Etaamb.openjustice.be
Wet van 24 december 1999
gepubliceerd op 31 december 1999

Wet houdende sociale en diverse bepalingen

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1999024144
pub.
31/12/1999
prom.
24/12/1999
ELI
eli/wet/1999/12/24/1999024144/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 DECEMBER 1999. - Wet houdende sociale en diverse bepalingen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kemers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II. - Geneeskundige verzorging en uitkeringen HOOFDSTUK I. - Begrotings- en financiële maatregelen

Art. 2.In artikel 38 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « de middelen « vervangen door de woorden « de financiële middelen »;2° in het eerste en in het tweede lid, ingevoegd door de wet van 25 januari 1999, worden de woorden « van de behoeften » geschrapt;3° in het derde lid, ingevoegd door het koninklijk besluit van 25 april 1997 en gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt de eerste zin vervangen door de volgende zin : « De inventarisatie van de wijzigingen van de nodige financiële middelen, vertrekkende van het uitgavenniveau bij constante wetgeving zoals het is opgemaakt door de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut, dient in zijn diverse componenten te worden meegedeeld en gerechtvaardigd door de betrokken Overeenkomsten- of Akkoorden- commissies of respectievelijk door de Dienst.».

Art. 3.In artikel 39 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « de behoeften » vervangen door de woorden « de inventaris van de wijzigingen »;2° in het derde lid worden de woorden « de specifieke behoeften » vervangen door de woorden « de nodige financiële middelen ».

Art. 4.In artikel 40, §1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, gewijzigd bij de wet van 10 december 1996, worden de woorden « tot en met 2000 » vervangen door de woorden « tot en met 1999 »;2° tussen het tweede en het derde lid wordt het volgend lid ingevoegd : « Voor het jaar 2000 wordt de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling vastgelegd op 500 728,2 miljoen Belgische frank.Vanaf het jaar 2001 wordt dit bedrag jaarlijks verhoogd met een maximale reële groeinorm van 2,5 % ten opzichte van de globale jaarlijkse begrotingsdoelstelling van het vorig jaar. »

Art. 5.In artikel 51 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, vierde lid, 1°, wordt vervangen als volgt : « 1° een beding dat, ingeval bedoelde mechanismen ontoereikend zijn of niet in werking worden gesteld, of indien de correctiemaatregelen zoals bedoeld in artikel 51, § 3, niet tijdig worden genomen of indien ze ontoereikend zijn, voorziet in een automatische en onmiddellijk toepasselijke vermindering van de honoraria, prijzen of andere bedragen of van de vergoedingstarieven ingeval van beduidende overschrijding of risico op beduidende overschrijding van de partiële jaarlijkse begrotingsdoelstelling volgens de regels bepaald in het vijfde tot zevende lid »;2° § 2 wordt aangevuld met de volgende leden : « De vermindering, bedoeld in het vierde lid, 1 °, wordt ambtshalve toegepast vanaf de eerste dag van de tweede maand na de maand waarin het in § 3, zesde lid, bedoelde verslag is voorgelegd aan de Algemene Raad, naar aanleiding waarvan deze zich dient uit te spreken over de aard en de hoegrootheid van de door te voeren verminderingen, na advies of op voorstel van de commissie voor Begrotingscontrole.De door de Algemene Raad bepaalde verminderingen komen overeen met de vastgestelde overschrijving op jaarbasis ten opzichte van de partiële begrotingsdoelstelling. De som van de verminderingspercentages die in hetzelfde kalenderjaar worden doorgevoerd kan niet hoger zijn dan 5 % van de hogervermelde honoraria, prijzen, andere bedragen of vergoedingstarieven.

Deze automatische en onmiddellijk toepasselijke verminderingen zijn eveneens van toepassing in een periode waarin er geen overeenkomst of geen akkoord loopt.

Het toepassen van de in 1° bedoelde vermindering kan noch door één van de partijen die de overeenkomst of het akkoord heeft gesloten, noch door de individuele verstrekker die er is tot toegetreden, worden ingeroepen om deze overeenkomst, dit akkoord of deze toetreding op te zeggen. » 3° § 3, laatste lid, wordt opgeheven;4° een § 3bis wordt ingevoegd, luidende : « § 3bis.Na kennis genomen te hebben van het verslag bedoeld in het laatste lid van § 3, neemt de Koning, indien de correctiemaatregelen zoals bedoeld in de §§ 2 en 3, niet tijdig worden genomen of indien ze ontoereikend zijn om de partiële jaarlijkse begrotingsdoelstelling te realiseren, bij een in Ministerraad overlegd besluit correctiemaatregelen, maximaal ten belope van de verwachte overschrijding.

Het nemen van de correctiemaatregelen kan noch door één van de partijen die de overeenkomst of het akkoord heeft gesloten, noch door de individuele verstrekker die er is tot toegetreden, worden ingeroepen om deze overeenkomst, dit akkoord of deze toetreding op te zeggen. »

Art. 6.In artikel 56, eerste lid, van dezelfde wet wordt tussen de eerste zin en de tweede zin de volgende zin ingevoegd : « Deze tegemoetkoming kan eveneens worden toegekend voor farmaceutische specialiteiten die een innoverend karakter vertonen, die aan een sociale noodzaak beantwoorden en die een klinische waarde en een doelmatigheid bezitten die wetenschappelijk zijn aangetoond. »

Art. 7.Een artikel 62bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Art. 62bis.De artikelen 61 en 62 worden niet toegepast voor het dienstjaar 1996 en voor het dienstjaar 1998. »

Art. 8.Artikel 69, § 5, van dezelfde wet wordt aangevuld met volgende leden : « De Koning kan, binnen het in het vorige lid vermeld globaal budget van de financiële middelen voor de verstrekkingen bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) en c), een c splitsing in deelbudgetten vaststellen voor de farmacotherpeutische klassen die Hij aanwijst.

De Koning bepaalt : 1 ° de regels waaronder de overschrijding van der deelbudgetten kan worden teruggevorderd bij de betrokken producenten, rekening houdend met hun marktaandeel in het jaar van de overschrijding en met alle omstandigheden die aan de overschrijding ten grondslag hebben gelegen; 2° de modaliteiten waaronder de vergoedingsvoorwaarden of de vergoedingsbasis van de betrokken geneesmiddelen kunnen worden aangepast ten belope van de vastgestelde overschrijving van de deelbudgetten.»

Art. 9.In artikel 72 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid vervallen de woorden « die een innoverend karakter vertonen overeenkomstig het advies bedoeld in artikel 6quater, tweede lid, van de wet van 25 maart 196 op de geneesmiddelen, » 2° in de eerste zin van het derde lid worden de woorden « of bedrijven » ingevoegd tussen de woorden « bedrijf » en « om de afgesproken volumes »;3° het voorlaatste lid wordt aangevuld met de woorden « en de nadere regels volgens de welke de contracten kenbaar worden gemaakt »;4° het laatste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De Koning kan voor de specialiteiten die het voorwerp uitmaken van een contract bepalen welke bepalingen van deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten niet van toepassing zijn tijdens de looptijd van het contract.Hij bepaalt hoe, na afloop van het contract, de specialiteiten die er het voorwerp van uitmaakten opnieuw aan bedoelde bepalingen worden onderworpen. «

Art. 10.In artikel 191, eerste lid, 15°, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 ° het derde lid, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt vervangen als volgt : « Voor 1995, 1996, 1998, 1999 en 2000 worden de bedragen van die heffingen respectievelijk vastgesteld op 2 %, 3 %, 4 %, 4 % en 4 %van de omzet die respectievelijk in 1994, 1995, 1997, 1998 en 1999 is verwezenlijkt. »; 2° in het vijfde lid, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt de laatste zin vervangen als volgt : « Voor 1995, 1996, 1998, 1999 en 2000, dienen ze respectievelijk te worden ingediend voor 1 februari 1996, 1 november 1996, 1 maart 1999, 1 april 1999 en 1 mei 2000.»; 3° het zesde lid, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt vervangen als volgt : « Voor de jaren 1995, 1996, 1998, 1999 en 2000, dient de heffing respectievelijk gestort te worden voor 1 maart 1996, 1 december 1996, 1 april 1999, 1 mei 1999 en 1 juni 2000 op rekening nr.001 -1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met vermelding, volgens het betrokken jaar : « heffing omzet 1994 », « heffing omzet 1995 In « heffing omzet 1997 Inheffing omzet 1998 » of heffing omzet 1999 ». 4° het laatste lid, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De ontvangsten die voortvloeien uit de voornoemde heffing zullen in de rekeningen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen in het boekjaar 1995 voor de heffing omzet 1994, 1996 voor de heffing omzet 1995, 1998 voor de heffing omzet 1997 en 2000 voor de heffing omzet 1999.»

Art. 11.Artikel 191, eerste lid, 15°bis, derde lid, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 22 februari 1998, wordt vervangen als volgt : « Voor het jaar 2000 wordt het bedrag van de heffing vastgesteld op 2 % van de omzet verwezenlijkt in het jaar 1999. »

Art. 12.In artikel 191, eerste lid, 15°ter, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 ° in het eerste lid wordt het woord « 1999 » vervangen door het woord « 2000 » en worden de woorden « in 1998 » vervangen door de woorden « in 1999 »; 2° in het tweede lid worden de woorden « voor 1 november 1999 » vervangen door de woorden « voor 1 november 2000 »;3° het derde lid wordt vervangen als volgt : « De heffing dient te worden gestort v66r 1 december 2000 op rekeningnummer 001-1950023-11 van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, met de vermelding, « aanvullende heffing omzet 1999.»; 4° in het laatste lid wordt het woord « 1999 » vervangen door het woord « 2000 ».

Art. 13.Artikel 191, eerste lid, 15°ter, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 4 mei 1999, wordt aangevuld als volgt : « De heffing bedoeld in artikel 191, eerste lid, 15°ter, is verschuldigd als op basis van een rapport van de Algemene Raad, na advies van de Commissie voor begrotingscontrole, wordt vastgesteld dat het partieel begrotingsobjectief inzake farmaceutische specialiteiten en gelijkgestelde producten wordt overschreden of dreigt overschreden te worden door het bestaan van een beduidend risico op overschrijding van de partiële begrotingsdoelstelling inzake farmaceutische specialiteiten en gelijkgestelde producten. De Koning stelt vast, op basis van het voornoemde rapport dat uiterlijk op 15 juli 2000 aan de minister van Sociale Zaken wordt overgemaakt, of aan deze voorwaarden is voldaan. »

Art. 14.Artikel 191, eerste lid, 7°, eerste lid, van dezelfde wet, wordt aangevuld als volgt : « Deze inhouding wordt eveneens verricht op het voordeel dat het pensioen vervangt of aanvult en dat wordt toegekend aan een zelfstandige krachtens een collectieve overeenkomst of een individuele toezegging van een pensioen afgesloten door de onderneming. »

Art. 15.In artikel 191, eerste lid, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 ° een 10°bis wordt ingevoegd, luidende : « 10°bis. Vanaf 1 januari 1997 100 % van de financiële interesten op het afzonderlijke deel, bonifonds genoemd, van het in artikel 199, § 1, bedoelde reservefonds, dat wordt gestijfd door het in artikel 198, § 2, bedoeld gedeelte van het boni; »; 2° een 10°ter wordt ingevoegd, luidende : « 10°ter.Vanaf 1 januari 1997 100 % van de financiële interesten op het afzonderlijke deel, bijdragenfonds genoemd, van het in artikel 199, § 1, bedoelde reservefonds dat wordt gestijfd door een bijdrage van de gerechtigden en/of door een storting uit de eigen middelen van de verzekeringsinstelling, bedoeld in artikel 199, § 2, tweede en derde lid; »; 3° het lid wordt aangevuld als volgt : « 25° de bedragen die worden gestort met toepassing van het koninklijk besluit van 31 januari 1997 tot uitvoering van de artikelen 4, vijfde lid, en 16 van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, als bijdrage van de sociale-zekerheidsinstellingen in de financiering van de kaart, bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van het voormelde koninklijk besluit van 31 januari 1997.»

