Etaamb.openjustice.be
Wet van 12 augustus 2000
gepubliceerd op 31 augustus 2000

Wet houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen

bron
diensten van de eerste minister en ministerie van financien
numac
2000003530
pub.
31/08/2000
prom.
12/08/2000
ELI
eli/wet/2000/08/12/2000003530/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 AUGUSTUS 2000. - Wet houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Algemene bepaling Artikel 1 Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL II. - Pensioenen HOOFDSTUK I. - Maatregelen inzake pensioenen in de openbare sector Afdeling I. - Toekenning van rustpensioencomplementen

Art. 2 Deze afdeling is van toepassing : 1° op de rustpensioenen ten laste van de Openbare Schatkist;2° op de rustpensioenen toegekend aan het statutair personeel : a) van de provincies, alsook van de plaatselijke besturen waarop de bepalingen inzake pensioenen van de nieuwe gemeentewet toepasselijk zijn;b) van de instellingen waarop het koninklijk besluit nr.117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en der regieën ingesteld door de Staat, van toepassing is; c) van de instellingen waarop de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, van toepassing is;d) van de hiervoor nog niet bedoelde autonome overheidsbedrijven. Onderafdeling 1. - Complement voor een belastende functie Art. 3 Het nominaal bedrag van de in artikel 2 bedoelde rustpensioenen wordt verhoogd met een pensioencomplement indien het personeelslid de volgende voorwaarden vervult : a) op het ogenblik van zijn opruststelling omvat zijn loopbaan ten minste 35 jaar diensten die in aanmerking kunnen worden genomen voor de berekening van de onderscheiden pensioenen waarop het aanspraak kan maken;b) vanaf de eerste dag van de maand die volgt op zijn 49e verjaardag heeft het personeelslid diensten in een belastende functie gepresteerd waarvan de werkelijke duur die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het pensioen, overeenstemt met ten minste 10 jaar voltijdse prestaties. Om te bepalen of de in het eerste lid, a), bepaalde 35 jaar bereikt zijn, worden alle diensten en alle perioden in aanmerking genomen die aanneembaar zijn voor de berekening van de onderscheiden, uit de eigen beroepsactiviteit van het personeelslid voortvloeiende rustpensioenen, in om het even welke Belgische of buitenlandse pensioenregeling of pensioenregeling van een internationale instelling, met uitsluiting evenwel van : - de perioden die in aanmerking worden genomen ten gevolge van het bezit van een diploma of van gedane studies; - de perioden die worden geregulariseerd; - de perioden van disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst; - de perioden van verlof voor opdracht van algemeen belang; - andere perioden van loopbaanonderbreking dan die welke gratis aanneembaar zijn voor het pensioen en voor welke het personeelslid of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangen heeft voor een kind van minder dan zes jaar of werd opgenomen voor palliatieve verzorging.

Om te bepalen of de in het eerste lid, b), bepaalde 10 jaar zijn bereikt, worden perioden van afwezigheid niet in aanmerking genomen, met uitzondering van de verloven met behoud van bezoldiging.

Indien een personeelslid, tijdens zijn gehele loopbaan of een deel ervan, gelijktijdig rechten opent op onderscheiden pensioenen, worden die perioden enkel eenmaai in aanmerking genomen.

Het in het eerste lid bedoelde complement is gelijk aan het verschil tussen enerzijds, het nominaal bedrag dat het pensioen zou hebben bereikt indien de werkelijk in een belastende functie gepresteerde diensten in aanmerking waren genomen naar rata van het tantième 1/47 per jaar, en anderzijds, het nominaal bedrag van datzelfde pensioen dat voortvloeit uit de toepassing van de normale berekeningsregels.

Voor de toepassing van dit lid worden enkel de verloven met behoud van bezoldiging verkregen tijdens de uitoefening van een belastende functie, gelijkgesteld met werkelijk in die functie gepresteerde diensten.

Art. 4 Als een belastende functie in de zin van artikel 3 wordt beschouwd de functie die wegens haar aard of van de omstandigheden waarin zij wordt uitgeoefend, psychisch of fysisch bijzonder zwaar en vermoeid is om gedurende veel jaren te worden uitgeoefend.

Op voordracht van de minister tot wiens bevoegdheid de administratie der Pensioenen behoort, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de belastende functies in de zin van het eerste lid.

Onderafdeling 2. - Complement wegens leeftijd Art. 5 Het nominaal bedrag van de in artikel 2 bedoelde rustpensioenen, in voorkomend geval met inbegrip van het complement voor een belastende functie, wordt, voor de werkelijk gepresteerde diensten na 31 december 2000, verhoogd met een pensioencomplement waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld : - 0,125 % van dit nominaal bedrag voor elke maand begrepen tussen de eerste dag van de maand die volgt op die van de 60e verjaardag van het personeelslid en de laatste dag van de maand van zijn 62e verjaardag, zonder dat het bedrag van het complement per maand werkelijk gepresteerde dienst minder dan 600 Belgische frank per jaar mag bedragen aan het spilindexcijfer 138,01; - 0,167 % van dit nominaal bedrag voor elke maand begrepen tussen de eerste dag van de maand die volgt op die van de 62e verjaardag van het personeelslid en het einde van zijn loopbaan, zonder dat het bedrag van het complement per maand werkelijk gepresteerde dienst minder dan 800 Belgische frank per jaar mag bedragen aan het spilindexcijfer 138,01.

Voor de toepassing van dit artikel worden enkel de verloven met behoud van bezoldiging gelijkgesteld met werkelijk gepresteerde diensten.

Indien het personeelslid, tijdens de in het eerste lid bedoelde perioden, diensten met onvolledige opdracht heeft verstrekt, worden die perioden in aanmerking genomen ten belope van het gedeelte dat de werkelijk gepresteerde diensten vertegenwoordigen in verhouding tot dezelfde diensten met volledige opdracht.

Onderafdeling 3. - Gemeenschappelijke bepalingen Art. 6 De krachtens deze afdeling toegekende rustpensioencomplementen maken integraal deel uit van het pensioen.

De toekenning van de complementen mag niet tot gevolg hebben dat het pensioenbedrag de in artikel 39 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen bepaalde grenzen overschrijdt.

Ze worden niet toegekend als bij de berekening van het pensioen een ander tantième dan 1/60, 1/55, 1/50 of 1/48 in aanmerking werd genomen.

Voor de berekening van het rustpensioen worden de diensten en perioden waarvan de inaanmerkingneming zou verhinderen dat het complement wordt toegekend en aldus nadelig zou zijn voor betrokkene, buiten beschouwing gelaten.

Afdellng II. - Weerslag inzake rustpensioenen van een verlof voorafgaand aan de opruststelling Art. 7 Deze afdeling is van toepassing op de in artikel 2 bepaalde rustpensioenen met uitzondering van de rustpensioenen toegekend met toepassing van de bij koninklijk besluit nr. 16 020 van 11 augustus 1923 samengeordende wetten op de militaire pensioenen.

Art. 8 Voor de toepassing van deze afdeling dient onder « verlof voorafgaand aan de opruststelling » te worden verstaan, elke afwezigheid gedurende welke een personeelslid in een administratieve stand werd geplaatst die het toeliet om, met behoud van een bezoldiging of een wachtgeld, zijn beroepsactiviteiten definitief te verminderen of te beëindigen tijdens de periode die zijn opruststelling onmiddellijk voorafgaat, met uitsluiting van de perioden van afwezigheid ten gevolge van een stelsel van halftijdse, vervroegde uittreding bedoeld in artikel 4, § 3, van de wet van 10 april 1995, betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector.

Art. 9 De perioden van verlof voorafgaand aan de opruststelling die zich situeren na 31 december 2009, worden noch voor het recht op het rustpensioen noch voor de berekening ervan in aanmerking genomen. Afdeling III. - Aanpassing van de wet van 13 mei 1999 betreffende de

berekening van het rustpensioen van het onderwijzend en bestuurspersoneel van het kleuter- en lager onderwijs Art. 10 Artikel 4, tweede lid, van de wet van 13 mei 1999 betreffende de berekening van het rustpensioen van het onderwijzend en bestuurspersoneel van het kleuter- en lager onderwijs wordt aangevuld als volgt : « Dit lid is enkel toepasselijk indien de laatste graad van het gewezen personeelslid een graad is die eigen is aan het bestuurs- of onderwijzend personeel van de instellingen, scholen en afdelingen van het lager en kleuteronderwijs. ».

Art. 11 Een artikel 5bis, luidend als volgt, wordt in voormelde wet van 13 mei 1999 ingevoegd : «

Art. 5bis.Voor de toepassing van deze wet worden andere personeelsleden van het onderwijs dan de leden van het bestuurs- of onderwijzend personeel van de instellingen, scholen en afdelingen van het lager en kleuteronderwijs, van wie de weddenschalen ook aangepast worden in het kader van de gelijkschakeling van de weddenschalen van onderwijzers en kleuteronderwijzers met die van leraar van het secundair onderwijs van de lagere graad, gelijkgesteld met voormelde personeelsleden van het lager en kleuteronderwijs. ». Afdeling IV. - Pensioenstelsel

van de ombudsman van het Waalse Gewest Art. 12 De ombudsman van het Waalse Gewest geniet het pensioenstelsel bepaald in artikel 20 van de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen. Dit pensioen is ten laste van de Openbare Schatkist. De diensten verricht als plaatsvervangend ombudsman worden gelijkgesteld met diensten als ombudsman. Afdeling V. - Validering van perioden van loopbaanonderbreking

Art. 13 Artikel 75 van de wet van 21 mei 1991 houdende diverse wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare sector wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 75.In afwijking van artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit nr. 442 van 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van de personeelsleden van de overheidsdiensten, mogen de perioden of de gedeelten van perioden van loopbaanonderbreking of van vermindering van de arbeidsprestaties van voor 1 januari 1991 die, voor 20 juni 1991 en rekening houdend met de bepalingen van de artikelen 2 en 3 van voormeld besluit, zoals die luidden voor hun wijziging door de artikelen 61 en 62, niet meer voor validering in aanmerking komen, worden gevalideerd voor zover de volgende voorwaarden worden vervuld : 1° dat het personeelslid de in artikei 2, § 2, tweede lid, van voormeld koninklijk besluit bedoelde verbintenis heeft aangegaan voor 31 december 1991;2° dat de bijdragen tot validering van deze perioden of gedeelten van perioden bij de in artikel 2, § 2, eerste lid, van voormeld koninklijk besluit bedoelde macht of instelling zijn toegekomen uiteriijk op de laatste dag van de maand volgend op die gedurende dewelke de uitnodiging tot betaling door deze macht of instelling aan de betrokkene werd verzonden.». Afdeling Vl. - Pensioenstelsel van het Federaal Planbureau

Art. 14 In artikel 157 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt § 1;2° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepalingen : « § 2.De leden en het administratief en meesterpersoneel van het Federaal Planbureau die door deze instelling voor 1 januari 1992 werden aangeworven hetzij in de hoedanigheid van contractueel, hetzij in de hoedanigheid van statutair, en die hun werkzaamheden bij dat bureau hebben stopgezet of stopzetten om hun recht op een rustpensioen te doen gelden, genieten een pensioencomplement. Hetzelfde geldt voor de langstlevende echtgenoten en de wezen van de hiervoor bepaalde personen of van dergelijke personen die overleden zijn tijdens hun loopbaan bij dat bureau.

Het bedrag van het in het eerste lid bedoelde pensioencomplement is gelijk aan het verschil tussen enerzijds het bedrag van het pensioen dat betrokkene had kunnen verkrijgen met toepassing van de wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden, indien de diensten waarvoor hij aanspraak kan maken op een pensioen in een ander Belgisch wettelijk pensioenstelsel in aanmerking werden genomen, en anderzijds het pensioenbedrag waarop betrokkene werkelijk recht heeft met toepassing van die wet vermeerderd met het pensioenbedrag waarop hij recht heeft in het andere Belgisch wettelijk pensioenstelsel. Dit complement maakt integraal deel uit van het pensioen en is ten laste van het Federaal Planbureau. § 3. De leden en het administratief en meesterpersoneel van het Federaal Planbureau die door deze instelling voor 1 januari 1992 werden aangeworven het bij in de hoedanigheid van contractueel, het bij in de hoedanigheid van statutair, en die hun werkzaamheden bij dat bureau stopzetten vooraleer de minimumleeftijd te bereiken om hun recht op een rustpensioen te doen gelden, alsook de langstlevende echtgenoten en de wezen van de hiervoor bepaalde personen, genieten een pensioencomplement.

Het bedrag van het in het eerste lid bedoelde pensioencomplement is gelijk aan het verschil tussen enerzijds het bedrag van het pensioen dat de betrokkene had kunnen verkrijgen met toepassing van de wet van 28 april 1958, indien de bij het Federaal Planbureau gepresteerde diensten waarvoor hij aanspraak kan maken op een pensioen in een ander Belgisch wettelijk pensioenstelsel in aanmerking werden genomen en anderzijds het pensioenbedrag waarop de betrokkene werkelijk recht heeft met toepassing van die wet vermeerderd met het pensioenbedrag waarop hij recht heeft in het andere Belgisch wettelijk pensioenstelsel.

Dit complement maakt integraal deel uit van het pensioen en is ten laste van het Federaal Planbureau. § 4. De voor 1 januari 1992 krachtens artikel 10 van het koninklijk besluit van 24 mei 1971 houdende statuut, organisatie en werkingsmodaliteiten van het Planbureau, in dienst genomen experten die ten minste 20 jaar diensten als expert tellen en die hun loopbaan in die hoedanigheid beëindigen bij dat bureau om hun recht op een rustpensioen te doen gelden, alsook de langstlevende echtgenoten en de wezen van dergelijke experten of van experten die voor 1 januari 1992 in dienst werden genomen en die overleden zijn tijdens hun loopbaan bij dat bureau hebben, voor de periode gedurende welke zij in die hoedanigheid diensten hebben verricht, recht op een pensioencomplement. In geval van overlijden in dienstactiviteit wordt de periode begrepen tussen de datum van het overlijden en de 65e verjaardag van de expert gevoegd bij de duur van de diensten in de hoedanigheid van expert om na te gaan of de minimumduur van 20 jaar werd bereikt.

Het in het eerste lid bedoelde complement is gelijk aan het verschil tussen enerzijds, het pensioen dat hun zou zijn verschuldigd indien voor de betrokken periode, de bepalingen van voormelde wet van 28 april 1958 op hen van toepassing waren en anderzijds, het bedrag van het pensioen waarop zij recht hebben voor dezelfde periode in een ander Belgisch wettelijk pensioenstelsel. Dit complement is ten laste van het Federaal Planbureau. § 5. Het in §§ 2 en 3 bedoelde pensioencomplement wordt berekend door de administratie der Pensioenen van het ministerie van Financiën. Het wordt uitbetaald door de Centrale Dienst der Vaste Uitgaven van de administratie der Thesaurie van het ministerie van Financiën. § 6. Het Federaal Planbureau dient aan de administratie der Pensioenen maandelijkse voorschotten te storten, waarvan het bedrag aan dit bureau wordt meegedeeld door deze administratie. Het bedrag van deze voorschotten, dat op ieder ogenblik kan worden aangepast, wordt vastgesteld op basis van een raming van de uitgaven die voor het jaar in kwestie voortvloeien uit de toepassing van §§ 2 en 3. Deze voorschotten moeten uiterlijk vijf werkdagen voor de datum van betaling van de voordelen waarop ze betrekking hebben, bij de administratie der Pensioenen toekomen.

In het begin van ieder kalenderjaar zendt de administratie der Pensioenen aan het Federaal Planbureau een samenvattend overzicht betreffende het voorafgaande jaar dat enerzijds de voor dat jaar gestorte voorschotten vermeldt en anderzijds het totaal van de met toepassing van §§ 2 en 3 verschuldigde bedragen. Indien bijkt dat het totaal aan gestorte voorschotten lager is dan het totaal van de verschuldigde bedragen, dient het resterende saldo bij de administratie der Pensioenen toe te komen uiterlijk de laatste werkdag van de tweede maand volgend op die tijdens dewelke het nog verschuldigde bedrag werd meegedeeld. Indien blijkt dat het totaal aan gestorte voorschotten hoger is dan het totaal van de verschuldigde bedragen, wordt het overschot in mindering gebracht van een latere storting van voorschotten. ». Afdeling VII. - Inwerkingtreding

Art. 15 De bepalingen van deze titel hebben uitwerking met ingang van 1 juli 2000, met uitzondering van : - artikel 13 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1991; - artikel 10 dat uitwerking heeft op de datum van inwerkingtreding bepaald in artikel 6 van voormelde wet van 13 mei 1999; - artikel 11 dat uitwerking heeft vanaf de datum waarop, in de betrokken gemeenschap, het verschil bepaald in artikel 82, derde lid van voommelde wet van 20 juli 1991, voor het personeel bedoeld in artikel 5bis van voormelde wet van 13 mei 1999, zal zijn teruggebracht tot een bedrag dat kleiner is dan 100 000 Belgische frank per jaar aan het spilindexcijfer 138,01; - artikel 14, 3° dat in werking treedt de eerste dag van de derde maand volgend op die tijdens dewelke deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt; - afdeling I die in werking treedt op 1 januari 2001. HOOFDSTUK II. - Maatregelen inzake pensioenen in het stelsel van de werknemers Afdeling I. - Betaling van de ouderdoms- en weduwerenten

Art. 16 Een artikel 9ter luidend als volgt wordt in de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, ingevoegd. « De rente die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2001 ingaat, wordt, niettegenstaande alle andersluidende bepalingen, uitbetaald door een enige storting gelijk aan de contante waarde van die rente. ».

Art. 17 De Koning stelt de toepassingsmodaliteiten van het artikel 16 vast en bepaalt het tijdstip waarop het kapitaal wordt uitbetaald.

Art. 18 De artikelen 16 en 17 treden in werking op 1 januari 2001. Afdeling II. - Vertegenwoordiging en verschijning

in rechte van de Rijksdienst voor pensioenen Art. 19 Het zesde en het zevende lid van artikel 49 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers worden vervangen door één lid, luidend als volgt : « De administrateur-generaal vertegenwoordigt de instelling in de gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen en treedt geldig in haar naam en voor haar rekening op, zonder dat hij zulks door een beslissing van het beheerscomité moet staven. Hij mag nochtans, met de instemming van het beheerscomité, zijn bevoegdheid om de instelling te vertegenwoordigen voor de gewone en de administratieve gerechten aan één of meer leden van het personeel overdragen. ».

Art. 20 Het artikel 19 heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2000. HOOFDSTUK lll. - Maatregelen inzake pensioenen in het stelsel der zelfstandigen Art. 21 Artikel 35 van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, opgeheven bij de wet van 9 juni 1970, wordt hersteld in de volgende lezing : « Teneinde de pensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn te koppelen, kan de Koning, op de wijze en onder de voorwaarden die Hij vaststelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het pensioenbedrag van de door Hem bepaalde pensioenen of voor de door Hem bepaalde categorieën van gepensioneerden herwaarderen. ».

