gepubliceerd op 26 juli 2000
Ministerieel besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de centra voor dagverzorging
22 JUNI 2000. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de centra voor dagverzorging
De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op de artikelen 34, eerste lid, 11°, vervangen bij de wet van 24 december 1999, en 37, § 12, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995 en 24 december 1999;
Gelet op het voorstel uitgebracht door het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering op 10 januari 2000;
Gelet op het advies van de Algemene raad voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, gegeven op 14 februari 2000;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 9 maart 2000;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 7 april 2000;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door het feit dat, ter uitvoering van artikel 2, tweede lid, van het Protocol van 9 juni 1997 betreffende het gezondheidsbeleid dat jegens de bejaarden moet worden gevoerd, dat is gesloten tussen de federale regering en de overheden bedoeld in artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet, de federale overheid en de bovenbedoelde overheden op 25 mei 1999 een aanhangsel bij dat Protocol hebben gesloten dat ertoe strekt om zo snel mogelijk "centra voor dagverzorging" op te richten; door het feit dat de erkenningsnormen van deze nieuwe opvangstructuren voor bejaarden, vastgelegd in het koninklijk besluit van 24 juni 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 december 1982 houdende vaststelling van de normen voor de bijzondere erkenning van rust- en verzorgingstehuizen, gepubliceerd werden op 29 februari 2000, met uitwerking vanaf 1 januari 2000; en door het feit dat het belangrijk is dat de bepalingen van dit besluit zo snel mogelijk worden genomen en bekendgemaakt om het voor de nieuw erkende instellingen mogelijk te maken zonder vertraging te genieten van de tegemoetkomingen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 2 mei 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit :
Artikel 1.De tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging voor de verstrekkingen in de centra voor dagverzorging bedoeld in artikel 34, eerste lid, 11°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt als volgt vastgesteld : 857 frank per dag en per rechthebbende die beantwoordt aan de voorwaarden bedoeld in artikel 148bis van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 (forfait F).
Dat bedrag, met uitzondering van de bedragen die verband houden met een tijdelijke verhoging, wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 124,36 en wordt aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
Art. 2.§ 1. Om de in artikel 1 bedoelde tegemoetkoming van de ziekte- en invaliditeitsverzekering te kunnen genieten, moeten de centra voor dagverzorging beschikken over hun eigen verpleegkundig en verzorgend personeel en over voldoende aanvullend gekwalificeerd personeel dat taken vervult inzake reactivatie, revalidatie en sociale reïntegratie.
Het personeelsbestand, uitgedrukt in voltijds equivalent en voor vijftien rechthebbenden bedraagt : - ten minste één verpleegkundige; - ten minste 1,5 leden van het verzorgend personeel; - ten minste 0,5 lid van het aanvullend gekwalificeerd personeel dat taken vervult inzake reactivatie, revalidatie en sociale reïntegratie.
Tijdens de openingsuren moet door ten minste één lid van dat personeel een permanentie worden verzekerd. § 2. Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit moeten de leden van het verzorgend personeel ten minste een van de kwalificaties bezitten als bedoeld in artikel 2, § 4, van het ministerieel besluit van 5 april 1995 tot vaststelling van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, voor de in artikel 34, 12° van dezelfde wet bedoelde verstrekkingen.
Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit moeten de leden van het "aanvullend gekwalificeerd personeel dat taken vervult inzake reactivatie, revalidatie en sociale reïntegratie" een van de kwalificaties bezitten als bedoeld in artikel 2, § 4ter, van het voornoemd ministerieel besluit van 5 april 1995. § 3. Om aan te tonen dat ze over eigen loontrekkend of statutair verpleegkundig en verzorgend personeel beschikken, moeten de centra voor dagverzorging op vraag van de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering een afschrift van de R.S.Z.-aangifte of van de R.S.Z.-P.P.O.-aangifte met het personeelsbestand bezorgen, alsmede een afschrift van de arbeidsovereenkomst, eigen aan de inrichting, of een afschrift van de beraadslaging van de inrichtende macht ingeval het om een openbare dienst gaat.
