Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 08 juli 2018
gepubliceerd op 07 augustus 2018

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 maart 2015 houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2018031639
pub.
07/08/2018
prom.
08/07/2018
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

8 JULI 2018. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 maart 2015 houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Inleiding Het ontwerp van koninklijk besluit waarvan wij de eer hebben het ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen, heeft een dubbel doel.

Dit besluit brengt, enerzijds, enkele punctuele wijzigingen aan die worden toegelicht bij de artikelsgewijze bespreking (zie infra nr. 2).

Anderzijds heeft dit besluit tot doel tegemoet te komen aan de gevolgen van de vernietiging van de artikelen 21 en 22 van het koninklijk besluit van 5 maart 2015 houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, hierna het organiek reglement, door het arrest nr. 234.746 van 17 mei 2016 van de Raad van State.

De vernietigde artikelen 21 en 22 van het organiek reglement voorzagen in de mogelijkheid om respectievelijk personen die niet behoren tot de buitenlandse carrière en de consulaire carrière te belasten met een bijzondere zending en, onder bepaalde voorwaarden, de ambtenaren van het Rijkspersoneel van de FOD te belasten met het tijdelijk uitoefenen van een functie op post.

Het beoogde doel was uiteraard niet de verschillende statuten en carrières gelijk te stellen, maar wel een zekere flexibiliteit te creëren om te kunnen antwoorden op concrete noden die zich in de praktijk stellen, zoals de afwezigheid van kandidaten van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière voor sommige posten.

De Raad van State heeft deze bepalingen vernietigd wegens een schending van de principes van gelijkheid en non-discriminatie en de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Wat artikel 21 van het organiek reglement betreft, oordeelde de Raad van State dat de mogelijkheid om personen die niet behoren tot de buitenlandse carrière in het kader van een bijzondere zending aan te stellen als posthoofd, niet verenigbaar was met de gelijkheid van de kandidaten en de gelijke toegang tot het openbaar ambt.

Wat artikel 22 van het organiek reglement betreft, merkte de Raad van State op dat dit artikel discriminatoir was ten opzichte van de ambtenaren van de buitenlandse carrière, doordat, enerzijds, de toegang tot de functies andere dan die van posthoofd niet beperkt was tot de ambtenaren van het Rijkspersoneel van de FOD behorende tot het niveau A en doordat, anderzijds, het uitzonderlijke karakter en de bijzondere bekwaamheden nodig voor deze tijdelijke aanstelling niet opwegen tegen het feit dat artikel 18, tweede en derde lid van het organiek reglement niet van toepassing is op de ambtenaren van het Rijkspersoneel van de FOD. In de artikelsgewijze bespreking zal telkens worden toegelicht op welke wijze tegemoet gekomen wordt aan de grieven van de Raad van State.

Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 Artikel 1 van dit besluit beoogt de wijziging van een aantal definities opgenomen in artikel 1, § 1 van het organiek reglement en voegt twee nieuwe definities toe.

In artikel 1, § 1, 6° wordt het woord "ambtenaar" vervangen door het woord "personeelslid", zodat de functie eveneens betrekking kan hebben op taken die worden uitgevoerd door een contractueel personeelslid.

In artikel 1, § 1, 10° wordt het punt vervangen door een komma, teneinde de toevoeging van twee nieuwe definities in deze paragraaf toe te laten.

Artikel 1, § 1, 11° definieert het begrip "bijzondere noodzaak". Er is sprake van een bijzondere noodzaak indien er taken moeten worden uitgevoerd die, omwille van de omstandigheden, tijdelijk zowel een uitzonderlijke kennis als een uitzonderlijke ervaring vereisen van diegene die ze invult. Het begrip "bijzondere noodzaak", dat gehanteerd wordt in het nieuwe artikel 21 van het organiek reglement, beoogt één van de twee hypotheses af te dekken in het kader waarvan het Directiecomité over de mogelijkheid beschikt om, onder bepaalde voorwaarden, af te wijken van de verplichting om ambtenaren van de buitenlandse carrière of de consulaire carrière aan de minister voor te stellen voor de toekenning van een openstaande functie op post.

Hoewel een functie op post in wezen een permanente functie is, kan de situatie zich voordoen waarbij deze functie, omwille van bijvoorbeeld het Belgisch buitenlands beleid of de internationale context, tijdelijk een uitzonderlijke kennis en ervaring vereist, die normalerwijze niet zijn vereist.

Artikel 1, § 1, 12° tot slot definieert het begrip "bijzondere zending", waarvan de nadere regels voortaan worden opgenomen in het nieuwe artikel 22 van het organiek reglement. Rekening houdend met de opmerkingen van de Raad van State sluit deze definitie uit dat deze zending een functie op post kan betreffen, wat niet belet dat de standplaats van betrokkene, omwille van de efficiënte uitoefening van de bijzondere zending, op een buitenlandse post zou gelokaliseerd worden.

Bijgevolg zal de persoon die, omwille van zijn vertrouwensband met Uwe Majesteit, belast zou worden met een bijzondere zending, nooit de functie van posthoofd kunnen bekleden.

Artikel 2 Artikel 2 van dit besluit beoogt een wijziging van artikel 3 van het organiek reglement, dat de interne organisatie van de FOD betreft.

Artikel 3 somt de Directies-generaal en de Stafdirecties van de FOD op. Bijgevolg vereist een aanpassing van deze structuren op dit moment het aannemen van een koninklijk besluit, wat een relatief zware procedure vormt.

Teneinde een meer soepele aanpassing van de administratieve organisatie van de FOD in het licht van de evoluties van de internationale context en de prioriteiten van België mogelijk te maken, voorziet dit besluit een bevoegdheidsdelegatie aan de Voorzitter van het Directiecomité. De Voorzitter van het Directiecomité zal de structuur en de organisatie van de werkzaamheden van de FOD kunnen bepalen, in overleg met het Directiecomité en na akkoord van de bevoegde ministers.

Artikel 3 Artikel 3 van dit besluit, dat artikel 11 van het organiek reglement wijzigt, moet inzake de aanstelling van een adjunct-posthoofd of van een ministerraad, onverminderd de bevoegdheid van het Directiecomité, bedoeld in artikel 11, 2° van het organiek reglement, om voorstellen te doen inzake de toekenning van de openstaande functies op post. het Directiecomité toelaten voorstellen te doen aan de minister.

Het belang van deze functies in sommige posten verantwoordt een dergelijke maatregel.