Art. 22 Artikel 21 treedt in werking op 1 januari 2001. HOOFDSTUK IV. - Solidariteitsafhouding Art. 23 In artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, zoals het luidde voor zijn vervanging door artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 december 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De wettelijke ouderdoms-, rust-, anciënniteits- en overlevingspensioenen of elk ander als zodanig geldend voordeel, alsook elk voordeel bedoeld als aanvulling van een pensioen, zelfs als dit laatste niet is verworven, en toegekend hetzij met toepassing van wettelijke, reglementaire of statutaire bepalingen, hetzij met toepassing van bepalingen voortvloeiend uit een arbeidsovereenkomst, een ondernemingsreglement, een collectieve ondernemings- of sectorale overeenkomst, zijn onderworpen aan een afhouding die varieert naargelang het totaal maandelijks brutobedrag van de verschillende hierboven bepaalde pensioenen en andere voordelen, ongeacht het feit of het periodieke of in de vorm van een kapitaal betaalde voordelen betreft, naargelang de begunstigde van deze pensioenen of andere voordelen alleenstaand is of gezinslast heeft.Worden eveneens als pensioen beschouwd de invaliditeitspensioenen van de administratieve en militaire personeelsleden, van de magistraten en van de personeelsleden van de Rechterlijke Orde en van de gerechtelijke politie bij de parketten, betaald ten laste van de Schatkist wegens bewezen diensten in Afrika.

Worden eveneens bedoeld, de renten verworven door stortingen bedoeld bij de wet van 28 mei 1971 tot verwezenlijking van de eenmaking en de harmonisering van de kapitalisatiestelsels ingericht in het raam van de wetten betreffende de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, ongeacht de oorsprong ervan. »; 2° het vijfde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan : a) onder « begunstigde met gezinslast », naar gelang van het geval : 1) de gehuwde begunstigde die samenwoont met zijn echtgenoot, op voorwaarde dat deze laatste geen andere beroepsinkomsten heeft dan deze voortspruitend uit toegelaten arbeid, zoals bepaald in de pensioenregeling voor werknemers, noch een sociaal voordeel geniet krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving of een als zodanig geldend voordeel krachtens een regeling van toepassing op het personeel van een instelling van internationaal publiek recht;2) de gehuwde begunstigde die gescheiden leeft van zijn echtgenoot, de ongehuwde begunstigde, de uit de echt gescheiden begunstigde of de langstlevende echtgenoot, op voorwaarde dat hij uitsluitend samenwoont met één of meer kinderen waarvan ten minste één recht geeft op kinderbijslag;b) onder « alleenstaande begunstigde », iedere andere begunstigde dan die bedoeld onder littera a). Voor de vaststelling van het maandelijks brutobedrag : a) worden de pensioenen en andere voordelen die niet maandelijks worden betaald, omgezet in maandbedragen;b) worden de in dit artikel bedoelde kapitalen omgezet in fictieve renten.Deze omzetting in een fictieve rente geschiedt door het bedrag van het kapitaal te delen door de coëfficient die, volgens de van kracht zijnde barema's inzake de omzetting in kapitaal van arbeidsongevallenrenten in de overheidssector, overeenstemt met de leeftijd van de betrokkene op de dag van de betaling van het kapitaal.

Indien het kapitaal niet ineens wordt betaald, geschiedt een omzetting voor elke gedeeltelijke betaling. Wanneer het pensioen op het ogenblik van de betaling van het kapitaal nog niet is ingegaan, wordt de leeftijd van de betrokkene op het ogenblik van de betaling van het kapitaal voor de omzetting vervangen door de leeftijd op de ingangsdatum van het pensioen. Van 1 januari 1995 tot en met 30 juni 1995 wordt het bedrag van de aldus berekende fictieve rente verbonden aan de spilindex die, op de datum van de betaling van het kapitaal, werd gebruikt voor de indexering van het pensioen en gekoppeld aan de latere schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van het derde lid; c) worden de wettelijke pensioenen en de als aanvulling ervan bedoelde voordelen betaald door buitenlandse of intemationale instellingen eveneens in aanmerking genomen. Het gedeelte van de afhouding dat betrekking heeft op een wettelijk pensioen wordt ingehouden door de instelling die dat pensioen uitbetaalt.

Het gedeelte van de afhouding dat betrekking heeft op voordelen bedoeld als aanvullingen van pensioenen en betaald door Belgische uitbetalingsinstellingen, wordt ingehouden op de wettelijke pensioenen overeenkomstig de volgende rangorde : 1° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de pensioenregeling voor werknemers;2° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de pensioenregeling voor zelfstandigen;3° de rust- en overlevingspensioenen beheerd door de administratie der Pensioenen;4° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen;5° de rustpensioenen ten laste van de instellingen waarop het koninklijk besluit nr.117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en de regieën ingesteld door de Staat toepasselijk is; 6° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid;7° de rust- en overlevingspensioenen, andere dan deze bedoeld in 3°, ten laste van de plaatselijke besturen of ten laste van door deze plaatselijke besturen opgerichte instellingen van openbaar nut, met inbegrip van die welke aan hun mandatarissen worden toegekend;8° de rust- en overlevingspensioenen ten laste van aan de gewesten en gemeenschappen onderworpen instellingen van openbaar nut, andere dan deze bedoeld in 3°;9° de hiervoor niet opgenomen rust- en overlevingspensioenen ten laste van de machten en instellingen bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen. In geval van cumulatie van pensioenen van eenzelfde rangorde, wordt het bedrag van de afhouding eerst op het grootste pensioen in mindering gebracht, zonder dat latere verhogingen van de pensioenen een wijziging van de vastgestelde volgorde tot gevolg kunnen hebben.

De opbrengst van de afhoudingen wordt, met uitzondering van die verricht door de Rijksdienst voor Pensioenen, maandelijks gestort aan het Fonds voor het evenwicht van de pensioenstelsels. ».

Art. 24 Artikel 23 heeft uitwerking van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1996.

TITEL III. - Geneeskundige verzorging - RIZIV HOOFDSTUK I. - SIS-kaart Art. 25 Artikel 2, vierde lid, 5°, van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels wordt vervangen als volgt : « 5° één of meer aanduidingen betreffende de periode van toekenning van het recht op geneeskundige verzorging in het raam van de voornoemde gecoördineerde wet; ».

Art. 26 In artikel 5, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit, wordt de eerste zin vervangen als volgt : « De natuurlijke of rechtspersonen bedoeld in artikel 2, n), van de voormelde gecoördineerde wet van 14 juli 1994 mogen gebruik maken van de sociale identiteitskaart van de sociaal verzekerden waarmee ze in betrekking staan. ». HOOFDSTUK II. - Geneeskundige verzorging Art. 27 Artikel 25, § 2, vijfde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt vervangen als volgt : « De Koning kan voor verzekerden die zijn aangetast door specifieke zeldzame aandoeningen die een continue verzorging of een éénmalige ingreep noodzaken en die door Hem worden omschreven, de voorwaarden bepalen waarin de bevoegdheid van het college voor het verlenen van tegemoetkomingen in de kosten, wordt overgedragen aan de verzekeringsinstellingen. ».

Art. 28 In artikel 28, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 25 januari 1999 en 24 december 1999, worden in de laatste zin, de woorden « Technische raden bedoeld in artikel 27, eerste lid » vervangen door de woorden « Technische raden bedoeld in de artikelen 27, eerste lid, en 29 ».

Art. 29 In artikel 34, 10°, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « bedoeld in respectievelijk de punten 7° en 8° » geschrapt en vervangen door : « en met de plaatsing in de medisch-pediatrische centra voor kinderen getroffen door een chronische ziekte bedoeld in respectievelijk de punten 7°, 8° en 9°, a). ».

Art. 30 In artikel 37 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 6, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « § 6.Voor de in artikel 34, 7°,8° en 9°, a), bedoelde verstrekkingen wordt de tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging bepaald op 100 % van de honoraria en prijzen, vastgesteld door de in artikel 22, 6°, bedoelde overeenkomsten. »; 2° in § 11, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « § 11.De tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging in de in artikel 34, 10°, bedoelde reiskosten wordt door de minister vastgesteld. ».

Art. 31 Artikel 51, § 2, zesde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 24 december 1999, wordt aangevuld met de volgende zinsnede : « en maken, vanaf 1 januari 2001, integraal deel uit van de bedingen van de overeenkomsten die, op die datum, in toepassing van artikel 49, § 4, stilzwijgend worden verlengd. ».

Art. 32 Artikel 59 van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende leden : « Aan deze opgesplitste budgetten wordt vanaf 1 januari 2001 het bedrag toegevoegd dat overeenkomt met het opgesplitst algebraïsch verschil tussen het globaal budget van de financiële middelen en de door de verzekeringsinstellingen geboekte uitgaven voor de desbetreffende verstrekkingen van klinische biologie, vastgesteld in het tweede jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor het globaal budget wordt vastgelegd.

Indien deze toevoeging wordt doorgevoerd voor het gedeelte dat betrekking heeft op de verstrekkingen die worden verleend aan niet in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden, wordt geen toepassing gemaakt van de bepalingen van de artikels 61 en 62 in het jaar waarvoor het algebraïsch verschil in rekening wordt gebracht.

De Koning legt, na advies van de Nationale Commissie geneesheren-ziekenfondsen, de modaliteiten vast volgens dewelke deze algebraïsche verschillen worden verrekend in de forfaitaire bedragen, bedoeld in artikel 57, § 1 en 60, § 2.

Het doorvoeren van deze verrekening kan noch door één van de partijen die het akkoord heeft gesloten, noch door de individuele verstrekker die er is tot toegetreden, worden ingeroepen om dit akkoord of deze toetreding op te zeggen. ».

Art. 33 Artikel 72bis, § 2, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. De schrapping van een farmaceutische specialiteit van de lijst van de voor vergoeding aangenomen specialiteiten treedt in werking een jaar na de ontvangst van de aanvraag.

De minister kan, na advies van de Technische Raad voor Farmaceutische Specialiteiten, rekening houdend met economische, sociale en therapeutische criteria, een eerdere datum van inwerkingtreding bepalen, op basis van een gemotiveerde aanvraag tot schrapping op kortere termijn, die terzelfder tijd wordt gestuurd naar de minister en de Technische Raad voor Farmaceutische Speciaiiteiten.

De indiener van de aanvraag tot schrapping is ertoe gehouden de farmaceutische specialiteit in de bestaande terugbetaalde presentaties ter beschikking te houden tot de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad van de schrapping van de farmaceutische specialiteit uit de lijst van terugbetaalbare geneesmiddelen. ».

Art. 34 Artikel 136, § 1, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999 wordt aangevuld als volgt : « c) onder de voorwaarden die zijn vastgesteld in bijzondere akkoorden, waarvan de inhoud past in het algemeen kader van de regels vastgelegd door de internationale verdragen, gesloten tussen de in artikel 2 i), n), bedoelde personen, Belgen en buitenlanders, om te komen tot een vereenvoudigde toegang tot de verstrekkingen over de grenzen, en die zijn goedgekeurd door het Verzekeringscomité en/of het Beheerscomité van de uitkeringen. ».

Art. 35 Artikel 146, derde lid, van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 25 januari 1999, wordt vervangen door het volgend lid : « Het aantal geneesheren-inspecteurs wordt vastgesteld op één geneesheer per volledige schijf van 80 000 rechthebbenden, dat van de apothekers-inspecteurs bedraagt één apotheker per volledige schijf van 1 miljoen rechthebbenden. ».

Art. 36 Artikel 156, vijfde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999, wordt als volgt gewijzigd : « De Beperkte Kamers kunnen enkel een beslissing nemen na de betrokkenen te hebben gehoord; wanneer zij nalaten of weigeren te verschijnen, kunnen de Beperkte Kamers rechtsgeldig beslissen; ».

Art. 37 In artikel 185, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, worden : - het 1°, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999, vervangen als volgt : « 1° de geneesheren-inspecteurs, de apothekers-inspecteurs en de sociaal controleurs, bedoeld in artikel 146, worden benoemd door de Koning op voorstel van de Directieraad van het Instituut. Zij worden ontslagen en afgezet door de Koning. »; - het 2°, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998 en 24 december 1999, vervangen als volgt : « 2° de sociaal inspecteurs en sociaal controleurs, bedoeld in artikel 162, worden benoemd door de Koning op voorstel van de Directieraad van het Instituut. Zij worden ontslagen en afgezet door de Koning. ».

Art. 38 In artikel 191, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd door de wet van 4 mei 1999 en gewijzigd bij de wet van 24 december 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het eerste lid van 15°ter wordt aangevuld met de volgende woorden : « en de voorwaarden bepaald in het voorlaatste lid van 15°ter ».2° In 15°ter wordt na het eerste lid een nieuw lid ingevoegd dat luidt als volgt : « Onder de bijkomende voorwaarden bepaald in het laatste lid van 15°ter, wordt de in het eerste lid van 15°ter bedoelde aanvullende heffing voor 2000 verhoogd tot 5 % van de omzet die in 1999 is verwezenlijkt.». 3° In 15°ter wordt na het vroegere laatste lid een nieuw laatste lid toegevoegd dat luidt als volgt : « De verhoging bedoeld in artikel 191, eerste lid, 15°ter, tweede lid, is verschuldigd als bij een in Ministerraad overlegd Koninklijk Besluit wordt vastgesteld dat er op 1 oktober 2000 geen akkoord is bereikt tussen de minister van Sociale zaken en de farmaceutische industrie over de ontwikkeling en de beheersing van het budget voor geneesmiddelen.».

Art. 39 Artikel 213 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998 en 24 december 1999, wordt aangevuld als volgt : « § 4. Indien de toepassing van artikel 51, § 2, een wijziging van een uitvoeringsbesluit van deze wet tot gevolg heeft, geldt een bijzondere adviesprocedure. In afwijking van de bepalingen van deze wet moet over die wijzigingen alleen het advies van de Algemene Raad worden ingewonnen. ».

Art. 40 In artikel 43 van de programmawet van 24 december 1993, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1994, 29 april 1996 en 24 december 1999 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de § 5 wordt geschrapt;2° de huidige § 4bis wordt § 5;3° in § 6, laatste lid worden de woorden « Vanaf 1999 » vervangen door de woorden « Voor de prestaties terugbetaald vanaf 1 januari 1999 »;4° in § 7 worden de woorden « § 6 van dit artikel » vervangen door de woorden « Dit artikel ». HOOFDSTUK III. - Overlegstructuur - technische cel Art. 41 In artikel 141 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, worden in het eerste en tweede lid de woorden « anonieme gegevens » vervangen door de woorden « gegevens waarbij geen natuurlijke persoon is geïdentificeerd ».

Art. 42 In artikel 154, eerste lid, 1°, van dezelfde wet, wordt het woord « anonieme » geschrapt.

Art. 43 In artikel 156 van de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998 en 24 december 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De technische cel heeft tot taak gegevens met betrekking tot de ziekenhuizen, zoals bedoeld in § 2, te verzamelen, te koppelen, te valideren, anoniem te maken en te analyseren. Daarnaast stelt de technische cel de gegevens ter beschikking volgens de modaliteiten beschreven in § 3.

Onder anonieme gegevens wordt hier verstaan deze die niet in verband kunnen worden gebracht met een natuurlijke of rechtspersoon die is of kan worden geïdentificeerd. »;

B) § 2, tweede lid, wordt aangevuld als volgt : « De aan de technische cel meegedeelde gegevens bevatten geen identificatie van natuurlijke personen. »;

C) in § 2, derde lid, worden de woorden « anonieme gegevens met betrekking tot de ziekenhuizen » vervangen door de woorden « gegevens met betrekking tot de ziekenhuizen waarbij geen natuurlijke persoon is geïdentificeerd. »;

D) in § 2, vierde lid, wordt het woord « anonieme » geschrapt;

E) § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. De technische cel zal enkel anonieme gegevens ter beschikking stellen behoudens de hiena vermelde uitzonderingen.

Het ministerie en het Instituut hebben rechtstreeks toegang tot de door de technische cel anoniem gemaakte gegevens. De Koning bepaalt, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, onder welke voorwaarden aan het ministerie en het Instituut gegevens kunnen worden meegedeeld door de technische cel waarbij de rechtspersoon of de zorgverlener, natuurlijke persoon, is of kan worden geïdentificeerd. Deze mededeling moet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wettelijke opdrachten van het ministerie en het Instituut.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op welke wijze en onder welke voorwaarden anonieme gegevens of gegevens waarbij de rechtspersoon is of kan worden geïdentificeerd, verzameld door de technische cel, aan andere personen dan die vermeld in het tweede lid kunnen worden ter beschikking gesteld, rekening houdende met de aard en de doelstelling van de aanvraag van de gegevens. In geen geval mogen aan die personen gegevens waarbij een natuurlijke persoon is of kan worden geïdentificeerd worden meegedeeld. ».

TITEL IV. - Arbeidsongevallen Art. 44 In artikel 24, zesde lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, ingevoegd bij de wet van 29 december 1990, worden de woorden « verplegings- of verzorgingsinstelling » vervangen door de woorden « ziekenhuis zoals omschreven in artikel 2 van de bij koninklijk besluit van 7 augustus 1987 gecoördineerde wetgeving op de ziekenhuizen ».

Art. 45 In artikel 24bis, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 29 december 1990, worden de woorden « verplegings- of verzorgingsinstelling » vervangen door het woord « ziekenhuis » zoals omschreven in artikel 2 van de wet op de ziekenhuizen gecoördineerd op 7 augustus 1987.

Art. 46 In artikel 38, eerste lid, van dezelfde wet wordt de tweede zin vervangen als volgt : « Wanneer tijdens de periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid de minderjarige leerling meerderjarig wordt, of de leerovereenkomst een einde neemt, wordt vanaf die datum het basisloon voor de berekening van de dagelijkse vergoeding bepaald overeenkomstig het hiernavolgend lid. ».

Art. 47 In artikel 47, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « 42bis », ingevoegd bij koninklijk besluit van 16 december 1996, geschrapt.

Art. 48 In artikel 48ter, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « 42bis » ingevoegd bij koninklijk besluit van 16 december 1996, geschrapt.

Art. 49 In artikel 51, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden « bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas of » geschrapt.

Art. 50 Artikel 93 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 39 van 31 maart 1982, wordt vervangen als volgt : «

Art. 93.Onverminderd de bepalingen van artikel 50bis van het Strafwetboek, zijn de werkgever, de verzekeraar of de instelling met rentedienst burgerrechterlijk aansprakelijk voor de geldboeten waartoe hun beheerders, commissarissen, directeurs, zaakvoerders, lasthebbers of aangestelden worden veroordeeld met toepassing van de voorgaande bepalingen. ».

Art. 51 De Algemene Spaar- en Lijfrentekas sluit met een tot de rentedienst gemachtigde verzekeraar een overeenkomst tot overdracht van de bij haar gevestigde rentekapitalen.

De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder deze overdracht plaatsvindt.

De minister die de Sociale Zaken onder zijn bevoegdheid heeft, verleent goedkeuring aan de in het eerste lid bedoelde overeenkomst.

De overdracht heeft uitwerking op de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit dat goedkeuring verleent aan de in het eerste lid bedoelde overeenkomst. Ze geldt ten aanzien van alle rentegenieters en alle betrokken derden.

Art. 52 Artikel 49 treedt in werking op de in artikel 51, vierde lid, bepaalde datum.

TITEL V. - Kinderbijslag HOOFDSTUK I. - Regeling van rechtstreekse betaling van de kinderbijslagen door UIA, LUC, Universiteit Gent en Universitair Centrum Antwerpen en regeling kinderbijslag van niet beschermde lokale mandatarissen Art. 53 Artikel 3, 2°, van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, vervangen bij de wet van 22 december 1989, wordt aangevuld als volgt : « alsook de Universitaire Instelling Antwerpen en het Universitair Centrum Limburg; ».

Hetzelfde artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « De gemeenten zijn eveneens aan deze wetten onderworpen voor de burgemeesters en schepenen bedoeld in artikel 19, § 4, van de nieuwe gemeentewet. ».