Art. 16.Artikel 199, § 2, tweede en derde lid, van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt : « Het bijzonder reservefonds wordt gestijfd door het in artikel 198, § 2, bedoelde deel van het boni en/of door 80 % van de financiële interesten, bedoeld in artikel 191, eerste lid, 1 0°bis, op het fonds van de boni's en/of door een bijdrage van de gerechtigden en/of door een storting uit de eigen middelen van de verzekeringsinstelling.

In dat fonds worden eensdeels de ontvangsten uit de boni's, bedoeld in artikel 198, § 2, en/of uit de 80 % van de financiële interesten, bedoeld in artikel 191, eerste lid, 10°bis, op het fonds van de boni's, en anderdeels de andere middelen, bedoeld in het vorige lid, op verschillende rekeningen geboekt.

Art. 17.Artikel 195, § 3, van dezelfde wet, wordt aangevuld met het volgende lid : « Met ingang van 1 januari 1997 wordt 20 % van de financiële interesten, bedoeld in artikel 191, eerste lid, 10°bis, toegevoegd aan de administratiekosten van de verzekeringsinstellingen. »

Art. 18.Artikel 43 van de programmawet van 24 december 1993, wordt aangevuld als volgt : « § 6. De gegevens die noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit artikel worden door de verzekeringsinstellingen, de Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden en de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid aan de Kruispuntbank voor de sociale zekerheid overgemaakt op magnetische drager. De Kruispuntbank voor de sociale zekerheid groepeert de gegevens uitgaande van de verzekeringsinstellingen, de Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden en de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid en maakt deze gegroepeerde gegevens over aan de administratie der Directe Belastingen op magnetische drager.

Voor de gegevens op magnetische drager die door de administratie der Directe Belastingen niet kon worden verwerkt, wordt voorzien in een manuele procedure. In deze procedure sturen de verzekeringsinstellingen, de Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden en de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid een papieren attest aan de rechthebbenden met de gegevens die noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit artikel. De rechthebbenden maken dit attest over aan de administratie der Directe Belastingen.

Deze manuele procedure wordt eveneens toegepast voor het corrigeren van gegevens die eerder werden overgemaakt, ofwel via magnetische drager, ofwel via een papieren attest.

Vanaf 1999 wordt de manuele procedure niet toegepast indien het bedrag aan persoonlijke aandelen voor de tijdens een kalenderjaar terugbetaalde verstrekkingen kleiner is dan 500 Belgische frank. § 7. § 6 van dit artikel is voor de eerste maal van toepassing op de tijdens het jaar 1994 vergoede verstrekkingen waarvoor daadwerkelijk door de rechthebbenden een persoonlijk aandeel ten laste is genomen).

Art. 19.Artikel 36, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 1997, wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning kan volgens de hiervoren bedoelde procedure, de regels vaststellen voor de financiering van de werking van de organen die instaan voor de organisatie van de accreditering enerzijds, en van de lokale kwaliteitsgroepen anderzijds. Hij kan de voorwaarden bepalen waaronder het door Hem te bepalen deel van de forfaitaire tegemoetkoming bedoeld in artikel 50, § 6, laatste lid, wordt aangewend voor die financiering ». HOOFDSTUK II. - Vereenvoudiging van structuren en procedures

Art. 20.Artikel 18, vijfde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt aangevuld als volgt : « Hiertoe stelt de Dienst voor geneeskundige verzorging om de drie maanden een overzichtsnota op met de wijzigingen aan de lijst, gevoegd bij het koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder tegemoetkoming wordt verleend in de geneeskundige verstrekkingen bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, b) en c). »

Art. 21.Artikel 23, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999 wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning bepaalt de voorwaarden en de regels volgens dewelke de tenlasteneming van de programma's en verstrekkingen inzake revalidatie en herscholing en de verstrekkingen verricht door medisch-pediatrische centra gebeurt zonder beslissing van het college van geneesheren-directeurs of van de adviserend geneesheer. »

Art. 22.In artikel 25 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, eerste lid, worden de woorden « opgenomen in de nomenclatuur, bedoeld in artikel 35, § 1, » vervangen door de woorden « vergoedbaar door de verzekering voor geneeskundige verzorging »;2° § 2 wordt aangevuld met de volgende leden : « De Koning kan voor verzekerden die aangetast zijn door specifieke zeldzame aandoeningen die een continue verzorging noodzaken, de voorwaarden bepalen waarin de bevoegdheid van het college voor het verlenen van tegemoetkomingen in de kosten, wordt overgedragen aan de verzekeringsinstellingen. Het college stelt vast wat onder een « specifieke zeldzame aandoening die continue verzorging noodzaakt » moet worden verstaan en dat de verstrekkingen waarvoor een tegemoetkoming wordt gevraagd voldoen aan de in het eerste lid, 1° tot 5° bepaalde voorwaarden.

In deze gevallen bepaalt het college ook de gegevens die de verzekeringsinstellingen hem driemaandelijks moeten toezenden alsook de modaliteiten van deze toezending teneinde onder meer de evolutie van de uitgaven van het Bijzonder Solidariteitsfonds te kunnen volgen. »; 3° een § 2bis wordt ingevoegd, luidende : « § 2bis.Het college van geneesheren-directeurs maakt, telkens binnen de eerste drie maanden van het kalenderjaar, een rapport op met een inventaris van de beslissingen en hun motivering.

In dit rapport kunnen ook voorstellen of suggesties tot verbetering of aanpassing van de verzekering voor geneeskundige verzorging worden opgenomen. »

Art. 23.In artikel 22, eerste lid, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 4°, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995 en van 25 januari 1999 en bij het koninklijk besluit van 25 april 1997, wordt vervangen als volgt : « 4° beslist over het doorsturen aan de minister van de voorstellen tot wijziging van de in de artikelen 23, § 2, en 35, § 1, bedoelde nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen, behoudens wanneer het gaat om een voorstel uitgewerkt door de minister overeenkomstig artikel 35, § 2, 3°, en wanneer het gaat om een voorstel uitgewerkt overeenkomstig artikel 35, § 3, in welke gevallen de voorstellen steeds moeten worden doorgestuurd naar de minister. Het Verzekeringscomité neemt zijn beslissing na advies van de Commissie voor begrotingscontrole, uitgebracht uiterlijk binnen de maand na het gelijktijdig door sturen aan het Verzekeringscomité en aan de Commissie voor begrotingscontrole van de betrokken nomenclatuurwijzigingen. Bij ontstentenis van een advies binnen de voornoemde termijn van een maand, wordt het advies geacht gegeven te zijn. Het Verzekeringscomité kan de vorenbedoelde voorstellen tot wijziging van de nomenclatuur aanpassen, vooraleer ze door te sturen aan de minister, indien alle aanwezige stemgerechtigde leden van het Verzekeringscomité hun akkoord betuigen met deze aanpassing.

Indien het evenwel gaat om de in artikel 35, § 3, bedoelde nomenclatuurwijzigingen, is het advies van de Commissie voor begrotingscontrole niet vereist. De voorstellen of adviezen uitgewerkt overeenkomstig artikel 35, § 3, die aan het Verzekeringscomité worden toegezonden, kunnen door het Verzekeringscomité niet worden aangepast; het Verzekeringscomité kan deze voorstellen of adviezen evenwel aanvullen met een eigen advies, vooraleer ze naar de minister door te sturen. »; 2° een 4°bis wordt ingevoegd, luidende : « 4°bis.Stelt de interpretatieregels betreffende de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen vast op basis van de voorstellen bedoeld in artikel 27, derde lid, en stelt de datum van inwerkingtreding ervan vast. Deze interpretatieregels worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. »

Art. 24.Artikel 23, § 4, eerste lid, van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 25.In artikel 27 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999 : 1° wordt het derde lid vervangen door het volgende lid : « Die Raden en de Raden ingesteld in uitvoering van artikel 29 zijn bevoegd om aan het Verzekeringscomité voorstellen van interpretatieregels betreffende de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen te doen.Voor verstrekkingen verleend door de personen die behoren tot beroepen waarvoor geen technische raad bestaat, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de overeenstemmende Overeenkomstencommissie. »; 2° wordt het vierde lid vervangen door het volgende lid : « Elk voorstel of advies, bedoeld in het tweede lid, moet het voorwerp uitmaken van een advies van de Dienst voor geneeskundige controle, met uitzondering van de voorstellen of adviezen van de Technische Raad voor farmaceutische specialiteiten en de voorstellen of adviezen van de Technisch Farmaceutische Raad die louter betrekking hebben op de vaststelling van bases van tegemoetkoming.Dat advies wordt geformuleerd tijdens de vergadering van de Technische Raad of, bij ontstentenis van een Technische Raad, tijdens de vergadering van de Overeenkomstencommissie. In gemotiveerde uitzonderingsgevallen zal dat advies schriftelijk worden geformuleerd binnen vijf werkdagen die volgen op de dag van de vergadering van de Technische Raad of de Overeenkomstencommissie. Dat advies wordt geacht te zijn gegeven door de Dienst voor geneeskundige controle indien het niet is geformuleerd binnen de voormelde termijn van vijf dagen. »

Art. 26.In artikel 28 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1 wordt de laatste zin als volgt vervangen : « Een personeelslid van de Dienst voor geneeskundige controle aangewezen door de leidende ambtenaar van die Dienst, woont met een raadgevende stem de vergaderingen bij van de Technische Raad bedoeld in artikel 27, eerste lid, of bij ontstentenis van een Technische Raad, van de Overeenkomstencommissies bedoeld in artikel 26, wanneer die organen hun advies- of voorstelbevoegdheid uitoefenen in het kader van de procedure tot wijziging van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen.» 2° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De in artikel 27, tweede lid, bepaalde voorstellen of adviezen van die Technische Raden worden door hun voorzitter meegedeeld aan de overeenstemmende Overeenkomsten- of Akkoordencommissie. Behoudens wanneer de in artikel 48 bedoelde Commissie voor de overeenkomst met de apothekers zelf een verzoek of een voorstel richt tot de technische raad voor farmaceutische specialiteiten, worden de in artikel 35, § 3, bedoelde voorstellen of adviezen niet meegedeeld aan deze Overeenkomstencommissie. »

Art. 27.In artikel 30 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « per zorgverlener » vervangen door « per zorgverlener, per voorschrijver van verzorging, per plaats waar de verstrekkingen worden verricht, per verplegingsinstelling en per anoniem ziekenhuisverblijf »;2° een derde lid wordt ingevoegd, luidende : « Het Instituut is ertoe gemachtigd de voormelde profielen te analyseren met het oog op een evaluatie ervan enerzijds, en met het oog op de uitwerking van nieuwe vergoedingswijzen voor de verleende verzorging en de afgeleverde producten, anderzijds.De resultaten van deze analyses worden meegedeeld aan de betrokken Profielcommissies, en onder de door de Koning te bepalen modaliteiten en voorwaarden, aan andere organen, Commissies en personen. »

Art. 28.In artikel 34, eerste lid, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 ° in 15° vervallen de woorden « van moedermelk, » 2° het 19°, ingevoegd door de wet van 20 december 1995, wordt vervangen als volgt : « 19° het verstrekken van moedermelk, dieetvoeding voor medisch gebruik en parenterale voeding;».

Art. 29.In artikel 34, eerste lid, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 ° het 16° wordt opgeheven. 2° het 20°, ingevoegd door de wet van 20 december 1995, wordt vervangen als volgt : « 20° het verstrekken van medische hulpmiddelen met uitzondering van die bedoeld onder 4°;».

