gepubliceerd op 05 april 2001
Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende het verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat, wat de burgemeester, schepenen, de voorzitter en de leden van het bureau van de districtsraden en OCMW-voorzitter betreft en tot invoering van een suppletief sociaal statuut voor de OCMW-voorzitter
23 MAART 2001. - Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende het verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat, wat de burgemeester, schepenen, de voorzitter en de leden van het bureau van de districtsraden en OCMW-voorzitter betreft en tot invoering van een suppletief sociaal statuut voor de OCMW-voorzitter (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : Afdeling 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Afdeling 2. - Het politiek verlof
voor de uitoefening van een uitvoerend lokaal mandaat
Art. 2.In artikel 2, § 1, van de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat wordt tussen het woord « gemeenteraad, » en de woorden « een commissie voor de cultuur van de Brusselse agglomeratie », het woord « districtsraad, » ingevoegd.
Art. 3.Artikel 2, § 2, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de bestendig afgevaardigden. ».
Art. 4.Artikel 3, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 mei 1999, wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt, na het advies van de Nationale Arbeidsraad te hebben ingewonnen, voor elk van de mandaten of ambten, opgesomd in artikel 2, behalve voor het mandaat of ambt van burgemeester, schepen, voorzitter of lid van een bureau van een districtsraad of voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, en volgens de criteria en voorwaarden die Hij vaststelt : - hetzij de duur van de ononderbroken periode(s); - hetzij het maximum aantal arbeidsdagen of gedeelten van arbeidsdagen per maand; die als politiek verlof beschouwd worden. ».
Art. 5.In dezelfde wet wordt een artikel 4bis ingevoegd, luidende : «
Art. 4bis.- § 1. De werknemer, die het ambt of mandaat van burgemeester, schepen, voorzitter of lid van een bureau van een districtsraad of voorzitter van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn opneemt, heeft het recht om, met het oog op de uitoefening van zijn mandaat of ambt, van het werk afwezig te zijn gedurende maximaal twee arbeidsdagen per week.
De Koning kan de nadere regelen bepalen voor de uitoefening van dit recht. § 2. De werknemer, die het ambt of mandaat van burgemeester, schepen, voorzitter of lid van een bureau van een districtsraad of voorzitter van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn opneemt, heeft het recht om voor de uitoefening van zijn ambt of mandaat de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst volledig te schorsen tijdens de periode van zijn mandaat of ambt. Dit recht wordt slechts toegekend voor de uitoefening van één enkel mandaat of ambt.
De duur van de schorsing wordt vastgesteld op ten minste 12 maanden; in voorkomend geval kan de schorsing meermaals worden opgenomen met of zonder onderbreking tussen de periodes telkens voor een duur van ten minste 12 maanden.
De Koning bepaalt de nadere regelen voor de uitoefening van dit recht. § 3. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de maatregelen nemen die nodig zijn om de wetgeving inzake sociale zekerheid aan te passen ten voordele van de werknemers die een beroep doen op het recht bedoeld in de §§ 1 en 2. ».
Art. 6.Artikel 6bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999, wordt opgeheven.
Art. 7.Artikel 100ter van de herstelwet van 22 januari 1985, ingevoegd bij de wet van 12 augustus 2000, wordt opgeheven.
Art. 8.In artikel 101 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A. in het eerste lid worden de woorden « met toepassing van de artikelen 100, eerste lid, 100bis en 100ter » vervangen door de woorden « met toepassing van de artikelen 100, eerste lid, en 100bis »;
B. in het tweede lid, tweede streepje, worden de woorden « in geval van toepassing van de artikelen 100bis, 100ter en 105, § 1 » vervangen door de woorden « in geval van toepassing van de artikelen 100bis en 105, § 1 »;
C. in het derde lid worden de woorden « de in de artikelen 100, 100bis en 100ter bedoelde schorsing » vervangen door de woorden « de bij de artikelen 100 en 100bis bedoelde schorsing ».
Art. 9.In artikel 101bis van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, worden de woorden « de bij artikel 100, 100bis en 100ter bedoelde schorsing » vervangen door de woorden « de bij de artikelen 100 en 100bis bedoelde schorsing ». Afdeling 3.- Een suppletief sociaal statuut voor de voorzitters
van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
Art. 10.In artikel 19, § 4 van de nieuwe gemeentewet, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999 en vervangen bij de wet van 12 augustus 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De werknemers- en werkgeversbijdragen bedoeld bij artikel 38, § 2, 2°, 3°, 4° en § 3n 2°, 3° en 4°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en bij artikel 18 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 tot uitvoering van hoofdstuk 1, afdeling 1, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen berekend op het bedrag van hun volledige wedde worden aangegeven en betaald aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten. »;
B) in het derde lid worden de woorden « zouden genieten » vervangen door de woorden « kunnen genieten ».