Art. 54 In artikel 15, tweede lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 oktober 1960 en de wet van 10 juni 1998, worden de woorden « en van de werkvrouwen » geschrapt.

Art. 55 In dezelfde wetten wordt een artikel 32ter ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 32ter.De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten verleent de gezinsbijslag aan de burgemeesters en schepenen bedoeld in artikel 19, § 4, van de nieuwe gemeentewet. ».

Art. 56 Artikel 42bis van dezelfde wetten, hersteld bij het koninklijk besluit nr. 131 van 30 december 1982 en gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 282 van 31 maart 1984, de wet van 1 augustus 1985, het koninklijk besluit nr. 534 van 31 maart 1987, de koninklijke besluiten van 31 maart 1987 en 16 november 1988, de wetten van 22 december 1989, 29 december 1990, 30 december 1992 en 4 mei 1999, wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de toepassing van het vijfde lid bepaalt de Koning de periodes, alsook hun berekeningswijze, die in aanmerking worden genomen voor de bepaling van de aanvang van de periodes van zes maanden activiteit bedoeld in het vijfde lid. Hij bepaalt eveneens de periodes die deze activiteit onderbreken. ».

Art. 57 Artikel 51, § 1, enig lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, wordt aangevuld als volgt : « 4° de personen bedoeld in artikel 3, tweede lid. ».

Art. 58 In artikel 102, § 2, tweede lid, van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998, worden de woorden « de werkvrouwen en » geschrapt.

Art. 59 De Universitaire Instelling Antwerpen en het Universitair Centrum Limburg verlenen rechtstreeks de gezinsbijslag aan hun personeelsleden voor dewelke zij niet zijn onderworpen aan de verplichting tot het betalen van de sociale zekerheidsbijdragen voor de sector gezinsbijslag voor werknemers aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Art. 60 De Universiteit Gent en het Universitair Centrum Antwerpen verlenen rechtstreeks de gezinsbijslag aan hun personeelsleden voor dewelke zij niet zijn onderworpen aan de verplichting tot het betalen van de sociale zekerheidsbijdragen voor de sector gezinsbijslag voor werknemers aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Art. 61 Artikel 51, § 1, enig lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, wordt aangevuld als volgt : « 4° de personen bedoeld in artikel 3, tweede lid. ».

Art. 62 Het artikel 60 heeft uitwerking met ingang van 29 juni 1991. HOOFDSTUK II. - Gewaarborgde gezinsbijslag Art. 63 In artikel 1, derde lid, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van de gewaarborgde gezinsbijslag, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, wordt de tweede zin vervangen door de volgende : « Dit vermoeden kan niet worden omgekeerd om de reden dat het kind een bestaansminimum ontvangt toegekend krachtens de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum. ».

Art. 64 Artikel 63 heeft uitwerking met ingang van 11 februari 1998. HOOFDSTUK III. - Ambtenaren Europese Gemeenschappen, Eurocontrol en Europese scholen Art. 65 Artikel 60, § 1, van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 juli 1982, wordt aangevuld met de volgende bepalingen : « Die vermindering wordt niet toegepast indien ten behoeve van een rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt op uitkeringen van dezelfde aard krachtens statutaire regelen die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere agenten van de Europese Gemeenschappen.

De Koning bepaalt de volkenrechtelijke instellingen wier statutaire regelen die op hun personeel van toepassing zijn, kunnen worden gelijkgesteld met de statutaire regelen bedoeld in het vorige lid. ».

Art. 66 Artikel 65 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1993. HOOFDSTUK IV. - Discriminaties op basis van het geslacht van de partners die een huishouden vormen Art. 67 In artikel 42, § 1, derde lid, van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 april 1997 en de wet van 14 mei 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) 1° wordt aangevuld met het volgende zinslid : « , behalve wanneer uit andere daartoe overgelegde officiële documenten blijkt dat de bijslagtrekkenden wel degelijk samenwonen, ook al stemt dat niet of niet meer overeen met de informatie verkregen van het Rijksregister. »; b) 2° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° de bijslagtrekkenden moeten ofwel echtgenoten zijn ofwel bloed- of aanverwanten in de eerste, tweede of derde graad, ofwel personen die verklaren een feitelijk gezin te vormen.Die verklaring geldt tot bewijs van het tegendeel. Het ouderschap dat is verworven door adoptie wordt in aanmerking genomen. ».

Art. 68 Artikel 51, § 3, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, door het koninklijk besluit van 21 april 1997 en door de wet van 14 mei 2000, wordt als volgt gewijzigd : a) in de eerste zin van 3° worden de woorden « de persoon met wie hij een huishouden vormt » vervangen door de woorden « een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt »;b) in 6° worden de woorden « de persoon met wie hij een huishouden vormt » vervangen door de woorden « een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt »;c) in 7° worden de woorden « de persoon met wie hij een huishouden vormt » vervangen door de woorden een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt »;d) in 8° worden de woorden « de persoon met wie hij een huishouden vormt » vervangen door de woorden « een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt »;e) er wordt een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt : « Voor de toepassing van deze paragraaf kunnen personen die bloed- of aanverwanten zijn tot en met de derde graad geen feitelijk gezin vormen.Het samenwonen van personen die verklaren dat ze een feitelijk gezin vorrnen, vloeit voort uit de informatie bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, verkregen van dit Rijksregister, of uit andere officiële stukken die door de aanvrager worden overgelegd en waaruit de samenwoning blijkt, wanneer de hiervoor bedoelde informatie uit het Rijksregister ontbreekt of door die documenten ongeldig wordt verklaard. Die verklaring geldt tot bewijs van het tegendeel. ».

Art. 69 Artikel 56bis, § 2, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 5 januari 1976, het koninklijk besluit nr. 534 van 31 maart 1987 en de wet van 22 december 1989, wordt gewijzigd als volgt : a) het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De in § 1 bedoelde kinderbijslag wordt evenwel verleend tegen de schaal bepaald in artikel 40 als de overlevende vader of moeder een huwelijk aangaat of een feitelijk gezin vormt met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad.»; b) tussen het eerste en het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd luidend als volgt : « Het samenwonen van de overlevende ouder met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad doet vermoeden tot bewijs van het tegendeel dat er sprake is van een feitelijk gezin.».

Art. 70 In artikel 56quater, eerste lid, 3°, van dezelfde wetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 534 van 31 maart 1987 en de wet van 22 december 1989 worden de woorden « geen huishouden vormen in de zin van artikel 56bis, § 2, eerste lid van deze wetten, noch een nieuw huwelijk hebben aangegaan » vervangen door de woorden « geen feitelijk gezin vormen in de zin van artikel 56bis, § 2, noch een nieuw huwelijk hebben aangegaan ».

Art. 71 Artikel 56quinquies, §§ 2 en 3, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1969, bij het koninklijk besluit van 23 januari 1976, en bij de wetten van 1 augustus 1985 en 22 december 1989, wordt als volgt gewijzigd : a) in § 2, tweede lid worden de woorden « een huishouden vormt, in de zin van artikel 56bis, § 2, eerste lid » vervangen door de woorden « of een feitelijk gezin vormt in de zin van artikel 56bis, § 2 »;b) in § 3, tweede lid worden de woorden « geen huishouden vormen in de zin van artikel 56bis, § 2, eerste lid » vervangen door de woorden « geen feitelijk gezin vormen in de zin van artikel 56bis, § 2 ». Art. 72 In artikel 56sexies, § 2, tweede lid, van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1985 en 22 december 1989 worden de woorden « een huishouden vormt in de zin van artikel 56bis, § 2, eerste lid », vervangen door de woorden « een feitelijk gezin vormt in de zin van artikel 56bis, § 2 ».

Art. 73 In artikel 64, § 2, B, 1° van dezelfde wetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 122 van 30 december 1982 en bij het koninklijk besluit nr. 534 van 31 maart 1987, worden de woorden « een huishouden vormt » vervangen door de woorden « een feitelijk gezin vormt volgens de vereisten van artikel 51, § 3, tweede lid ».

Art. 74 In artikel 73quater, § 4, tweede lid, van dezelfde wetten, opnieuw ingevoerd bij de wet van 30 december 1992, worden de woorden « hij een gezin vormt » vervangen door de woorden « hij een feitelijk gezin vormt in de zin van artikel 56bis, § 2, ».

Art. 75 De wijziging van het koninklijk besluit van 12 april 1984 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, § 2, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, houdende de vervanging van het begrip een huishouden vormen met een persoon van het andere geslacht door het begrip feitelijk gezin, heeft uitwerking vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Art. 76 De artikelen 67 tot 75 treden in werking de eerste dag van de maand na die waarin ze in het Belgisch Staatsblad verschijnen. HOOFDSTUK V. - Responsabilisering van de kinderbijslagfondsen Art. 77 Artikel 24, zevende lid, van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd bij de besluitwet van 22 november 1945 en het koninklijk besluit van 10 april 1957, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Overeenkomstig artikel 91, § 2, e), wordt het overschot naar het reservefonds van het betrokken kinderbijslagfonds overgedragen. ».

Art. 78 Artikel 28 van dezelfde wetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 april 1957, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De Koning kan de toelating intrekken : a) op gemotiveerd advies van het beheerscomité van de Rijksdienst, gebaseerd op het verslag van de evaluatie waarvan sprake in het artikel 94, § 2, a);b) als het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds gedurende tenminste drie opeenvolgende dienstjaren niet volstaat om de onverschuldigd betaalde gezinsbijslagen bedoeld in artikel 91, § 4, 2° tot 5°, en de verliezen bedoeld in artikel 91, § 4, 6°, te dekken;c) als het vermogen van de administratieve reserve van het kinderbijslagfonds gedurende ten minste drie opeenvolgende dienstjaren niet volstaat om de tekorten bedoeld in artikel 94, § 7, 3°, aan te zuiveren. Indien de Koning in de in het eerste lid bedoelde gevallen niet beslist tot intrekking van de toelating, kan het beheerscomité van de Rijksdienst, met het oog op het herstel van de financiële toestand van het kinderbijslagfonds, het kinderbijslagfonds verplichten hem, binnen een door hem gestelde termijn, een herstelplan voor te stellen. Bij gebrek aan een geschikt plan binnen de gestelde termijn, kan het beheerscomité zelf een herstelplan opleggen aan het kinderbijslagfonds.

In dit geval kan het kinderbijslagfonds tegen het opgelegde herstelplan beroep instellen bij de minister van Sociale Zaken, binnen vijftien kalenderdagen volgend op de kennisgeving van het herstelplan door het beheerscomite van de Rijksdienst. Het beroep is niet opschortend. De minister neemt een beslissing binnen dertig kalenderdagen volgend op de datum van het beroep. Na afloop van het herstelplan verstrekt het beheerscomité van de Rijksdienst een gemotiveerd advies aan de minister.

Art. 79 Artikel 91 van dezelfde wetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 28 van 15 december 1978 en de wetten van 10 juni 1998 en 25 januari 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de bij artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen, zijn verplicht een reservefonds tot stand te brengen. § 2. Het reservefonds wordt gestijfd met : a) het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds op 31 december 1999;b) 1° wat de vrije, krachtens artikel 19 erkende kinderbijslagfondsen betreft : het deel van de toelage bedoeld bij artikel 94, § 2, a), dat door de Koning aan het reservefonds wordt toegewezen;2° wat de bijzondere kinderbijslagfondsen waarvan sprake in artikel 31 betreft : een jaarlijkse storting door de rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, ten belope van 0,15 per duizend van de gezinsbijslag betaald door het kinderbijslagfonds in de loop van het dienstjaar;c) de intresten opgebracht door de sommen van dit reservefonds en van het thesauriefonds bedoeld in artikel 93;d) de schenkingen en legaten die aan het kinderbijslagfonds zouden worden toegekend;e) de opbrengst van de geldboeten, bijdragenverhogingen en verwijlintresten bedoeld in het artikel 24, zevende lid;f) de opbrengst van boeten en van de bijdrageopslagen en verwijlintresten betreffende de bijdragen bedoeld in de artikelen 77 en 78;g) het deel van de overschotten van de beheersrekening dat eventueel wordt overgedragen overeenkomstig het derde lid van artikel 94, § 3. § 3. Het vermogen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds mag op 31 december van het dienstjaar niet hoger zijn dan 1,5 % van het bedrag van de gezinsbijslag in de loop van datzelfde dienstjaar door het kinderbijslagfonds betaald.

Indien die grens wordt overschreden, wordt het overschot aan de rijksdienst gestort in de loop van het eerste semester van het volgende dienstjaar. Het kinderbijslagfonds dat zijn overschot niet tijdig heeft doorgestort, is van rechtswege de wettelijke intrest verschuldigd.

De Koning kan, op voorstel van het beheerscomité van de rijksdienst, het percentage waarvan sprake in deze paragraaf wijzigen. § 4. Het reservefonds wordt aangewend : 1° tot voorlopige dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag die dient teruggevorderd te worden;2° tot definitieve dekking van de bij toepassing van artikel 119bis niet ingevorderde sommen;3° tot definitieve dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag, niet terugvorderbaar wegens de verjaring bedoeld in artikel 120bis;4° tot definitieve dekking van de onverschuldigd betaalde gezinsbijslag waarvan de terugvordering om sociale omstandigheden niet aangewezen is of onmogelijk is;5° tot definitieve dekking van de onverschuldigd uitbetaalde gezinsbijslag die niet wordt teruggevorderd bij toepassing van artikel 22, § 3, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde;6° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door in gebreke gebleven aangesloten werkgevers en rechthebbenden;7° als voorschot om bij te dragen in de betaling op de vervaldag van de gezinsbijslag zonder te wachten tot de rijksdienst de storting doet van de gelden bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1°;8° tot definitieve dekking van de verliezen die veroorzaakt zijn door elke andere oorzaak, mits het voorafgaand akkoord van het beheerscomité van de rijksdienst;9° tot aanzuivering van de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds, na uitputting van de administratieve reserve waarvan sprake in artikel 94. § 5. De middelen van het reservefonds kunnen in geen geval worden aangewend tot dekking van administratiekosten, noch tot financiering van de roerende en onroerende investeringen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van het kinderbijslagfonds, met uitzondering van de financieringen die voor 1 januari 1999 door het beheerscomité van de Rijksdienst werden goedgekeurd. ».

Art. 80 Artikel 93 van dezelfde wetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 28 van 15 december 1978 en het koninklijk besluit van 24 februari 1983, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije en de in artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen zijn verplicht een thesauriefonds voor de betaling van de gezinsbijslag tot stand te brengen. § 2. Het thesauriefonds voor de betaling van de gezinsbijslag wordt gestijfd met : a) de gelden bedoeld in artikel 108, eerste lid, 1°;b) de hoofdelijke bijdragen bedoeld in de artikelen 77 en 78. § 3. Dit thesauriefonds wordt aangewend voor de betaling van de gezinsbijslag en de ermee gepaard gaande uitgiftekosten. ».

Art. 81 Artikel 94 van dezelfde wetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 28 van 15 december 1978, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de in artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen zijn verplicht een fonds voor administratiekosten, hierna beheersrekening genoemd, tot stand te brengen. § 2. De beheersrekening wordt gestijfd met : a) een toelage verleend door de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers. Deze toelage waarvan de berekeningswijze en toekenningsvoorwaarden door de Koning worden bepaald, kan verschillend zijn naargelang het gaat om vrije, krachtens artikel 19 erkende kinderbijslagfondsen of om in artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen.

Wat betreft de vrije, krachtens artikel 19 erkende kinderbijslagfondsen kan de Koning een deel van deze toelage toewijzen aan het reservefonds; b) de andere dan in a) bedoelde subsidies;c) de intresten, met uitzondering van de intresten bedoeld in artikel 91, § 2, c);d) de opbrengsten en meerwaarden van alle fondsen, roerende en onroerende goederen in het bezit van het kinderbijslagfonds;e) de aanvullende bijdrage die het kinderbijslagfonds eventueel onder zijn leden vordert overeenkomstig paragraaf 8. § 3. De middelen van deze beheersrekening worden aangewend voor de dekking van de administratiekosten.

De Koning kan maatregelen nemen inzake de uitgaven voor administratiekosten.

Onverminderd hetgeen bepaald is in artikel 94, § 2, a), kan het kinderbijslagfonds op 31 december van elk dienstjaar een gedeelte of het geheel van het overschot van de beheersrekening overdragen naar het reservefonds. Wanneer op 31 december van het dienstjaar de middelen van het reservefonds van het kinderbijslagfonds onvoldoende zijn voor de aanwending bedoeld in artikel 91, § 4, 1° tot 6°, moet het kinderbijslagfonds minstens 5 % van de overschotten van de beheersrekening overdragen naar het reservefonds. Deze overdrachten zijn definitief. § 4. De krachtens artikel 19 erkende vrije kinderbijslagfondsen en de in artikel 31 bedoelde bijzondere kinderbijslagfondsen zijn verplicht een administratieve reserve tot stand te brengen. § 5. De administratieve reserve wordt gestijfd met : a) het vermogen van de administratieve reserve van het kinderbijslagfonds op 31 december 1999;b) de overschotten van de beheersrekening op 31 december van het dienstjaar, na aftrek van het deel dat eventueel naar het reservefonds wordt overgedragen overeenkomstig het derde lid van § 3. § 6. De Koning kan het vermogen van de administratieve reserve van het kinderbijslagfonds begrenzen en het eventuele overschot toewijzen. § 7. De administratieve reserve wordt aangewend : 1° tot voorlopige financiering van de administratiekosten die in de loop van het dienstjaar niet kunnen worden gedekt door de middelen van de beheersrekening;2° tot financiering van de roerende en onroerende investeringen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van het kinderbijslagfonds;3° tot definitieve aanzuivering op het einde van het dienstjaar van de tekorten op de beheersrekening;4° tot voorlopige financiering van de onverschuldigde gezinsbijslagen, na aanwending van het reservefonds overeenkomstig artikel 91, § 4, 1°;5° tot aanzuivering van de vereffeningskosten van het kinderbijslagfonds. § 8. Indien de administratieve reserve ontoereikend is tot definitieve dekking van de administratiekosten, kan het kinderbijslagfonds van zijn aangesloten werkgevers een aanvullende bijdrage vorderen om die ontoereikendheid te dekken, ongeacht elke strijdige bepaling in de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der mijnwerkers en gelijkgestelden of de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der zeelieden ter koopvaardij. ».

Art. 82 De toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende het Fonds voor administratiekosten en de administratieve reserve van de kinderbijslagfondsen wordt bevestigd voor het jaar 1999.

Art. 83 Onverminderd de bepalingen van het artikel 82, hebben de artikelen 77 tot 81 uitwerking met ingang van 1 januari 2000. HOOFDSTUK VI. - Trimestrialisering van de toeslagen op de kinderbijslag Art. 84 Artikel 48, lid 5, van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989 en het koninklijk besluit van 10 december 1996, wordt vervangen door onderstaande alinea's : « Iedere gebeurtenis die zich in de loop van een maand voordoet en die het toekennen of het verliezen van het bedrag voorzien bij artikel 50bis of van één van de bijslagen, bedoeld in de artikelen 44 en 44bis en 47, impliceert, geeft aanleiding tot het toekennen of het verliezen van dat bedrag of van deze bijslag vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze in de loop waarvan ze zich heeft voorgedaan. Echter, wanneer een dergelijke gebeurtenis zich voordoet op de eerste dag van de maand, vangt de toekenning of het verlies van dit bedrag of van één van deze bijslagen aan vanaf deze eerste dag.

