Federale overheid; - « directieraad », de directieraad opgericht in elke instelling bij het koninklijk besluit van 20 april 1965 tot vaststelling van het organiek statuut van de federale wetenschappelijke instellingen; - « algemeen directeur », de titularis van de managementfunctie -1 als bedoeld in artikel 5bis van voornoemd koninklijk besluit van 20 april 1965; - « directeur van de ondersteunende dienst », de titularis van een staffunctie als bedoeld in artikel 6ter, § 2, van voornoemd koninklijk besluit van 20 april 1965; - « operationeel directeur », de titularis van een leidinggevende functie als bedoeld in artikel 6ter, § 1, van voornoemd koninklijk besluit van 20 april 1965; - « wetenschappelijk(e) personeelslid/leden », het/de lid/leden van het wetenschappelijk personeel van een instelling als bedoeld in het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen. § 2.- Voor de instelling die onder het gezag staat van de Minister tot wiens bevoegdheid de Defensie behoort, dient te worden begrepen onder « federale overheidsdienst » waaraan de betrokken instelling verbonden is, het Ministerie van Defensie.
De bevoegdheden van de Voorzitter worden uitgeoefend door de algemeen directeur die bevoegd is voor het beheer van het burgerpersoneel bij voornoemd ministerie. § 3.- Voor de instellingen die onder het gezag staat van de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort alsmede voor die welke onder het gezag staan van de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, wordt ieder document met betrekking tot het beheer van de houders van de functies als bedoeld in dit besluit dat aan de betrokken Minister moet worden voorgelegd aan deze laatste meegedeeld via de Voorzitter.
TITEL II. - De managementfunctie HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen
Art. 3.§ 1.- De titularis van de managementfunctie van algemeen directeur van een instelling wordt geselecteerd, aangeworven en geëvalueerd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, onverminderd de afwijkingen en de bijzondere bepalingen vastgelegd in dit besluit. § 2.- Hij wordt gewogen en bezoldigd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde. § 3.- De bepalingen welke de in §§ 1 en 2 opgesomde besluiten, mochten wijzigen, aanvullen of vervangen, vinden van rechtswege toepassing op de algemeen directeurs van de instellingen, tenzij zij afbreuk doen aan bepalingen die het voorwerp hebben uitgemaakt van aanpassingen in dit besluit.
Art. 4.Bij het lezen van voornoemde koninklijke besluiten van 11 juli 2001 en 29 oktober 2001, 1°) wordt de functie van algemeen directeur gelijkgesteld met de managementfunctie -1 binnen een federale overheidsdienst; 2°) en moet worden verstaan onder : - « minister », de Minister; - « voorzitter van het directiecomité » en « voorzitter », de Voorzitter; - « federale overheidsdienst » waaraan de managementfunctie -1 is verbonden, de federale overheids-dienst, de programmatorische federale overheidsdienst of het Ministerie van Defensie waaronder de betrokken instelling ressorteert. HOOFDSTUK 2. - De selectie, de werving en de aanstelling van de algemeen directeur
Art. 5.De functie van algemeen directeur van een instelling is toegankelijk voor burgers van de staten die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte en van de Zwitserse Confederatie, met uitzondering van de functies van algemeen directeur van het Algemeen Rijksarchief en de Rijksarchieven in de provinciën, van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie en van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis die worden beschouwd als functies die rechtstreeks of onrechtstreeks een deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden en werkzaamheden omvatten tot bescherming van algemene belangen van de Staat of van andere openbare lichamen.
Art. 6.In afwijking van artikel 5, § 1, tweede lid, van voornoemd koninklijk besluit van 29 oktober 2001, dienen de kandidaten voor een functie van algemeen directeur over een managementervaring van minstens zes jaar te beschikken of tien jaar nuttige beroepservaring te hebben.
Onder managementervaring wordt verstaan ervaring inzake beheer van een overheidsdienst van welke aard ook, een wetenschappelijke of culturele instelling of een museum, een universiteit, een onderzoekslaboratorium of een organisatie uit de private sector.