Art. 11.In de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, zoals later gewijzigd, wordt een artikel 37bis ingevoegd, luidende als volgt : «
Art. 37bis.- Indien de voorzitters van openbare centra voor maatschappelijk welzijn of hun vervangers niet onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ingevolge hun activiteit als werknemer of aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen ingevolge hun activiteit als zelfstandigen, en indien ze zonder de toepassing van de huidige bepaling enkel prestaties inzake geneeskundige verzorging zouden genieten mits betaling van bijkomende persoonlijke bijdragen, worden ze door het centrum voor maatschappelijk welzijn onderworpen aan de regelingen van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, werkloosheidsuitkeringen en de gezinsbijslag bedoeld bij artikel 5, 1°, a), b), e) en f), van voornoemde wet van 27 juni 1969.
De werknemers en werkgeversbijdragen bedoeld bij artikel 38, § 2, 2°, 3°, 4°, en § 3, 2°, 3° en 4°, van deze wet en bij artikel 18 van het koninklijk besluit van 25 oktober 1985 tot uitvoering van hoofdstuk 1, afdeling 1, van de wet va 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, berekend op het bedrag van hun volledige wedde, worden aangegeven en betaald aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten.
Indien de voorzitters van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en hun vervangers alsmede de gewezen voorzitters van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en hun vervangers na de beëindiging van hun politiek mandaat enkel prestaties kunnen genieten met toepassing van artikel 32, 15°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, dan neemt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn waar ze laatst dit mandaat hebben uitgeoefend de krachtens die bepaling verschuldigde persoonlijke bijdragen ten laste.
De Koning bepaalt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels ter uitvoering van deze bepaling. ».
Art. 12.Artikel 4 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gewijzigd door de wet van 12 augustus 2000, wordt aangevuld als volgt : « 5° de voorzitters van openbare centra voor maatschappelijk welzijn en hun vervangers bedoeld in artikel 37bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. ».
Art. 13.Artikel 2, § 1, van de op 3 juni 1970 gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, gewijzigd door de wet van 12 augustus 2000, wordt aangevuld als volgt : « e) de voorzitters van openbare centra voor maatschappelijk welzijn en hun vervangers bedoeld in artikel 37bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. ».
Art. 14.Artikel 1, § 2, eerste lid, van de wet van 1 augustus 1985 houdende sociale bepalingen, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 502 van 31 december 1986 en gewijzigd bij de wetten van 20 juli1991 en van 12 augustus 2000, wordt aangevuld als volgt : « 8° de bijdragen verschuldigd krachtens artikel 37bis van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. ».
Art. 15.Artikel 3, tweede lid, van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, ingevoegd bij de wet van 12 augustus 2000, wordt aangevuld als volgt : « De openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn eveneens onderworpen aan deze wetten voor de voorzitters van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en hun vervangers bedoeld in artikel 37bis van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid. ».
Art. 16.In dezelfde samengeordende wetten wordt een artikel 32quater ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 32quater.- De Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten verleent gezinsbijslag aan de voorzitters van openbare centra voor maatschappelijk welzijn en hun vervangers bedoeld in artikel 37bis van de wet van 29 juni 1981 houdende algemene beginselen van de sociale zekerheid. ».
Art. 17.In artikel 32 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, laatst gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, wordt het 21° opgeheven.
Art. 18.Deze wet treedt in werking op 1 januari 2001, met uitzondering van de artikelen 11 tot 16 die in werking treden op 1 april 2001.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleerd en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 23 maart 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Kamer van volksvertegenwoordigers : Stukken : Doc 50 1010-2000/2001 : 001 : Wetsvoorstel van de heer Bonte c.s. 002 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Integraal verslag : 21 december 2000.
Senaat : Stukken : 2-608-2000/2001 : N° 1 : Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers.
N° 2 : Amendementen.
N° 3 : Verslag.
N° 4 : Tekst aangenomen door de commissie.
N° 5 : Amendementen.
N° 6 : Aanvullend verslag.
N° 7 : Tekst geamendeerd door de commissie.
N° 8 : Tekst geamendeerd door de Senaat en teruggezonden naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Handelingen van de Senaat : 1 februari 2001.
Kamer van volksvertegenwoordigers : Stukken : Doc 50 1010-2000/2001 : 003 : Ontwerp geamendeerd door de Senaat. (Zonder commissieverslag) 004 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.
Zie ook : Integraal verslag : 22 februari 2001.