Art. 30.In artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, de koninklijke besluiten var 23 december 1996 en 25 april 1997 en de wetten van 22 februari 1998 en 25 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 ° § 1, tweede lid, wordt aangevuld als volgt : « Deze herziening kan gebeuren voor een therapeutische klasse of groep van geneesmiddelen volgens de Anatomical Therapeutical Chemical Classification vastgesteld onder de verantwoordelijkheid van het WHO Collaborating Centre for Drug Statistics Methodology of voor een afzonderlijk geneesmiddel. »; 2° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « De terugbetaling van de in artikel 34, eerste lid, 5°, bedoelde verstrekkingen kan worden onderworpen aan een machtiging van de adviserende geneesheer.De Koning kan eveneens de voorwaarden vastleggen waaronder de adviserende geneesheer gemachtigd is om na te gaan of de afgeleverde verstrekkingen, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5° die aanleiding hebben gegeven tot vergoeding, door de verstrekker werden voorgeschreven overeenkomstig de vastgestelde vergoedingsvoorwaarde. De Koning bepaalt de wijze waarop de zorgverstrekker beroep kan instellen tegen de beslissingen van de adviserend geneesheer. »; 3° in § 3, 1°, worden in het eerste lid de woorden « en de Commissie voor begrotingscontrole » geschrapt;4° § 3, 1 °, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « Het Verzekeringscomité stuurt de voorstellen die werden bezorgd door de Technische Raad voor farmaceutische specialiteiten, eventueel aangevuld met een eigen advies, door aan de minister;»; 5° in § 3, 2°, tweede lid, worden de woorden « en aan de Commissie voor begrotingscontrole » geschrapt en wordt de volgende zin toegevoegd : « Het Verzekeringscomité stuurt dat voorstel, eventueel aangevuld met een eigen advies, door aan de minister;»; 6° in § 3, 3°, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Dat advies wordt meegedeeld aan het Verzekeringcomité.Het Verzekeringscomité stuurt dat advies, eventueel aangevuld met een eigen advies, door aan de minister; »; 7° in § 3, 5°, worden in het eerste lid de woorden « en aan de Commissie voor begrotingscontrole » geschrapt, en wordt het volgende lid toegevoegd : « Het Verzekeringscomité stuurt dit voorstel, eventueel aangevuld met een eigen advies, door aan de minister;».

Art. 31.In artikel 37 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, de koninklijke besluiten val 12 december 1996, 21 februari 1997 en 16 april 1997 en de wetten van 22 februari 1998, 25 januari 1999 en 3 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 ° in § 1, tweede lid, worden de woorden « 7° tot 12' en 16° » vervangen door de woorden « 7° tot 11°, 16° en 20° »; 2° in § 2 wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het persoonlijk aandeel voor de in artikel 34, eerste lid, 5°, c), bedoelde verstrekkingen verminderen »;3° in § 2 wordt het tweede lid dat het derde lid wordt, vervangen door volgende bepaling : « De Koning bepaalt onder welke voorwaarden hel persoonlijk aandeel kan worden afgeschaft of verminderd voor in § 1, tweede lid, en § 19, bedoelde rechthebbenden op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming.»; 4° in § 8 vervallen de woorden « en 16° »;5° § 14bis wordt vervangen als volgt : « De Koning omschrijft de in artikel 34, eerste lid, 19°, bedoelde verstrekkingen en de voorwaarden waaronder de verzekering voor geneeskundige verzorging tegemoetkomt in de kosten van deze verstrekkingen.Hij stelt de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging vast voor deze verstrekkingen. »; 6° in § 19, eerste lid, 6°, ingevoegd bij de wet van 3 mei 1999, worden de woorden « en de personen die te hunnen laste zijn ingeschreven » ingevoegd tussen het woord « zijn, » en het woord « overeenkomstig »;7° § 19, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 3 mei 1999, wordt aangevuld als volgt : « alsmede de eventuele voorwaarden voor de gelijkstelling van de tijdvakken van arbeidsongeschiktheid en van korte arbeidshervatting met die tijdvakken van werkloosheid voor de toepassing van deze paragraaf.»

Art. 32.Artikel 31 van deze wet, voor zover het artikel 37, § 19, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wijzigt, treedt in werking met ingang van 14 mei 1999.

Art. 33.Artikel 53 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden vaststellen waaronder, en de gevallen waarin, een betalingsverplichting van de verzekeringstegemoetkoming door de verzekeringsinstelling geldt ten aanzien van bepaalde categorieën van zorgverleners, die het bewijs leveren dat ze de sociale identiteitskaart van de sociaal verzekerden hebben gebruikt overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van de sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels en die de derdebetalersregeling hebben toegepast overeenkomstig de verzekerbaarheidsgegevens die op de sociale identiteitskaart voorkomen. Deze betalingsverplichting geldt slechts ten aanzien van de zorgverleners die de wets- of verordeningsbepalingen hebben nageleefd; de voornoemde betalingsverplichting ten aanzien van de zorgverleners doet bovendien niets af aan de mogelijkheid om tegemoetkomingen die ten onrechte zouden zijn verleend, terug te vorderen van de verzekerde, overeenkomstig de bepalingen van artikel 164. »

Art. 34.In artikel 57 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, het koninklijk besluit van 25 april 1997 en de wet van 25 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 : - wordt de eerste zin vervangen door de volgende zin : « De Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen doet hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de minister, voorstellen betreffende de regels voor de berekening van de in § 1 bedoelde forfaits.»; - worden in de tweede zin de woorden « Zo bil paalt de Commissie onder meer : « vervangen door de woorden « Zo doet de Commissie voorstellen met hu oog op het vaststellen van onder meer » ; - wordt de laatste zin vervangen als volgt : « De Koning kan de regels voor de berekening van de in § 1 bedoelde forfaits vaststellen. »; 2° § 3 wordt vervangen ais volgt : « § 3.Als de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen niet op verzoek van de minister binnen dertig dagen na de datum van dat verzoek voorstellen heel geformuleerd, of als het met het voorstel van de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen niet mogelijk is binnen de perken te blijven van de globale begroting van de financiële middelen die voor het hele Rijk is vastgesteld voor de verstrekkingen inzake klinische biologie voor in een ziekenhuis opgenomen patiënten zoals bedoeld in artikel 59, of als het voorstel niet beantwoordt aan de doelstellingen van de forfaitaire honorering, kan de minister zelf een voorstel formuleren dat hij voor advies voorlegt aan de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen. Het advies van de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen moet bij de minister toekomen binnen een termijn van dertig dagen na de datum van het verzoek van de minister. Indien het advies niet binnen de voormelde termijn bij de minister toekomt, wordt het verondersteld gegeven te zijn.

Na afloop van de voormelde procedure stelt de Koning de regels vast. »

Art. 35.In artikel 60 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.De Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen doet, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de minister, voorstellen betreffende de wijze waarop het in § 2 bedoeld forfait wordt vastgesteld, de regels voor de berekening ervan, de modaliteiten inzake de betaling ervan en alle andere bepalingen op grond waarvan het forfait mag worden toegepast.

De Koning kan regels vaststellen volgens welke dat forfait kan worden toegepast. »; 2° § 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.Als de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen, ingevolge een verzoek van de minister, niet binnen dertig dagen na de datum van dat verzoek voorstellen heeft geformuleerd of als het met het voorstel van de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen niet mogelijk is binnen de perken te blijven van de globale begroting van de financiële middelen die voor het hele Rijk is vastgesteld voor de verstrekkingen inzake klinische biologie voor in een ziekenhuis opgenomen patiënten, zoals bedoeld in artikel 59, of als het voorstel niet beantwoordt aan de doelstellingen van de forfaitaire honorering, kan de minister zelf een voorstel formuleren dat hij voor advies voorlegt aan de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen. Het advies van de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen moet bij de minister toekomen binnen een termijn van dertig dagen na de datum van het verzoek van de minister. Indien het advies niet binnen de voormelde termijn bij de minister toekomt, wordt het verondersteld gegeven te zijn.

Na afloop van de voormelde procedure stelt de Koning de regels vast. »

Art. 36.Artikel 76 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, wordt aangevuld met het volgend lid : « De kinesitherapeuten, de logopedisten, de verpleegkundigen, de vroedvrouwen en de paramedische medewerkers die aan de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging verstrekkingen uit de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen aanrekenen moeten aan de dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut elke wijziging meedelen in de elementen van hun inschrijvings- of erkenningsdossier bij het Instituut. Het dossier van de betrokken zorgverlener kan door de Dienst voor geneeskundige verzorging worden gesloten zolang de zorgverlener die verplichting niet nakomt. De minister bepaalt de elementen van het dossier waarvoor die verplichting geldt, alsmede de administratieve modaliteiten betreffende de sluiting van het dossier en de eventuele heropening van een gesloten dossier. »

Art. 37.In artikel 168, vierde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, worden de woorden « eerste lid, » ingevoegd tussen de woorden « artikel 76, » en de woorden « wordt de administratieve geldboete ».

Art. 38.Artikel 213 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3. Als in deze wet uitdrukkelijk voorzien is in het advies van het Verzekeringscomité of van de Algemene Raad alvorens een koninklijk of ministerieel besluit kan worden genomen, moet dat advies worden uitgebracht, ook indien door de minister de dringende noodzakelijkheid wordt ingeroepen die afdoende wordt gemotiveerd. In dat geval wordt de voorzitter van het Verzekeringscomité of van de Algemene Raad hiervan in kennis gesteld en moet het advies worden uitgebracht binnen een periode van acht dagen, waarna het advies wordt geacht gegeven te zijn. »

Art. 39.Artikel 22, eerste lid, 7°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, wordt opgeheven.

Art. 40.Artikel 127, § 1, b), van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, wordt vervangen als volgt : « b) tot iedere zorgverlener die de in artikel 34, eerste lid, 1°, b), bedoelde verstrekkingen mag verlenen en is ingeschreven op de door de dienst voor geneeskundige verzorging van het instituut opgemaakte lijst, of die de in artikel 34, eerste lid, 1°, c), 4° en 7°bis, bedoelde verstrekkingen mag verlenen en is ingeschreven op de in artikel 215, § 2, bedoelde lijst; ».

Art. 41.Artikel 215, § 2, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « § 2. De erkenningsraden, waarvan de zittingen besloten zijn, zijn belast met het opmaken van de lijst van de personen die ze erkennen volgens de criteria die inzake bevoegdheid en uitoefening van het beroep door de Koning zijn vastgesteld. Vanuit dat oogpunt kunnen ze te allen tijde de erkenning schorsen of intrekken van een erkende zorgverlener die een feit heeft gepleegd dat ze als een tekortkoming in de uitoefening van het beroep beschouwen. Ze kunnen de uitvoering van die sancties opschorten gedurende de door hen te bepalen termijn tussen zes maanden en drie jaar, op voorwaarde dat de betrokken zorgverlener niet al een eerste gelijkaardige sanctie opgelegd heeft gekregen. De raden kunnen, in geval van een lichte overtreding, de zorgverlener ervan verwittigen dat de door hem gepleegde feiten als een tekortkoming in de uitoefening van het beroep worden beschouwd, zonder te beslissen voor die feiten een sanctie, namelijk de schorsing of de intrekking van de erkenning, op te leggen. De raad kan in geval van uitstel van intrekking van de erkenning eveneens proefmaatregelen voorstellen, met name dat het technisch bevoegdheidsexamen opnieuw moet worden afgelegd in de gevallen waarin het afleggen van een dergelijk examen vereist is voor het verkrijgen van de erkenning. De bedoelde zorgverleners worden vooraf in hun verweermiddelen gehoord.

Ze moeten niet worden gehoord als ze zich na een tweede oproeping niet aanmelden. De opgeroepen zorgverlener mag zich door een of meer raadslieden laten bijstaan. » HOOFDSTUK III. - Maatregelen inzake controle en sancties

Art. 42.Artikel 63 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, wordt aangevuld met de volgende leden : « De Koning kan bepalen welke informatie de laboratoria voor klinische biologie aan de dienst voor geneeskundige verzorging van het instituut moeten verstrekken betreffende de voorschriften en de verstrekkingen inzake klinische biologie voor niet in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden; in dat geval stelt hij de nadere regels vast volgens welke die informatie wordt meegedeeld.