Artikel 4 Artikel 4 van dit besluit, dat de woorden "of van een staffunctie" invoegt in artikel 13 van het organiek reglement, moet het mogelijk maken dat de voorzitter, voor de duur van zijn verhindering, eveneens kan vervangen worden door de houder van de staffunctie van de FOD met het meeste aantal jaren ervaring in managements- en staffuncties binnen de FOD. Tot op heden was dit enkel mogelijk voor de houders van de managementfuncties.

Aanvankelijk werd gekozen voor de term `mandaathouder', wat leidde tot een opmerking in het advies 63.199/4 van de Raad van State.

Met het oog op de rechtszekerheid werd uiteindelijk gekozen voor de term "houder van een staffunctie" aangezien deze term naadloos aansluit bij de terminologie die wordt gebruikt in het bestaande juridisch kader (koninklijk besluit van 2 oktober 2002 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de staffuncties in de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten) enerzijds en bij de terminologie die reeds gebruikt wordt in het organiek reglement anderzijds.

Artikel 5 Artikel 5 van dit besluit vervangt het geannuleerde artikel 21 van het organiek reglement.

Het nieuwe artikel 21 legt de voorwaarden vast die, omwille van de omstandigheden, moeten toelaten om personen die niet behoren tot de buitenlandse carrière en de consulaire carrière, aan te stellen in functies op post.

Deze mogelijkheid was, voor de ambtenaren van het Rijkspersoneel, reeds voorzien in artikel 35, F, leden 1 tot en met 3 van het ondertussen opgeheven koninklijk besluit van 3 juni 1999 houdende het organiek reglement van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking en was, met uitzondering van het feit dat werd vermeld dat het een uitzonderingsmaatregel betrof, aan geen enkele nadere regel onderworpen.

Het is nuttig op te merken dat meerdere keren een beroep werd gedaan op artikel 35F van het koninklijk besluit van 3 juni 1999. Op geen enkel ogenblik gaf de toepassing van dit artikel aanleiding tot bezwaren of contestaties van de ambtenaren van de toenmalige carrière Buitenlandse Dienst.

Ingevolge het arrest nr. 234.746 en het advies 63.199/4 van de Raad van State wordt de mogelijkheid om personen die niet behoren tot de buitenlandse carrière en de consulaire carrière aan te stellen in een functie op post, voortaan aan duidelijkere en striktere voorwaarden onderworpen.

Artikel 21 van het organiek reglement laat het Directiecomité toe om aan de minister voor te stellen een ambtenaar van het Rijkspersoneel van de FOD, een contractueel personeelslid van de FOD die tewerkgesteld is op het hoofdbestuur of de houder van een managementfunctie of een staffunctie van de FOD die niet behoort tot de buitenlandse carrière en tot de carrière van het Rijkspersoneel en die minstens één mandaat bij de FOD heeft voltooid, aan te stellen in een functie op post.

Deze aanstelling is beperkt tot een termijn van maximum vier jaar.

Ingevolge het advies 63.199/4 van de Raad van State werd verduidelijkt dat het gaat om een niet-hernieuwbare termijn.

Voor de contractuele personeelsleden van de FOD, die tewerkgesteld zijn op het hoofdbestuur, wordt bovendien uitdrukkelijk bepaald dat zij niet kunnen worden voorgesteld voor de functie van posthoofd, daar zij, omwille van hun contractuele aanwerving, niet alle bevoegdheden van een posthoofd kunnen uitoefenen (bijvoorbeeld de bevoegdheden inzake burgerlijke stand of notariaat).

De mogelijkheid om personen die niet behoren tot de buitenlandse carrière en de consulaire carrière voor te stellen voor een functie op post, is bovendien aan tal van voorwaarden verbonden.

Artikel 21 voorziet vooreerst dat een dergelijke aanstelling enkel plaats kan vinden indien het Directiecomité heeft vastgesteld dat er zich geen ambtenaren van de buitenlandse carrière of van de consulaire carrière kandidaat hebben gesteld voor de functie op post of dat geen van de ambtenaren van de buitenlandse carrière of de consulaire carrière die zich kandidaat hebben gesteld, voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een bijzondere noodzaak die zich stelt in het kader van de uitoefening van een functie op post.

Twee hypotheses zijn op die manier gedekt.

De eerste hypothese beoogt het geval waarin, zelfs na herhaaldelijke oproepen, geen enkele ambtenaar van de buitenlandse carrière of de consulaire carrière beschikbaar is.

In dat geval kan het Directiecomité dan voorstellen een persoon behorende tot één van de drie categorieën aan te duiden, voor zover deze persoon aan de voorwaarden voldoet.

Er wordt vastgesteld dat, ook na herhaaldelijke oproepen, openstaande functies op post vacant blijven en niet kunnen worden ingevuld. Dit probleem zal in de komende jaren vermoedelijk nog verergeren rekening houdend met de specifieke kenmerken van de buitenlandse carrière.

In de leeftijdspiramide van de buitenlandse carrière zijn de leeftijdscategorieën 56-60 jaar (109 voltijdsequivalenten) en 61-65 jaar (102 voltijdsequivalenten) immers het best vertegenwoordigd, waardoor er, in de komende tien jaar, gemiddeld 20 ambtenaren per jaar de FOD zullen verlaten.

Er wordt getracht deze vertrekken op te vangen door regelmatig te voorzien in selecties voor de toegang tot de buitenlandse carrière.

Zo traden op 1 mei 2018 nog 11 stagiairs van de buitenlandse carrière in dienst en wordt gehoopt in mei 2019 30 bijkomende stagiairs in dienst te kunnen nemen.

In de praktijk ligt er evenwel een periode van 15 maanden tussen het opstarten van een procedure bij Selor en de indiensttreding van stagiairs.

Bovendien leveren de selecties niet steeds het verhoopte aantal stagiairs op.

Bijgevolg wordt het in de komende jaren een enorme uitdaging om de personeelsaantallen te handhaven en het bestaande postennetwerk adequaat te bemannen.

Teneinde het hoofd te bieden aan dit tijdelijk probleem en zo de continuïteit van de openbare dienst te garanderen, is voorzien dat personen die niet behoren tot de buitenlandse en de consulaire carrière kunnen aangeduid worden voor een functie op post in de eerste van de beoogde hypotheses, met name wanneer er geen ambtenaren van de buitenlandse carrière of van de consulaire carrière gepostuleerd hebben voor de functie.

In de tweede hypothese, waarbij er wel ambtenaren van de buitenlandse carrière of de consulaire carrière beschikbaar zijn, is de mogelijkheid om personen aan te stellen die niet behoren tot de buitenlandse carrière en de consulaire carrière vergezeld van bijkomende voorwaarden.