Iedere gebeurtenis die zich in de loop van een maand voordoet en die het toekennen van één van de bijslagen, bedoeld in de artikelen 42bis en 50ter, impliceert, geeft aanleiding tot het toekennen van deze bijslag vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze in de loop waarvan ze zich heeft voorgedaan. Echter, wanneer een dergelijke gebeurtenis zich voordoet op de eerste dag van de maand, vangt de toekenning van één van deze bijslagen aan vanaf deze eerste dag. ».

Art. 85 Artikel 54, § 3 van dezelfde wetten, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989 en het koninklijk besluit van 21 april 1997, wordt vervangen door de volgende paragrafen : « § 3. Onverminderd de bepalingen van artikel 48, opent de rechthebbende bedoeld in artikel 51, § 2, die in de loop van een trimester voldoet aan de voorwaarden om recht te openen op de bijslagen, bedoeld in de artikelen 42bis en 50ter, dit recht voor het resterende deel van dit trimester alsook voor het trimester dat volgt. § 4. De rechthebbende, bedoeld in artikel 51, § 2, blijft het recht op de bijslagen bedoeld in de artikelen 42bis en 50ter, openen voor een trimester, op voorwaarde dat hij aan het geheel van de wettelijke en reglementaire voorwaarden voor de toekenning van deze bijslagen voldoet gedurende de tweede maand van het trimester dat voorafgaat aan dat waarvoor de kinderbijslag wordt gevraagd. § 5. Onverminderd de bepalingen van artikel 48 openen de rechthebbenden, bedoeld in artikel 51, § 2, het recht op de bedragen bepaald in artikel 50bis voor een maand, voorzover zij in de loop van de betrokken maand de voorwaarden vervullen die vereist zijn door deze wetten.

Onverminderd artikel 48, genieten de kinderen, bedoeld in de artikelen 44, 44bis en 47, de bijslagen bij de kinderbijslag, die bepaald zijn voor een maand, voor zover ze de vereiste voorwaarden vervullen in de loop van de betrokken maand. ».

Art. 86 De artikelen 84 en 85 treden in werking op de eerste dag van het trimester dat volgt op dat waarin ze in het Belgisch Staatsblad zijn verschenen.

TITEL VI. - Jaarlijkse vakantie Art. 87 Het koninklijk besluit van 3 mei 1999, tot vrijwaring van het financieel evenwicht van het jaarlijks vakantiestelsel van de arbeiders door structurele maatregelen wordt bekrachtigd met ingang van 1 januari 1999.

TITEL VII. - Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid Art. 88 In artikel 1 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, worden de woorden « ministerie van Sociale Voorzorg » vervangen door de woorden « ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu ».

Art. 89 In artikel 2, eerste lid, 7°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 25 januari 1999, worden de woorden « medische gegevens van persoonlijke aard » vervangen door de woorden « sociale gegevens van persoonlijke aard die de gezondheid betreffen ».

Art. 90 Het opschrift van hoofdstuk IV van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk IV. - De bescherming van de sociale gegevens van persoonlijke aard ».

Art. 91 Het opschrift van hoofdstuk IV, afdeling 1, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Afdeling 1. - De uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen en de verbetering en de verwijdering van sociale gegevens van persoonlijke aard ».

Art. 92 Het opschrift van hoofdstuk IV, afdeling 2, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Afdeling 2. - De maatregelen ter beveiliging van de sociale gegevens van persoonlijke aard ».

Art. 93 In artikel 23, eerste lid, van dezelfde wet wordt het woord « gegevens » vervangen door de woorden « sociale gegevens van persoonlijke aard ».

Art. 94 Het opschrift van hoofdstuk IV, afdeling 4, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « Afdeling 4. - De maatregelen ter beveiliging van de sociale gegevens van persoonlijke aard die de gezondheid betreffen ».

Art. 95 In artikel 26 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « medische gegevens van persoonlijke aard » worden telkens vervangen door de woorden « sociale gegevens van persoonlijke aard die de gezondheid betreffen, »;2° in de eerste zin van § 3 worden de woorden « medische gegevens » vervangen door de woorden « sociale gegevens van persoonlijke aard die de gezondheid betreffen, ». Art. 96 Artikel 27 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 27.ledere werkgever moet de werknemers over wie hij sociale gegevens van persoonlijke aard heeft opgeslagen of heeft ontvangen, kennis geven van de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten die strekken tot de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. ».

Art. 97 In artikel 28 van dezelfde wet worden de woorden « artikel 40 van de Grondwet » vervangen door de woorden « artikel 56 van de gecoördineerde Grondwet ».

Art. 98 In artikel 35 van dezelfde wet worden de woorden « ministerie van Sociale Voorzorg » vervangen door de woorden « ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu ».

Art. 99 In artikel 54, eerste lid, 2°, a), van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 augustus 1993, worden de woorden « medische gegevens van persoonlijke aard » vervangen door de woorden « sociale gegevens van persoonlijke aard die de gezondheid betreffen ».

Art. 100 In artikel 55, derde lid, van dezelfde wet worden de woorden « medische gegevens van persoonlijke aard » vervangen door de woorden « sociale gegevens van persoonlijke aard die de gezondheid betreffen ».

Art. 101 Artikel 60 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 29 april 1996, wordt opgeheven.

Art. 102 In artikel 62 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 augustus 1993 en 29 april 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 3° wordt vervangen als volgt : « 3° de instellingen van sociale zekerheid, hun aangestelden of lasthebbers die, in strijd met de bepalingen van artikel 20, § 2, de verbeteringen en verwijderingen van de door hen verwerkte sociale gegevens van persoonlijke aard niet aan de Kruispuntbank hebben meegedeeld;»; 2° in 6°, 7° en 10° worden de woorden « medische gegevens van persoonlijke aard » vervangen door de woorden « sociale gegevens van persoonlijke aard die de gezondheid betreffen »;3° in 8° worden de woorden « medische gegevens », vervangen door de woorden « sociale gegevens van persoonlijke aard die de gezondheid betreffen, ». Art. 103 Artikel 66 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 104 In artikel 67, derde lid, van dezelfde wet vervalt het woord « 60 ».

TITEL VIII. - RSZ-wetgeving HOOFDSTUK I. - Vermindering persoonlijke bijdragen voor werknemers met lage lonen - aanpassing jaargrens Art. 105 In artikel 2, § 2, eerste lid, van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen, worden de woorden « 431 200 Belgische frank per kalenderjaar » vervangen door de woorden « 37 500 Belgische frank voor het jaar 2000 en 39 600 Belgische frank per kalenderjaar vanaf het jaar 2001 ».

Art. 106 Artikel 105 heeft uitwerking met ingang van 1 april 2000. HOOFDSTUK II. - Vermindering persoonliJke bijdragen voor werknemers met lage lonen - uitbreiding toepassingsgebied Art. 107 Artikel 2, § 1, eerste lid, van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen, wordt vervangen als volgt : « De werknemers die zijn onderworpen ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 21, § 1, 1° tot 3° en 5°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 1, 1° tot 4° van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en ermee gelijkgestelde, ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 1, 1° tot 3°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, genieten per maand, in afwijking van de artikelen 38, § 2, en 23, vierde lid, van voormelde wet, 2, §§ 2 en 7, van voormelde besluitwet van 10 januari 1945 en 3, §§ 2 en 6, van voormelde besluit, wet van 7 februari 1945, een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid overeenkomstig de volgende principes : ».

Art. 108 Artikel 107 heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2000. HOOFDSTUK III. - Openbare uitzendkantoren Art. 109 In artikel 35, § 1, 1°, categorie 1, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, vervangen bij de wet van 26 maart 1999, worden de woorden « de uitzendbureaus van de openbare sector, » ingevoegd tussen de woorden « alsmede voor » en de woorden « de werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor de diensten ».

Art. 110 Artikel 109 heeft uitwerking met ingang van 1 april 1999. HOOFDSTUK IV. - Sancties in de tuinbouwsector Art. 111 Artikel 3 van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1994. ».

Art. 112 Artikel 8bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 december 1995 en 18 juli 1997 wordt aangevuld als volgt : « In afwijking van artikel 42, 2e lid van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, hebben de werkgevers die, omwille van niet-naleving voor één of meer werknemers gedurende de periode van 1 juli 1994 tot 31 december 1995 van de voorwaarden bedoeld in het 6e lid zoals dit luidde voor de wijziging vastgesteld door het koninklijk besluit van 22 december 1995, of wegens niet-naleving voor één of meer werknemers van de voorwaarden bepaald in het 5e lid voor de periode van 1 januari 1996 tot 31 augustus 1997 zoals dit luidde voor de wijziging vastgesteld door het koninklijk besluit van 18 juli 1997, hun gelegenheidsarbeiders in deze hoedanigheid niet bij de rijksdienst voor Sociale Zekerheid hebben kunnen aangeven, voor de werknemers voor wie de voormelde voorwaarden werden nageleefd het recht om het verschil te recupereren tussen de werkelijk betaalde bijdragen en de bijdragen die verschuldigd zouden zijn geweest voor de gelegenheidsarbeiders, die worden berekend op basis van het forfaitair loon bedoeld in artikel 31bis. Voor de berekening van het terug te betalen bedrag wordt evenwel geen rekening gehouden met de bijdragen inzake de jaarlijkse vakantieregeling. ». HOOFDSTUK V. - Maatschappelijke zekerheid zeelieden ter koopvaardij Art. 113 In artikel 2quater van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, gewijzigd bij de wet van 26 maart 1999, worden de woorden « van en naar België » vervangen door de woorden « van en naar een lidstaat van de Europese Unie ».

Art. 114 Artikel 3, § 1, van dezelfde besluitwet, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 96 van 28 september 1982, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998 en bij het koninklijk besluit van 18 april 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. De sociale zekerheidsbijdragen worden berekend op basis van het loon van de zeeman.

Onder loon van de zeeman wordt verstaan : de standaardgage vermeerderd met de overuren en met alle vergoedingen toegekend aan de betrokkenen.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het beheerscomité van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden, voor de categorieën van zeelieden die zijn tewerkgesteld aan boord van een schip geregistreerd in een lidstaat van de Europese Unie en onder de voorwaarden die Hij bepaalt, vrijstelling verlenen van de betaling van het geheel of het gedeelte van de bijdragen verschuldigd door de reder en/of door de zeelieden ingevolge deze wet of andere wettelijke of reglementaire bepalingen.

De reders kunnen enkel van de in het derde lid bedoelde vrijstelling van sociale zekerheidsbijdragen genieten indien zij de tewerkstellingsnorm respecteren.

De Koning stelt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van het beheerscomité van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden, de tewerkstellingsnormen vast, enerzijds voor zeelieden en shoregangers en anderzijds voor officieren.

Hij bepaalt de modaliteiten omtrent de evaluatie van de eerbiediging van de tewerkstellingsnorrnen, de afwijkingsmogelijkheden van deze tewerkstellingsnormen, alsook de rechtvaardigingsgronden en de mogelijke sanctionering bij afwijking.

Art. 115 In artikel 12 van dezelfde besluitwet, gewijzigd bij de wetten van 1 augustus 1985 en 29 april 1996 en bij het koninklijk besluit van 19 mei 1995, wordt de volgende wijziging aangebracht : In § 1, 2°, a), worden de woorden « een verwijlintrest van 12 % 's jaars », vervangen door de woorden « een verwijlintrest, vastgesteld bij koninklijk besluit, welke niet hoger mag zijn dan de wettelijke rentevoet; ».

Art. 116 In artikel 13, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 18 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de ontbinding van de Regie voor Maritiem Transport ter uitvoering van artikel 3, § 1, 6°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, worden de woorden « van en naar België » vervangen door de woorden « van en naar een lidstaat van de Europese Unie ».

Art. 117 Artikel 113 heeft uitwerking met ingang van 26 februari 1997, artikel 114 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997, artikel 115 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1996 en artikel 116 heeft uitwerking met ingang van 26 februari 1997. HOOFDSTUK VI. - Sociaal statuut van de niet beschermde lokale mandatarissen - gemeentewet Art. 118 Artikel 19, § 4, van de nieuwe gemeentewet, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4. Indien de burgemeesters en schepenen niet zijn onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ingevolge hun activiteit als werknemer of aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen ingevolge hun activiteit als zelfstandigen, en indien ze zonder de toepassing van de huidige bepaling enkel prestaties inzake geneeskundige verzorging zouden genieten mits betaling van bijkomende persoonlijke bijdragen, worden ze door de gemeente onderworpen aan de regelingen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, werkloosheidsuitkeringen en de gezinsbijslag bedoeld bij artikel 5, a), b), e) en f), van voornoemde wet van 27 juni 1969.

De werknemers en werkgeversbijdragen bedoeld bij artikel 38, § 2, 2°, 3°, en 4° en § 3, 2°, 3°, 4° en 5° van de wet van 29 juni 1981 berekend op het bedrag van hun volledige wedde worden aangegeven en betaald aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten.

Indien de burgemeesters en de schepenen alsmede de gewezen burgemeesters en schepenen na de beëindiging van hun politiek mandaat enkel prestaties krachtens de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging zouden genieten dan met toepassing van het artikel 32, 15° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, neemt de gemeente waar ze laatst dit mandaat hebben uitgeoefend de krachtens die bepaling verschuldigde persoonlijke bijdragen ten laste.

De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de uitvoeringsmodaliteiten van deze bepaling. ».

Art. 119 Artikel 4 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 wordt aangevuld als volgt : « 4° de lokale verkozenen bedoeld in artikel 19, § 4, van de nieuwe gemeentewet. ».

Art. 120 Artikel 2, § 1, van de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, wordt aangevuld als volgt : « d) de lokale verkozenen bedoeld in artikel 19, § 4, van de nieuwe gemeentewet. ».

Art. 121 Artikel 1, § 2, eerste lid, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 502 van 31 december 1986 en gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991 wordt aangevuld als volgt : « 7° de bijdragen verschuldigd krachtens artikel 19, § 4, van de nieuwe gemeentewet. ».

Art. 122 Artikel 32 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, laatst gewijzigd bij de wet van 25 april 1997, wordt aangevuld als volgt : « 21° de lokale gekozenen bedoeld bij artikel 19, § 4, van de nieuwe gemeentewet. ».

Art. 123 De artikelen 118 tot 122 treden in werking bij de eerstvolgende algehele vernieuwing van de gemeenteraden, behalve het bij artikel 118 ingevoegde artikel 19, § 4, derde lid van de nieuwe gemeentewet dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2000.

TITEL IX. - Diverse sociale bepalingen HOOFDSTUK I. - Wet op de ziekenhuizen Art. 124 In artikel 38 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, vervalt het woord « eensluidend ».

Art. 125 Artikel 86, tweede lid, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De in het eerste lid bedoelde gegevens die verband houden met de medische activiteiten mogen geen gegevens bevatten die de natuurlijke persoon waarop ze betrekking hebben rechtstreeks identificeren. Er mogen geen handelingen worden verricht die erop gericht zijn om deze gegevens in verband te brengen met de geïdentificeerde natuurlijke persoon waarop ze betrekking hebben, tenzij deze nodig zijn om de ambtenaren of de beambten aangewezen in artikel 115 de waarachtigheid van de medegedeelde gegevens te laten nagaan. ». HOOFDSTUK II. - Responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid Art. 126 In artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modemisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels worden de woorden « evenals de graden en rangen die de statutaire ambtenaren die titularis zijn van deze functie kunnen bekleden » geschrapt.

Art. 127 In artikel 21, § 2, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « in werking mits de opname van verwijzingen naar de wijzigende bepalingen in hun statuut overeenkomstig § 1 » worden vervangen door de woorden « van rechtswege in werking tenzij in deze wijzigingen zelf anders wordt bepaald »;2° de paragraaf wordt aangevuld met de volgende leden : « Deze wijzigingen kunnen in afwijkende regelingen voorzien wat de personeelsleden van openbare instellingen van sociale zekerheid betreft. De hiervoor bedoelde wijzigingen, alsook de eventuele afwijkende regelingen daarop, worden met de representatieve vakbonden onderhandeld in een gezamenlijke vergadering van het Comité voor de federale, gemeenschaps- en gewestelijke overheidsdiensten en het voor de openbare instellingen van sociale zekerheid bevoegde Sectorcomité. ».

Art. 128 In artikel 21, § 3, van hetzelfde besluit, worden tussen de woorden « en elke wijziging ervan » en de woorden « wordt door de voogdijminister » de woorden « met inbegrip van de wijzigingen bedoeld in § 2 » ingevoegd. HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen Art. 129 In artikel 2 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, wordt het woord « minimum » elke keer vervangen door het woord « minimaal »;2° in § 3, worden de woorden « bedoeld in artikel 2, f), en 22, eerste lid, van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering » vervangen door de woorden « bedoeld in artikelen 2, k), en 33, eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 ». Art. 130 In artikel 3 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, a), worden de woorden « de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, geregeld bij de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering » vervangen door de woorden « de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, geregeld bij de voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994 »;2° in het tweede lid, worden de woorden « de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering » vervangen door de woorden « de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen ». Art. 131 Artikel 4bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Art. 4bis.Een ziekenfonds mag een dienst bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), enkel inrichten op voorwaarde dat het vooraf met het oog hierop de goedkeuring van de raad van bestuur van de landsbond waarbij het is aangesloten, heeft verkregen. ».

Art. 132 Artikel 5 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 5.§ 1. De algemene vergadering van een ziekenfonds kan, met inachtneming van de regels inzake statutenwijzigingen zoals bedoeld in artikel 10, beslissen naar een andere landsbond over te gaan, voorzover deze laatste akkoord gaat. § 2. De aanvraag om goedkeuring, door de controledienst, van de mutatie moet tijdens het eerste semester van het burgerlijk jaar worden ingediend.

De controledienst spreekt zich uit binnen een maximale termijn van drie maanden volgend op de datum waarop de aanvraag om goedkeuring aan hem is overgezonden. Bij gebrek aan beslissing binnen deze termijn wordt de mutatie geacht te zijn goedgekeurd.

De beslissing van de controledienst dient te worden gemotiveerd en overgezonden aan het ziekenfonds en de betrokken landsbonden binnen dertig kalenderdagen volgend op de beslissing. Bij gebrek aan kennisgeving binnen de termijn, wordt de mutatie geacht te zijn goedgekeurd. § 3. De controledienst bepaalt de vorm van de documenten en de inlichtingen die door het betrokken ziekenfonds, op straffe van onontvankelijkheid, dienen te worden overgezonden tot staving van de aanvraag tot goedkeuring van de mutatie.

Alvorens zich uit te spreken raadpleegt de controledienst de betrokken landsbonden en kan, met het oog op de vrijwaring van de rechten van de leden en de personen te hunnen laste zowel van het betrokken ziekenfonds als van andere ziekenfondsen die hierbij een direct of indirect belang hebben, voorwaarden aan de mutatie verbinden, zoals inzonderheid de voorafgaande vereffening van alle schulden of andere verplichtingen tegenover de landsbond die het ziekenfonds wil verlaten. § 4. Het ziekenfonds stelt binnen een termijn van één maand vanaf de ontvangst van de goedkeuring door de controledienst zijn leden in kennis, enerzijds, van de beslissing tot mutatie naar een andere landsbond en anderzijds, van de mogelijkheid om zich individueel in te schrijven bij een ander ziekenfonds en de formaliteiten die daartoe dienen te worden vervuld. § 5. De mutatie van het ziekenfonds kan enkel uitwerking hebben op 1 januari volgend op de datum van de goedkeuring door de controledienst.