De Koning kan ook bepalen onder welke voorwaarden een administratieve geldboete van 5 000 Belgische frank tot 100 000 Belgische frank door de leidend ambtenaar van de dienst voor geneeskundige verzorging wordt opgelegd aan de laboratoria voor klinische biologie die de in het vorige lid bedoelde informatie niet meedelen of de regels betreffende het meedelen niet naleven. De geldboete wordt door het instituut geïnd. »

Art. 43.In artikel 67 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 ° de huidige tekst wordt voorafgegaan door « § 1 »; 2° een § 2 wordt ingevoegd, luidende : « § 2.De Koning kan, op gezamenlijk voorstel van de ministers die de Sociale Zaken en de Volksgezondheid onder hun bevoegdheid hebben, ook een percentage vaststellen van het in artikel 59 bedoeld globaal budget, dat wordt bestemd om de kosten te dekken van de kwaliteitscontrole bedoeld in artikel 63. »

Art. 44.Artikel 146, vierde lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende leden : « De dienst voor geneeskundige controle gaat over tot iedere onderzoeking of bevinding, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van zijn comité of op behoorlijk gemotiveerd verzoek van de minister, één van de bijzondere diensten van het instituut, de verzekeringsinstellingen of een in het comité van de dienst voor geneeskundige controle vertegenwoordigde beroepsorganisatie. In het raam van de controle op de verzekering voor geneeskundige verzorging, maakt de dienst voor geneeskundige controle de opmerkingen en waarschuwingen die hij nuttig acht ten aanzien van de personen en inrichtingen die gemachtigd zijn om geneeskundige verstrekkingen te verlenen.

Onder voorbehoud van de bevoegdheid die krachtens artikel 156 aan de beperkte kamers is toegekend, kan hij hen uitnodigen om vrijwillig de waarde van de onrechtmatig ontvangen verstrekkingen terug te betalen.

De zo verkregen terugbetalingen worden gestort op de rekening van het instituut en als inkomsten van de verzekering voor geneeskundige verzorging geboekt. »

Art. 45.In artikel 156, tweede lid, van dezelfde wet, worden de woorden « het vorig lid » vervangen door de woorden « het eerste lid ».

Art. 46.In artikel 164 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 ° Het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 146 en 156, is hij die, ten gevolge van een vergissing of bedrog, ten onrechte prestaties heeft ontvangen van de verzekering voor geneeskundige verzorging, van de uitkeringsverzekering of van de moederschapsverzekering, verplicht de waarde ervan te vergoeden aan de verzekeringsinstelling die ze heeft verleend. De waarde van de aan een rechthebbende ten onrechte uitgekeerde prestaties wordt terugbetaald door de zorgverlener, die niet over de vereiste kwalificatie beschikt of zich niet aan de wets- of verordeningsbepalingen heeft gehouden.

Indien evenwel de erelonen met betrekking tot de ten onrechte uitgekeerde prestaties niet werden betaald, zijn de zorgverlener en de rechthebbende aan wie de verzorging werd verstrekt hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de ten onrechte uitgekeerde prestaties. De prestaties vermeld op getuigschriften, facturen of magnetische dragers, die niet werden ingediend of verbeterd overeenkomstig de in de terzake door de Koning of bij verordening vastgestelde modaliteiten, worden beschouwd als ten onrechte uitgekeerde prestaties en dienen derhalve te worden terugbetaald door de betrokken zorgverlener, dienst of inrichting. » 2° Het vierde lid wordt vervangen als volgt : « Onder voorbehoud van de toepassing van artikelen 146 en 156, worden alle ten onrechte betaalde prestaties op een bijzondere rekening geboekt.Die prestaties worden teruggevorderd door de verzekeringsinstelling die ze heeft toegekend binnen de door de Koning bepaalde termijnen en met alle middelen, de gerechtelijke inbegrepen. »

Art. 47.Artikel 191, eerste lid, 17°, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « 17° de opbrengst van de in de artikelen 146, 156 en 157 bedoelde terugvorderingen. De Koning bepaalt de regels volgens welke het gedeelte van die inkomsten kan worden vastgesteld dat bestemd is voor de financiering van de verzekering voor geneeskundige verzorging van de regeling voor de zelfstandigen. »

Art. 48.In artikel 164, van dezelfde wet wordt, tussen het vierde en het vijfde lid, volgend lid ingevoegd : « De administratie van de BTW, Registratie en Domeinen kan overeenkomstig de bepalingen van artikel 94 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, belast worden met de invordering van de ten onrechte betaalde prestaties waarvan het niet terugvorderen als gewettigd is beschouwd zoals bedoeld in artikel 194, § 1, b). »

Art. 49.Artikel 191, eerste lid, van dezelfde wet, wordt aangevuld als volgt : « 26° de sommen ingevorderd door de administratie van de BTW, Registratie en Domeinen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een terugvordering bedoeld in artikel 164. »

Art. 50.In artikel 168 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 ° het vijfde en het zesde lid worden vervangen als volgt : « De verantwoordelijke personen van de erkende rustoorden voor bejaarden en de erkende rust- en verzorgingstehuizen die de aanvragen om tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging hebben ondertekend en de aanwezigheidsnormen voor het personeel en/of de normen voor de bezoldigingsvoorwaarden van dat personeel niet naleven, welke normen zijn vastgesteld krachtens de bepalingen van artikel 37, § 12, worden gestraft met een administratieve geldboete. »; 2° in het achtste lid worden de woorden « het bedrag van de geldboeten waarvan het maximum niet hoger mag liggen dan 50 % van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging voor de litigieuze periode, » ingevoegd tussen het woord « bepaalt » en de woorden « de nadere regels ».

Art. 51.Artikel 191, eerste lid, 13°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, wordt vervangen als volgt : « 13° de opbrengst van een bijdrage op de premies of van een inhouding, verricht op de extra-legale verstrekkingen inzake hospitalisatieverzekering ten behoeve van de rechthebbenden van deze gecoördineerde wet. De delen van premies of prestaties die betrekking hebben op bijkomende risico's en die gedekt zijn door de hospitalisatieverzekering, zijn eveneens aan de bijdrage of inhouding onderworpen.

De Koning bepaalt, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, de toepassingsmodaliteiten van deze bepaling inzonderheid de verdeling van de opbrengst en het gedeelte ervan dat bestemd is voor de financiering van andere regelingen van verzekering voor geneeskundige verzorging; ».

Art. 52.Artikel 191 van dezelfde wet, laatst gewijzigd door de wet van 4 mei 1999, wordt aangevuld met een derde lid, luidende : « In afwijking van artikel 21bis van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, heeft het instituut het recht om, in het kader van haar controleopdracht, op de inning van aanvullende bedragen of premies, ontvangsten en inhoudingen vermeld in het eerste lid, 8°, 9° en 13°, informatie te krijgen van de Controledienst voor de verzekeringen. »

Art. 53.Artikel 191 van dezelfde wet, laatst gewijzigd door de wet van 4 mei 1999, wordt aangevuld met een vierde lid, luidende : « De aanvullende bijdragen of premies, de ontvangsten en inhoudingen, verschuldigd krachtens het eerste lid, 8°, 9° en 13°, kunnen worden geïnd door tussenkomst van de administratie van de Belasting over de toegevoegde waarde, Registratie en Domeinen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 94 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. » HOOFDSTUK IV. - Diverse bepalingen

Art. 54.In artikel 17 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt aangevuld als volgt : « 7° de voorzitter van de afdeling financiering van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen bedoeld in artikel 19, eerste lid, c), van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, als werkend lid en een lid van dezelfde raad als plaatsvervangend lid.»; 2° in het vierde lid wordt tussen de tweede en de derde zin de volgende zin ingevoegd : « De Koning benoemt de onder het tweede lid, 7°, bedoelde leden na advies van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen.»

Art. 55.In artikel 2 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in m) worden de woorden « de verpleegkundigen, de kinesitherapeuten geschrapt;2° in n) worden na het woord « geneeskunst » de woorden « de kinesitherapeuten, de verpleegkundigen, » ingevoegd.

Art. 56.In artikel 21, § 1, e), van dezelfde wet worden na de woorden « vertegenwoordigers van de » de woorden « kinesitherapeuten, verpleegkundigen en » ingevoegd.

Art. 57.In artikel 24, § 2, 5°, van dezelfde wet worden na de woorden « beroepsorganisaties van de » de woorden « kinesitherapeuten, verpleegkundigen en » ingevoegd.

Art. 58.In artikel 49, § 5, derde lid, van dezelfde wet worden na het woord « vroedvrouwen » de woorden « kinesitherapeuten, verpleegkundigen » ingevoegd.

Art. 59.In de titel van afdeling XVII van hoofdstuk V van titel lll, van dezelfde wet worden na de woorden « plichten van de » de woorden « kinesitherapeuten, verpleegkundigen, vroedvrouwen en » ingevoegd.

Art. 60.In artikel 141, § 1, 2°bis, van dezelfde wet worden na de woorden « na te gaan dat de » de woorden « kinesitherapeuten, verpleegkundigen en » ingevoegd.

Art. 61.In artikel 153, vierde lid, van dezelfde wet worden na de woorden « laten bijstaan » door de woorden « kinesitherapeuten, verpleegkundigen en » ingevoegd.

Art. 62.In artikel 168, derde lid, van dezelfde wet worden de woorden « vroedvrouwen, » de woorden « kinesietherapeuten, verpleegkundigen, » ingevoegd.

Art. 63.In artikel 170 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in b), gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, worden na het woord « geneeskunst » de woorden « de kinesitherapeuten, de verpleegkundigen, » ingevoegd;2° in c), worden na de woorden « de vroedvrouwen, woorden « de kinesitherapeuten, de verpleegkundigen, » gevoegd;3° in d), worden na het woord « verplegingsinrichtingen » de woorden « de kinesistherapeuten, de verpleegkundigen » ingevoegd;4° in f), gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, worden na het woord « bejaarden » de woorden « , de kinesistherapeuten, de verpleegkundigen » ingevoegd.

Art. 64.In artikel 215, § 1, van dezelfde wet wordt het woord « para-medische » geschrapt.

Art. 65.In artikel 2, littera k) van dezelfde wet, worden de woorden « tot 12° en 16° » vervangen door de woorden « tot 16° en 20 ».

Art. 66.In artikel 44, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 20 december 1995 en door het koninklijk besluit van 16 april 1997, worden de woorden « 7° tot 12° en 16° » vervangen door de woorden « 7° tot 11 °, 16° en 20° ».

Art. 67.In artikel 48, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd door het koninklijk besluit van 16 april 1997, worden de woorden « 7° tot 12° en 16° » vervangen door de woorden « 7° tot 11 °, 16° en 20° ».

Art. 68.In artikel 118, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « 12° » en « 15° » respectievelijk vervangen door de woorden « 16° » en « 19° ».

Art. 69.In artikel 19, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « de herijking van de erelonen » vervangen door de woorden « de permanente doorlichting van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen ».

Art. 70.In artikel 34, eerste lid, 9°, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in a), gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, worden de woorden « en in een kolonie voor debiele kinderen » geschrapt;2° b) wordt opgeheven.

Art. 71.In artikel 34, eerste lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 ° het 11 ° wordt vervangen als volgt : « 11° de verstrekkingen die worden verleend door rust- en verzorgingstehuizen, psychiatrische verzorgingstehuizen en centra voor dagverzorging, die door de bevoegde overheid erkend zijn, alsook de verstrekkingen die worden verleend door diensten of inrichtingen die erkend zijn met toepassing van artikel 5 van de wet van 27 juni 1978 tot wijziging van de wetgeving op de ziekenhuizen en betreffende sommige andere vormen van verzorging; »; 2° het 12° wordt vervangen als volgt : « 12° de verstrekkingen die worden verleend door rustoorden voor bejaarden die door de bevoegde overheid erkend zijn, en de verstrekkingen die worden verleend door de instellingen die zonder als rustoord te zijn erkend, de gemeenschappelijke woon- of verblijfplaats van de bejaarden uitmaken, en die beantwoorden aan de door de Koning bepaalde voorwaarden;».