De eerste voorwaarde bestaat erin dat eerst een bijzondere noodzaak zal moeten worden vastgesteld in het kader van de uitoefening van de functie op post. Deze bijzondere noodzaak wordt in artikel 1, § 1, 11° gedefinieerd als de verwezenlijking van taken die, omwille van de omstandigheden, tijdelijk een uitzonderlijke kennis en ervaring vereisen.

De tweede voorwaarde bestaat erin dat het Directiecomité zal moeten vastgesteld hebben dat geen van de ambtenaren van de buitenlandse carrière of de consulaire carrière die zich kandidaat hebben gesteld, daarover beschikken.

De ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière behouden op die manier, in beide hypotheses, de voorrang.

De `toegangsvoorwaarden' voor personen die niet behoren tot de buitenlandse carrière en de consulaire carrière voor de aanstelling in een functie op post worden eveneens bepaald. Deze voorwaarden zijn cumulatief.

Om in aanmerking te kunnen worden genomen met het oog op een aanstelling in een functie op post, moeten deze personen tot hetzelfde niveau en, desgevallend, tot dezelfde klasse behoren als die van de functie op post.

Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de vrees van de Raad van State dat personen die niet behoren tot de buitenlandse carrière en de consulaire carrière voortaan zouden kunnen worden aangesteld in elke functie op post.

Bijgevolg zal het evenmin mogelijk zijn dat de ambtenaren van de buitenlandse carrière, die allen tot het niveau A behoren, in concurrentie worden gesteld met ambtenaren van het Rijkspersoneel van de FOD van een lager niveau.

Zo zullen ambtenaren van het Rijkspersoneel van de FOD van niveau B enkel in aanmerking komen voor functies die in de regel voorbehouden zijn aan de ambtenaren van de consulaire carrière, die allen tot het niveau C behoren.

De personen die niet behoren tot de buitenlandse en de consulaire carrière moeten ook, om aangesteld te kunnen worden op post, beschikken over een nuttige en aantoonbare ervaring van minimum zes jaar in de materies die het voorwerp uitmaken van de functie op post en voldoen aan identieke vereisten inzake talenkennis als de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière.

De Raad van State merkt in haar advies 63.199/4 op dat deze voorwaarde inzake ervaring veronderstelt dat kan aangetoond worden dat het lid van de personeelsformatie van de FOD nuttige ervaring heeft kunnen verwerven met het oog op het uitoefenen van een functie op post.

Ter zake kan opgemerkt worden dat het gaat om ervaring in de materies die het voorwerp uitmaken van de precieze functie op post.

Het kan bijvoorbeeld een ervaring betreffen in de bilaterale betrekkingen met een bepaald land, de mensenrechten, ontwikkelings-samenwerking, specifieke aspecten van het EU-beleid, ....

De personen behorende tot de drie categorieën bedoeld in paragraaf 1, eerste lid kunnen tijdens hun tewerkstelling op het hoofdbestuur eveneens ervaring opdoen in deze materies en werken steeds nauw samen met de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière op post en op het hoofdbestuur.

In sommige gevallen geven zij, in deze materies, zelfs instructies aan de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière.

Tot slot moeten zij, indien het gaat om een functie als posthoofd, eveneens voldoen aan de bijkomende voorwaarden op het vlak van professionele kennis en managementvaardigheden die zouden worden vastgesteld overeenkomstig artikel 19 van het organiek reglement.

Indien het Directiecomité gebruik maakt van artikel 21 op basis van de tweede hypothese, waarbij zij heeft vastgesteld dat geen van de ambtenaren van de buitenlandse carrière of de consulaire carrière die zich kandidaat hebben gesteld, voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een bijzondere noodzaak die zich stelt in het kader van de uitoefening van een functie op post, geldt nog een bijkomende voorwaarde.

In dat geval zullen de personen die niet behoren tot de buitenlandse carrière en de consulaire carrière eveneens moeten voldoen aan de vereisten die voortvloeien uit de bijzondere noodzaak die zich stelt in het kader van de uitoefening van de functie op post.

Paragraaf 4 legt de procedure vast die door het Directiecomité wordt toegepast indien hij toepassing maakt van artikel 21. Derhalve moet dit artikel niet worden onderworpen aan de procedure bepaald overeenkomstig artikel 18, eerste lid van het organiek reglement.

Voorafgaandelijk aan de toepassing van deze procedure zal uiteraard de gewone `diplomatieke beweging' plaatsvinden, waarbij de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière die in de voorwaarden zijn, kunnen postuleren voor alle functies op post die vrijkomen.

Het is pas wanneer het Directiecomité, in het kader van de gewone diplomatieke beweging, vaststelt dat er geen ambtenaren van de buitenlandse carrière of de consulaire carrière voor een bepaalde functie op post hebben gepostuleerd of dat diegenen die hebben gepostuleerd niet voldoen aan de vereisten die voortvloeien uit de bijzondere noodzaak die zich stelt in het kader van de uitoefening van die functie op post, dat hij een oproep tot kandidaten kan doen aan de drie categorieën personen vermeld in paragraaf 1, eerste lid. Indien het gaat om de functie van posthoofd, worden de contractuele personeelsleden van de FOD, tewerkgesteld op het hoofdbestuur, niet uitgenodigd.

Vervolgens onderzoekt het Directiecomité de gemotiveerde kandidaturen die hij ontvangt en toetst deze kandidaturen aan de voorwaarden opgenomen in paragraaf 3 die hierboven werden toegelicht.

Deze objectieve procedure beoogt de nodige garanties te bieden om tegemoet te komen aan de opmerking van de Raad van State in zijn advies 63.199/4, dat het niet de bedoeling kan zijn om een aantrekkelijke post voor te stellen aan een personeelslid van de FOD onmiddellijk nadat minder aantrekkelijke posten aan ambtenaren van de buitenlandse carrière of de consulaire carrière voorgesteld zijn.

Alle functies op post zullen steeds eerst worden voorgesteld aan de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière.

Tot slot regelt artikel 21, in zijn paragrafen 5 en 6, nog een aantal praktische aspecten.

Paragraaf 5 regelt de wijze waarop deze personen in hun functie op post worden aangesteld.

Paragraaf 6 regelt de rechtspositie van de personen die niet behoren tot de buitenlandse carrière en de consulaire carrière voor de duur van hun aanstelling op post.

Indien het een ambtenaar van het Rijkspersoneel betreft, behoudt hij zijn wedde en zijn rechten inzake bevordering. Hij wordt gelijkgesteld met de ambtenaren van de buitenlandse carrière of de consulaire carrière wat betreft de verloven, de vergoedingen, de evaluatie, de ordemaatregelen en de tuchtregeling.