Onder beroepservaring wordt verstaan de uitoefening van een functie van niveau A of gelijkgesteld daaraan in een overheidsdienst van welke aard ook, een wetenschappelijke of culturele instelling of een museum, een universiteit, een onderzoekslaboratorium of een organisatie uit de private sector.
Bovendien dient de kandidaat voor een functie van algemeen directeur te beschikken over een wetenschappelijke ervaring door houder te zijn van een diploma dat verband houdt met een van de opdrachten van de betrokken instelling.
Art. 7.In afwijking van artikel 6, § 2, van voornoemd koninklijk besluit van 29 oktober 2001, worden de functiebeschrijving en het competentieprofiel vastgelegd door de Minister in overleg met de Voorzitter op basis van een voorstel van de jury van de instelling die zetelt met uitsluiting van de leden als bedoeld in artikel 4, § 1, 4°, van het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de federale wetenschappelijke instellingen.
Art. 8.Onverminderd wat bepaald is in artikel 8, § 1, eerste lid, van voornoemd koninklijk besluit van 29 oktober 2001, mogen de ambtenaren als bedoeld in punt 5° en hun plaatsvervangers niet behoren tot de instelling waarvoor een selectieprocedure voor een functie van algemeen directeur wordt georganiseerd, noch tot de federale overheidsdienst, de programmatorische federale overheidsdienst of het Ministerie van Defensie waaronder de betrokken instelling ressorteert.
Art. 9.§ 1.- In afwijking van artikel 9, § 1, eerste lid, van voornoemd koninklijk besluit van 29 oktober 2001, deelt SELOR het resultaat van de selectieprocedure mee aan de Minister en aan de Voorzitter. § 2.- Voor wat betreft het aanvullend onderhoud als bedoeld in artikel 9, § 1, tweede lid, van voornoemd koninklijk besluit van 29 oktober 2001, bij afwezigheid van de Voorzitter gelast met de leiding van dit onderhoud, wordt deze vervangen door de betrokken Minister. HOOFDSTUK 3. - Nadere regels betreffende de uitoefening van de functie van algemeen directeur
Art. 10.§ 1.- Het managementplan van de algemeen directeur bevat minstens de beschrijving van de volgende elementen : 1° de precieze omschrijving van de algemene beheersopdrachten van de titularis van de managementfunctie en zijn verplichtingen terzake;2° de strategische doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen terzake;3° de operationele doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen terzake;4° de toegekende budgettaire middelen. § 2.- Het operationeel plan van de algemeen directeur omvat minstens de beschrijving van de volgende elementen : 1° de uitwerking, in het raam van een jaarlijks operationeel plan met een prognose voor drie jaar van de concrete prestaties voortvloeiend uit de uitvoering van de beheersopdrachten en de strategische en operationele doelstellingen die in het managementplan vermeld zijn, rekening houdend met de budgettaire middelen;2° de begroting op jaarbasis die nodig is voor de uitvoering van de prestaties als bedoeld in 1°. TITEL III. - De staffunctie HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen
Art. 11.§ 1.- De titularissen van de staffunctie van directeur van de ondersteunende dienst worden geselecteerd, aangeworven en geëvalueerd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, onverminderd de afwijkingen en de bijzondere bepalingen vastgelegd in dit besluit. § 2.- Zij worden gewogen en bezoldigd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde. § 3.- De bepalingen welke de in §§ 1 en 2 opgesomde besluiten, mochten wijzigen, aanvullen of vervangen, vinden van rechtswege toepassing op de directeurs van de ondersteunende dienst van de instellingen, tenzij zij afbreuk doen aan bepalingen die het voorwerp hebben uitgemaakt van aanpassingen in dit besluit.