De inrichtingen die te kampen hebben met een tekort aan verpleegkundig personeel en die in de onmogelijkheid zijn om onmiddellijk loontrekkend of statutair verpleegkundig personeel aan te werven, kunnen beroep doen op de diensten van een door de bevoegde overheid erkende interimonderneming. In dat geval dient dit beroep aan de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering te worden gemotiveerd aan de hand van personeelsadvertenties en aanvragen bij één van de volgende instanties : de Vlaamse dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding (V.D.A.B.), de "Office communautaire et régional de la formation professionnelle et de l'emploi" (F.O.R.E.M.), de "Arbeitsamt der Deutschsprachigen Gemeinschaft", de Brusselse gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling (B.G.D.A.) of de "Office régional bruxellois de l'emploi" (O.R.B.E.M.). Aan de genoemde Dienst voor geneeskundige verzorging dient eveneens een exemplaar van het contract dat werd gesloten met de interim-onderneming, alsook een kopie van de facturen waarop het aantal in de inrichting gepresteerde uren van het interim personeel staat vermeld, te worden overgemaakt.
Het personeel dat, overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, met toepassing van ofwel collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten voor de privé-sector, ofwel raamovereenkomsten gesloten voor de openbare sector, ofwel gemengd privé/openbaar protocolakkoorden, is aangeworven, komt niet in aanmerking voor het bereiken van de personeelsnormen, opgelegd in § 1 van dit artikel. § 4. Om de in artikel 1 bedoelde tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging te kunnen genieten, moeten de inrichtingen aan de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering één van de volgende documenten overmaken : 1° voor de private verzorgingsinrichtingen : een document, ondertekend door de verantwoordelijke van de inrichting, waaruit blijkt dat het verpleegkundig en het verzorgend personeel, alsook, desgevallend, het bezoldigd aanvullend gekwalificeerd personeel dat taken vervult inzake reactivatie, revalidatie en sociale reïntegratie enerzijds de barema's en de voordelen genieten zoals die zijn bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomsten die zijn gesloten op 24 juni 1996 binnen het Paritair Comité 305.2 en die betrekking hebben op de arbeids- en beloningsvoorwaarden, op de betaling van een toeslag voor onregelmatige arbeidsprestaties en op de toekenning van twee bijkomende vakantiedagen en, anderzijds onderworpen zijn aan het regime van de wekelijkse arbeidsduur van 38 uur zoals dat ofwel bepaald is in de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 oktober 1987 en algemeen bindend verklaard bij het koninklijk besluit van 6 mei 1988, ofwel in de collectieve arbeidsovereenkomst die is gesloten buiten het Paritair Comité op 18 december 1995, ofwel bepaald is in een collectieve arbeidsovereenkomst die de inrichting, binnen het kader van de wet van 5 december 1968 over de collectieve arbeidsovereenkomsten en paritaire comités, heeft afgesloten op ondernemingsvlak; in dit laatste geval dient de collectieve arbeidsovereenkomst te worden neergelegd bij de Griffie van de Dienst van de collectieve arbeidsbetrekkingen bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid. 2° voor de openbare verzorgingsinrichtingen : een document waaruit blijkt dat het verpleegkundig en het verzorgend personeel, alsook, desgevallend, het statutair aanvullend gekwalificeerd personeel dat taken vervult inzake reactivatie, revalidatie en sociale reïntegratie het met hun statuut overeenstemmende barema genieten dat ondermeer rekening houdt met de protocols van akkoorden met de syndicale organisaties die de openbare verzorgingsinstellingen vertegenwoordigen van 23 mei 1991 en 22 november 1991 en de bijhorende wijzigingsclausule van 10 april 1995. Dat document moet ondertekend zijn door de verantwoordelijke van de inrichting en moet medeondertekend zijn door de syndicale afvaardiging die vertegenwoordigd is in de overlegcomités. § 5. Om de in artikel 1 bedoelde tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging te kunnen genieten, moeten de centra voor dagverzorging het aanwezigheidsregister en het indidivueel verzorgingsdossier bijhouden, zoals bepaald in artikel 153bis, §§ 4 en 5, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecordineerd op 14 juli 1994.