Indien het een contractueel personeelslid betreft, wordt zijn rechtspositie geregeld door zijn gewijzigde arbeidsovereenkomst.

Indien het de houder van een managementfunctie of een staffunctie van de FOD die niet behoort tot de buitenlandse carrière en tot de carrière van het Rijkspersoneel en minstens één mandaat bij de FOD heeft voltooid betreft, wordt hij, voor de duur van zijn aanstelling, gelijkgesteld met de ambtenaren van de buitenlandse carrière, inclusief wat zijn sociale zekerheid betreft.

Het besluit dat hem aanstelt, zal de nadere regels voorzien betreffende zijn rechten en verplichtingen, zijn verloven, zijn wedde, zijn vergoedingen, zijn evaluatie, de ordemaatregelen en de tuchtregeling. Indien hij nog een mandaat uitoefent, wordt dit van rechtswege beëindigd op de dag die zijn aanstelling voorafgaat.

Artikel 6 Artikel 22 van het organiek reglement, zoals dit door artikel 6 van dit besluit vervangen wordt, zal Uwe Majesteit toelaten personen met een bijzondere zending te belasten, in artikel 1, § 1, 12° van het organiek reglement gedefinieerd als een opdracht van algemeen belang die verschillend is van een functie op post.

Deze mogelijkheid was reeds voorzien in artikel 18, tweede lid van het ondertussen opgeheven koninklijk besluit van 3 juni 1999 houdende het organiek reglement van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, maar wordt, in tegenstelling tot vroeger, afhankelijk gesteld van het voldaan zijn van twee cumulatieve voorwaarden, namelijk dat Uwe Majesteit een bijzondere band van vertrouwen met deze personen heeft en dat deze personen beschikken over een nuttige en aantoonbare ervaring van minimum zes jaar in de internationale betrekkingen en in de materie die het voorwerp uitmaakt van de bijzondere zending.

Ter zake merkt de Raad van State, in zijn advies 63.199/4, op dat er geen enkele procedure is voorzien voor de aanduiding van deze persoon.

Artikel 167 van de Grondwet belast Uwe Majesteit met de leiding van de internationale betrekkingen en het is, zoals de Raad van State terecht stelt in zijn arrest 234.746, denkbaar dat Uwe Majesteit in het kader van die bevoegdheid, een persoon die niet behoort tot de buitenlandse carrière en de consulaire carrière belast met een bijzonder zending en dit niet alleen op basis van bekwaamheid, maar eveneens op basis van een bijzondere band van vertrouwen.

Aangezien het gaat om cumulatieve voorwaarden waarvan één een bijzondere vertrouwensband is, is het onmogelijk deze personen aan te stellen ingevolge de gebruikelijke oproep tot kandidaten.

Door zowel ervaring te vereisen als een bijzondere band van vertrouwen met Uwe Majesteit is tegemoet gekomen aan de vereisten die voortvloeien uit artikel 167 van de Grondwet.

De duur van de bijzondere zending wordt bepaald in functie van de aard van de zending en bedraagt maximum vier jaar.

Ingevolge het advies 63.199/4 van de Raad van State werd verduidelijkt dat het gaat om een niet-hernieuwbare termijn.

Artikel 22 preciseert bovendien dat het aanstellingsbesluit de aard van de bijzonder zending, de duur ervan alsook de titel die tijdens de bijzondere zending wordt gedragen, vermeldt.

Daarnaast vermeldt artikel 22 eveneens, om tegemoet te komen aan het advies 63.199/4 van de Raad van State, dat de nadere regels inzake de rechten en verplichtingen, de verloven, de wedde, de vergoedingen, de evaluatie, de ordemaatregelen en de tuchtregeling die van toepassing zijn op de persoon die wordt belast met een bijzondere zending worden bepaald in het besluit dat hem aanstelt.

Artikel 7 Dit artikel behoeft geen commentaar.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, A. DE CROO

Advies 63.199/4 van 18 april 2018 over een ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 maart 2015 houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Op 21 maart 2018 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 maart 2015 houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking'.

Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 18 april 2018. De kamer was samengesteld uit Martine BAGUET, kamervoorzitter, Luc DETROUX en Bernard BLERO, staatsraden, Sébastien VAN DROOGHENBROECK en Jacques ENGLEBERT, assessoren, en Anne Catherine VAN GEERSDAELE, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Jean Baptiste LEVAUX, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine BAGUET. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 18 april 2018.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

GEDEELTELIJKE NIET-ONT.V.A.NKELIJKHEID VAN DE ADVIESAANVRAAG Het ontworpen besluit telt verscheidene bepalingen die louter strekken tot regeling van de taken, de organisatie en de werking van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (hierna te noemen : de FOD).

Dergelijke bepalingen, die tot doel hebben een delegatie van bevoegdheid toe te kennen, hebben te maken met de interne organisatie van de diensten en zijn niet van reglementaire aard in de zin van artikel 3, § 1, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. (1) Het komt de afdeling Wetgeving dan ook niet toe zich over dergelijke bepalingen uit te spreken.

Bijgevolg zal niet nader ingegaan worden op de artikelen 2 en 3 van de ontworpen tekst, waarbij wijzigingen aangebracht worden in respectievelijk artikel 3 en artikel 11 van het koninklijk besluit van 5 maart 2015 `houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking'.

ALGEMENE OPMERKINGEN 1.1. Bij artikel 1 van het ontwerp wordt in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 5 maart 2015 een punt 11° ingevoegd waarin "de bijzondere noodzaak" gedefinieerd wordt als "de uitvoering van taken die een bijzondere kennis of een ruime ervaring op hoog niveau vereisen, beide relevant voor de uit te voeren taken, ook wanneer de uit te voeren taken permanente taken zijn".

Dat nieuwe begrip "bijzondere noodzaak" is onder andere nuttig in het ontworpen artikel 21 (artikel 5 van het ontwerp), waarvan paragraaf 1 als volgt luidt : "(...) de ambtenaren van het Rijkspersoneel van de FOD [kunnen] aangesteld worden voor het uitoefenen van een functie op post wanneer er geen ambtenaren van de buitenlandse of de consulaire carrière beschikbaar zijn voor deze functie of wanneer een bijzondere noodzaak rechtvaardigt dat deze ambtenaren aangesteld worden in deze functie." 1.2. Aangezien de ambtenaren van de buitenlandse of de consulaire carrière, wat hun aanwerving en hun statuut betreft, dienen of dienden te voldoen aan bijzondere voorwaarden die verband houden met de specifieke eisen van de functies op post, die substantieel verschillen van de functies van de overige personeelsleden van het algemeen bestuur van de Staat, dient de steller van het ontwerp in staat te zijn om in het licht van het beginsel van gelijkheid en non-discriminatie een verantwoording te geven voor de mogelijkheid om in functies op post, met inbegrip van de functie van posthoofd, personeelsleden aan te stellen die niet aan die bijzondere aanwervingsvoorwaarden hebben moeten voldoen en voor wie niet dezelfde verplichtingen inzake mobiliteit gelden als voor de ambtenaren van de buitenlandse of de consulaire carrière.