Art. 12.Bij het lezen van voornoemde koninklijke besluiten van 11 juli 2001 en 2 oktober 2002 : 1°) de staffunctie van directeur van de ondersteunende dienst wordt gelijkgesteld met een staffunctie van niveau -2; 2°) en moet worden verstaan onder : - « minister », de Minister; - « voorzitter van het directiecomité » en voorzitter », de Voorzitter; - « titularis van de staffunctie van niveau -1 » voor de aan deze laatste toevertrouwde bevoegdheden als hiërarchisch meerdere van de titularis van de staffunctie van niveau -2, de algemeen directeur van de betrokken instelling; - « federale overheidsdienst » waaraan de managementfunctie -2 is verbonden, de federale overheidsdienst, de programmatorische federale overheidsdienst of het Ministerie van Defensie waaronder de betrokken instelling ressorteert. HOOFDSTUK 2. - Bijzondere bepalingen
Art. 13.In afwijking van artikel 8, eerste lid, van voornoemd koninklijk besluit van 2 oktober 2002, deelt SELOR het resultaat van de selectieprocedure mee aan de Voorzitter en aan de algemeen directeur van de instelling.
Art. 14.In afwijking van artikel 9, § 1, van voornoemd koninklijk besluit van 2 oktober 2002, worden de gekozen kandidaten voor een periode van zes jaar aangesteld door de Koning, op voorstel van de Minister, aangebracht door de algemeen directeur van de instelling in overleg met de Voorzitter.
Art. 15.Onverminderd wat bepaald is in artikel 10, § 2, van voornoemd koninklijk besluit van 2 oktober 2002, houdt de directeur van ondersteunende dienst in zijn ontwerp van ondersteuningsplan rekening met de elementen uit het managementplan en operationeel plan van de algemeen directeur van de betrokken instelling en, in voorkomend geval, voor de aangelegenheden die hem aanbelangen, uit de ondersteuningsplannen van de houders van de staffuncties in de federale overheidsdienst, de programmatorische federale overheidsdienst of het Ministerie van Defensie, waaronder de betrokken instelling ressorteert.
TITEL IV. - De leidinggevende functie HOOFDSTUK I. - Juridische aard en hiërarchie
Art. 16.De leidinggevende functie wordt uitgeoefend in het kader van een mandaat, zijnde een hernieuwbare tijdelijke aanstelling overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
Art. 17.De leidinggevende functie staat onder het gezag van de algemeen directeur van de betrokken instelling.
De houders van een leidinggevende functie staan hiërarchisch boven klasse SW4 van de wetenschappelijke loopbaan als bedoeld in het koninklijk besluit van 25 februari 2008 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijke personeel van de federale wetenschappelijke instellingen.
Art. 18.§ 1.- Tijdens hun mandaat gelden de bepalingen van titel II van voornoemd koninklijk besluit van 25 februari 2008 voor de houders van een leidinggevende functie, met uitzondering van de afwijkende bepalingen voorzien in dit titel. § 2.- Voor de toepassing van dit artikel wordt de houder van de functie van operationeel directeur gelijkgesteld met een wetenschappelijk personeelslid van klasse SW4 van de wetenschappelijke loopbaan als bedoeld in voornoemd koninklijk besluit van 25 februari 2008. HOOFDSTUK II. - De operationeel directeur Afdeling 1. - Selectie, werving en aanstelling
Art. 19.§ 1.- Om deel te nemen aan de selectie voor een functie van operationeel directeur, moeten de kandidaten wetenschappelijk personeelslid zijn of mogen deelnemen aan een selectie voor een functie als wetenschappelijk personeelslid. § 2.- De kandidaten voor een functie van operationeel directeur moeten beschikken over minstens zes jaar wetenschappelijke ervaring.
Onder wetenschappelijke ervaring wordt verstaan de uitoefening van een wetenschappelijke of culturele functie van niveau A of daarmee gelijkgesteld in een wetenschappelijke of culturele instelling of een museum, een universiteit of een onderzoekslaboratorium van een organisatie uit de privé-sector.
Art. 20.§ 1.- De kandidaten voor een functie van operationeel directeur moeten voldoen aan de specifieke en functiegebonden ervarings- en kennisvoorwaarden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven functie van operationeel directeur. § 2. De functiebeschrijving en het competentieprofiel bedoeld in § 1 worden bepaald door de Minister op voorstel van de Voorzitter en de betrokken algemeen directeur.
Art. 21.Elke vacante betrekking voor een functie van operationeel directeur maakt het voorwerp uit van een kennisgeving gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en wordt door de algemeen directeur bekendgemaakt aan het wetenschappelijk personeel van de betrokken instelling.