De goedkeuring van de mutatie wordt op initiatief van de controledienst bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de beslissing tot goedkeuring. ».

Art. 133 Artikel 6 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 6.§ 1. De landsbonden van ziekenfondsen, hierna « landsbonden », genoemd, zijn verenigingen van ten minste vijf ziekenfondsen met hetzelfde streefdoel als dat bedoeld in artikel 2 en met dezelfde opdrachten als die bepaald in artikel 3 en die, krachtens de voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994, gemachtigd zijn, als verzekeringsinstellingen, mee te werken aan de uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. § 2. Wanneer de controledienst vaststelt dat een landsbond niet meer voldoet aan de voorwaarde van het minimaal aantal aangesloten ziekenfondsen, kan hij de landsbond bevelen, binnen een door hem bepaalde termijn die in geen geval zes maanden mag overschrijden, de toestand te regulariseren. Deze termijn loopt vanaf de datum van kennisgeving van de beslissing aan de landsbond.

Indien bij het verstrijken van de door de controledienst vastgestelde termijn de landsbond nog steeds niet aan de in § 1 vastgestelde voorwaarde voldoet, wordt deze van rechtswege ontbonden op de datum vastgesteld door de controledienst. Artikel 47, § 1, tweede en derde lid, is alsdan van toepassing. § 3. De ziekenfondsen die bij de voornoemde landsbond aangesloten zijn, worden in kennis gesteld van de ontbinding door de controledienst. § 4. De algemene vergadering van elk betrokken ziekenfonds kan, met inachtneming van de in deze wet bedoelde regels, beslissen tot ofwel de vrijwillige ontbinding, ofwel de mutatie naar een andere landsbond.

In geval van mutatie naar een andere landsbond zijn de bepalingen van artikel 5 van toepassing.

In geval van vrijwillige ontbinding zijn de artikelen 45, 46 en 48 van toepassing. § 5. Bij gebrek aan beslissing van de algemene vergadering van een aangesloten ziekenfonds op de datum van de ontbinding vastgesteld door de controledienst, wordt het ziekenfonds van rechtswege ontbonden op de datum vastgesteld door de controledienst. Artikel 47, § 1, tweede en derde lid, is alsdan van toepassing.

Onmiddellijk na de ontvangst van de beslissing waarbij de controledienst de ontbinding van rechtswege uitspreekt, moet het ziekenfonds zijn leden inlichten omtrent de verplichting tot aansluiting opgelegd door de voomoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994, alsmede omtrent de formaliteiten die daartoe vóór de datum bedoeld in het eerste lid dienen te worden vervuld. § 6. De maatschappijen van onderlinge bijstand, opgericht in uitvoering van artikel 43bis door de ziekenfondsen aangesloten bij de ontbonden landsbond, worden van rechtswege ontbonden op de datum bepaald door de controledienst, behalve wanneer al de aangesloten ziekenfondsen naar dezelfde landsbond muteren. Artikel 47, § 1, tweede en derde lid, is van toepassing. ».

Art. 134 In artikel 7 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « krachtens voornoemde wet van 9 augustus 1963 » vervangen door de woorden « krachtens voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994 »;2° in § 2, worden de woorden « of activiteiten » geschrapt;3° in § 3, worden de woorden « van dit artikel » geschrapt. Art. 135 Artikel 10 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 10.De statuten van een ziekenfonds en van een landsbond kunnen enkel worden gewijzigd door de algemene vergadering die hiertoe overeenkomstig de in artikel 16 bepaalde regels wordt bijeengeroepen, en die overeenkomstig de bij de wet en de statuten bepaalde vormen beraadslaagt.

Er kan enkel tot statutenwijziging worden besloten indien de helft van de leden aanwezig en vertegenwoordigd is en de beslissing met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen wordt genomen.

Zo het vereiste aanwezigheidsquorum niet is bereikt, kan overeenkomstig de in artikel 16 bepaalde regels een tweede vergadering worden bijeengeroepen, die geldig over dezelfde agenda beraadslaagt, ongeacht het aantal aanwezige en vertegenwoordigde leden. ».

Art. 136 In artikel 11 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 20 juli 1991 en 22 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, wordt het eerste lid aangevuld als volgt : « in een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de datum van de algemene vergadering of vanaf de datum van de goedkeuring bedoeld in artikel 4bis.»; 2° in § 1, derde lid, worden de woorden « een termijn van ten hoogste dertig kalenderdagen » en de woorden « vijfenveertig kalenderdagen » respectievelijk vervangen door de woorden « een temmijn van ten hoogste vijfenveertig kalenderdagen » en door de woorden « dertig kalenderdagen »;3° in § 1, vierde lid, worden de woorden « met toepassing van artikel 10 van de wet van 16 maart 1954 » en de woorden « de minister van Sociale Zaken » respectievelijk vervangen door de woorden « met toepassing van artikel 9, § 3, van de wet van 16 maart 1954 » en de woorden « de minister van Sociale Zaken, hiena « minister » genoemd, »;4° in § 3, worden de woorden « de minister van Sociale Zaken » en de woorden « binnen de dertig kalenderdagen vanaf de datum van het beroep » respectievelijk vervangen door de woorden « de minister » en de woorden « binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf het vervallen van de termijnen bedoeld in artikel 10, §§ 3 en 4, van de voornoemde wet van 16 maart 1954 ». Art. 137 In artikel 12 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 26 juni 1992 en 22 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt opgeheven;2° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.Elkeen kan kennis nemen van de statuten en van de lijst van de bestuurders en hiervan een kopie krijgen, ofwel bij het ziekenfonds of de landsbond, ofwel bij de controledienst onder de voorwaarden die hij bepaalt. ».

Art. 138 In artikel 14 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Franse tekst van § 1, worden de woorden « par les membres et les personnes à leur charge majeures ou émancipées » vervangen door de woorden « par les membres et les personnes à leur charge majeurs ou émancipés »;2° een § 2bis wordt ingevoegd, luidend als volgt : « § 2bis.De algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis is samengesteld uit afgevaardigden die, voor een maximale duur van zes jaar, worden verkozen door de algemene vergaderingen van de bij haar aangesloten ziekenfondsen, in verhouding tot het aantal aangesloten leden bij de maatschappij van onderlinge bijstand dat elk ziekenfonds telt.

De hernieuwing van de algemene vergadering van een maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis vindt plaats in de loop van het tweede semester van het jaar waarin de hernieuwing van de instanties van de ziekenfondsen, die erbij zijn aangesloten, plaatsvindt. ».

Art. 139 In artikel 15 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, wordt een 5bis° ingevoegd, luidend als volgt : « 5bis° de inrichting en de groepering van diensten in een door artikel 43bis bedoelde maatschappij van onderlinge bijstand;»; 2° in § 2, wordt een 5bis° ingevoegd, luidend als volgt : « 5bis° de goedkeuring van de groepering van diensten van aangesloten ziekenfondsen in een door artikel 43bis bedoelde maatschappij van onderlinge bijstand;»; 3° § 3 wordt door de volgende bepaling vervangen : « § 3.De algemene vergadering mag aan de raad van bestuur de bevoegdheid delegeren te beslissen over de aanpassingen van de bijdragen.

Deze delegatie is geldig voor één jaar en is hernieuwbaar.

De aanpassingen van de bijdragen, door de raad van bestuur beslist in het kader van de in het eerste lid bedoelde delegatie, vallen onder de toepassing van artikel 11. ».

Art. 140 Artikel 16, derde lid, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « Deze termijn wordt tot acht kalenderdagen herleid wanneer de door de artikelen 10, tweede lid, en 18, § 1, eerste lid, vereiste meerderheid niet aanwezig is. ».

Art. 141 In artikel 17 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, 1°, 2° en 4°, worden de woorden « en activiteiten » geschrapt;2° § 1, tweede lid, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « 5° het verslag bedoeld in artikel 43, § 4.»; 3° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.Na goedkeuring door de algemene vergadering zendt de raad van bestuur deze documenten, met de notulen, over aan de controledienst, binnen de door deze laatste bepaalde termijn. ».

Art. 142 In artikel 20, § 3, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « van de verplichte ziekteverzekering » vervangen door de woorden « van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen »;2° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De controledienst omschrijft de in het vorige lid bedoelde functie. ».

Art. 143 In artikel 25 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : De bedienden die in het ziekenfonds een leidinggevende functie uitoefenen worden benoemd op eensluidend advies van de landsbond waarbij het ziekenfonds is aangesloten en zijn aan voormelde landsbond verantwoording verschuldigd.» 2° het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De controledienst omschrijft de in het vorige lid bedoelde functie. » Art. 144 Artikel 26 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 26.§ 1. De goedkeuring door de controledienst, overeenkomstig artikel 11, van de statutaire bepalingen betreffende een nieuwe dienst bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, b) en c), en 7, §§ 2 en 4, houdt de erkenning van die dienst in. § 2. Wanneer een door een landsbond of door een ziekenfonds ingerichte dienst niet meer aan de wettelijke en reglementaire bepalingen beantwoordt of wanneer alle waarborgen voor een goede uitvoering ervan niet meer aanwezig zijn, kan de controledienst beslissen de erkenning van voornoemde dienst in te trekken.

De beslissing van de controledienst, behoorlijk gemotiveerd, wordt binnen dertig kalenderdagen volgend op de beslissing overgezonden aan het betrokken ziekenfonds en de landsbond waarbij het ziekenfonds is aangesloten.

De intrekking van de erkenning brengt de ontbinding van de dienst mee, op de door de controledienst vastgelegde datum en ten vroegste op de eerste dag van de zevende maand die volgt op de in het vorige lid bedoelde kennisgeving. Artikel 48, § 2, is alsdan van toepassing.

De intrekking van de erkenning en de ontbinding van de dienst worden op initiatief van de controledienst in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. ».

Art. 145 In artikel 28 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepalingen : « Op advies van de controledienst bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, welke deze diensten zijn, alsmede het niveau dat deze reservefondsen in verhouding tot de aangegane verbintenissen moeten bereiken. Deze reservefondsen moeten door gelijkwaardige activa worden gedekt.

De controledienst bepaalt de berekeningswijze van deze reservefondsen en de in acht te nemen parameters. »; 2° § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3.De controledienst bepaalt in welke mate en onder welke voorwaarden de ziekenfondsen de financiële waarborg moeten verkrijgen van de landsbond waarbij zij zijn aangesloten voor de uitvoering van de verbintenissen betreffende de in artikel 3, eerste lid, b), bedoelde diensten, die hij bepaalt.

De controledienst bepaalt in welke mate en onder welke voorwaarden de in artikel 43bis bedoelde maatschappijen van onderlinge bijstand de financiële waarborg moeten verkrijgen van de ziekenfondsen die bij hen zijn aangesloten voor de uitvoering van de verbintenissen betreffende de in artikel 3, eerste lid, b), bedoelde diensten, die hij bepaalt. »; 3° een § 4 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « § 4.Onder de door de controledienst bepaalde voorwaarden kunnen de ziekenfondsen en de landsbonden een beroep op de herverzekering doen voor de in artikel 3, eerste lid, b), bedoelde diensten, die de Koning bepaalt.

De herverzekeringsovereenkomst en haar wijzigingen worden aan de controledienst overgezonden binnen een termijn die hij bepaalt. ».

Art.146 Artikel 30 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 30.Ieder ziekenfonds en iedere landsbond maakt na afsluiting van het boekjaar, een jaarrekening op volgens het door de controledienst vastgesteld model en zendt deze over aan deze laatste.

De controledienst bepaalt de termijn waarbinnen en de vorm waaronder de financiële en boekhoudkundige staten, alsook de administratieve gegevens en de statistische documenten die hij bepaalt aan hem moeten worden overgezonden. ».

Art. 147 Artikel 37bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 januari 1999, wordt opgeheven.

Art. 148 Een artikel 38bis, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : «

Art. 38bis.- Bij verzorging in het buitenland passen de ziekenfondsen en de landsbonden, bij de betaling van financiële tegemoetkomingen in het kader van de diensten bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, b) en c), en 7, § 2, de wisselkoersen toe, bepaald in uitvoering van de voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994. ».

Art.149 In artikel 39, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « en activiteiten » geschrapt;2° in het tweede lid, worden de woorden « de akkoorden en overeenkomsten bedoeld in titel III, hoofdstuk 4, van voornoemde wet van 9 augustus1963 » vervangen door de woorden « de overeenkomsten en akkoorden bedoeld in titel III, hoofdstuk V van de voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994 ". Art. 150 In artikel 43 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, worden de woorden « volgens het door de controledienst opgestelde model " tussen de woorden « een schriftelijk samenwerkingsakkoord » en het woord « gesloten » ingevoegd en worden de woorden « met name » tussen de woorden « melding maakt van » en de woorden « het doel " ingevoegd;2° § 2 wordt aangevuld met het volgende lid : « De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de controledienst, welke diensten, bedoeld in artikelen 3, eerste lid, b) en c) en 7, §§ 2 en 4, geen voorwerp mogen uitmaken van een samenwerkingsakkoord.»; 3° § 3 wordt vervangen door de volgende bepalingen : « § 3.Het samenwerkingsakkoord en de wijzigingen ervan worden goedgekeurd of opgezegd door de algemene vergadering van het ziekenfonds of van de landsbond en aan de controledienst overgezonden. § 4. De raad van bestuur van het ziekenfonds of van de landsbond brengt jaarlijks aan de algemene vergadering verslag uit over de uitvoering van de gesloten akkoorden alsook over de wijze van aanwending van de middelen die door het ziekenfonds of de landsbond in voorkomend geval werden ingebracht.

De Koning bepaalt, op voorstel van de controledienst en na advies van het Technisch Comité bedoeld in artikel 54, de minimale gegevens die het bovenvermelde jaarverslag moet bevatten.

Dit verslag en de notulen van de desbetreffende algemene vergadering worden aan de controledienst overgezonden, overeenkomstig artikel 17, § 2. ».

Art. 151 In artikel 43bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, eerste lid, worden de woorden « §§ 2 en 3 » geschrapt;2° § 3 wordt vervangen door de volgende bepalingen : « § 3.De groepering van diensten van ziekenfondsen moet worden goedgekeurd door de algemene vergadering van de landsbond waartoe zij behoren. § 4. Onder voorbehoud van de goedkeuring van de statuten door de controledienst, treedt de oprichting van een Maatschappij van Onderlinge Bijstand, krachtens dit artikel, in werking op de eerste dag van de vijfde maand die volgt op het overzenden van de statuten aan de controledienst.

De statuten kunnen evenwel een datum van inwerkingtreding vastleggen die na de in het eerste lid bedoelde datum valt, voorzover deze met de eerste dag van een maand overeenstemt en niet later valt dan de tiende maand die volgt op het overzenden van voornoemde statuten aan de controledienst. ».

Art. 152 Een artikel 43quater, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : « § 1. Voor de toepassing van deze wet verstaat men onder : 1° reclame : elke vorm van mededeling met als directe of indirecte doelstelling de promotie ofwel van de aansluiting bij een ziekenfonds of van het ziekenfonds zelf ofwel van een dienst in de zin van artikel 3, eerste lid, b) en c), en 7, § 4, ingericht door een ziekenfonds, een landsbond of een rechtspersoon met dewelke het ziekenfonds of de landsbond een samenwerkingsakkoord heeft afgesloten;2° vergelijkende reclame : elke reclame die op directe of indirecte, expliciete of impliciete wijze via vergelijking één of meerdere ziekenfonds(en) of landsbond(en) identificeert of een dienst bedoeld sub 1 °;3° bedrieglijke reclame : elke reclame die op enigerlei wijze, met inbegrip van haar presentatie, tot vergissing leidt of kan leiden en die ingevolge dit bedrieglijk karakter het gedrag van de leden kan beïnvloeden of die om deze redenen nadeel berokkent of kan berokkenen aan één of meerdere ander(e) ziekenfonds(en) of landsbond(en). § 2. Elke vergelijkende of bedrieglijke reclame in hoofde van een ziekenfonds of een landsbond is verboden. § 3. Is eveneens verboden, in hoofde van een ziekenfonds of een landsbond, het voeren van reclame : 1° betreffende de inhoud van statutaire bepalingen die nog niet goedgekeurd zijn door de controledienst;2° onder een andere benaming dan diegene die opgenomen is in de statuten. § 4. Voor de toepassing van deze wet wordt eveneens als een reclame in hoofde van een ziekenfonds of een landsbond beschouwd, een reclame, bedoeld in de §§ 2 en 3, gevoerd door een rechtspersoon waarmee het ziekenfonds of de landsbond een samenwerkingsakkoord heeft afgesloten, een maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld door artikel 43bis of elke andere derde. ».

Art. 153 Een artikel 43quinquies, luidend als volgt, wordt in dezelfde wet ingevoegd : « Het is de ziekenfondsen en de landsbonden verboden voordelen toe te kennen die van aard zijn aan te zetten tot individuele mutaties, zoals bedoeld door de artikelen 255 tot 274 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, alsmede voordelen toe te kennen die van aard zijn de personen, ingeschreven als personen ten laste in een ziekenfonds, ertoe aan te zetten leden te worden van hetzelfde ziekenfonds.

Worden voor de toepassing van deze wet eveneens beschouwd als voordelen, bedoeld in het eerste lid, de voordelen van dezelfde aard die worden toegekend door een rechtspersoon waarmee het ziekenfonds of de landsbond een samenwerkingsakkoord heeft gesloten of door een maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld door artikel 43bis.

De Raad van de controledienst bepaalt de voorwaarden waaronder de toekenning van de voordelen van de diensten bedoeld door de artikelen 3, eerste lid, b), en c), en 7, § 4, als de toekenning van voordelen bedoeld door het eerste lid wordt beschouwd. ».

Art. 154 In artikel 44, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden « §§ 2 en 3 » geschrapt;2° § 2 wordt aangevuld met het volgende lid : « De goedkeuring van de fusie wordt op initiatief van de controledienst bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de beslissing van goedkeuring.».

Art. 155 In artikel 45, tweede lid, van dezelfde wet, worden de woorden « 12, §§ 2 en 3 » vervangen door de woorden « 12, § 1 ».

Art. 156 In dezelfde wet wordt een hoofdstuk Vbis ingevoegd, luidend als volgt : « Hoofdstuk Vbis - De verjaring

Art. 48bis.- § 1. De vordering tot betaling van financiële tussenkomsten en uitkeringen in het kader van de diensten bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, b), en c), en 7, § 2, verjaart twee jaar na het einde van de maand waarin het recht op betaling is ontstaan.

De vordering tot betaling van sommen welke de betaling van financiële tegemoetkomingen en uitkeringen in het kader van de diensten bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, b) en c), en 7, § 2, die verleend is, tot een hoger bedrag zouden opvoeren, verjaart twee jaar na het einde van de maand waarin die betaling is gedaan. § 2. De vordering tot terugbetaling van de waarde van de ten onrechte verleende financiële tegemoetkomingen en uitkeringen in het kader van de diensten bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, b) en c), en 7, § 2, verjaart twee jaar na het einde van de maand waarin de uitbetaling is geschied.