De eerste hypothese, namelijk die van de "onbeschikbaarheid" van een ambtenaar van de buitenlandse carrière, volstaat niet om de maatregel in het licht van het gelijkheidsbeginsel te rechtvaardigen. Zoals de inspecteur van Financiën opmerkt, zijn bepaalde posten vanzelfsprekend aantrekkelijker dan andere. De maatregel zal dan ook alleen aanvaard kunnen worden voor zover een objectieve procedure ingevoerd wordt die ertoe strekt inzonderheid te garanderen dat een aantrekkelijke post niet aan een personeelslid van de FOD voorgesteld wordt onmiddellijk nadat minder aantrekkelijke posten aan ambtenaren van de buitenlandse of de consulaire carrière voorgesteld zijn.

De tweede hypothese, namelijk die van de "bijzondere noodzaak", doet eveneens twijfels rijzen in het licht van het gelijkheidsbeginsel, doordat dit begrip ook op "permanent uit te voeren taken" betrekking heeft. Zoals de inspecteur van Financiën eveneens opmerkt, zouden die taken, als ze permanent van aard zijn, in principe door ambtenaren van de buitenlandse of de consulaire carrière uitgevoerd moeten kunnen worden, in voorkomend geval middels een wijziging van of door te voorzien in een specialisatie bij de aanwerving van die ambtenaren.

Hoe dan ook lijkt niet verantwoord te kunnen worden dat de functie van "posthoofd" in deze hypothese aan een personeelslid van de FOD toegekend zou kunnen worden. (2) De afdeling Wetgeving wijst er bovendien op dat beide voormelde hypotheses in het kader van het ontworpen artikel 21 zich niet samen hoeven voor te doen maar zich ieder apart kunnen voordoen. Daaruit volgt dat een lid van de personeelsformatie van de FOD, die noch tot de buitenlandse, noch tot de consulaire carrière behoort, aangesteld zou kunnen worden om een functie op post uit te oefenen louter op basis van het bestaan van een bijzondere noodzaak, zelfs terwijl ambtenaren van de buitenlandse of de consulaire carrière beschikbaar zouden zijn om die functie uit te oefenen. Dat is maar denkbaar op voorwaarde dat de beschikbare ambtenaar van de buitenlandse of de consulaire carrière niet in staat is om in die bijzondere noodzaak te voorzien. 1.3. De moeilijkheid die rijst door die ontstentenis van afdoende verantwoording althans bij de huidige stand van het dossier dat aan de afdeling Wetgeving bezorgd is - wordt nog groter wat het ontworpen artikel 21, § 2, 2°, betreft, waarin als voorwaarde opgenomen is dat het lid van de personeelsformatie van de FOD dient te "beschikken over een nuttige en aantoonbare ervaring van minimum 6 jaar in de materies die het voorwerp uitmaken van de functie op post".

Die voorwaarde veronderstelt dat aangetoond kan worden dat het lid van de personeelsformatie van de FOD nuttige ervaring heeft kunnen verwerven met het oog op het uitoefenen van een functie op post, dat wil zeggen een functie die bij de buitenlandse of de consulaire carrière uitgeoefend wordt. Het feit te behoren tot hetzelfde niveau, en in voorkomend geval, tot dezelfde klasse als het niveau en de klasse van de functie op post, biedt op het eerste gezicht geen enkele waarborg die zou opwegen tegen de vaststelling dat er potentieel een gebrek is aan overeenstemming tussen een specifieke functie op post van de buitenlandse of de consulaire carrière die in het buitenland uitgeoefend wordt en een functie die bij het Belgische federale bestuur uitgeoefend wordt. Dat klemt des te meer wanneer het, volgens de bewoordingen van het ontworpen artikel 21, § 2, 6°, gaat om de functie van "posthoofd" zodra aan bepaalde bijkomende voorwaarden voldaan zou zijn. 1.4. Zo ook begrijpt de afdeling Wetgeving weliswaar dat de personeelsleden van de FOD die een dergelijke functie op post zouden vervullen, hun wedde, hun rechten op bevordering door verhoging in weddeschaal en hun aanspraken op bevordering zouden behouden, maar heeft ze veel meer moeite om de precieze draagwijdte in te schatten van de woorden "Voor het overige worden zij, rekening houdend met de hen toevertrouwde functie op post en voor de duur van hun aanstelling, gelijkgesteld met de ambtenaren van de buitenlandse of de consulaire carrière".