De kennisgeving geeft per instelling het volgende weer : 1°) de vacante betrekking(en); 2°) de toelatingsvoorwaarden inzonderheid de aanwijzingen als bedoeld in artikel 19 van dit besluit; 3°) het functieprofiel opgesteld overeenkomstig artikel 20 van dit besluit; 4°) de termijn en de vorm van de voordracht van de kandidaatstellingen, evenals de voor te leggen stukken; 5°) zo nodig alle nuttige informatie die betrekking heeft op de selectie, de werving of de uitvoering van het mandaat.
De oproep tot kandidaatstelling wordt bepaald door de Minister.
Art. 22.De kandidaatstellingen worden ingediend bij de Voorzitter, die de ontvankelijkheid onderzoekt op basis van de algemene en bijzondere toelatingsvoorwaarden.
De kandidaatstellingen die ontvankelijk verklaard worden, worden overgemaakt aan de jury van de instelling.
Art. 23.De jury, die zetelt met uitsluiting van de leden als bedoeld in artikel 4, § 1, 4°, van voornoemd koninklijk besluit van 25 februari 2008, hoort de kandidaten die in aanmerking komen.
De hoorzitting dient om de wetenschappelijke titels en verdiensten van de kandidaten te evalueren, alsook hun competenties in het licht van de algemene eisen van de directie en organisatie, enerzijds, en de specifieke eisen anderzijds, in het licht van de uit te voeren functie.
Na de hoorzittingen worden de kandidaten ingedeeld in twee lijsten, de eerste met de kandidaten die geschikt worden bevonden voor de uitoefening van de functie en de tweede met kandidaten die ongeschikt worden bevonden. De geschikte kandidaten worden geklasseerd.
Art. 24.§ 1.- De jury stelt gedetailleerde notulen op van : 1° de indeling van de kandidaten in twee lijsten naargelang ze al of niet geschikt worden bevonden voor de uitoefening van de functie, en de rangschikking van de geschikt bevonden kandidaten;2° de rechtvaardiging van de indeling en desgevallend de rangschikking van elke kandidaat;3° de notulen over de stemmen en de rechtvaardiging voor de minderheidsopinies. § 2.- De kandidaten worden elk afzonderlijk wat hen betreft per aangetekend schrijven op de hoogte gebracht van de beslissingen van de jury en de motivatie.
Deze brief bevat minstens de volgende elementen : 1°) de beslissing van de jury en de motivatie. Alleen de elementen die de kandidaat persoonlijk aangaan worden hem medegedeeld; 2°) het deel van de notulen van de vergadering van de jury met betrekking tot de beslissing.
Art. 25.Het verslag bedoeld in artikel 24 wordt overgemaakt aan de Voorzitter die het voorlegt aan de Minister.
Art. 26.De rangschikking opgesteld door de jury overeenkomstig de voorgaande artikels blijft geldig zolang het mandaat duurt van de algemeen directeur onder wiens gezag de te begeven functie geplaatst is.
Art. 27.§ 1.- De overeenkomstig artikel 23 geschikt bevonden kandidaten worden in de volgorde van het klassement aangewezen door de Koning, op voorstel van de Minister. § 2.- Het mandaat van een houder van een functie van operationeel directeur heeft een duur van zes jaar. Het is vernieuwbaar. § 3.- De houders van een functie van operationeel directeur worden niet toegewezen aan één van de activiteitengroepen als bedoeld in voornoemd koninklijk besluit van 25 februari 2008.