Art. 72.Artikel 37, §12, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De personen die recht hebben op de verstrekkingen die worden verleend door de structuren bedoeld in artikel 34, eerste lid, 11°, 12° en 13°, kunnen geen aanspraak maken op een tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging op basis van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen waarin is voorzien in artikel 35 van deze wet, en die deel uitmaken van het verstrekkingenpakket dat de Koning met toepassing van artikel 34, eerste lid, 11°, 12° en 13° heeft vastgesteld, behoudens de uitzonderingen waarin de Koning uitdrukkelijk heeft voorzien.»

Art. 73.Artikel 45 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « De bandagist of de orthopedist die zijn beroep uitoefen in een onderneming waarvan hij niet het hoofd is, moet evenwel, om tot de overeenkomst te kunnen toetreden en voor zover dat in die overeenkomst uitdrukkelijk is bepaald, een machtiging van het hoofd van die onderneming bijwege waarbij hem de toestemming wordt gegeven om de verbintenissen aan te gaan die in de voormelde overeenkomst zijn vastgesteld. Die toestemming is slechts geIdig indien zij betrekking heeft op alle zorgverleners van de onderneming die gerechtigd zijn om tot de overeenkomst toe te treden. »

Art. 74.Artikel 49, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, wordt aangevuld met het volgende lid : « De toetreding die is verkregen onder de voorwaarden van artikel 45, tweede lid vervalt wanneer de zorgverlener in dienst bij een onderneming, die onderneming verlaat. Zij word onvoorwaardelijk verlengd wanneer die zorgverlener zich voor eigen rekening vestigt.

Wanneer hij echter bij een andere onderneming in dienst treedt, blijft de toetreding automatisch gehandhaafd behalve indien het hoofd van die onderneming binnen 15 dagen na de aanwerving de dienst voor geneeskundige verzorging schriftelijk kennis geeft van zijn verzet. »

Art. 75.Artikel 54, § 1, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1994 en 20 december 1995 wordt aangevuld als volgt : « Hij kan de voorwaarden inzake minimale activiteit bepalen waaraan de geneesheren, tandheelkundigen en de apothekers moeten voldoen om recht te hebben op de sociale voordelen. Hij kan de modaliteiten bepalen voor het controleren van deze voorwaarden en de procedure vastleggen voor het terugvorderen van het aandeel van het Instituut indien aan de voorwaarden niet is voldaan. Hij kan bepalen welk deel van het aandeel van het Instituut maximaal kan worden aangewend als verwervingscommissie en als beheerskost aangaande de verzekeringscontracten. »

Art. 76.In artikel 88, derde lid van dezelfde wet worden de woorden « op welke dag het recht op uitkeringen een aanvang neemt » vervangen door de woorden « de voorwaarden waaronder de uitkeringen toegekend kunnen worden ».

Art. 77.In artikel 127, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, c) wordt vervangen als volgt : « c) tot iedere verplegingsinrichting, instelling of dienst, bedoeld in artikel 34, eerste lid, 110, 12° en 18°, die erkend zijn door de bevoegde overheid.»; 2° § 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.Is eveneens verboden, publiciteit voor de in artikel 34, eerste lid, 1° tot 3°, 5° tot 10°, en 13°, bedoelde geneeskundige verstrekkingen die, ongeacht het aangewende middel, bepaalde zorgverleners bevoordeelt. » 3° in § 5, wordt een punt c) ingevoegd, luidende : « c) de erkenningsnummers van de zorgverleners zoals bedoeld in artikel 34, eerste lid, 4° worden gepubliceerd.» 4° in § 5 wordt een punt d) ingevoegd, luidende : « d) de verzekeringsinstellingen, met het oog op de informatieverstrekking aan de rechthebbende, de namen en adressen van hetzij zorgverleners die tot de overeenkomst of het akkoord zijn toegetreden, hetzij zorgverleners die niet of gedeeltelijk tot de overeenkomst of het akkoord zijn toegetreden, bekend maakt.»; 5° in § 7 wordt de eerste zin als volgt vervangen : « Voor de organisatie van het verlenen van de in artikel 34, eerste lid, 4°, 11° en 12°, bedoelde geneeskundige verstrekkingen mag publiciteit worden gemaakt mits de in § 3 vastgestelde beperkingen worden nageleefd.»

Art. 78.Artikel 136, § 1, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « § 1. Onverminderd de toepassing van de internationale rechtsorde, worden de in deze gecoördineerde wet bedoelde prestaties geweigerd als de rechthebbende zich niet werkelijk op Belgisch grondgebied bevindt of als de geneeskundige verstrekkingen buiten het Belgisch grondgebied zijn verstrekt.

Ze kunnen evenwel worden toegekend : a) onder de door de Koning bepaalde voorwaarden;b) onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in de akkoorden, gesloten tussen het Verzekeringscomité en het Beheerscomité van de uitkeringen en de buitenlandse bevoegde instellingen met het oog op de bevordering van het vrij verkeer van de verzekerden in de grensgebieden door de vaststelling van samenwervingsregels.»

Art. 79.Artikel 146, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Om de in artikel 141, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde opdracht te vervullen, beschikt de Dienst voor geneeskundige controle over geneesheren-inspecteurs, apothekers-inspecteurs, verpleegkundigen-controleurs en sociaal controleurs bekleed met verschillende graden, alsook over administratief personeel. De sociaal controleurs hebben als opdracht de onrechtmatige samenloop van het genot van uitkeringen wegens arbeidsongeschikheid met het uitoefenen van een beroepsactiviteit of sluikarbeid op te sporen en vast te stellen ».

Art. 80.De hoofding van afdeling II van hoofdstuk II van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende hoofding : « Geneesheren-inspecteurs, apothekers-inspecteurs, verpleegkundigen-controleurs en sociaal controleurs ».

Art. 81.In artikel 150, eerste lid van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, worden de woorden « de controleurs en de adjunct-controleurs ), vervangen door de woorden « en de sociaal controleurs ».

Art. 82.Artikel 151 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 151.De geneesheren-inspecteurs worden in iedere provincie en in het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest onder de leiding geplaatst van een geneesheer-inspecteur-directeur.

De geneesheren-inspecteurs-directeurs staan onder de leiding van twee geneesheren-inspecteurs-generaal. »

Art. 83.In artikel 152 van dezelfde wet worden de woorden « eerstaanwezend geneesheer-inspecteur-hoofd van dienst » vervangen door de woorden « geneesheer-inspecteur-directeur ».

Art. 84.In artikel 162, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « overinspecteurs, adjunctinspecteurs » vervangen door de woorden « oversociaal inspecteurs, sociaal controleurs ».

Art. 85.In artikel 163, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, worden de woorden « inspecteurs en adjunct-inspecteurs » vervangen door de woorden « sociaal inspecteurs en sociaal controleurs ».

Art. 86.In artikel 168, bende lid, van dezelfde wet, wordt het woord « sociaal « ingevoegd voor de woorden « inspecteurs van de Dienst voor administratieve controle ».

Art. 87.In artikel 169, eerste lid van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « , de controleurs en adjunct-controleurs » worden vervangen door de woorden « en de sociaal controleurs »;2° de woorden « de in artikel 162 bedoelde inspecteurs en adjunct-inspecteurs » worden vervangen door de woorden « de in artikel 162 bedoelde sociaal inspecteurs en sociaal controleurs ».

Art. 88.In artikel 171, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, worden de woorden « de controleurs, de adjunct-controleurs, de inspecteurs of de adjunct-inspecteurs » vervangen door de woorden « de sociaal controleurs of de sociaal inspecteurs ».

Art. 89.In artikel 175, tweede lid, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « , de controleurs en adjunct-controleurs » worden vervangen door de woorden « en de sociaal controleurs »;2° de woorden « de inspecteurs en adjunct-inspecteurs » worden vervangen door de woorden « de sociaal inspecteurs en de sociaal controleurs ».

Art. 90.In artikel 185, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1° worden de woorden « geneesheren-inspecteurs en apothekers-inspecteurs » vervangen door de woorden « geneesheren-inspecteurs, apothekers-inspecteurs en sociaal controleurs »;2° in 2° worden de woorden « inspecteurs en adjunct-inspecteurs » vervangen door de woorden « sociaal inspecteurs en sociaal controleurs ».

Art. 91.Artikel 215, § 2, van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning kan in die maatstaven wijzigingen aanbrengen : 1° op grond van het voorstel dat door de bevoegde erkenningsraad op eigen initiatief is geformuleerd en dat aan de betrokken overeenkomstencommissie is voorgelegd;die commissie formuleert een advies, alvorens het samen met het voorstel aan het Verzekeringscomité te bezorgen; 2° op grond van het voorstel dat de erkenningsraad op verzoek van de minister of de betrokken overeenkomstencommissie heeft geformuleerd. Die voorstellen worden bezorgd aan het Verzekeringscomité, dat daarover een advies uitbrengt; 3° Op grond van het voorstel dat door de overeenkomstencommissie of door de minister is uitgewerkt en dat in zijn oorspronkelijke of geamendeerde tekst behouden blijft nadat het voor advies is voorgelegd aan de betrokken erkenningsraad;dat advies wordt geacht te zijn gegeven wanneer het niet is geformuleerd binnen de termijn van drie maanden die ingaat op de dag van de aanvraag.

De in 3° beoogde procedure kan worden gevolgd : a) wanneer de bevoegde erkenningsraad binnen de termijn van drie maanden vanaf de aanvraag niet ingaat op het in 2° beoogde verzoek om een voorstel;b) wanneer de bevoegde erkenningsraad een voorstel formuleert dat niet beantwoordt aan de doelstellingen vervat in de in 2° beoogde aanvraag; in dat geval moet de verwerping van het voorstel van de erkenningsraad met redenen worden omkleed. »

Art. 92.Artikel 52, § 1, derde lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De Koning maakt, na advies van het Verzekeringscomité, de regels op luidens welke die akkoorden worden gesloten en stelt de normen vast volgens welke de last der forfaits over de verzekeringsinstellingen word verdeeld. »

Art. 93.In dezelfde wet worden opgeheven : 1° artikel 12, 8°;2° artikel 80, 3°.

Art. 94.In artikel 6 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr.431 van 5 augustus 1986, wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid, wordt de termijn voor het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering vastgesteld op 31 december »; 2° § 4, derde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr.431 van 5 augustus 1986, wordt aangevuld als volgt : « De rekeningen van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering worden evenwel aan het Rekenhof bezorgd uiterlijk op 31 januari van het tweede jaar na dat van het beheer. »

Art. 95.In artikel 1410, § 2, 4°, van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden « normaal vergt; » vervangen door de woorden « normaal vergt, evenals de bedragen toegekend voor de behoefte aan andermans hulp krachtens de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994; ». HOOFDSTUK V. - Overlegstructuren

Art. 96.In artikel 156 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid zal voortaan § 1 van het artikel vormen;2° het tweede tot het vijfde lid zullen voortaan § 2 van het artikel vormen;3° het zesde en zevende lid zullen voortaan § 3 van het artikel vormen;4° § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1.De technische cel heeft tot taak gegevens met betrekking tot de ziekenhuizen zoals bedoeld in § 2, te verzamelen, te koppelen, te valideren en te analyseren. Daarnaast stelt de technische cel de gegevens ter beschikking volgens de modaliteiten beschreven in § 3. »; 5° in § 2, tweede lid, worden tussen de woorden « die haar » en « door het ministerie » en tussen de woorden « die haar » en « door het instituut » de woorden « voor ieder dienstjaar » ingevoegd;6° § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3.De technische cel zal erover waken dat uit de informatie die beschikbaar wordt gesteld, geen gegevens kunnen worden afgeleid die betrekking hebben op een natuurlijke of rechtspersoon die is of kan worden geïdentificeerd.

Het ministerie en het instituut hebben rechtstreeks toegang tot de door de technische cel verzamelde gegevens zonder dat de rechtspersoon is geïdentificeerd. De Koning bepaalt onder welke voorwaarden aan het ministerie of het instituut gegevens kunnen worden medegedeeld door de technische cel, waarbij de rechtspersoon is geïdentificeerd.