Wat houdt die "gelijkstelling" precies in? (3) 2. De opmerkingen die zopas zijn gemaakt, zijn nog pertinenter wat het ontworpen artikel 21/1 (artikel 6 van het ontwerp) betreft, aangezien dit artikel betrekking heeft op het contractueel personeel, dat op vergelijkbare voorwaarden toegang zou krijgen tot een functie op post, weliswaar met uitzondering van de functie van posthoofd, voor zover geen enkele ambtenaar van de buitenlandse carrière of van de consulaire carrière en geen enkele ambtenaar van de FOD voor die functie beschikbaar is. De afdeling Wetgeving vraagt zich overigens af of de toevoeging van een louter "addendum" aan de arbeidsovereenkomst zal volstaan om te voldoen aan de dwingende bepalingen van de wet van 3 juli 1978 `betreffende de arbeidsovereenkomsten', wanneer dat volgens die wet vereist is. Hoewel het denkbaar is dat bij een arbeidsovereenkomst een aanhangsel gevoegd wordt wanneer een van de essentiële elementen ervan gewijzigd wordt, doet het aanwenden van dat instrument immers vragen rijzen wanneer het de bedoeling is om alle essentiële elementen van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst te herzien : de werkgever blijft weliswaar dezelfde, maar er dient van uitgegaan te worden dat de inhoud van de arbeidsprestaties en de bezoldiging niet meer dezelfde zullen zijn, wat ook zal gelden voor de plaats waar de arbeidsprestaties verricht zullen worden, en eventueel de duur ervan of in ieder geval de verdeling ervan over een referteperiode. De vraag rijst met andere woorden of de arbeidsrelatie in een dergelijke hypothese niet op een nieuwe basis en zelfs binnen een nieuw kader van start gaat, aangezien de indienstneming van contractuele personeelsleden bij de FOD, zoals de inspecteur van Financiën in zijn advies opmerkt, thans nog steeds plaatsvindt binnen het kader van het koninklijk besluit van 2 december 1998 `waarbij administraties en andere diensten van de ministeries en instellingen van openbaar nut gemachtigd worden contractuelen in dienst te nemen om te voldoen aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften' dat qua doel en regeling grondig verschilt van datgene wat nagestreefd wordt met de indienstneming bij de buitenlandse of de consulaire carrière. 3. Deze opmerkingen gelden mutatis mutandis eveneens voor artikel 7, dat betrekking heeft op de indienstneming van houders van een management- of staffunctie, voor zover zij, zoals bepaald wordt in het ontworpen artikel 21/2, § 1, eerste lid, niet behoren tot de buitenlandse carrière en geen federaal ambtenaar zijn.In casu gelden die opmerkingen des te meer daar niet bepaald wordt dat de overheid dient na te gaan of geen enkele ambtenaar van de buitenlandse of de consulaire carrière en geen enkel personeelslid van de FOD voor die functie beschikbaar is, terwijl de houder van een management- of staffunctie die in het kader van een functie op post in dienst genomen wordt aan een "bijzondere noodzaak" moet beantwoorden. 4. Bij artikel 8 van het ontwerp wordt de Koning ertoe gemachtigd een persoon te belasten met een "bijzondere zending" op de voorwaarden bepaald in het ontworpen artikel 22, § 1.Er is in geen enkele procedure voorzien voor de benoeming van die persoon. Aangezien het om een functie van expert gaat, wat bevestigd wordt in het ontworpen artikel 22, § 1, 2°, naar luid waarvan een "nuttige en aantoonbare ervaring van minimum 6 jaar in internationale betrekkingen en in de materie die het voorwerp uitmaakt van de bijzondere zending" vereist is, spreekt het vanzelf dat een persoon pas voor een dergelijke "bijzondere zending" aangesteld zal kunnen worden nadat met inachtneming van het beginsel van gelijke toegang tot openbare betrekkingen een oproep tot gegadigden gedaan is. 5. Kortom, het ontwerp moet grondig herzien worden opdat het geen schending oplevert van het beginsel van gelijke toegang tot openbare betrekkingen en bijgevolg van het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie.Onder dat belangrijk voorbehoud worden de volgende bijzondere opmerkingen gemaakt.

BIJZONDERE OPMERKINGEN AANHEF 1. In de aanhef dient inzonderheid melding gemaakt te worden van de teksten die bij het ontworpen besluit gewijzigd, opgeheven of ingetrokken worden.(4) Aangezien het ontwerp strekt tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 maart 2015, dient in een nieuw lid naar dat besluit verwezen te worden. 2. In het vierde lid wordt verwezen naar de akkoordbevinding van de "Staatssecretaris voor Ambtenarenzaken, gegeven op 22 december 2017". Het ontwerp is evenwel akkoord bevonden door de Minister van Ambtenarenzaken, en wel op 21 december 2017.

De aanhef dient in dit opzicht gecorrigeerd te worden. 3. In de aanhef moet vermeld worden dat de verplichte voorafgaande vormvereisten zijn vervuld.Krachtens artikel 6, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 `houdende het statuut van het Rijkspersoneel', is het advies van het directiecomité een dergelijk verplicht voorafgaand vormvereiste. (5) Bijgevolg dient in een nieuw lid verwezen te worden naar het advies van het directiecomité d.d. 17 maart 2017, waarvan een kopie aan de afdeling Wetgeving bezorgd is tijdens het onderzoek van het dossier.

DISPOSITIEF Artikel 1 Artikel 1, 11°, van de Franse tekst geeft een definitie van het begrip "besoin spécial" ("bijzondere noodzaak" in het Nederlands).

Verderop in de Franse tekst, in het ontworpen artikel 21, § 1, eerste lid, is evenwel sprake van "besoin particulier", terwijl in de Nederlands tekst gewerkt wordt met hetzelfde begrip "bijzondere noodzaak".

Het ontwerp dient aldus herzien te worden dat voor terminologische eenvormigheid gezorgd wordt.

Artikel 4 Bij artikel 4 worden in artikel 13 van het koninklijk besluit van 5 maart 2015, wat de vervanging van de voorzitter van het directiecomité betreft, de woorden "de houder van de managementfunctie" vervangen door de woorden "de mandaathouder".

Op een vraag aangaande de betekenis van die nieuwe term, heeft de gemachtigde het volgende geantwoord : "Il s'agit d'une part, des titulaires d'une fonction de management au sens de l'arrêté du 29 octobre 2001 relatif à la désignation et à l'exercice des fonctions de management dans les services publics fédéraux et les services publics fédéraux de programmation et d'autre part, des titulaires d'une fonction d'encadrement au sens de l'arrêté royal du 2 octobre 2002 relatif à la désignation et à l'exercice des fonctions d'encadrement dans les services publics fédéraux et les services publics fédéraux de programmation." De tekst van het ontwerp moet aldus aangevuld worden dat het begrip mandaathouder gedefinieerd wordt, bijvoorbeeld door een punt 13° in te voegen in artikel 1, § 1, van het koninklijk besluit van 5 maart 2015.

De steller van het ontwerp wordt verzocht om dat nieuwe begrip ook in het vervolg van dat koninklijk besluit te gebruiken telkens wanneer daar reden toe is (zie bijvoorbeeld de artikelen 4, §§ 1 en 2, tweede lid, en 14 van het besluit).

Artikelen 5 tot 7 In de artikelen 5 tot 7 wordt bepaald dat een aanstelling of de uitoefening van een functie maximaal vier jaar duurt.

Op de vraag of dezelfde persoon na afloop van een eerste periode onmiddellijk in diezelfde functie verlengd kan worden, heeft de gemachtigde geantwoord dat in een dergelijke verlenging niet voorzien is.

Om de bedoeling van de steller van het ontwerp beter weer te geven, dient het ontwerp aldus aangevuld te worden dat bepaald wordt dat een dergelijke verlenging niet mogelijk is.