Art. 28.De kandidaten aangewezen overeenkomstig artikel 27 worden door de algemeen directeur per post uitgenodigd om de functie te bekleden waarvoor ze zich kandidaat gesteld hebben. Afdeling 2. - Nadere regels betreffende de uitoefening van de functie
Art. 29.§ 1.- Binnen zes maanden na zijn aanstelling legt de houder van een functie van operationeel directeur een ontwerpactieplan voor aan de algemeen directeur. § 2.- Dit ontwerpactieplan omvat de volgende elementen : 1° de manier waarop de houder van de functie van operationeel directeur zijn steun denkt te verlenen aan de uitvoering van management- en werkingsplannen van de algemeen directeur binnen de operationele directie waarmee hij is belast;2° de manier waarop hij de bijzondere opdrachten en doelstellingen denkt te verwezenlijken die hem werden toegewezen door de algemeen directeur;3° de doelstellingen en middelen die zullen worden ingezet voor het dagelijks beheer van de operationele directie waarmee hij is belast. § 3.- Binnen de maand na de officieel bevestigde ontvangst van het ontwerpactieplan, keurt de algemeen directeur het actieplan goed, na overleg met de betrokken houder van de functie van operationeel directeur. § 4.- Het actieplan wordt zo nodig in onderling akkoord aangepast ter gelegenheid van de wijzigingen in het management- en werkingsplan van de algemeen directeur.
De aanpassingen worden aangebracht op basis van een aanpassingsplan opgesteld door de houder van de functie van operationeel directeur binnen de maand na het functioneringsgesprek dat hij zal hebben gevoerd met de algemeen directeur op initiatief van deze laatste. Ze worden goedgekeurd zoals bepaald onder § 3.
Het actieplan kan op initiatief van de houder van de functie van operationeel directeur worden aangepast. Hiertoe vraagt hij schriftelijk een functioneringsgesprek aan met de algemeen directeur.
Hij motiveert zijn aanvraag. Het functioneringsgesprek vindt plaats binnen de maand na de aanvraag. § 5.- Als de houder van een functie van operationeel directeur geen ontwerpactieplan heeft opgesteld binnen de voorgeschreven termijn of als hij geen aanpassingsplan heeft opgesteld binnen de voorgeschreven termijn, gaat de evaluatie over dit element en over elk ander element dat doorslaggevend lijkt. § 6.- Als de algemeen directeur het actieplan of de aanpassingen niet binnen de voorgeschreven termijn heeft goedgekeurd, worden deze beschouwd als goedgekeurd.
Art. 30.In afwijking van de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen wordt de houder van een functie van operationeel directeur die op het ogenblik van zijn indienstneming vast benoemd is in de overheidsdiensten bedoeld in artikel 1, 1°, van de wet van 22 juli 1993 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken, met ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang geplaatst voor de duur van het mandaat.
Zijn betrekking kan vacant verklaard worden na twee jaar en intussen kan er enkel in voorzien worden door middel van contractuele tewerkstelling of hogere functies.
Art. 31.§ 1.- De houder van een functie van operationeel directeur oefent zijn taak voltijds uit. § 2.- Tijdens zijn mandaat kan hij : 1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd deze die het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreffen;2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschaps-parlementen of raden, van de provincieraden, de gemeenteraden of van de Europese vergaderingen of om een functie uit te oefenen bij een secretariaat, een beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie, of een cel algemeen beleid, bij het kabinet van een federaal, gemeenschaps-, gewestelijk, provinciaal of lokaalpolitiek mandataris of bij het kabinet van een politiek mandataris van de wetgevende macht;3° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;4° geen verlof krijgen voor onthaal en opleiding;5° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige indienstnemer bij dit korps;6° geen verlof krijgen om mindervaliden en zieken te vergezellen en bij te staan;7° geen verlof krijgen voor opdracht van algemeen belang of voor opdracht van wetenschappelijk belang overeenkomstig artikel 48 van voornoemd koninklijk besluit van 25 februari 2008;8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid;9° geen afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheden verkrijgen;10° geen verloven krijgen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende federale vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten. § 3.- In afwijking van artikel 51 van voornoemd koninklijk besluit van 25 februari 2008, mag de houder van een functie van operationeel directeur geen overplaatsing aanvragen naar een andere instelling tijdens zijn mandaat.
Art. 32.De functie van operationeel directeur wordt bezoldigd overeenkomstig de bepalingen door Ons vastgesteld. Afdeling 3. - De evaluatie
Art. 33.Elke houder van een functie van operationeel directeur moet onderworpen worden aan : 1° een tussentijdse evaluatie om de twee jaar vanaf zijn aanstelling;2° een eindevaluatie als zijn mandaat om welke reden dan ook wordt beëindigd. Elke evaluatie wordt meegedeeld aan de houder van de functie van operationeel directeur door middel van een evaluatieverslag.