De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit op welke wijze en onder welke voonwaarden aan andere personen dan deze vermeld in het vorig lid, dezelfde gegevens als bedoeld in het tweede lid, verzame[d door de technische cel, worden ter beschikking gesteld, rekening houdende met de aard en de doelstelling van de aanvraag van de gegevens. » TITEL III. - Diverse sociale bepalingen HOOFDSTUK I. - Arbeidsongevallen

Art. 97.Artikel 46, § 1, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 wordt aangevuld als volgt : « 7° tegen de werkgever die de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake arbeidsveiligheid en -hygiëne zwaarwichtig heeft overtreden en die de werknemers aan het risico van arbeidsongevallen heeft blootgesteld, terwijl de ambtenaren die zijn aangewezen om toezicht te houden op de naleving van die bepalingen, hem schriftelijk hebben gewezen op het gevaar aan hetwelk hij deze werknemers blootstelt.

De schriftelijke ingebrekestelling vermeldt de overtredingen op de veiligheids- en hygiënevoorschriften die werden vastgesteld, het specifieke risico voor arbeidsongevallen dat hierdoor wordt gecreëerd, de concrete te nemen preventiemaatregelen alsmede de termijn waarbinnen deze moeten worden gerealiseerd, op straffe waarvan de mogelijkheid van een burgerlijke aansprakelijkheidsvordering bij gebeurlijk ongeval openstaat voor de getroffene of diens rechthebbenden.

De burgerlijke aansprakelijkheidsvordering wordt niet toegelaten tegen de werkgever die bewijst dat het ongeval mede is toe te schrijven aan de niet naleving door de getroffen werknemer van de hem voorafgaandelijk door de werkgever schriftelijk ter kennis gebrachte veiligheidsinstructies tenwijl de nodige veiligheidsmiddelen hem ter beschikking werden gesteld. »

Art. 98.Artikel 60bis, § 1, van voormelde wet, gewijzigd bij de wet van 29 december 1990, wordt vervangen als volgt : « § 1. De Koning bepaalt in welke gevallen en onder welke voorwaarden het Fonds voor arbeidsongevallen geheel of gedeeltelijk afziet van de terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen.

Onverminderd zijn recht om voor de rechter te dagvaarden, kan het Fonds voor arbeidsongevallen de ten onrechte uitgekeerde prestaties invorderen onder de voorwaarden en volgens de nadere regels die de Koning bepaalt. »

Art. 99.In artikel 91bis, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 29 april 1996, wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd : « De verzekeraar die de beslissing van de bevoegde ambtenaar betwist, tekent op straffe van verval binnen een termijn van twee maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing, beroep aan door middel van verzoekschrift. » HOOFDSTUK II. - Harmonisering van verjaringstermijnen

Art. 100.In artikel 137, eerste en tweede lid, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 mei 1995, worden de woorden « drie jaren » elke keer vervangen door de woorden « vijf jaar ».

Art. 101.Artikel 100 heeft uitwerking met ingang van 1 april 1997. HOOFDSTUK III. - Beheerscomité van de sociale zekerheid

Art. 102.In artikel 4ter, tweede lid, 3° van de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg, worden de woorden « vijf vertegenwoordigers van de overheid » vervangen door de woorden « zeven vertegenwoordigers van de overheid, waarvan één verte- genwoordiger van de minister van Begroting ». HOOFDSTUK IV. - Maribel bis en ter

Art. 103.In de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, wordt een artikel 37bis ingevoegd, luidende : « Artikel 37bis, § 1. Voor de toepassing van dit artikel, wordt verstaan onder : Gewone Maribel : de forfaitaire vemmindering van de patronale socialezekerheidsbijdragen voor de tewerkstelling van handarbeiders op kwartaalbasis, ten belope van 2 825 Belgische frank of 1 875 Belgische frank per werknemer voor de periode van 1 januari 1993 tot 30 juni 1993, en van 3 000 Belgische frank of 1 875 Belgische frank voor de periode van 1 juli 1993 tot 30 juni 1997, bedoeld in het koninklijk besluit van 12 februari 1993 tot uitvoering van artikel 35, § 1, laatste lid van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;

Maribel bis : de forfaitaire vermindering van de patronale socialezekerheidsbijdragen op kwartaalbasis ten belope van 7 200 Belgische frank of 6 250 Belgische frank per handarbeider voor de periode van 1juli 1993 tot 31 december 1993, bedoeld in het genoemde besluit van 12 februari 1993;

Maribel ter : de forfaitaire vermindering van de patronale sociale zekerheidsbijdragen op kwartaalbasis ten belope van 9 300 Belgische frank en van 8 437 Belgische frank per handarbeider voor de periode van 1 januari 1994 tot 30 juni 1997 en ten belope van dezelfde bedragen per handarbeider in de tuinbouwsector voor de periode van 1 juli 1994 tot 31 december 1995, bedoeld in het genoemde koninklijk besluit van 12 februari 1993;

Werkgevers : de werkgevers die tijdens de periode die een aanvang neemt bij het derde kwartaal 1993 en eindigend bij het 28 kwartaal 1997 een vermindering van de bijdragen Maribel bis of ter hebben genoten voor een gemiddelde tewerkstelling van meer dan 50 handarbeiders gedurende de periode tijdens dewelke zij bovenvermelde verminderingen hebben genoten. § 2. De werkgevers die een vermindering van de bijdragen Maribel bis en/of ter hebben genoten, waarbij het verschil met de vermindering van de gewone Maribel meer dan 4 033 990 Belgische frank (100 000 euro) bedraagt indien ze gedurende maximum 12 kwartalen de voornoemde vermindering hebben genoten, en meer dan 4 033 990 Belgische frank (100 000 euro) vermenigvuldigd met het aantal kwartalen tijdens dewelke ze Maribel bis en/of ter gedeeld door 12 hebben genoten, indien ze gedurende meer dan 12 kwartalen de vermindering van Maribel bis en/of ter hebben genoten, zijn verplicht tot terugbetaling van een deel van de bovenvermelde bijdragevermindering.

Het bedrag van de terugbetaling wordt bepaald als volgt : Het bedrag van het verschil tussen Maribel bis en/of ter en de gewone Maribel die de werkgever had moeten genieten, wordt in aanmerking genomen ten belope van 59,83 %.

Van dat bedrag wordt een som ten belope van 4 033 990 Belgische frank (100 000 euro) afgetrokken voor de werkgevers die gedurende maximum 12 kwartalen de vermindering van Maribel bis en/of ter hebben genoten, en van 4 033 990 Belgische frank (100 000 euros) vermenigvuldigd met het aantal kwartalen tijdens dewelke ze Marbel bis enig ter gedeeld door 12 hebben genoten, voor de werkgevers die gedurende meer dan 12 kwartalen de vermindering van Maribel bis en/of ter hebben genoten.

Het verschuldigd bedrag is geactualiseerd op 1 april 2000 met een jaarlijkse verwijlinterest van 6,37 % die loopt vanaf het kwartaal van de toekenning van de Maribel steun.

De terugvordering bij fusie, splitsing, omschakeling of een inbreng van activiteit in de zin van titel IX van het Wetboek van Koophandel in het algemeen geschiedt bij de nieuwe werkgever. De terugvordering bij deze laatste is in verhouding tot het percentage van het geheel van de door hem overgenomen schulden. § 3. In afwijking van artikel 42 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt de verjaringstermijn met betrekking tot de inning van het in § 2 beoogde bedrag verhoogd tot 8 jaar. § 4. De terugbetalingen zullen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verschuldigd zijn op april 2000. De werkgever kan kiezen tussen een eenmalige terugbetaling van het totaal bedrag op 1 april 2000 en een driemaandelijkse terugbetaling van het verschuldigd bedrag in 12 schijven.

Elke schijf vertegenwoordigt één twaalfde van het totaal bedrag verhoogd met een bijkomende venwijlinterest van 6,37 % per jaar vanaf 1 april 2000 tot op het ogenblik waarop de betaling van de schijf is verschuldigd.

Voor iedere in § 1 bedoelde werkgever deelt de Rijksdienst voor sociale zekerheid, op basis van de informatie waarover hij beschikt, het eenmalig terug te betalen bedrag mee, alsook het bedrag van de 12 terug te betalen schijven, ingeval de werkgever voor deze betalingswijze zou opteren.

De werkgever beschikt over een termijn van 30 dagen om zijn keuze van betalingswijze aan te geven. Bij ontstentenis van mededeling van zijn keuze binnen deze termijn, wordt ervan uitgegaan dat de terugbetaling per kwartaal in 12 schijven zal worden uitgevoerd.

De bovenvermelde bedragen worden gelijkgesteld met de sociale zekerheidsbijdragen.

De Koning kan bij een in de Ministerraad overlegd besluit bijzondere regelen voor de terugbetaling bepalen.

Hij kan ook, voor de ondernemingen die door de terugbetaling in moeljkheden zouden geraken of tot herstructurering zouden worden verplicht, bij een in de Ministerraad overlegd besluit bijzondere regelen vaststellen voor de terugbetaling van de verminderingen van sociale zekerheidsbijdragen van Maribel bis en/of ter bedoeld in § 2, of hen vrijstellen van deze terugbetaling. » HOOFDSTUK V. - Pensioenen van de openbare sector

Art. 104.In artikel 12 van de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 4 worden de woorden « de laatste werkdag van de maand die volgt op die tijdens welke de wedde aan het personeel van het organisme werd betaald.» vervangen door de woorden » de vijfde werkdag die volgt op de dag van de uitbetaling van de wedde aan het personeel van de instelling. » ; 2° in § 5, eerste lid, worden de woorden « vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die tijdens welke de storting had moeten verricht worden.» vervangen door de woorden »vanaf de zesde werkdag die volgt op de dag van de uitbetaling van de wedde aan het personeel van de instelling. Indien de instelling het bewijs levert dat het niet-storten van de bijdrage binnen de bepaalde termijn aan uitzonderlijke omstandigheden is toe te schrijven, kan de minister van Pensioenen een vrijstelling voor het betalen van voormelde verwijlinteresten verlenen. De aanvraag tot vrijstelling moet bij de minister van Pensioenen toekomen binnen de maand die volgt op de dag waarop de instelling door de administratie der Pensioenen op de hoogte werd gebracht van het feit dat er niet voldaan werd aan voormelde verplichting. »

Art. 105.Het opschrift van de wet van 4 juli 1966 tot toekenning van een jaarlijks vakantiegeld aan de gepensioneerden van de openbare diensten, wordt vervangen door het volgende opschrift : « Wet van 4 juli 1966 houdende toekenning van een vakantiegeld en van een aanvullende toeslag bij het vakantiegeld aan de gepensioneerden van de openbare diensten. »

Art. 106.De artikelen 2 en 3 van dezelfde wet van 4 juli 1966 worden vervangen door de volgende bepalingen : «

Art. 2.Een aanvullende toeslag bij het vakantiegeld wordt, onder bepaalde voorwaarden, toegekend aan de personen bedoeld in artikel 1, die op 1 mei van het jaar waarvoor de aanvullende toeslag verschuldigd is : 1° werkelijk een supplement genieten toegekend met toepassing van de artikelen 120 of 122 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen;2° werkelijk een supplement genieten toegekend met toepassing van artikel 121 van dezelfde wet, op voorwaarde dat : a) zij de leeftijd van 60 jaar bereikt hebben op die datum;b) het minimum vastgesteld wordt op basis van een gemiddelde wedde gelijk aan of gebracht op 715 687 Belgische frank met toepassing van § 3 van artikel 121 van dezelfde wet. Dit artikel is niet van toepassing op de personen die een minimum genieten gelijk aan 40 % van de gewaarborgde bezoldiging bepaald in artikel 127 van dezelfde wet.