Artikel 7 1. De houders van een management- of staffunctie, bedoeld in het ontworpen artikel 21/2, vallen niet onder de regels vervat in de artikelen 18 en 20 van het koninklijk besluit van 5 maart 2015 zoals die voorgeschreven zijn voor de ambtenaren van de FOD in artikel 5 van het ontwerp (ontworpen artikel 21, § 3), terwijl zij, net zoals de laatstgenoemden, de functie van posthoofd kunnen ambiëren). Het ontwerp dient op zijn minst aldus aangevuld te worden dat vermeld wordt welke overheid bevoegd is om personen in dergelijke functies aan te stellen. 2. Voor het aanstellen van de houders van een management- of staffunctie is niet vereist dat de overheid nagaat of er geen enkele ambtenaar van de buitenlandse of de consulaire carrière beschikbaar is, in tegenstelling tot hetgeen bepaald wordt voor de ambtenaren van de FOD in artikel 5 (ontworpen artikel 21, § 1) en voor het contractueel personeel van de FOD dat op het hoofdbestuur werkzaam is in artikel 6 (ontworpen artikel 21/1, § 1). Op een vraag naar de redenen voor dat onderscheid, heeft de gemachtigde van de minister het volgende geantwoord : "L'article 21/2 en projet prévoit que les titulaires d'une fonction de management ou d'encadrement qui n'appartiennent pas à la carrière extérieure ou ne sont pas des agents de l'Etat peuvent, après qu'ils aient accompli au moins un mandat au SPF affaires étrangères, exercer une fonction en poste, lorsqu'un besoin particulier justifie de désigner ces agents à cette fonction.

La situation de ces titulaires de mandats ne peut être assimilée aux autres agents qui n'appartiennent pas à la carrière extérieure et consulaire.

Il s'agit en effet concrètement des personnes qui ont, durant au moins 6 années, siégé au Comité de direction du SPF affaires étrangères et qui ont exercé des fonctions au plus haut niveau en termes de direction et de représentation.

Les titulaires de ces fonctions remplacent, à titre d'exemple, le Ministre à des réunions internationales ministérielles lorsque ce dernier est empêché.

Ils donnent, dans le cadre de leurs responsabilités, les orientations et les instructions nécessaires aux agents de la carrière extérieure quel que soit leur rang. Ils exercent à leur égard des fonctions de supérieur hiérarchique.

Ils ont enfin passé avec succès la procédure de sélection particulièrement exigeante du SELOR qui atteste tant de leurs compétences managériales que des compétences spécifiques nécessaires à l'exercice de hautes responsabilités au sein du SPF Affaires Etrangères." Dat antwoord maakt het niet mogelijk in te zien waarom de houder van een management- of staffunctie benoemd zou kunnen worden terwijl een ambtenaar van de buitenlandse of de consulaire carrière beschikbaar zou zijn die tegemoet zou kunnen komen aan de bijzondere noodzaak waaraan voldaan zou moeten worden.

Artikel 8 1. De in artikel 8 bedoelde personen die met een bijzondere zending worden belast, worden niet gelijkgesteld met ambtenaren van de buitenlandse of de consulaire carrière. Op een vraag in dat verband heeft de gemachtigde het volgende geantwoord : "Les règles relatives aux droits et devoirs, à l'évaluation et à la discipline pourront être visées dans l'arrêté de nomination." Er zou evenwel aangaande die personen voorzien moeten worden in regels, inzonderheid betreffende hun rechten en plichten, de evaluatie of de tuchtregeling die geldt voor de ambtenaren van de buitenlandse of de consulaire carrière, hetzij rechtstreeks in het koninklijk besluit van 5 maart 2015, hetzij via een bepaling van dat besluit, bijvoorbeeld in artikel 22, § 1, ervan, waarin voorgeschreven zou worden dat die regels in het aanstellingsbesluit bepaald worden. 2. Het ontworpen artikel 22, § 2, voorziet in de mogelijkheid dat de aard van de bijzondere zending vereist dat de persoon op post aangesteld wordt. In het ontworpen artikel 1, 12°, wordt de "bijzondere zending" evenwel gedefinieerd als een opdracht van "algemeen belang die verschillend is van een functie op post".

Het spreekt dan ook vanzelf dat de aanstelling op post voor het uitoefenen van een "bijzondere zending" geen betrekking kan hebben op het uitoefenen van een "functie op post". 3. In de inleidende zin van paragraaf 3, moet het woord "benoemingsbesluit" overeenkomstig paragraaf 2 vervangen worden door het woord "aanstellingsbesluit".4. In het ontworpen artikel 22, § 3, 2°, wordt bepaald dat in het "benoemingsbesluit" de periode van de bijzondere zending wordt vermeld. De te vermelden periode omvat per definitie een in de tijd beperkte duur. De afdeling Wetgeving vraagt zich dan ook af waarom niet in een maximale duur voorzien is voor een dergelijke aanstelling.

De Voorzitter, Martine BAGUET De Griffier, Anne Catherine VAN GEERSDAELE _______ Nota's (1) Zie in deze zin advies 56.529/2/V, gegeven op 6 augustus 2014 over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 5 maart 2015 `houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking', http://www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/56529.pdf, en advies 42.540/AV gegeven op 8 oktober 2007 over het ontwerp dat ontstaan gegeven heeft aan het ministerieel besluit van 30 januari 2008 `tot wijziging van het ministerieel besluit van 9 januari 2004 houdende delegatie van bevoegdheden', http://www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/42540.pdf. (2) Zie RvS.(8e kamer), 17 mei 2016, nr. 234.746, de Crombrugghe de Picquendaele. (3) Zie in dit verband het advies van de inspecteur van Financiën en meer in het bijzonder de opmerking in fine bij artikel 6 van het ontwerp. (4) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab "Wetgevingstechniek", aanbeveling 29. (5) Ibidem, aanbeveling 34. 8 JULI 2018. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 maart 2015 houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, de artikelen 37 en 107, tweede lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 maart 2015 houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

Gelet op het advies van het Directiecomité, gegeven op 17 maart 2017;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 april 2017;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 11 september 2017;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister belast met Ambtenarenzaken, gegeven op 21 december 2017;

Gelet op het protocol van onderhandelingen nr. 31/1 van het Sectorcomité VII - Buitenlandse Zaken, gesloten op 8 februari 2018;

Gelet op artikel 8, § 1, 4° van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging, is dit besluit vrijgesteld van een regelgevingsimpactanalyse omdat het bepalingen van autoregulering betreft;

Gelet op het advies 63.199/4 van de Raad van State, gegeven op 18 april 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Ontwikkelingssamenwerking, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 1, § 1 van het koninklijk besluit van 5 maart 2015 houdende de organisatie van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 6° worden de woorden "de ambtenaar" vervangen door de woorden "het personeelslid"; 2° de bepaling onder 10° wordt vervangen als volgt : "10° "het posthoofd" : het hoofd van de diplomatieke zending of het hoofd van een consulaat-generaal dat niet in de schoot van een diplomatieke zending werd opgericht;"; 3° paragraaf 1 wordt aangevuld met de bepalingen onder 11° en 12°, luidende : "11° "de bijzondere noodzaak" : de verwezenlijking van taken die, omwille van de omstandigheden, tijdelijk een uitzonderlijke kennis en ervaring vereisen; 12° "de bijzondere zending" : een opdracht van algemeen belang die verschillend is van een functie op post.".