Art. 34.De instelling houdt een individueel dossier bij voor elke houder van een functie van operationeel directeur met het oog op zijn evaluatie.
Dit individuele dossier bevat : 1°) een identificatieformulier met de naam en voornaam van de houder van de functie van operationeel directeur, alsook zijn woonplaats; 2°) het actieplan en de eventuele aanpassingen, opgesteld overeenkomstig artikel 29; 3°) een jaarverslag van de activiteiten opgesteld door de houder van de functie van operationeel directeur. Hij brengt dit ter kennis van de algemeen directeur, die het ondertekent en er zijn eventuele opmerkingen aan toevoegt alvorens het te klasseren in het individuele dossier; 4°) het evaluatieverslag.
Het individuele dossier mag geen enkele aanbeveling bevatten, van welke aard dan ook.
De houder van de functie van operationeel directeur mag zijn individueel dossier raadplegen. Hij mag hieraan door de algemeen directeur elk document laten toevoegen dat nuttig is met het oog op zijn evaluatie.
Art. 35.§ 1.- De evaluatie van de houders van een functie van operationeel directeur geschiedt door de jury die zetelt met uitsluiting van de leden als bedoeld in artikel 4, § 1, 4°, van voornoemd koninklijk besluit van 25 februari 2008.
De jury wordt hiertoe bijeengeroepen door de voorzitter op initiatief van de algemeen directeur, ten laatste binnen de maand na verloop van de termijnen vastgelegd in artikel 33. § 2.- De evaluatie handelt over : 1°) de verwezenlijking van de doelstellingen bepaald in het actieplan bedoeld in artikel 29; 2°) de manier waarop deze doelstellingen al of niet werden verwezenlijkt; 3°) de persoonlijke bijdrage van de houder van de functie aan de verwezenlijking van deze doelstellingen; 4°) de geleverde inspanning voor de ontwikkeling van de competenties; 5°) zijn vermogen om te leiden. § 3.- Na onderzoek van het individuele dossier en een hoorzitting met de betrokken houder van de functie van operationeel directeur, kent de jury de vermelding van evaluatie « zeer goed », « voldoende » of « onvoldoende » toe.
Hij motiveert zijn beslissing in het evaluatieverslag bedoeld in artikel 33, tweede lid van onderhavig besluit. § 4.- Het evaluatieverslag wordt meegedeeld aan de houder van de functie van operationeel directeur binnen de maand na de hoorzitting. § 5.- Als hij dit nodig acht, kan de jury elke persoon horen die al of niet behoort tot de instelling, van wie het advies relevant is voor het evaluatieproces van de houder van de functie van operationeel directeur. Deze laatste wordt op de hoogte gebracht van de hoorzitting.
Art. 36.§ 1. De houders van een functie van operationeel directeur wiers tussentijdse evaluatie resulteert in de vermelding « onvoldoende » of wiers eindevaluatie niet resulteert in de vermelding « zeer goed » kunnen, per aangetekende brief, beroep instellen bij een comité, opgericht bij de minister tot wiens bevoegdheid het wetenschapsbeleid behoort en hierna « raad van beroep » genoemd. Het beroep wordt ingesteld binnen tien werkdagen na betekening van het evaluatieverslag. Het beroep is opschortend. § 2.- De raad van beroep omvat een Nederlandse en een Franse afdeling.
De taalrol van de houder van de functie van operationeel directeur bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt.
Elke afdeling is samengesteld uit drie algemeen directeurs van instellingen, door Ons aangewezen op voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort. Ze wordt voorgezeten door het oudste lid, dat een ondervoorzitter aanwijst die de voorzitter in geval van afwezigheid vervangt. Op dezelfde manier worden twee plaatsvervangers aangewezen.
De algemeen directeur die heeft deelgenomen aan de evaluatieprocedure van de houder van een functie van operationeel directeur mag niet aanwezig zijn bij, noch deelnemen aan de beraadslaging van de afdeling : hij kan evenwel worden gehoord.
De raad van beroep maakt een huishoudelijk reglement op en legt het ter goedkeuring voor aan de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort.