Art. 3.De Koning bepaalt de bedragen, de toekenningsvoorwaarden en de nadere regels inzake de uitbetaling van het vakantiegeld en van de aanvullende toeslag bij het vakantiegeld, evenals de machten of instellingen die de last ervan dragen. »

Art. 107.In artikel 5 van de wet van 8 december 1976 tot regeling van het pensioen van sommige mandatarissen en van dat van hun rechtverkrijgenden, vervangen bij de wet van 22 januari 1981 en gewijzigd bij de wetten van 25 januari 1999 en 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt aangevuld als volgt : « De mandaten die respectievelijk werden uitgeoefend in de hoedanigheid van burgemeester en in de hoedanigheid van schepen worden eveneens als verschillende mandaten beschouwd, evenals de mandaten die respectievelijk werden uitgeoefend vóór 1 januari 2001 en vanaf die datum.»; 2° § 1 wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid wordt, voor de pensioenen die betrekking hebben op mandaten uitgeoefend vóór 1 januari 2001, geen rekening gehouden met de verhogingen van de jaarlijkse basiswedde die voortvloeien uit de wet van 4 mei 1999 tot verbetering van de bezoldigingsregeling en van het sociaal statuut van de lokale verkozenen.Deze pensioenen worden vastgesteld op basis van de jaarlijkse basiswedde waarvan gebruik werd gemaakt vóór voormelde datum. »; 3° in § 2, vierde lid, worden de woorden « , in § 3, eerste lid en in de artikelen 9, § 4, 10, tweede lid en » vervangen door de woorden « en in artikel »;4° § 4, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « In afwijking van het eerste lid wordt, voor de pensioenen die betrekking hebben op mandaten uitgeoefend vóór 1 januari 2001, geen rekening gehouden met de verhogingen van de jaarlijkse basiswedde die voortvloeien uit voormelde wet van 4 mei 1999.Deze pensioenen blijven gekoppeld aan de evolutie van de jaarlijkse basiswedde waarvan gebruik werd gemaakt vóór voormelde datum. »

Art. 108.Artikel 68 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 januari 1985 en de wet van 26 juni 1992, wordt opgeheven.

Art. 109.In artikel 61bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid worden de woorden « de laatste werkdag van de maand die volgt op die tijdens welke de bezoldiging aan de betrokken personen werd betaald.» vervangen door de woorden « de vijfde werkdag die volgt op de dag van de uitbetaling van de bezoldiging aan de betrokken personen. »; 2° in § 3, eerste lid worden de woorden « vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop de storting had moeten worden verricht, en zijn slechts verschuldigd per volledige maand vertraging. » vervangen door de woorden « vanaf de zesde werkdag die volgt op de dag van de uitbetaling van de bezoldiging aan de betrokken personen.

Indien het bestuur, de dienst, de instelling of de inrichting het bewijs levert dat het niet-storten van de bijdragen binnen de bepaalde termijn aan uitzonderlijke omstandigheden is toe te schrijven, kan de minister van Pensioenen een vrijstelling verlenen voor het betalen van voormelde nalatigheidsinteresten. De aanvraag tot vrijstelling moet bij de minister van Pensioenen toekomen binnen de maand die volgt op de dag waarop het bestuur, de dienst, de instelling of de inrichting door de administratie der Pensioenen op de hoogte werd gebracht van het feit dat niet voldaan werd aan voormelde verplichtingen. »

Art. 110.Artikel 68ter, § 5, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, zoals vervangen door het koninklijk besluit van 16 december 1996 tot wijziging van de wet van 30 maag 1994 houdende sociale bepalingen, met toepassing van de artikelen 15, 6°, en 49 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van de artikelen 2, § 1, en 3, § 1, 4°, en § 2, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, wordt als volgt aangevuld : « Deze storting moet bij dit Fonds uiterlijk de vijfde werkdag die volgt op de dag van de uitbetaling van het wettelijk pensioen toekomen.

Indien de instellingen de in het vorige lid bedoelde termijn niet naleven, zijn zij van rechtswege aan dit Fonds nalatigheidsinteresten verschuldigd op de niet-gestorte sommen. Deze interesten waarvan het percentage op elk ogenblik gelijk is aan de wettelijke rentevoet, verhoogd met 2 %, beginnen te lopen vanaf de zesde werkdag die volgt op de dag van de uitbetaling van het wettelijk pensioen. Indien de instelling het bewijs levert dat het niet-storten van de opbrengst van de afhouding binnen de bepaalde termijn aan uitzonderlijke omstandigheden is toe te schrijven, kan de minister van Pensioenen een vrijstelling verlenen voor het betalen van voormelde nalatigheidsinteresten. De aanvraag tot vrijstelling moet bij de minister van Pensioenen toekomen binnen de maand die volgt op de dag waarop de instelling door de administratie der Pensioenen op de hoogte werd gebracht van het feit dat niet werd voldaan aan de in de tweede lid bepaalde verplichting. »

Art. 111.Artikel 68quater van voormelde wet van 30 maart 1994 wordt aangevuld met de volgende leden : « Deze storting moet bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten uiterlijk de vijfde werkdag die volgt op de dag van de uitbetaling van het wettelijk pensioen toekomen.

Indien de instellingen de in het vorige lid bedoelde termijn niet naleven, zijn zij van rechtswege aan deze rijksdienst nalatigheids intresten verschuldigd op de niet-gestorte sommen. Deze intresten waarvan het percentage op elk ogenblik gelijk is aan de wettelijke rentevoet, verhoogd met 2 %, beginnen te lopen vanaf de zesde werkdag die volgt op de dag van de uitbetaling van het wettelijk pensioen.

Indien de instelling het bewijs levert dat het niet-storten van de opbrengst van de afhouding binnen de bepaalde termijn aan Uitzonderlijke omstandigheden is toe te schrijven, kan de minister van Pensioenen een vrijstelling verlenen voor het betalen van voormelde nalatigheidsinteresten. De aanvraag tot vrijstelling moet bij de minister van Pensioenen toekomen binnen de maand die volgt op de dag waarop de instelling door deze rijksdienst op de hoogte werd gebracht van het feit dat niet werd voldaan aan de in het derde lid bepaalde verplichting. »

Art. 112.Het koninklijk besluit van 2 april 1979 houdende pensioenreglement van het personeel van de Nationale Maatschappij der Waterleidingen wordt, met uitwerking op 15 juni 1979, datum van zijn inwerkingtreding, bekrachtigd.

Art. 113.Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 januari 2000, met uitzondering van : - artikel 112 dat uitwerking heeft met ingang van 15 juni 1979; - artikel 107 dat in werking treedt op 1 januari 2001. HOOFDSTUK VI. - Eindejaarstoelage

Art. 114.De artikelen 15 en 16 van de programmawet van 12 december 1997 houdende diverse bepalingen en het artikel 284 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen worden opgeheven.

Art. 115.Artikel 114 treedt in werking met ingang van 1 december 1999. HOOFDSTUK VII. - Maatschappelijke integratie en sociale economie Afdeling 1. - Wijziging aan de wet van 25 januari 1999

houdende sociale bepalingen

Art. 116.Artikel 163 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen wordt gewijzigd als volgt : «

Art. 163.- Artikel 162 treedt in werking op 1 januari 2001. » Afdeling 2. - Wijziging aan de wet van 7 augustus 1974

tot instelling van het recht op een bestaansminimum

Art. 117.Artikel 18, § 4, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum wordt vervangen als volgt : « De toelage blijft verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en is gelijk aan 100 % wanneer het optreedt in de hoedanigheid van werkgever bij toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn om een rechthebbende op het bestaansminimum in staat te stellen volledig in het genot te treden van een sociale uitkering waarvan het bedrag ten minste gelijk is aan dat van het bestaansminimum of in staat te stellen werkervaring op te doen. De Koning bepaalt de hoogte van de toelage bij een niet voltijdse tewerkstelling, evenals de voorwaarden waaronder deze toelage wordt toegekend. De toelage blijft verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, ook als de familiale of inkomenstoestand van de betrokken werknemer in de loop van de arbeidsovereenkomst verandert of hij zich in een andere gemeente vestigt. Afdeling 3. - Wijzigingen aan de organieke wet van 8 juli 1976

betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Art. 118.In artikel 57ter, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden de leden twee en drie vervangen door de volgende leden : « In afwijking van artikel 57, § 1, kan de asielzoeker aan wie met toepassing van artikel 54 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen een door de Staat, een andere overheid of één of meerdere openbare besturen georganiseerd centrum of een plaats waar hulpverlening wordt verstrekt op verzoek en op kosten van de Staat, als verplichte plaats van inschrijving is aangewezen, alleen in dat centrum of op die plaats maatschappelijke dienstverlening verkrijgen. Deze maatschappelijke dienstverlening waarvan de Koning de nadere regels kan bepalen, moet de betrokkene in staat stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. De Koning kan, voor de periodes die Hij bepaalt, deze bepaling toepasbaar maken op andere categorieën van asielzoekers en de vreemdelingen bedoeld in artikel 54, § 1, 5°, van de voornoemde wet van 15 december 1980.

Het Rode Kruis van België, de andere overheden, de openbare besturen en de verenigingen die voldoen aan de voorwaarden die de Koning bepaalt, kunnen door de minister tot wiens bevoegdheid de Maatschappelijke Integratie behoort, ermee worden belast maatschappelijke dienstverlening te verstrekken aan asielzoekers, op kosten van de Staat en volgens de bij overeenkomst vastgelegde regels.

Bij het begin van elk kalenderjaar en indien de overeenkomst niet is opgezegd, en behoudens andere specifieke regelgevingen of bepalingen in de overeenkomst, hebben het Rode Kruis of de in de voorgaande zin bedoelde andere overheden, openbare besturen en verenigingen recht op de betaling van een voorschot gelijk aan ten minste één vierde van het bedrag waarop zij het voorgaande jaar recht hadden. Dit voorschot wordt uitbetaald op uiterlijk 31 maart. De draagwijdte van de overeenkomsten kan worden uitgebreid tot andere categorieën van vreemdelingen. »

Art. 119.Artikel 118 treedt in werking met ingang van 15 november 1999.

Art. 120.Artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt vervangen als volgt : « § 7. Wanneer een persoon het bewijs moet leveren, van een periode van tewerkstelling om het volledige voordeel van bepaalde sociale uitkeringen te verkrijgen of teneinde de werkervaring van de betrokkene te bevorderen, neemt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alle maatregelen om hem een voltijdse of deeltijdse betrekking te bezorgen. In voorkomend geval verschaft het deze vorm van dienstverlening zelf door voor de bedoelde periode als werkgever op te treden.