Deze verjaring geldt niet ingeval het ten onrechte verlenen van financiële tegemoetkomingen en uitkeringen het gevolg is van bedrieglijke handelingen waarvoor hij wie ze tot baat strekten, verantwoordelijk is. In dat geval bedraagt de verjaringstermijn vijf jaar welke ingaat na het einde van de maand waarin de uitbetaling is geschied. § 3. De vordering tot betaling van de bijdragen voor de diensten bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, b) en c), en 7, § 2, verjaart vijf jaar na het einde van de maand waarop de niet betaalde bijdragen betrekking hebben. § 4. De vordering tot terugbetaling van de ten onrechte betaalde bijdragen voor de diensten bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, b) en c), en 7, § 2, verjaart vijf jaar vanaf de dag van de betaling van de onverschuldigde bijdragen. § 5. Een ter post aangetekend schrijven volstaat om de verjaringen te stuiten. De stuiting kan worden hernieuwd. § 6. De verjaring wordt geschorst door overmacht. ».

Art. 157 Artikel 49, § 1, 2e lid, van voornoemde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « De controledienst, met zetel gevestigd te Brussel, is een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid, in de zin van artikel 1, c, van de wet van 16 maart 1954, betreffende de controle van sommige instellingen van openbaar nut. De Koning kan evenwel, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad een specifiek geldelijk statuut vaststellen voor de personeelsleden van deze instelling. ».

Art. 158 In artikel 50 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De werkingskosten die het aldus bepaald maximale bedrag overschrijden, zijn ten laste van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.»; 2° § 3 wordt opgeheven. Art. 159 In artikel 52 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 3°, worden de woorden « krachtens de wet van 9 augustus 1963 » vervangen door de woorden « krachtens voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994 »;2° in 7°, worden de woorden « van voornoemde wet van 9 augustus 1963 » vervangen door de woorden « van voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994 »;3° in 8°, worden de woorden « de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering "vervangen door de woorden « de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen". Art. 160 In artikel 53, tweede lid, van dezelfde wet worden de woorden « artikel 60, § 3 » vervangen door de woorden « artikel 60quinquies, § 2 ».

Art. 161 In artikel 55 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° een 3°bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd : « 3°bis een vertegenwoordiger van de Kas der geneeskundige verzorging van de nationale maatschappij der Belgische spoorwegen;»; 2° in 5°, worden de woorden « van het ministerie van Sociale Voorzorg » vervangen door de woorden « van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu ». Art. 162 Artikel 60 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « Wanneer de Raad van de controledienst vaststelt dat een landsbond of een erbij aangesloten ziekenfonds niet handelt overeenkomstig zijn statutaire doelstellingen of de verplichtingen gesteld door deze wet of haar uitvoeringsbesluiten of de boekhoudkundige en financiële bepalingen van de voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994, niet naleeft, kan hij bij gemotiveerde beslissing, in functie van de aard en de ernst van de inbreuk : 1° ten laste van de landsbond een administratieve geldboete opleggen, bepaald door artikel 60bis;2° indien het geen inbreuk, bedoeld door artikel 60bis, betreft, aan de landsbond of het ziekenfonds een termijn toekennen om de toestand te regulariseren, waarvan hij de duur vastlegt en die ingaat op de datum van de betekening van de beslissing en in voorkomend geval, indien de gevraagde regularisatie niet binnen de toegekende termijn is gerealiseerd, ten laste van de landsbond een administratieve geldboete bepaald door artikel 60ter, tweede lid, uitspreken;3° een bijzondere commissaris benoemen;4° de erkenning van de betrokken dienst intrekken. De beslissing waarbij een administratieve geldboete met toepassing van dit artikel wordt uitgesproken, is van rechtswege uitvoerbaar. ».

Art. 163 De artikelen 60bis tot 60quinquies, luidend als volgt, worden in dezelfde wet ingevoegd : «

Art. 60bis.- Een administratieve geldboete van 2 000 Belgische frank tot 10 000 Belgische frank kan worden uitgesproken per, in strijd met de bepalingen van artikel 43quinquies, toegekend voordeel.

Een administratieve geldboete van 4 000 Belgische frank tot 20 000 Belgische frank kan worden uitgesproken voor elke inbreuk op de bepalingen van artikel 17, § 2.

Een administratieve geldboete van 20 000 Belgische frank tot 100 000 Belgische frank kan worden uitgesproken : 1° voor elke, in strijd met de bepalingen van artikel 43quater, § 2, gevoerde vergelijkende reclame;2° voor elke, in strijd met de bepalingen van artikel 43quater, § 3, gevoerde reclame. Een administratieve geldboete van 60 000 Belgische frank tot 300 000 Belgische frank kan worden uitgesproken voor elke inbreuk op de bepalingen van artikel 43ter.

Een administratieve geldboete van 100 000 Belgische frank tot 500 000 Belgische frank kan worden uitgesproken voor elke, in strijd met de bepalingen van artikel 43quater, § 2, gevoerde bedrieglijke reclame.

Art. 60ter.- Indien in toepassing van artikel 60, 2°, een termijn aan een ziekenfonds wordt toegekend om een toestand te regulariseren, stelt de raad van de controledienst de landsbond waarbij het ziekenfonds is aangesloten, hiervan in kennis. Deze kan beslissen de uitoefening van de bevoegdheden van de organen van het ziekenfonds op te schorten en deze in zijn plaats uit te oefenen gedurende een bepaalde periode, om de regularisatie door te voeren.

Indien na afloop van deze termijn de gevraagde regularisatie door het ziekenfonds of de landsbond niet uitgevoerd is, kan aan de landsbond een administratieve geldboete worden opgelegd van 500 Belgische frank tot 5 000 Belgische frank per dag, te rekenen vanaf de dag na de beëindiging van de termijn en tot de volledige regularisatie.

Art. 60quater.- Op voorstel van de raad van de controledienst legt de Koning de procedure vast inzake de uitspraak, de termijnen en de betalingswijzen van de administratieve geldboetes voorzien door deze wet.

Bij samenloop van meerdere inbreuken bedoeld door artikel 60bis en bij samenloop van één of meerdere van deze inbreuken met een inbreuk, gesanctioneerd met een administratieve geldboete bedoeld door artikel 60ter, tweede lid, worden de bedragen van de administratieve geldboetes samen opgelegd zonder echter 800 000 Belgische frank te mogen overschrijden.

Bij herhaling binnen het jaar na de uitspraak, wordt de administratieve geldboete in hoofde van de nieuwe inbreuk gebracht op minimum het dubbele van de laatst opgelegde geldboete, zonder echter het maximumbedrag, voorzien voor de betrokken inbreuk door artikel 60bisof artikel 60ter, tweede lid, te mogen overschrijden.

Een administratieve geldboete kan niet meer worden uitgesproken twee jaar nadat de daad die de inbreuk uitmaakt, werd begaan. De verjaring wordt door de controledienst gestuit door de kennisgeving, per aangetekend schrijven, van de vaststelling van de inbreuk. De stuiting kan worden hernieuwd.

De opbrengst van de administratieve geldboetes komt toe aan de controledienst.

Art. 60quinquies.- § 1. De landsbond die de beslissing waarbij een administratieve geldboete wordt uitgesproken betwist, dient, op straffe van verval, een verhaal via verzoekschrift in bij de bevoegde arbeidsrechtbank binnen de maand na de betekening van de beslissing.

Deze voor de arbeidsrechtbank ingeleide vordering heeft geen schorsende kracht. § 2. Het ziekenfonds of de landsbond kan tegen beslissingen genomen overeenkomstig artikel 60, 3°, in beroep gaan bij de minister.

Het beroep bedoeld door het eerste lid, moet binnen vijftien kalenderdagen volgend op de betekening van de beslissing, worden ingesteld. Het heeft geen schorsende kracht.

De minister beslist binnen dertig kalenderdagen volgend op de instelling van het beroep. ».

Art. 164 In artikel 61, § 3, van dezelfde wet, worden de woorden « het ziekenfonds of » geschrapt.

Art. 165 Artikel 62 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 62.- Onverminderd de overige maatregelen, bepaald door de wet en de reglementen, inzonderheid deze bepaald door artikel 60, kan de controledienst, met inachtneming van een aanzeggingstermijn van één maand, de richtlijnen, waaraan de betrokken landsbond of ziekenfonds geen of een onvoldoende gevolg heeft gegeven, bekendmaken in het Belgisch Staatsblad, in de dagbladen en publicaties van zijn keuze en aankondigen in de plaatsen en gedurende de duur die hij vaststelt.

De kost van de bekendmaking en van de aankondiging wordt door de controledienst op de betrokken landsbond verhaald. ».

Art. 166 Artikel 70 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 februari 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 70.- § 1. Behouden de hoedanigheid van maatschappij van onderlinge bijstand » : a) de maatschappij van onderlinge bijstand die op 31 december 1990 als dusdanig was erkend in de zin van artikel 1 van voornoemde wet van 23 juni 1894 en niet was aangesloten bij een in de zin van artikel 3 van voornoemde wet erkend verbond, die ten minste een dienst inricht zoals bepaald door artikel 3, eerste lid, b), en waarvan de statuten de aansluiting beperken : 1° hetzij tot de personeelsleden van een welbepaalde onderneming, tot hun echtgeno(o)t(e) en de personen ten laste, alsmede tot de echtgeno(o)t(e) en de personen ten laste van de andere personen die aangesloten zijn op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling;2° hetzij tot de personen die een welbepaald beroep uitoefenen, tot hun echtgeno(o)t(e) en de personen ten laste, alsmede tot de echtgeno(o)t(e) en de personen ten laste van de andere personen die zijn aangesloten op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling;3° hetzij tot de leden van de op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling bij de maatschappij aangesloten ziekenfondsen en tot hun personen ten laste, tot de personeelsleden, aangesloten op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, van ondernemingen tot wie deze maatschappij zich op voornoemde datum richt en tot hun echtgeno(o)t(e) en hun personen ten laste, alsook tot de echtgeno(o)t(e) en de personen ten laste van de andere personen die zijn aangesloten bij deze maatschappij op voornoemde datum;b) de maatschappijen van onderlinge bijstand die op 31 december 1990 als dusdanig erkend waren in de zin van artikel 1 van voornoemde wet van 23 juni 1894 en aangesloten waren bij een in de zin van artikel 3 van voornoemde wet erkend verbond en ten minste een dienst inrichten zoals bepaald in artikel 3, eerste lid, b), van deze wet en die minimum 5 000 leden telt; § 2. Verkrijgt de hoedanigheid van « maatschappij van onderlinge bijstand », het ziekenfonds dat is gefusioneerd met één of meer ziekenfondsen en nog minstens één dienst zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, b), inricht.

Verkrijgt eveneens de hoedanigheid van « maatschappij van onderlinge bijstand », de entiteit die krachtens artikel 43bis is ontstaan en die ten minste één dienst zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, b), inricht. § 3. De hoedanigheid van « maatschappij van onderlinge bijstand » zoals bedoeld in § 1, b), kan enkel worden behouden na akkoord van de landsbond en van het ziekenfonds waarbij bedoelde maatschappij is aangesloten.

De hoedanigheid van « maatschappij van onderlinge bijstand » zoals bedoeld in § 2 kan enkel worden verkregen en behouden na akkoord van de landsbond. § 4. De bepalingen van deze wet en van haar uitvoeringsbesluiten zijn van toepassing op de maatschappijen van onderlinge bijstand.

Op voorstel van de controledienst bepaalt de Koning welke artikelen van deze wet niet op hen van toepassing zijn.

Hij kan daarenboven specifieke regels opstellen die de verhouding regelen tussen de maatschappij van onderlinge bijstand en het ziekenfonds waarbij zij is aangesloten. § 5. De maatschappijen van onderlinge bijstand die niet voldoen aan de in dit artikel gestelde voorwaarden worden ontbonden, op de datum bepaald door de Koning, op eensluidend advies van de controledienst.

Bij ontbinding van een maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld door artikel 70, § 1, b), worden haar patrimonium, rechten en verplichtingen, alsmede de leden, overgenomen door het ziekenfonds bij wie deze maatschappij van onderlinge bijstand was aangesloten. ».

Art. 167 In het artikel 59-1 van het besluit van de Regent van 26 juni 1947 houdende de Wetboek van zegelrechten, wordt een 51°ter ingevoegd, luidend als volgt : « 51°ter de uittreksels uit de registers van de burgerlijke stand en de registers die door de ambtenaren van de burgerlijke stand worden bijgehouden, de door de burgemeesters of hun afgevaardigden afgeleverde bewijzen van goed gedrag en in het algemeen al de aktes die voor de uitvoering van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen en zijn uitvoeringsbesluiten worden opgesteld of afgeleverd; ». HOOFDSTUK IV. - Maatregelen met betrekking tot de activiteitsgraad in de openbare sector Art. 168 De Koning wordt gemachtigd om, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, alle nuttige maatregelen te nemen, met inbegrip van de invoering of uitbreiding van uitstapmogelijkheden, die passen in een beleid om de globale activiteitsgraad van het personeel van de werkgevers bedoeld in artikel 2, te ondersteunen.

De door het vorige lid aan de Koning verleende machtiging laat Hem toe de wetten te wijzigen, deze op te heffen of vrijstelling van hun uitvoering te verlenen.

Deze machtiging verstrijkt op 30 juni 2001.

De besluiten genomen krachtens het eerste lid houden op uitwerking te hebben uiterlijk op 1 april 2002, tenzij zij ten laatste op voormelde datum bij wet zijn bekrachtigd.

TITEL X. - Tewerkstelling en arbeid HOOFDSTUK I. - Arbeidsduur in het bouwbedrijf Art. 169 In artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt aangevuld als volgt : « tot 2000 »;2° de volgende leden worden tussen het vierde en het vijfde lid ingevoegd. « Voor ieder jaar na 2000, hebben de in artikel 1 bedoelde werklieden recht op zes rustdagen.

De Koning bepaalt, na advies van het paritair comité, de data waarop deze rustdagen in ieder jaar na 2000 genomen moeten worden. ».

Art. 170 In artikel 6 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het veertiende lid worden tussen de woorden « 1992 » en « ,bepaalt » de woorden « tot 2000 » ingevoegd;2° het volgende lid wordt tussen het veertiende en het vijftiende lid ingevoegd : « Voor de jaren na 2000 is de bijdrage gelijk aan 2,6 % van het op 108 % gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden en respectievelijk voor het vierde kwartaal van het voorafgaande jaar, en voor het eerste, tweede en derde kwartaal van het betrokken jaar.Deze bijdrage wordt per kwartaal, samen met de sociale zekerheidsbijdragen, geïnd. ». HOOFDSTUK II. - Oprichting begrotingsfonds openbare sector - sociale Maribel Art. 171 § 1. Er wordt een Fonds opgericht dat gespijsd wordt met de opbrengst van de verminderingen van werkgeversbijdragen waarop de werkgevers van de openbare sector aangesloten bij de RSZ anderen dan deze van de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector aangesloten bij de RSZ aanspraak kunnen maken, dat een begrotingsfonds vormt in de zin van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. § 2. In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990, wordt de rubriek 23 - Tewerkstelling en Arbeid, aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds 23-8 - Fonds gespijsd met de opbrengst van de verminderingen van werkgeversbijdragen waarop sommige werkgevers van de openbare sector aangesloten bij de RSZ aanspraak kunnen maken ».

Aard van de toegewezen ontvangsten Opbrengst van de vermindering van de werkgeversbijdragen toegekend aan de werkgevers behorend tot de openbare sector aangesloten bij de RSZ anderen dan deze van de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector aangesloten bij de RSZ, in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector.

Aard van de toegestane uitgaven Kosten voor de aanwerving, in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, van bijkomend personeel door de werkgevers uit de openbare sector aangesloten bij de RSZ anderen dan deze van de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de openbare sector aangesloten bij de RSZ, en beheers- en personeelskosten van het organiek begrotingsfonds. HOOFDSTUK III. - Aanpassing van de wetgeving in functie van het toekennen van het statuut van dienstbode aan au pair-jongeren Art. 172 Artikel 1, § 3 van het koninklijk besluit nr. 483 van 22 december 1986 tot vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgevers bij de indienstneming van dienstboden, wordt aangevuld met een nieuw lid, luidend als volgt : « In afwijking van het vorige lid bepaalt de Koning de voorwaarden waaraan de werknemer moet voldoen indien de werknemer een buitenlandse werknemer is die als au pair-jongere is tewerkgesteld. ».

Art. 173 Artikel 112, § 1, 2° van het wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 wordt vervangen door de volgende tekst : « 2° de in dienst getreden huisbediende voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 1, § 3, van het koninklijk besluit nr. 483 van 22 december 1986 tot vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgevers bij de indienstneming van dienstboden ».

Art. 174 De artikelen 172 en 173 treden in werking op de datum vastgesteld door de Koning. HOOFDSTUK IV. - Afschaffing dienstencheques, oud stelsel Art. 175 De artikelen 50, 51, 52, 53 en 54 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgische actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, worden opgeheven met ingang van 1 augustus 1999.

Het voorgaande lid doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de vóór 1 augustus 1999 ingeschreven gebruikers om één enkele dienstencheque te gebruiken, op voorwaarde dat hij voor 15 juni 2000 werd aangeschaft, en aan de mogelijkheid voor de geregistreerde ondernemingen om de terugbetaling ervan bij de uitgever te bekomen op voorwaarde dat zijn geldigheidsduur gerespecteerd wordt. HOOFDSTUK V. - Plus-één-plan Art. 176 Artikel 119 van de programmawet van 30 december 1988 wordt aangevuld als volgt : « e) de werkzoekenden waarvan het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid geschorst werd krachtens de bepalingen van hoofdstuk lll, afdeling 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering of op basis van artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid; f) de personen die zich wensen terug in te schakelen op de arbeidsmarkt en die gelijktijdig de volgende voorwaarden vervullen : - zij leveren het bewijs dat zij op een bepaald ogenblik gedurende hun beroepsloopbaan 312 arbeidsdagen of daaraan gelijkgestelde dagen in de zin van de werkloosheidsreglementering gepresteerd hebben gedurende een periode van 18 maanden, of ze tonen aan dat zij minstens één werkloosheidsuitkering genoten hebben op basis van hun arbeidsprestaties, buiten de periode bedoeld onder het tweede streepje; - op het ogenblik van de indienstneming hebben zij gedurende een periode van minstens 24 maanden zonder onderbreking geen werkloosheidsuitkeringen genoten en geen arbeidsprestaties geleverd als loontrekkende of zelfstandige; - zij zijn op het ogenblik van de indienstneming ingeschreven als werkzoekende. ». HOOFDSTUK VI. - Plus-twee-plan, plus-drie-plan Art. 177 Artikel 6, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, wordt aangevuld als volgt : « 14° de werkzoekenden waarvan het recht op uitkeringen wegens langdurige werkloosheid geschorst werd krachtens de bepalingen van hoofdstuk lll, afdeling 8 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering of op basis van artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid; 15° de personen die zich wensen terug in te schakelen op de arbeidsmarkt en die gelijktijdig de volgende voorwaarden vervullen : a) zij leveren het bewijs dat zij op een bepaald ogenblik gedurende hun beroepsloopbaan 312 arbeidsdagen of daaraan gelijkgestelde dagen in de zin van de werkloosheidsreglementering gepresteerd hebben gedurende een periode van 18 maanden, of ze tonen aan dat zij minstens één werkloosheidsuitkering genoten hebben op basis van hun arbeidsprestaties, buiten de periode bedoeld in b);b) op het ogenblik van de indienstneming hebben zij gedurende een periode van minstens 24 maanden zonder onderbreking geen werkloosheidsuitkeringen genoten en geen arbeidsprestaties geleverd als loontrekkende of zelfstandige;c) zij zijn op het ogenblik van de indienstneming ingeschreven als werkzoekende.». HOOFDSTUK VII. - Loopbaanonderbreking voor politiek mandaat op gemeentelijk niveau Art. 178 In hoofdstuk 4, afdeling 5, onderafdeling 2 van de herstelwet van 22 januari 1985 wordt een artikel 100ter ingevoegd, luidend als volgt : « Art.100ter. - § 1. Een werknemer heeft het recht om de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst volledig te schorsen met het oog op de uitoefening van een gemeentelijk uitvoerend mandaat zoals bedoeld bij artikel 6bis van de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat. Nochtans wordt in dit geval de uitkering bedoeld in artikel 100 niet toegekend. § 2. De periode tijdens dewelke de in § 1 bedoelde werknemer zijn arbeidsovereenkomst kan schorsen stemt overeen met de duur van het gemeentelijk uitvoerend mandaat en het in § 1 bedoelde recht op schorsing van de arbeidsovereenkomst wordt enkel éénmaal toegestaan. ».