Een griffier-rapporteur wordt voor elke afdeling aangewezen door de Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort, op voordracht van de voorzitter van de programmatorische federale overheidsdienst wetenschapsbeleid; deze laatste is niet stemgerechtigd. § 3.- De houder van de functie van operationeel directeur wordt opgeroepen, uiterlijk tien werkdagen voor de zitting, teneinde zijn verweermiddelen uiteen te zetten. Hij dient persoonlijk te verschijnen. Hij mag zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.
De verdediger mag op geen enkel ogenblik en in welke hoedanigheid ook deelgenomen hebben aan de evaluatieprocedure van de houder van de functie van operationeel directeur.
Indien de houder van de functie van operationeel directeur of zijn verdediger, ofschoon behoorlijk opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, doet de raad van beroep uitspraak op grond van de stukken van het dossier. Hetzelfde geldt zodra de zaak voor de tweede maal ter zitting komt, zelfs indien de houder van de functie van operationeel directeur of zijn verdediger een geldige reden kan aanvoeren.
De afwezigheid van de verdediger is, behoudens overmacht, geen reden van uitstel.
De raad van beroep hoort iedereen en verzamelt alle nodige gegevens opdat hij zich met volle kennis van zaken kan uitspreken. § 4. De raad van beroep kan slechts op een rechtsgeldige manier de houder van de functie van operationeel directeur horen en beraadslagen voor zover drie leden, effectieve of plaatsvervangende, aanwezig zijn.
De stemming is geheim. Bij staking van stemmen valt de beslissing in het voordeel van de verzoeker uit. Indien het beroep ingesteld is tegen een eindevaluatie met de vermelding « onvoldoende », dan zal de beslissing in het voordeel van de verzoeker de vermelding « voldoende » of « zeer goed » inhouden. Indien het beroep ingesteld is tegen een eindevaluatie met de vermelding « voldoende », dan zal de beslissing in het voordeel van de verzoeker de vermelding « zeer goed » inhouden. § 5.- De raad van beroep beslist binnen de maand na instelling van het beroep en deelt zijn beslissing zonder verwijl mee aan de houder van de functie van operationeel directeur.
Art. 37.De Minister tot wiens bevoegdheid het Wetenschapsbeleid behoort legt de algemene principes vast die de evaluatie van de houders van een functie van operationeel directeur regelen conform de bepalingen van deze afdeling. Hij bepaalt er de praktische modaliteiten van en legt met name de modellen vast van de hiervoor vereiste documenten. Afdeling 4. - Einde van het mandaat en de hernieuwing ervan
Art. 38.§ 1.- Het mandaat van operationeel directeur eindigt van rechtswege op het einde van de periode bedoeld in artikel 27, § 2. § 2.- Het mandaat van een operationeel directeur kan verlengd worden met maximum zes maanden tot het mandaat begint van de operationeel directeur die aangewezen werd als zijn opvolger. § 3.- De houder van een functie van operationeel directeur van wie het mandaat werd beëindigd geniet een herintegratievergoeding, volgens de door Ons vastgestelde nadere regels.
De vergoedingen uit het vorige lid zijn niet verschuldigd in de volgende gevallen : 1° de eindevaluatie bedoeld in artikel 33, eerste lid, 2° draagt de vermelding « onvoldoende »;2° de houder van de functie van operationeel directeur neemt deel aan een nieuwe selectie voor een functie van operationeel directeur en wordt aangesteld voor een nieuw mandaat;3° de houder van de functie van operationeel directeur wordt in ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang geplaatst overeenkomstig artikel 30.In dit geval wordt de houder van de functie van operationeel directeur gereaffecteerd in een passende functie hem voorgesteld door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst.
Zo hij niet akkoord gaat met de hem door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.