In afwijking van de bepalingen van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kunnen de werknemers verbonden krachtens een arbeidsovereenkomst met de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met toepassing van deze paragraaf, door deze centra ter beschikking worden gesteld van gemeenten, verenigingen zonder winstoogmerk of intercommunales met een sociaal, cultureel of ecologisch doel, vennootschappen met een sociaal oogmerk zoals bedoeld in artikel 164bis van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een vereniging waarvan sprake in hoofdstuk Xll van deze wet, een openbaar ziekenhuis dat van rechtswege aangesloten is bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten of bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, de initiatieven die door de minister bevoegd voor sociale economie zijn erkend of de partners die met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een overeenkomst hebben gesloten op basis van onderhavige organieke wet. »

Art. 121.Artikel 61, derde lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Met hetzelfde doel kan het centrum overeenkomsten sluiten, hetzij met een ander openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een ander openbaar bestuur of instelling van openbaar nut, hetzij met een privé-persoon of een privé-instelling. In afwijking van de bepalingen van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kunnen de werknemers verbonden krachtens een arbeidsovereenkomst met de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, met toepassing van dit lid, door deze centra ter beschikking worden gesteld aan de partners die met het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een overeenkomst hebben gesloten op basis van onderhavige organieke wet. » Afdeling 4. - Wijzigingen aan de wet van 2 april 1965 betreffende het

ten laste nemen van steun door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Art. 122.In artikel S van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste neme van steun door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt een § 2bisingevoegd, luidend als volgt : « § 2bis. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 0 % van de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2, toegekend in geld of in natura aan de vreemdeling die zich vluchteling heeft verklaard of die aangevraagd heeft om als dusdanig te worden erkend wanneer een lid of een personeelslid van het centrum of de betrokken gemeentes rechtstreeks of onrechtstreeks, hetzij door beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of macht, hetzij door niet op te treden of anderszins, kandidaat-vluchtelingen, waarvoor het centrum bevoegd is, systematisch ertoe aangezet of gedwongen heeft het grondgebied van de gemeente te verlaten of zich in een andere gemeente te vestigen. »

Art. 123.Artikel 5, § 3, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « § 3. Wanneer § 2, eerste lid, of § 2bis van dit artikel worden toegepast, verdeelt de Staat een bedrag gelijk aan het verschil tussen de terugbetalingen die zijn gebeurd op basis van deze bepalingen en de tenugbetalingen die zouden moeten zijn gebeurd indien, per hypothese, §1, 2°, van toepassing zou zijn geweest tussen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeente onder wiens naam de bevoegde minister (of zijn afgevaardigde) geen bijkomende kandidaten in het wachtregister mag inschrijven, krachtens de criteria voor een harmonieuze spreiding bedoeld in artikel 54, § 1, derde lid, 2°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

De Koning bepaalt de nadere regels van deze verdeling. »

Art. 124.Artikel 5, § 4, derde lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « De toelage blijft verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en is gelijk aan 100 % wanneer het optreedt in de hoedanigheid van werkgever met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn om een behoeftige bedoeld in het eerste lid, in staat te stellen volledig in het genot te treden van een sociale uitkering waarvan het bedrag ten minste gelijk is aan dat van het recht op het bestaansminimum of in staat te stellen werkervaring op te doen. De Koning bepaalt de hoogte van de toelage bij een niet voltijdse tewerkstelling, evenals de voorwaarden waaronder deze toelage wordt toegekend De toelage blijft verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, ook als de familiale of in komenstoestand van de betrokken werknemer in de loop van de arbeidsovereenkomst verandert of hij zich in een andere gemeente vestigt. » Afdeling 5. - Diverse bepalingen

Art. 125.In de schoot van het bestuur Maatschappelijk Welzijn van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, wordt een « Federale Adviescommissie maatschappelijk welzijn » opgericht. Deze commissie zal op vraag van de minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie of op eigen initiatief advies uitbrengen over de aangelegenheden bedoeld in de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn die tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren, de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

De Koning bepaalt de samenstelling alsmede de bevoegdheden en de modaliteiten inzake de werking van deze commissie. » HOOFDSTUK VIII. - Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie

Art. 126.Artikel 18, derde lid, van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971 wordt aangevuld als volgt : « ... of financiële maatschappelijke dienstverlening. »

Art. 127.Aan de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie wordt ten laste van de begroting 2000 van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu - basisallocatie 52 33 42 08 - een bedrag toegekend gelijk aan drie vijfden van de bijkomende uitgaven voor de regeling betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers voortkomende uit de toepassing van het koninklijk besluit van 19 november 1999 houdende gelijkstelling van de dagen van arbeidsonderbreking ingevolge tijdelijke werkloosheid wegens ovenmacht ten gevolge van de dioxinecrisis, in het stelsel der jaarlijkse vakantie van de loonarbeiders.

Met het oog op de vereffening van dit bedrag bezorgt de voormelde Rijkdienst, na advies van zijn beheerscomité, een gedetailleerde afrekening aan de minister van Sociale Zaken.

Art. 128.Uit de geldmiddelen van het Globaal Beheer, bedoeld in artikel 22, § 2, a) van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, wordt een bedrag, vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, betaald aan de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie. HOOFDSTUK IX. - RSZ-Globaal Beheer

Art. 129.Een bedrag van 3 000 miljoen Belgische frank wordt door de Schatkist toegekend aan de RSZ-Globaal beheer voor de terugbetaling van het aan de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie voorgeschoten bedrag in uitvoering van het koninklijk besluit van 22 maart 1999 tot uitvoering van artikel 161 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen. HOOFDSTUK X. - Kinderbijslag

Art. 130.Artikel 51 § 4, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders wordt vervangen als volgt : « § 4. De minister van Sociale Zaken of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt, kan evenwel, in behartigenswaardige gevallen, bepalen dat een werknemer recht heeft op kinderbijslag voor kinderen die deel uitmaken van zijn gezin of geplaatst zijn in een instelling bedoeld in artikel 70 en die niet vermeld zijn in paragraaf 3 of die niet de hierin bepaalde voorwaarden vervullen.

De minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen. »

Art. 131.In artikel 52 van dezelfde wetten worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid, laatst gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, wordt vervangen als volgt : « De minister van Sociale Zaken of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt, kan evenwel in behartigenswaardige gevallen een vrijstelling verlenen van de in het vorige lid bepaalde voonwaarden.»; 2° het derde lid, laatst gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, wordt vervangen als volgt : « De minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen.Hij dient dan wel vooraf het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen. »

Art. 132.In artikel 56quater, tweede lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 534 van 31 maart 1987 en bij de wet van 22 december 1989, worden de woorden « of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt » ingevoegd tussen de woorden « Sociale Zaken » en « een afwijking toestaat ».

Art. 133.In artikel 56sexies, § 4, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1985, 22 december 1989 en 22 februari 1998, worden de woorden « de minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft » vervangen door de woorden « de minister van Sociale Zaken of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt ».

Art. 134.In artikel 56decies van dezelfde wetten worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 22 december 1989, worden de woorden « de minister die de Sociale Voorzorg in zijn bevoegdheid heeft op advies van de sociale dienst van het ministerie van Justitie » vervangen door de woorden « de minister van Sociale Zaken of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt »;2° in § 3, ingevoegd bij de wet 22 december 1989, worden de woorden « de minister die de Sociale Voorzorg in zijn bevoegdheid heeft » vervangen door de woorden « de minister van Sociale Zaken of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt ».

Art. 135.In artikel 57bis, tweede lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 29 april 1996, worden de woorden « de minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft » vervangen door de woorden « de minister van Sociale Zaken of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt ».

Art. 136.In artikel 66, derde lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, worden de woorden « of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt » ingevoegd tussen de woorden « Sociale Zaken » en « in het belang ».

Art. 137.In artikel 73ter van dezelfde wetten worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid, gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1985 en 30 december 1992, wordt vervangen als volgt : « De minister van Sociale Zaken of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt, kan evenwel het kraamgeld toekennen in behartigenswaardige gevallen, wanneer de voorwaarden van artikel 73bis niet zijn vervuld.De minister of de aangeduide ambtenaar heeft dezelfde bevoegdheid in geval van opname onder pleegvoogdij. » ; 2° het derde lid, ingevoegd bij de wet van s januari 1976, wordt vervangen als volgt : « De minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen.Hij dient dan wel vooraf het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen. »

Art. 138.In artikel 2, tweede lid, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 242 van 31 december 1983 en bij de wet van 25 januari 1999, worden de woorden « de minister van Sociale Voorzorg » vervangen door de woorden « De minister van Sociale Zaken of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt ».

Art. 139.Artikel 10, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, wordt vervangen als volgt : « § 2. In afwijking van § 1 kan de minister van Sociale Zaken of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken. Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt in behartigenswaardige gevallen het kraamgeld toekennen voor een kind dat ten laste van een openbare overheid in een instelling of bij een particulier geplaatst is, aan de moeder die de voorwaarden vervult bedoeld in artikel 1, zelfs indien dat kind op het ogenblik van de geboorte niet uitsluitend of hoofdzakelijk ten laste is van deze persoon.

De minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen. » HOOFDSTUK XI. - Sociaal handhavingsrecht

Art. 140.In artikel 1bis, van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1976, vervangen bij de wet van 23 maart 1994 en gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1994, 4 augustus 1996, 28 januari 1999, 23 maart 1999 en 26 maart 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bestaande tekst, die § 1 wordt, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in 1°, a, worden de woorden « 27, 1 °, a), van het koninklijk besluit nr.34 van 20 juli 1967 betreffende de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit » en de woorden « 27,1°, b), c), d) of e), van voormeld koninklijk besluit nr.34 van 20 juli 1967 » respectievelijk vervangen door de woorden « 12,1 °, a), van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers » en de woorden « 12,1 °, b), c), d) of e), van de voormelde wet van 30 april 1999 »; b) in 1 °, b, worden de woorden « 27, 2°, a), c), d) of e), van voormeld koninklijk besluit nr.34 van 20 juli 1967 » vervangen door de woorden « 12, 2°, a), c) of d), van voormelde wet van 30 april 1999 »; 2° een § 2 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « § 2.Onder de in deze wet bepaalde voorwaarden en voorzover de feiten voor strafvervolqinq vatbaar zijn, kunnen aan de gebruiker die zich schuldig maakt aan een overtreding van de in artikel 19, tweede lid, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers bedoelde bepalingen, dezelfde geldboeten worden opgelegd als deze die in de artikelen 1 en 1bis zijn vastgesteld voor de overtreding van de in voormeld artikel 19, tweede lid, bedoelde bepalingen. »

Art. 141.In artikel 8, eerste lid, tweede zin, in fine van dezelfde wet, gewijzigd bij de programmawet van 30 december 1988 en de wet van 1 juni 1993, vervallen de woorden tenzij deze is genomen bij toepassing van artikel 1bis, 1°.

Art. 142.Artikel 12ter van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 1 juni 1993 en gewijzigd bij de wet van 23 maart 1994, wordt vervangen als volgt : «

Art. 12ter.- Bij herhaling binnen het jaar dat volgt op een beslissing die een administratieve boete oplegt, kunnen de bedragen, bedoeld in de artikelen 1 en 1bis, worden verdubbeld. »

Art. 143.In artikel 19, tweede lid, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers worden tussen de woorden « de arbeidsreglementen, » en de woorden « de gezondheid » de woorden « de bepalingen inzake het toezicht op de prestaties van de deeltijdse werknemers zoals bepaald in de artikelen 157 tot 169 van de programmawet van 22 december 1989 » ingevoegd.

Art. 144.In artikel 39, 4°, van dezelfde wet wordt het getal « 32 » vervangen door de woorden « 32, met uitzondering van § 4, tweede lid ».

Art. 145.In artikel 21 6bis, § 1, derde lid, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd door de wet van 1 juni 1993 en gewijzigd door de wetten van 23 maart 1994 en 13 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de tweede zin worden de woorden « 27, 1°, van het koninklijk besluit nr.34 van 20 juli 1967 betreffende de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit » vervangen door de woorden « 12, 1°, van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers »; 2° in de vierde zin worden de woorden « 27, 1°, van het koninklijk besluit nr.34 van 20 juli 1967 betreffende de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit » vervangen door de woorden « 12, 1°, van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers ».

Art. 146.In artikel 1bis van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten, ingevoegd door de wet van 21 december 1994, worden de woorden « artikel 27, 1°, inleidende zin, en 2°, inleidende zin, en artikel 29 van het koninklijk besluit nr. 34 van 20 juli 1967 betreffende de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit » vervangen door de woorden « artikel 12, 1°, inleidende zin, en 2°, inleidende zin, en artikel 15 van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers ».

Kondigen deze wet af, bevelen dat ze met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel 24 december 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid en van het Gelijkekansenbeleid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE _______ Nota Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 50-297 - 1999/2000 : Nr. 1 : Wetsontwerp.

Nrs. 2 tot 5 : Amendementen.

Nr. 6 : Verslag van de heer Smets.

Nr. 7 : Verslag van Mevr. De Meyer.

Nr. 8 : Verslag van Mevr. Genot.

Nr. 9 : Tekst aangenomen door de commissies.

Nrs. 10 en 11 : Amendementen.

Nr. 12 : Aanvullend verslag van Mevr. Genot.

Nr. 13 : Artikel gewijzigd door de commissie.

Nr. 14 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Handelingen van de Kamer : 14 en 15 december 1999.

Stukken van de Senaat : 2-229 - 1999/2000 : Nr. 1 : Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Nr. 2 : Amendementen.

Nr. 3 : Verslag.

^