Art. 179 In artikel 101 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : A. in het eerste lid worden de woorden « met toepassing van artikel 100, eerste lid en 100bis » vervangen door de woorden « met toepassing van de artikelen 100, eerste lid, 100bis en 100ter »;

B. in het tweede lid, tweede streepje, worden de woorden « in geval van toepassing van de artikelen 100bis en 105, § 1 » vervangen door de woorden « in geval van toepassing van de artikelen 100bis, 100ter en 105, § 1 »;

C. in het derde lid worden de woorden « de in de artikelen 100 en 100bis bedoelde schorsing » vervangen door de woorden « de in de artikelen 100, 100bis en 100ter bedoelde schorsing ».

Art. 180 In artikel 101bis van dezelfde wet worden de woorden « de bij artikel 100 en 100bis bedoelde schorsing » vervangen door de woorden « de bij artikel 100, 100bis en 100ter bedoelde schorsing ». HOOFDSTUK VIII. - Terbeschikkingstelling Art. 181 Artikel 31, § 1, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, gewijzigd bij de wet van 13 februari 1998, wordt aangevuld met het volgende lid : « Geldt evenwel niet als de uitoefening van een gezag in de zin van dit artikel, het naleven door de derde van de verplichtingen die op hem rusten inzake het welzijn op het werk, alsook instructies die door de derde worden gegeven in uitvoering van de overeenkomst die hem met de werkgever verbindt, zowel inzake arbeids- en rusttijden als inzake de uitvoering van het overeengekomen werk. ».

Art. 182 In artikel 32, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 13 februari 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « Een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad kan het begrip beperkte tijd preciseren.»; 2° het tweede lid, b), wordt aangevuld als volgt : « een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad kan de begrippen kortstondige uitvoering en gespecialiseerde opdrachten die een bijzondere beroepsbekwaamheid vereisen, preciseren.». HOOFDSTUK IX. - Doorstromingsprogramma's en terbeschikkingstelling Art. 183 § 1. In afwijking van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers kan de minister bevoegd voor Tewerkstelling en Arbeid de toelating verlenen aan de werkgevers bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's om werknemers die in het kader van dit besluit tewerkgesteld zijn in een doorstromingsprogramma, ter beschikking te stellen van gebruikers.

Hij bepaalt de duur van deze toelating en kan haar onderwerpen aan voorwaarden die door Hem worden vastgesteld.

Hij kan aan zijn toelating een einde stellen wanneer de werkgever de voorwaarden die in de toelating worden vastgesteld of de wettelijke, reglementaire of conventionele verplichtingen die op hem rusten niet naleeft. § 2. De algemene voorwaarden voor de toepassing van § 1 worden vastgesteld na overleg met de gewesten. HOOFDSTUK X. - Tewerkstelling ziekenhuizen openbare sector Art. 184 In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van de begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van de begrotingsfondsen, wordt de rubriek 26 - Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds 26-6 : Fonds voor de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Aard van de toegewezen ontvangsten : De opbrengst van de vermindering van de werkgeversbijdragen toegekend aan de werkgevers behorend tot de sector voor de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector.

Aard van de toegestane uitgaven : Kosten voortspruitend uit de aanwerving van bijkomend personeel door de werkgevers van de sector voor de ziekenhuizen en de psychiatrische verzorgingstehuizen van de publieke sector aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid in het kader van de maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector en beheers- en personeelskosten van het organiek begrotingsfonds. ».

Art. 185 Artikel 184 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999. HOOFDSTUK XI. - Terbeschikkingstelling van moeilijk te plaatsen werknemers met het oog op hun herinschakeling op de arbeidsmarkt en tot organisatie van een invoeginterim Afdeling I. - Terbeschikkingstelling van moeilijk te plaatsen

werknemers ten behoeve van gebruikers met het oog op hun herinschakeling op de arbeidsmarkt Art. 186 In afwijking van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers kan de minister bevoegd voor Tewerkstelling en Arbeid aan werkgeversverbanden de toelating verlenen om werknemers ter beschikking te stellen van gebruikers. De minister bepaalt de duur van deze toelating.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden bepalen waaronder deze toelating wordt verleend.

De minister kan aan zijn toelating een einde stellen wanneer de werkgeversgroepering de voorwaarden die in de toelating worden vastgesteld of de wettelijke, reglementaire of conventionele verplichtingen die op hem rusten niet naleeft.

Art. 187 Om te kunnen genieten van een toelating zoals bedoeld in artikel 186, moet de werkgeversgroepering de vorm hebben van een economisch samenwerkingsverband in de zin van de wet van 17 juli 1989 betreffende de economische samenwerkingsverbanden en het ter beschikking stellen van werknemers aan zijn leden als enig voorwerp hebben.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de economische samenwerkingsverbanden voor de toepassing van deze wet aan bijkomende voorwaarden onderwerpen.

Art. 188 De werknemers die in het kader van een krachtens artikel 186 verleende toelating ter beschikking worden gesteld ten behoeve van gebruikers moeten langdurig niet-werkende werkzoekende, bestaansminimumtrekker of gerechtigde van de financiële sociale bijstand zijn, met uitzondering van werknemers die belast zijn met de leiding van en het toezicht op de overige werknemers die ter beschikking worden gesteld van de gebruiker.

De Koning bepaalt wat onder langdurig niet-werkende werkzoekende, bestaansminimumtrekker of gerechtigde van de financiële sociale bijstand moet worden verstaan.

Art. 189 De arbeidsovereenkomst gesloten tussen de werkgeversgroepering en de werknemer die ter beschikking zal worden gesteld ten behoeve van gebruikers moet schriftelijk worden vastgesteld voor het ogenblik waarop de uitvoering van deze overeenkomst een aanvang neemt.

Zij moet worden gesloten voor onbepaalde tijd en voor voltijdse arbeidsprestaties.

In de overeenkomst moet worden verduidelijkt dat zij gesloten wordt met het oog op het ter beschikking stellen van de werknemer ten behoeve van gebruikers. De Koning bepaalt de activiteiten waar de werknemers mogen worden tewerkgesteld tussen twee perioden gedurende welke zij ter beschikking worden gesteld van een gebruiker.

In afwijking van de artikelen 40, 59 en 82 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, kan de werknemer de in het eerste lid bedoelde arbeidsovereenkomst beëindigen mits een opzegtermijn van zeven dagen die aanvangt op de dag volgend op de betekening, indien hij een andere baan heeft gevonden.

Art. 190 In zijn toelating die krachtens artikel 188 wordt verleend, stelt de minister het paritair orgaan vast onder wiens bevoegdheid de werknemers onder de werkgeversgroepering ressorteren.

Wanneer alle gebruikers onder hetzelfde paritair orgaan vallen, kan de minister geen ander orgaan aanduiden.

Wanneer niet alle gebruikers onder hetzelfde paritair orgaan vallen, moet de minister onder de paritaire organen waaronder de gebruikers ressorteren, het bevoegde paritair orgaan aanduiden.

De Koning kan regels bepalen die toelaten het bevoegde paritair orgaan vast te stellen.

Art. 191 De gebruiker is ten aanzien van de werknemer die hem ter beschikking is gesteld verantwoordelijk voor de verplichtingen bepaald in artikel 19, eerste en tweede lid van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.

Art. 192 De overeenkomst gesloten tussen de werkgeversgroepering en de gebruiker moet schriftelijk worden vastgesteld voor het ogenblik waarop de werknemer ter beschikking wordt gesteld van de gebruiker.

Zij bepaalt de duur van de terbeschikkingstelling, die de geldigheidsduur van de door de minister verleende goedkeuring niet mag overschrijden. De overeenkomst kan worden hernieuwd binnen de grenzen van de toelating die door de minister werd verleend.

Art. 193 De gebruiker en de hem ter beschikking gestelde werknemer worden verondersteld een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te hebben aangegaan wanneer : 1° de gebruiker een werknemer verder blijft tewerkstellen terwijl de werkgeversgroepering hem kennis heeft gegeven van haar beslissing om die werknemer terug te trekken;2° de werknemer door de gebruiker wordt tewerkgesteld buiten de periode bepaald in de overeenkomst bedoeld in artikel 192 of buiten de geldingsduur van de door de minister verleende toelating. Afdeling II.- Invoeginterim

Art. 194 § 1. In afwijking van de bepalingen van hoofdstuk II, afdeling I van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het terbeschikkingstellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, kan een voltijdse arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd worden gesloten tussen het uitzendkantoor en een langdurig niet-werkende werkzoekende, een bestaansminimumtrekker of een gerechtigde van de financiële sociale bijstand.

De Koning bepaalt wat onder langdurig niet-werkende werkzoekende, bestaansminimumtrekker of gerechtigde van de financiële sociale bijstand moet worden verstaan. § 2. Deze overeenkomst is onderworpen aan de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Evenwel, telkens de werknemer ter beschikking wordt gesteld van een gebruiker, moet, op het ogenblik waarop de terbeschikkingstelling een aanvang neemt, een aanpassing bij de arbeidsovereenkomst worden opgesteld die overeenstemt met de bepalingen van artikel 9 van de wet van 24 juli 1987.

In afwijking van de artikelen 40, 59 en 82 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, kan de werknemer de in paragraaf 1 bedoelde arbeidsovereenkomst beëindigen mits een opzegtermijn van zeven dagen die aanvangt op de dag volgend op de betekening, indien hij een andere baan heeft gevonden. § 3. Gedurende de terbeschikkingstelling van de werknemer aan de gebruiker, zijn de bepalingen van hoofdstuk Il van de wet van 24 juli 1987, met uitzondering van deze betreffende het einde van de arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid, van toepassing om de rechten en de verplichtingen van de werknemer, het uitzendkantoor en de gebruiker te regelen.

Art. 195 De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 oktober 2000.

Wanneer op deze datum geen collectieve arbeidsovereenkomst tot vaststelling van de loonsvoorwaarden van de uitzendkrachten bedoeld in artikel 194 tijdens de periodes gedurende dewelke zij niet ter beschikking worden gesteld van een gebruiker, is kunnen gesloten worden in de schoot van het paritair comité van de uitzendarbeid, duidt de Koning een paritair comité als referentie aan waarvan de loonsvoorwaarden van toepassing zullen zijn op de uitzendkrachten bedoeld in artikel 194. HOOFDSTUK XII. - Wijzigingen aan de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en aan de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen beogende de omzetting van de richtlijn 91/533 « Elementen van bewijs van de arbeidsverhouding », aangenomen door de Raad van 17 oktober 1991 Art. 196 Een artikel 20bis, luidend als volgt, wordt in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten ingevoegd : «

Art. 20bis.- Wanneer de werknemer in een ander land langer dan één maand moet werken, moet de werkgever aan de werknemer voor diens vertrek een schriftelijk document overhandigen dat volgende gegevens bevat : - de duur van het werk in het buitenland; - de muntsoort waarin het loon wordt uitbetaald; - de eventuele voordelen die aan de opdracht in het buitenland zijn verbonden; - in voorkomend geval de voorwaarden van de terugkeer van de werknemer naar zijn land. ».

Art. 197 Artikel 6, 4°, van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen wordt vervangen door de volgende bepaling : « 4° a) de duur van de opzeggingstermijnen of de nadere regelen voor het bepalen van de opzeggingstermijnen of de verwijzing naar de wettelijke en reglementaire bepalingen terzake; b) de dringende redenen die de verbreking van de overeenkomst door de ene of de andere partij zonder opzegging rechtvaardigen, onder voorbehoud van de beoordelingsbevoegdheid van de rechtbanken;».

Art. 198 Artikel 6, 10°, van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « 10° a) de duur van de jaarlijkse vakantie evenals de nadere regelen voor toekenning van deze vakantie of de verwijzing naar de wettelijke bepalingen terzake; b) de data van de jaarlijkse collectieve vakantie;».

Art. 199 Artikel 6 van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « 16° de vermelding van de collectieve arbeidsovereenkomsten en/of collectieve akkoorden gesloten in de onderneming en die van toepassing zijn op de werkomstandigheden. ».

Art. 200 Artikel 14, 2°, p), van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : « p) de duur van de jaarlijkse vakantie alsook de nadere regelen voor toekenning van deze vakantie of de verwijzing naar de wettelijke bepalingen terzake en de data van de jaarlijkse collectieve vakantie. ».

Art. 201 Artikel 14, 2°, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « q) de duur van de opzeggingstermijnen of de nadere regelen voor het bepalen van de opzeggingstermijnen of de verwijzing naar de wettelijke en reglementaire bepalingen terzake; r) de vermelding van de collectieve arbeidsovereenkomsten en/of collectieve akkoorden gesloten in de onderneming en die van toepassing zijn op de werkomstandigheden.». HOOFDSTUK XIII. - Activering van werkloosheidsuitkeringen Art. 202 In artikel 7, § 1bis van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt een nieuw vijfde en laatste lid toegevoegd, luidend als volgt : « Voor de inschakelingsprojecten die Hij bepaalt, kan de Koning, overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten die Hij vaststelt, de werkgever, die overeenkomstig het derde lid de uitkering in mindering mag brengen op het loon van de werknemer, verplichten het overeenkomstig bedrag over te maken aan de derde, die het recht op werk garandeert van de werkloze die wordt tewerkgesteld in het inschakelingsproject. ».

TITEL XI. - Maatschappelijke integratie en sociale economie HOOFDSTUK I. - Bestaansminimum Art. 203 In artikel 2 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998, 25 januari 1999 en 24 december 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 5 wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd luidende : « Voor de integratieprogramma's bepaald door de Koning, mag de betaling van het bestaansminimum rechtstreeks aan de werkgever gebeuren of aan de instelling dat het recht op werk garandeert.»; 2° in § 5, in het vroegere tweede lid, dat het derde lid is geworden, worden de woorden « het eerste lid » vervangen door de woorden « het eerste en het tweede lid »;3° in § 5bis, vierde lid, van hetzelfde artikel, worden de woorden « zoals bedoeld in paragraaf 5, eerste lid » vervangen door de woorden « zoals bedoeld in paragraaf 5, eerste en tweede lid ». Art. 204 In artikel 18, § 4, van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « aan 100 % » vervangen door de woorden « aan het bedrag van het bestaansminimum bepaald in artikel 2, § 1, eerste lid, 1°, van de wet »;2° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « De Koning kan het bedrag van de toelage verhogen voor specifieke initiatieven gericht op sociale inschakeling en er de voorwaarden van, bepalen.».

Art. 205 In artikel 5, § 4, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door openbare centra voor maatschappelijk welzijn, ingevoegd bij de wet van 20 juli 1991 en gewijzigd bij de wetten van 24 mei 1994, 25 januari 1999 en 24 december 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden « aan 100 % » vervangen door de woorden « aan het bedrag van het bestaansminimum bepaald in artikel 2, § 1, eerste lid, 1°, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum »;2° het derde lid wordt aangevuld als volgt : « De Koning kan het bedrag van de toelage verhogen voor specifieke initiatieven gericht op sociale inschakeling en er de voorwaarden van, bepalen.».

Art. 206 In artikel 12, derde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 15 december 1986, worden de woorden « of artikel 5, 2°, », vervangen door de woorden « of van artikel 5, § 1, 2°, en § 4, tweede lid, ».

Art. 207 In artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de wet van 24 december 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Voor de integratieprogramma's bepaald door de Koning mag de betaling van het bestaansminimum rechtstreeks aan de werkgever gebeuren of aan de instelling die het recht op werk garandeert.»; 2° in § 2, in het vroeger tweede lid, dat het derde lid is geworden, vervallen de woorden « door hetzelfde besluit »;3° in § 3, vierde lid, worden de woorden « de financiële steun in § 2, eerste lid » vervangen door de woorden « de financiële hulp in § 2, eerste en tweede lid ». Art. 208 Dit hoofdstuk treedt in werking op 1 september 2000. HOOFDSTUK II. - Tegemoetkomingen aan de Gehandicapten Art. 209 In artikel 28 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989 en 30 december 1992 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « waaraan een tegemoetkoming is toegekend » vervangen door de woorden « waaraan een gewone tegemoetkoming, bijzondere tegemoetkoming, en/of een daarbij horende tegemoetkoming voor hulp van derden, bedoeld in artikel 2 van de wet van 27 juni 1969, is toegekend »;2° het derde en het vierde lid worden vervangen door de volgende leden : « De personen met een handicap die recht hebben op een aanvullende tegemoetkoming, op een tegemoetkoming ter aanvulling van het gewaarborgd inkomen aan bejaarden en/of op een daarbij horende tegemoetkoming voor hulp van derden, blijven hun tegemoetkomingen behouden ter hoogte van het bedrag uitbetaald door de Rijksdienst voor Pensioenen op datum van 30 juni 2000 totdat er voor hen een beslissing bij toepassing van deze wet genomen wordt ter gelegenheid van een herziening op hun aanvraag of ambtshalve. De bedragen bedoeld in de vorige paragraaf variëren echter conform de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. ».

Art. 210 Artikel 39bis van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming wordt opgeheven.

Art. 211 Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2000. HOOFDSTUK III. - Fonds sociale economie Art. 212 § 1. Er wordt een Fonds voor sociale economie opgericht, dat een begrotingsfonds vormt in de zin van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. § 2. In de tabel gevoegd bij de wet van 24 december 1993 tot oprichting van begrotingsfondsen en tot wijziging van de organieke wet van 27 december 1990, wordt rubriek 26 - Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, aangevuld als volgt : « Benaming van het fonds : 26-5 Fonds voor sociale economie Aard van de toegewezen ontvangsten Bedragen uitbetaald door de Commissie van de Europese Gemeenschappen (ESF) in het kader van het artikel 146 van het verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap ter uitvoering van de nieuwe programmatie 2000-2006 en door derden terugbetaalde bedragen die ten onrechte werden uitgekeerd.

Aard van de toegestane uitgaven Kredieten bestemd om de uitgaven te dekken van het Fonds voor sociale economie in de uitvoering van de projecten en initiatieven van het programma 2000-2006 ESF voor de inschakeling in het beroepsleven van bestaansminimumtrekkers in het kader van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Bijzondere bepaling Het Fonds voor sociale economie kan een debetsaldo vertonen, dat beperkt wordt tot 200 miljoen frank. ».

TITEL XII. - Consumentenzaken, volksgezondheid en leefmilieu HOOFDSTUK I. - Financiering van het Instituut voor veterinaire keuring Art. 213 In artikel 1 van het koninklijk besluit van 28 september 1999 betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het punt 5° wordt aangevuld met de volgende bepaling : « , en waarbij elke slachtbeurt geacht wordt minstens één uur te duren;»; b) het punt 7° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 7° slachtritme : het aantal geslachte dieren per maand gedeeld door de slachttijd, waarbij voor de slachtlijnen die zijn uitgesplitst in meerdere evisceratielijnen de slachttijd wordt vermenigvuldigd met het aantal evisceratielijnen.».