Art. 39.§ 1.- Als een tussentijdse evaluatie zoals bedoeld in artikel 33, eerste lid, 1°, leidt tot een vermelding « onvoldoende », wordt het mandaat van de houder van de functie van operationeel directeur beëindigd. § 2.- De houder van een functie van operationeel directeur, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 30, van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd vanwege een vermelding « onvoldoende » na een tussentijdse evaluatie, krijgt een beëindigingvergoeding volgens de door Ons vastgestelde nadere regels. § 3.- De houder van een functie van operationeel directeur bedoeld in artikel 30 van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd omwille van een vermelding « onvoldoende » na een tussentijdse evaluatie, wordt gereaffecteerd in een passende functie hem voorgesteld door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst.
Als de houder van de functie van operationeel directeur niet akkoord gaat met de hem door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.
Art. 40.Als de houder van een functie van operationeel directeur vraagt om zijn mandaat te beëindigen, is een opzegging van zes maand vereist als de jury, die zetelt met uitsluiting van de leden als bedoeld in artikel 4, § 1, 4°, van voornoemd koninklijk besluit van 25 februari 2008, en de Voorzitter akkoord gaan. Deze termijn kan in onderling akkoord verkort worden. De bepalingen inzake reaffectatie voorzien in artikel 39, § 3, zijn in dit geval eveneens van toepassing.
Art. 41.Als een functie van operationeel directeur vacant verklaard wordt en als de houder van wie het mandaat wordt beëindigd zich kandidaat stelt, kan hem een nieuw mandaat worden toegekend, voor zover hij de vermelding « zeer goed » heeft gekregen voor de eindevaluatie bedoeld in artikel 33, eerste lid, 2°.
In afwijking van de bepalingen van afdeling 1 van onderhavig hoofdstuk, wordt hij in dit geval geacht voldaan te hebben aan de selectie, zonder dat een nieuwe selectieprocedure moet worden georgani-seerd.
TITEL V. - Bijzondere, overgangs- en slotbepalingen
Art. 42.Tot de aanstelling van de algemeen directeurs van de instellingen, worden hun bevoegdheden uitgeoefend door de titularissen in functie van de afgeschafte graden verbonden aan het ambt van « instellingshoofd » of door de daartoe door de Minister aangewezen personen.
Art. 43.§ 1.- De titularissen van de afgeschafte graden als bedoeld in artikel 42 die niet aangesteld worden in een management-, staf- of leidinggevende functie, behouden het voordeel van de weddenschaal verbonden aan hun afgeschafte graad zoals hierna vermeld : 44.531.60 - 66.826.20 53 x 4.458.92 De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten geldt ook voor deze wedden.
Ze worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. § 2.- Zij worden aangewezen als opdrachthouder door de Minister. De opdracht wordt vastgelegd door de Minister na overleg met de Voorzitter.
Art. 44.Voor de eerste aanstelling in de managementfunctie van algemeen directeur, worden de jaren die minstens werden gepresteerd als titularis van een graad in rang 13 of in een functie van vakklasse A3 in een federale overheidsdienst, een programmatorische federale overheidsdienst, een federaal ministerie of een federale instelling van openbaar nut of als titularis van een graad in rang B of in klasse SW3 van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel van een federale wetenschappelijke instelling, in aanmerking genomen voor de berekening van de anciënniteit vereist als managementervaring.
Art. 45.De aanwervingprocedures voor managementfuncties van algemeen directeur in één van de instellingen, aan de gang op de datum van publicatie van dit besluit, worden voortgezet op basis van de bepalingen die op hen van toepassing waren wanneer zij op gang werden gebracht.
Art. 46.Voor de eerste aanstelling in de functies van operationeel directeur, worden de jaren die werden gepresteerd als houder van één van de graden van departementshoofd, afdelingshoofd, werkleider-geaggregeerde of werkleider, of van een functie van tenminste klasse SW3 van de loopbaan van het wetenschappelijk personeel van een van de federale wetenschappelijke instelling in aanmerking genomen voor de berekening van de anciënniteit vereist als wetenschappelijke ervaring.
Art. 47.Het koninklijk besluit van 22 januari 2003 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat en dat diverse wijzigingen aanbrengt in de personeelsstatuten van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 februari 2003, 5 juni 2004, 8 juli 2004, 13 september 2004 en 24 januari 2007, wordt opgeheven.
Art. 48.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 49.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 april 2008.
ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met het Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Ambtenarenzaken, Mevr. I. VERVOTTE