Art. 3.§ 1. Op 30 april en 31 oktober van elk jaar bezorgt elke inrichting aan de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, op een document dat door deze dienst aan de inrichtingen wordt toegestuurd, de volgende gegevens voor respectievelijk de periode van 1 oktober tot 31 maart of van 1 april tot 30 september : - per kwartaal, het aantal dagen waarvoor de in artikel 1 vastgestelde tegemoetkoming is aangerekend; - per kwartaal, de namen van de leden van het verpleegkundig, verzorgend en paramedisch personeel en hun aantal gepresteerde dagen in de inrichting.
Die gegevens worden bezorgd met een ter post aangetekende brief in de vorm van een verklaring op erewoord, die door de verantwoordelijke persoon van de inrichting is ondertekend.
Op grond van die gegevens gaat de hiervoren genoemde Dienst voor geneeskundige verzorging na of de inrichting gedurende de verstreken periode van 1 oktober tot 31 maart of van 1 april tot 30 september, heeft voldaan aan de in artikel 2, § 1 vastgestelde normen, en wordt de tegemoetkoming bepaald die deze inrichting kan in rekening brengen gedurende de periode van respectievelijk 1 juli tot 31 december of van 1 januari tot 30 juni; hij stelt de inrichtingen en de verzekeringsinstellingen daarvan ten gepaste tijde in kennis. § 2. Voor de vaststelling van de tegemoetkoming worden de volgende regels toegepast : 1° als voor een bepaalde personeelscategorie de inrichting gemiddeld voldoet aan een norm die lager ligt dan 100 %, maar gelijk is aan of hoger ligt dan 90 % van de normen die in artikel 2, § 1 zijn vastgesteld, wordt de in artikel 1 bedoelde tegemoetkoming met 20 % verminderd;2° als voor een bepaalde personeelscategorie de inrichting gemiddeld voldoet aan een norm die lager ligt dan 90 %, maar gelijk is aan of hoger ligt dan 75 % van de normen die in artikel 2, § 1 zijn vastgesteld, wordt de in artikel 1 bedoelde tegemoetkoming met 50 % verminderd;3° als voor een bepaalde personeelscategorie de inrichting niet beantwoordt aan 75 % van de normen die in artikel 2, § 1 zijn vastgesteld, kan geen enkele tegemoetkoming worden toegekend. § 3. Vanaf het ogenblik dat een inrichting voldoet aan de normen die zijn vastgesteld in artikel 2, § 1, kan zij vanaf de eerste dag van de maand die daarop volgt in aanmerking komen voor de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.
Die bepaling is niet van toepassing op de inrichtingen welke, ingevolge de toepassing van § 2 van dit artikel, voor het lopende semester een lagere tegemoetkoming mogen aanrekenen, dan die welke zij mochten aanrekenen op de dag voorafgaand aan bedoeld semester, namelijk op 30 september of op 31 maart. § 4. Voor de inrichtingen die recent zijn erkend, worden voor de eerste toepassing van de voorafgaande bepalingen de samenstelling van het personeel en het aantal rechthebbenden in aanmerking genomen zoals ze in de inrichting zijn op de laatste dag van de maand welke volgt op de erkenning.
Indien de inrichting op die dag niet voldoet aan de normen bedoeld in artikel 2, § 1, dan moeten de regelen van artikel 3, § 2 worden toegepast. § 5. Op straffe van verval van het recht op de forfaitaire tegemoetkoming, moeten het document, bedoeld in § 1, alsook de verantwoordingsstukken die, in toepassing van de bepalingen van dit besluit, dit document moeten vergezellen, aankomen op de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, ten laatste op 31 maart wanneer het de toekenning van de forfaitaire tegemoetkomingen van 1 januari tot 30 juni van hetzelfde jaar betreft (document dat de gegevens bevat van het tweede en het derde trimester van het voorgaand jaar) en ten laatste op 30 september wanneer het de toekenning van de forfaitaire tegemoetkomingen van 1 juli tot 31 december betreft (document dat de gegevens bevat van het vierde trimester van het voorgaand jaar en het eerste trimester van het aan de gang zijnde jaar).
Deze bepaling is niet van toepassing op inrichtingen die, in de loop van het jaar dat voorafgaat aan 31 maart of aan 30 september, het voorwerp hebben uitgemaakt van een overname of van een erkenning met terugwerkende kracht.
Art. 4.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000.
Brussel, 22 juni 2000.
F. VANDENBROUCKE