Art. 214 Artikel 2, § 4, van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4. De rechten bedoeld in artikel 2, §§ 1, 1°, 2, 1° en 3, worden verhoogd met 900 F per dier of groep van dieren, wanneer de exploitant van het slachthuis geen geldig identificatiedocument voorlegt. ».

Art. 215 In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 1, tweede lid, wordt vervangen door het volgende lid : « De rechten die in toepassing van 1° per slachtlijn worden geïnd mogen niet lager zijn dan de slachttijd vermenigvuldigd met 1 800 F. Voor de slachthuizen met een slachtritme dat niet hoger is dan 1 200 pluimvee-eenheden per uur evenwel mogen deze rechten niet lager zijn dan 1 800 F per slachtdag. »; b) de § 4 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4.De rechten bedoeld in artikel 3, §§ 1, 1°, en 2, 1°, worden verhoogd met 900 F per dier of groep van dieren, wanneer de exploitant van het slachthuis geen geldig identificatiedocument voorlegt. ».

Art. 216 In artikel 7, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het tweede lid worden de woorden « die als herverpakkingscentrum uitgezonderd » ingevoegd tussen het woord « erkenningen » en het woord « vermenigvuldigd »;b) het vierde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De bedragen bedoeld onder a) tot e) worden tot 1/3 verminderd voor de inrichtingen waar bijproducten van dierlijke oorsprong voor menselijke voeding worden vervaardigd, de opslagplaatsen, de koel- en vrieshuizen en de herverpakkingscentra.»; c) in het zesde lid worden de woorden « verminderd tot 70 % » vervangen door de woorden « verminderd tot 70 %, behalve indien de vermindering tot 1/3, bedoeld in het vierde lid, erop wordt toegepast. ».

Art. 217 In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het 3° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° lastens de exploitant van de inrichtingen bedoeld in artikel 7 : 0,10 F per kg vlees of vis die tijdens het jaar voordien in de inrichting is binnengebracht, met dien verstande dat het geïnde bedrag niet hoger mag zijn dan 130 % van het controlerecht.»; b) het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « Lastens een exploitant als bedoeld in het eerste lid, 3°, die voor de eerste keer wordt erkend, wordt gedurende het eerste kalenderjaar, vanaf het trimester volgend op dat waarin de erkenning werd verleend, een forfaitair bedrag van 36 000 F geïnd.».

Art. 218 In artikel 11, § 5, c), van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 8, 1°, 3° en 4° » vervangen door de woorden « artikel 8, 1° en 3° ». Art. 219 In artikel 12 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de woorden « de artikelen 2 tot 5, 7, 8, 1°, 3° en 4° » vervangen door de woorden « de artikelen 2 tot 5, 7, 8, 1° en 3° »;b) het tweede lid wordt opgeheven. Art. 220 Hoofdstuk IV van de bijlage van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgende hoofdstuk : « Hoofdstuk IV. - Bedrag bedoeld in artikel 3, § 1, 1°, a) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Art. 221 De artikelen van dit hoofdstuk treden in werking met ingang van 10 januari 1999.

Art. 222 Het koninklijk besluit van 28 september 1999 betreffende de financiering van het Instituut voor veterinaire keuring, gewijzigd bij deze wet, wordt, uitgezonderd artikel 15, bekrachtigd. HOOFDSTUK II. - Organiek Fonds voor geneesmiddelen Art. 223 In de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 2, vierde lid, ingevoegd bij de wet van 21 juni 1983, wordt opgeheven;2° in artikel 6, § 2, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, worden de woorden « in strafinrichtingen », ingevoegd na de woorden « in rust- en verzorgingstehuizen »;3° in artikel 14, § 3, worden de woorden « binnen drie dagen » vervangen door de woorden « binnen vijftien dagen ». Art. 224 § 1. Om de opdrachten van de administratie in het kader van de medische hulpmiddelen te financieren, is een heffing ten bedrage van 0,05 % op het omzetcijfer dat is verwezenlijkt op de Belgische markt met betrekking tot de medische hulpmiddelen, bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 maart 1999 betreffende de medische hulpmiddelen, verschuldigd door de distributeurs die deze hulpmiddelen aan de eindgebruiker of aan de verantwoordelijke voor de aflevering hebben geleverd. Deze heffing wordt berekend op het omzetcijfer dat is verwezenlijkt gedurende het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de heffing is verschuldigd. Het bedrag van dit omzetcijfer maakt het voorwerp uit van een aangifte die dient te worden gedagtekend, ondertekend en waar en echt verklaard. Deze aangifte moet bij een ter post aangetekend schrijven worden gestuurd aan de Algemene Farmaceutische Inspectie tegelijkertijd met de storting van de heffing die dient te gebeuren ten laatste op 30 april van het jaar volgend op dat waarin het omzetcijfer is verwezenlijkt.

Deze heffing wordt gestort op een speciale rekening van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het bedrag van deze heffing aanpassen alsook de modaliteiten van berekening en betaling bepaald in het eerste lid wijzigen.

De koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van de voormelde bepaling zijn van rechtswege opgeheven met terugwerkende kracht tot op de dag van hun inwerkingtreding wanneer zij door de wetgever niet werden bekrachtigd binnen het jaar volgend op dat van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

De Koning kan nadere bepalingen vaststellen aangaande de wijze waarop deze heffing dient te worden betaald.

De overtredingen op deze bepaling of op de uitvoeringsbesluiten ervan worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 16, § 2, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen. § 2. In afwijking van de bepalingen van § 1, eerste lid wordt de heffing voor wat betreft het jaar 1999 gestort ten laatste 3 maanden na de inwerkingtreding van deze wet, ten belope van een bedrag van 8/12 op het omzetcijfer verwezenlijkt in het jaar 1999. De aangifte bedoeld in artikel 224, § 1, eerste lid, gebeurt tegelijkertijd.

Art. 225 Om de opdrachten van de administratie voortvloeiend uit de toepassing van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten te financieren, zijn volgende heffingen verschuldigd : 1° ten laste van de officina-apotheker een heffing van 65 centiemen (0,0161 euro) voor elke verpakking van een farmaceutische specialiteit en geprefabriceerd geneesmiddel, die hij zich aanschaft zowel onder bezwarende titel als om niet;2° ten laste van de persoon die een vergunning voor het in de handel brengen heeft voor een farmaceutische specialiteit of een geprefabriceerd geneesmiddel een bijdrage van 30 centiemen (0,0074 euro) voor elke verpakking ervan die hij in de handel brengt zowel onder bezwarende titel als om niet.Deze heffing is echter niet verschuldigd door de persoon die over een vergunning voor het in de handel brengen beschikt, bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 2309/93 van de Raad van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling.

De heffing bedoeld in punt 1° van het eerste lid is bestemd om het geheel van de kosten te dekken betreffende de controle op de kwaliteit en de conformiteit van de geneesmiddelen door de laboratoria, erkend krachtens artikel 13, tweede lid, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, ten belope van een bedrag van 50 centiemen (0,0124 euro) per verpakking.

De heffingen bedoeld in punt 1° en punt 2° van het eerste lid zijn bestemd voor de financiering van de opdrachten die voor het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu voortvloeien uit de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen en de ter uitvoering ervan getroffen besluiten, ten belope van een bedrag van 15 centiemen (0,0037 euro) per verpakking voor wat betreft punt 1° en een bedrag van 30 centiemen (0,0074 euro) per verpakking voor wat betreft punt 2°.

De vermelde heffingen worden gestort op afzonderlijke, speciale rekeningen van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

De Koning kan het bedrag van deze heffingen aanpassen aan de schommelingen van het algemeen indexcijfer der consumptieprijzen en bepaalt de wijze waarop deze heffingen worden betaald. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad kan Hij eveneens het bedrag van deze heffingen aanpassen.

De koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van de bepalingen van het voorgaande lid zijn van rechtswege opgeheven met terugwerkende kracht tot op de dag van hun inwerkingtreding wanneer zij door de wetgever niet werden bekrachtigd binnen het jaar volgend op dat van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

De overtredingen op deze bepaling of op de besluiten getroffen ter uitvoering ervan, worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 16, § 2, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen.

De Koning bepaalt de datum waarop dit artikel in werking treedt.

Art. 226 De tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, wordt als volgt gewijzigd : 1° in de kolom « Benaming van het organiek begrotingsfonds » wordt de rubriek « 25-1.Uitgaven voortvloeiend uit de toepassing van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen (wet van 29 december 1990, artikel 133) en van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica (wet houdende sociale bepalingen van 22 februari 1998, artikel 224) » aangevuld met : « , van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies en van artikelen 224 en 225 van de wet van... houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen. »; 2° in de kolom « Aard van de toegewezen ontvangsten » wordt de rubriek « Ontvangsten voortvloeiend uit de toepassing van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen (wet van 29 december 1990, artikel 133) en van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica (wet houdende sociale bepalingen van 22 februari 1998, artikel 224) » aangevuld met : « , van het koninklijk besluit nr.78 van 10 november1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies en van artikelen 224 en 225 van de wet van... houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen. ».

Art. 227 In artikel 11, § 1, van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van voedingsmiddelen en andere producten, gewijzigd bij de wet van 9 februari 1994, wordt een zesde lid toegevoegd, luidend als volgt : « De door de Koning aangewezen ambtenaren of beambten van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu belast met het toezicht op de toepassing van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen en op de ter uitvoering ervan getroffen besluiten hebben binnen de perken van de uitoefening van hun bevoegdheid toegang tot alle plaatsen bedoeld in deze paragraaf. ».

Art. 228 Artikel 226 van deze wet treedt in werking op 14 december 1999 wat betreft de uitgaven en ontvangsten voortvloeiend uit de toepassing van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies.

TITEL XIII. - Energie en duurzame ontwikkeling Art. 229 Artikel 25, § 3, tweede lid, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt wordt vervangen door de bepaling, luidend als volgt : « In afwachting dat aan het eerste lid uitvoering is gegeven, worden de werkingskosten van de commissie gedekt door een toeslag op de tarieven die degene die, in afwachting van de aanduiding van de netbeheerder overeenkomstig artikel 10, het transmissienet in opdracht van de neteigenaars beheert, werkelijk aanrekent voor de aansluiting op het transmissienet en het gebruik ervan, alsmede op de tarieven voor de ondersteunende diensten die hij levert, ten belope van de bedragen en volgens de nadere regels bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. ».

Art. 230 In artikel 15/15, § 4, van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, ingevoegd bij de wet van 29 april 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° na het eerste lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidend als volgt : « In afwachting dat aan het eerste lid uitvoering is gegeven, worden de vergoedingen bedoeld in het eerste lid betaald door de houders van gasvervoervergunningen of -toelatingen, bedoeld in artikel 3 van de gaswet.»; 2° in het laatste lid worden de woorden « het eerste lid of artikel 25, § 3, eerste lid » vervangen door de woorden « het eerste of tweede lid of krachtens artikel 25, § 3, eerste of tweede lid ». TITEL XIV. - Mobiliteit, vervoer, postdiensten, telecommunicatie en overheidsbedrijven HOOFDSTUK I. - Diverse bepalingen Art. 231 § 1. Er wordt een Fonds voor de Verbetering van de Controle- en Inspectiemiddelen van de Luchtvaart (FVCIML) opgericht, dat een begrotingsfonds vormt in de zin van artikel 45 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. § 2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd bij de wet van 24 december 1993, wordt de rubriek 33 - Verkeer en Infrastructuur, aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds : 33-3- Fonds voor de Verbetering van de Controle- en Inspectiemiddelen van de Luchtvaart (FVCIML).

Aard van de toegewezen ontvangsten Ontvangsten geboekt in het kader van het gebruik van de openbare diensten die de luchtvaart aanbelangen, in toepassing van artikel 5 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart, na aftrek van een bedrag dat niet toegewezen wordt en dat jaarlijks wordt vastgesteld.

Aard van de toegestane uitgaven Werkingskosten van allerhande aard met betrekking tot de luchtvaartinspectie en de luchtvaartcontrole : kosten voor personeel, zendingen, deskundigen, uitrusting, studies, opleiding, internationale samenwerking, aanmoedigingen om gekwalificeerde personeelsleden te kunnen aanwerven en in dienst te houden. ».

Bijzondere bepaling Het Fonds voor de Verbetering van de Controle- en Inspectiemiddelen van de Luchtvaart kan een debetsaldo vertonen. Het maximaal debetsaldo wordt jaarlijks vastgelegd. » Art. 232 § 1. Er wordt een Fonds voor de Beperking van de Milieuoverlast in de Omgeving van de Luchthaven Brussel-Nationaal (FBMOL) opgericht, dat een begrotingsfonds vormt in de zin van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. § 2. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen, gewijzigd door de wet van 24 december 1993, wordt de rubriek 33 - Verkeer en Infrastructuur, aangevuld als volgt : « Benaming van het organiek begrotingsfonds : 33-4- Fonds voor de Beperking van de Milieuoverlast in de Omgeving van de Luchthaven Brussel-Nationaal (FBMOL) Aard van de toegewezen ontvangsten De door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad geïdentificeerde boeten en gebruiksheffingen, evenals stortingen door BIAC aan de Schatkist, die hieruit zouden voortvloeien.

Aard van de toegestane uitgaven Allerhande kosten gemaakt met het oog op de inning van de boetes; premies voor geluidsisolatie van bestaande woningen; aankoop van woningen; eraan verbonden kosten en vergoedingen. ».

Art. 233 De minister van Mobiliteit en van Vervoer wordt vrijgesteld van de invordering van 21 121 582 Belgische frank ten laste van verschillende vroegere begunstigden van voorschotten en leningen, toegekend in uitvoering van de wetten betreffende het herstel van oorlogsschade aan private goederen, samengeordend bij het koninklijk besluit van 30 januari 1954. HOOFDSTUK II. - Telecommunicatie en postdiensten Art. 234 Artikel 22, § 3, van de wet van 21 maart 1991 houdende hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, wordt met ingang van 1 februari 2000 opgeheven. ».

Art. 235 In artikel 141, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij artikel 12 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999, vervallen de woorden « Onverminderd artikel 13, §§ 3 en 4, kan De Post, voor haar rekening en onder haar verantwoordelijkheid, een deel van die al dan niet voorbehouden universele dienst contractueel aan een derde toevertrouwen. ».

Art. 236 Artikel 144duodecies, § 2, derde lid, van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 237 Artikel 148bis, § 1, 2°, tweede streepje van dezelfde wet, gewijzigd bij artikel 24 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt opgeheven.

Art. 238 In het artikel 148sexies van dezelfde wet, gewijzigd bij artikel 24 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 2°, 4e streepje wordt opgeheven : 2° een § 4 wordt ingevoegd, luidend als volgt : « § 4.§ 1, 2°, 1e streepje en 3e streepje van dit artikel kan worden opgelegd voorzover dit noodzakelijk is om de naleving van de essentiële eisen te waarborgen en de universele dienst te vrijwaren, dit voldoet aan het evenredigheidsbeginsel en is gebaseerd op objectieve criteria. ».

Art. 239 Overeenkomstig artikel 154bis, § 3, van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 27 van de wet van 3 mei 1999, worden de bepalingen van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 tot omzetting van de verplichtingen die voortvloeien uit de van kracht zijnde richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 18 augustus 1999, bekrachtigd door deze wet, met uitzondering van de artikelen 22 en 25.

TITEL XV. - Buitenlandse Zaken Art. 240 In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen wordt de rubriek 14 - Buitenlandse Zaken als volgt gewijzigd : « Benaming van het organiek begrotingsfonds (14-1) : na de woorden « het gebruik van de verkoop » de woorden « en de verhuur » toevoegen; tussen de woorden « het bouwen en inrichten, » het woord « en » schrappen; na het woord « inrichten » de woorden « het onderhoud en de huur » toevoegen.

Aard van de toegewezen ontvangsten Na de woorden « van de verkoop » de woorden « en de verhuur » toevoegen.

Aard van de gemachtigde uitgaven Tussen de woorden « bouwen en inrichten », het woord « en » schrappen; na het woord « inrichten » de woorden « onderhoud en huur » toevoegen.

TITEL XVI. - Overheidsopdrachten Art. 241 In artikel 3 van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de §§ 1 en 2 worden de woorden « verdrag tot oprichting van de Europese economische Gemeenschap » vervangen door de woorden « verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap »;2° in § 3 worden de woorden « het artikel 223, § 1, b, van het verdrag tot oprichting van de Europese economische Gemeenschap » vervangen door de woorden « het artikel 296, § 1, b, van het verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap »;3° er wordt een § 4 ingelast, die als volgt is opgesteld : « § 4.Vallen niet onder de toepassing van de bepalingen van deze wet, met uitzondering van artikel 6, de overheidsopdrachten voor aanneming van leveringen en van diensten waarop artikel 296, § 1, b, van het Verdrag tot inrichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is en die door de minister of de autoriteit die hij daarvoor mandateert te plaatsen zijn in het kader van een internationale samenwerking die voor het merendeel lidstaten van de Europese Unie of van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie samenbrengt. De Koning bepaalt de controlemodaliteiten waaraan deze opdrachten onderworpen zijn. ».

Art. 242 In artikel 6 van dezelfde wet, wordt een tweede lid toegevoegd, dat als volgt opgesteld is : « De bevoegdheid voor het gunnen en uitvoeren van de opdrachten bedoeld in artikel 3, § 4, van de wet kan het voorwerp vormen van een mandaat, volgens de modaliteiten door de Koning bepaald, aan een andere lidstaat van de Europese Unie, aan een derde land, aan een internationale organisatie of aan een bevoorradings- of herstellingsorganisme dat opgericht werd door verschillende Staten, wanneer deze opdrachten te gunnen zijn in het kader van een internationale samenwerking die voor het merendeel lidstaten van de Europese Unie of van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie groepeert. ».

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Nice, 12 augustus 2000.

ALBERT Van Koningswege : Voor de Eerste Minister, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE Voor de Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, afwezig : De Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, O. DELEUZE De Ministerzaken van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS De Minister van Financiën, D. REYNDERS De MInister van Telecommuncatie en Overheidsbedrijven en Participaties, R. DAEMS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

(1) Gewone zitting 1999-2000. Kamer van Volksvertegenwoordigers : Parlementaire stukken. - Ontwerp van wet, nr. 50-756/1. - Amendementen, nrs. 50-756/2 tot 4. - Advies van de Raad van State, nr. 50-756/5. - Amendementen, nr. 50-756/6. - Verslag, nr. 50-756/7. - Amendementen, nrs. 50-756/8 tot 10. - Verslagen, nrs. 50-756/11 en 12. - Aanvullend verslag, nr. 50-756/13. - Verslagen, nrs. 50-756/14 en 15. - Tekst aangenomen door de commissies, nr.50-756/16. - Amendementen, nr. 50-756/17. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 50-756/18.

Beslissing van de Parlementaire Overlegcommissie, nr. 50-82/12.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 12 en 13 juli 2000.

Senaat : Parlementaire stukken. - Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers, nr. 2-522/1. - Amendementen, nr. 2-522/2.

Verslagen, nrs. 2-522/3 en 4. - Tekst aangenomen door de commissies, nr. 2-522/5. - Amendementen, nrs. 2-522/6 tot 9. - Beslissing om niet te amenderen, nr. 2-522/10.

Beslissing van de Parlementaire Overlegcommissie, nr. 2-82/12.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 20 juli 2000.

^