Art. 2.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende : "De voorzitter bepaalt de structuur en de organisatie van de werkzaamheden van de FOD, in overleg met het Directiecomité en na akkoord van de bevoegde ministers."

Art. 3.In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : "2° de toekenning van openstaande functies op post en bij het hoofdbestuur aan de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière;"; 2° artikel 11 wordt aangevuld met de bepaling onder 3°, luidende : "3° de aanstelling van een adjunct- posthoofd of een ministerraad op post.".

Art. 4.In artikel 13 van hetzelfde besluit worden de woorden "of van de staffunctie" ingevoegd tussen de woorden "van de managementfunctie" en de woorden "van de FOD".

Art. 5.Artikel 21 van hetzelfde besluit, vernietigd bij arrest nr. 234.746 van de Raad van State, wordt vervangen als volgt : "

Art. 21.§ 1. Het Directiecomité kan de minister voorstellen een persoon die behoort tot één van de volgende categorieën aan te stellen in een functie op post : 1° de ambtenaren van het Rijkspersoneel van de FOD;2° de contractuele personeelsleden van de FOD, die tewerkgesteld zijn op het hoofdbestuur;3° de houders van een managementfunctie of van een staffunctie van de FOD die niet behoren tot de buitenlandse carrière en tot de carrière van het Rijkspersoneel en die minstens één mandaat bij de FOD hebben voltooid. De aanstelling bedoeld in het eerste lid is beperkt tot een niet-hernieuwbare termijn van maximum vier jaar.

De personen bedoeld in het eerste lid, 2° kunnen niet worden voorgesteld voor de functie van posthoofd. § 2. Het Directiecomité kan enkel gebruik maken van de mogelijkheid bedoeld in paragraaf 1, eerste lid in één van volgende gevallen : 1° er zijn geen ambtenaren van de buitenlandse carrière of de consulaire carrière die zich kandidaat hebben gesteld voor de functie op post;2° geen van de ambtenaren van de buitenlandse carrière of de consulaire carrière die zich kandidaat hebben gesteld, voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit een bijzondere noodzaak die zich stelt in het kader van de uitoefening van een functie op post. § 3. Om in aanmerking te komen voor een aanstelling in een functie op post, moet de persoon bedoeld in paragraaf 1, eerste lid voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° behoren tot hetzelfde niveau en, desgevallend, tot dezelfde klasse als het niveau en de klasse van de functie op post;2° beschikken over een nuttige en aantoonbare ervaring van minimum zes jaar in de materies die het voorwerp uitmaken van de functie op post;3° voldoen aan de voorwaarde van artikel 47, § 5, tweede lid van de wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van talen in bestuurszaken;4° geslaagd zijn in een taalexamen met betrekking tot de Engelse taal waarvan het niveau overeenstemt met het niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor de spreekvaardigheid en de schrijfvaardigheid;5° wanneer de functie op post de functie van posthoofd betreft, voldoen aan de bijkomende voorwaarden bedoeld in artikel 19. Indien het Directiecomité gebruik maakt van de mogelijkheid bedoeld in paragraaf 1, eerste lid in het geval bedoeld in paragraaf 2, 2°, moet de persoon bedoeld in paragraaf 1, eerste lid daarnaast voldoen aan de vereisten die voortvloeien uit de bijzondere noodzaak die zich stelt in het kader van de uitoefening van de functie op post. § 4. Het Directiecomité doet het voorstel bedoeld in paragraaf 1, eerste lid na het onderzoek van de gemotiveerde kandidaturen die het ontvangt, ingevolge een oproep tot kandidaten aan de drie categorieën personen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid.

De personen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2° ontvangen geen oproep tot kandidaten indien het de functie van posthoofd betreft. § 5. Artikel 20 is van toepassing op de aanstelling van de personen bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° en 3°.

De persoon bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2° gaat akkoord met de noodzakelijke wijzigingen van zijn arbeidsovereenkomst voor de duur van zijn aanstelling. § 6. De persoon bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1° die wordt aangesteld op post, behoudt zijn wedde, zijn rechten op bevordering door verhoging in weddeschaal en zijn aanspraken op bevordering. Voor de verloven, de vergoedingen, de evaluatie, de ordemaatregelen en de tuchtregeling wordt hij gelijkgesteld met de ambtenaren van de buitenlandse carrière en de consulaire carrière.

De rechtspositie van de persoon bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2° wordt beheerst door de bepalingen van zijn gewijzigde arbeidsovereenkomst.

Indien de persoon bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 3° nog een mandaat uitoefent, wordt zijn mandaat, ingevolge zijn aanstelling, van rechtswege beëindigd op de dag die zijn aanstelling voorafgaat.

Voor de duur van zijn aanstelling wordt hij gelijkgesteld met de ambtenaren van de buitenlandse carrière.

Het besluit dat hem aanstelt, bevat de nadere regels inzake zijn rechten en plichten, de verloven, de wedde, de vergoedingen, de evaluatie, de ordemaatregelen en de tuchtregeling die van toepassing zijn."

Art. 6.Artikel 22 van hetzelfde besluit, vernietigd bij arrest nr. 234.746 van de Raad van State, wordt vervangen als volgt : "

Art. 22.§ 1. Wij kunnen personen belasten met een bijzondere zending, op voorwaarde dat : 1° Wij een bijzondere band van vertrouwen met deze personen hebben;2° deze personen beschikken over een nuttige en aantoonbare ervaring van minimum zes jaar in de internationale betrekkingen en in de materie die het voorwerp uitmaakt van de bijzondere zending. De bijzondere zending bedoeld in het eerste lid is beperkt tot een niet-hernieuwbare termijn van maximum vier jaar. § 2. Het aanstellingsbesluit vermeldt : 1° de aard van de bijzondere zending;2° de nadere regels en de duur van de bijzondere zending;3° de titel die tijdens de bijzondere zending wordt gedragen; 4° de nadere regels inzake de rechten en plichten, de verloven, de wedde, de vergoedingen, de evaluatie, de ordemaatregelen en de tuchtregeling die van toepassing zijn gedurende deze bijzondere zending."

Art. 7.De minister bevoegd voor Buitenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit Gegeven te Brussel, 8 juli 2018.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, A. DE CROO

^